Plan: | Bodegraafsestraatweg 163 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.Bdgrstrtweg163-DF01 |
Aan de Bodegraafsestraatweg 163 te Gouda staat een leegstaande villa uit de jaren tachtig. De bebouwing bestaat uit o.a een woonruimte en en kantoor- en wellnessruimte op een perceel eigen rond van circa 4.000 m². De villa wordt, na jaren leegstand, gesloopt. Het plan dat middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft de realisatie van twee nieuwe appartementenvilla's, elk met drie appartementen. De bouwblokken zullen bestaan uit drie bouwlagen met daaronder een halfverdiepte parkeergarage.
Het geldende bestemmingsplan "Plaswijck" (2010) laat de beoogde ontwikkeling niet toe, waardoor een herziening daarvan noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen aan de Bodegraafsestraatweg 163 te Gouda en grenst aan Reeuwijk-Brug. Ten oosten is de Bodegraafsestraatweg gelegen met aan de overzijde hiervan de Breevaart en de plas Elfhoeven, behorende bij de Reeuwijkse Plassen.
Verder wordt het plangebied omsloten door woningen ten zuiden, de Doggersbanklaan en woningen ten westen en woningen en een tuinders-, c.q. kassengebied ten noorden. Het plangebied is kadastraal bekend onder nummer 7222, sectie M van de kadastrale gemeente Gouda.
Figuur 1.0: Ligging plangebied/projectlocatie (bron luchtfoto: PDOK 2020 Qgis eigen bewerking)
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Plaswijck" geldend. Het bestemmingsplan is op 9 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Gouda.
Binnen het plangebied gelden een vijftal enkelbestemmingen, te weten:
Binnen de bestemming 'Wonen' geldt een bouwvlak met een maximale bouw- en hoogte van 14 en 8 meter. Binnen de bestemming 'Kantoor' geldt een bouwvlak met een maximale bouw- en hoogte van 7 en 4 meter. Tot slot geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Figuur 1.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Plaswijck" (2010).
Binnen de van kracht zijnde enkelbestemming 'Kantoor', zijn woningen niet toegestaan. Daarnaast past de beoogde bebouwing niet binnen de kaders van de bouwregels van het vigerend bestemmingsplan.
De woningbouwontwikkeling van zes woningen is strijdig met de regels uit het bestemmingsplan "Plaswijck". In dit kader is onderhavig bestemmingsplan opgesteld, om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Ter plaatse van het plangebied is eveneens de "Parapluherziening Parkeren", vastgesteld op 21 november 2018, van kracht. Hier wordt nader op ingegaan onder het aspect parkeren in paragraaf 5.9 Verkeer en parkeren. Ook is het bestemmingsplan "Parapluplan Wonen", vastgesteld op 1 juni 2022 geldend en bovendien geldt het bestemmingsplan "Darkstores" (vastgesteld op 12 april 2023 en "Hyperscale en datacenters"(vastgesteld 8 november 2022).
Het parapluplan "Darkstores" is bedoeld om flitsbezorgsupermarkten met zgn. darkstores te reguleren. Aangezien flitsbezorgsupermarkten niet beoogd zijn in het plangebied, vormt dit geen belemmering.
Voorliggend bestemmingsplan 'Bodegraafsestraatweg 163' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 3 gaan in op de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied. In hoofdstuk 4 komt het relevante beleid aan de orde en in hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de wijze waarop het beoogde initiatief in dit bestemmingsplan mogelijk is gemaakt en wordt de uitvoerbaarheid besproken.
Gouda algemeen
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).
Omgeving
Aan de noordwestzijde van het plangebied bevindt zich de wijk Bundershof fase 1 (te Reeuwijk) en ten westen fase 2 (te Gouda). Fase 2 van Bunderhof grenst aan de woonwijk Plaswijck. De wijk Plaswijck is de meest noordelijke wijk van de stad Gouda. De wijk is te typeren als een jaren zeventig wijk met veel sociale woningbouw. Tevens bevinden zich ten noorden aaneengesloten eengezinswoningen en een gebied dat bebouwd is met kassen en tuindersgronden. Onderstaand figuur betreft een weergave vanaf de Doggersbanklaan, waarop zowel de woningen ten noorden van het plangebied, de tuindersgronden, de woningen Bunderhof en het plangebied zichtbaar zijn.
Figuur 2.0: Weergave vanaf de Doggerbankslaan (bron: google.maps.nl).
Aan de zijde van de wijk Plaswijck bevinden zich met name aaneengebouwde eensgezinswoningen, welke met de achterkanten naar het water zijn georiënteerd. Tussen het plangebied en Bundershof is de Doggersbanklaan gelegen. Aan de oostzijde van het plangebied is de Bodegraafsestraatweg (N 459) gelegen. De Bodegraafsestraatweg maakt onderdeel uit van het historische lint de Zoutmansweg/ Bodegraafsestraatweg. Deze weg liep al vanaf de 15e eeuw van de Graaf Florisweg in Gouda naar Bodegraven.
Langs de Bodegraafsestraatweg ligt de Breevaart met daarachter de plas Elfhoeven, behorende bij de Reeuwijkse plassen. Tussen de oostzijde van het plangebied en de woningen van Bunderhof fase 2 ligt een watergang.
Bestaande situatie
Ter plaatse van het plangebied, op de rand van Gouda en Reeuwijk bevindt zich de te slopen villa.
Figuur 2.1: Weergave bestaande situatie.
Figuur 2.2 Weergave bestaande situatie.
De bestaande locatie beschikt over een oplopend talud dat leidt tot een 1.40 meter opgetild maaiveld ter plaatse van het hoofdgebouw. Deze ophoging zorgt op de begane grond voor een wijds uitzicht over de plassen zonder last te hebben van de doorgaande weg. Door het toepassen van groene hagen wordt het verkeer zelfs voor het grootste gedeelte uit het zicht genomen. De achterzijde van het terrein is groen en besloten. Door grote hagen wordt het zicht vanuit, en op, de woningen aan de Doggersbanklaan geblokkeerd. Het parkeren gebeurt momenteel met een grote parkeerplaats aan de voorzijde van het terrein, gekoppeld aan de doorgaande weg.
De bestaande situatie van het perceel (4.085 m2) is als volgt:
Figuur 2.3: Weergave vogelvlucht bestaande situatie.
Historisch lint
Langs de polder Bloemendaal werd in 1345 de Reeuwijkse wetering, de latere Breevaart, gegraven die samen met de Boskoper wetering (1352) en de Alpher wetering (1360) water uit de polders te Alphen, Zwammerdam, Boskoop, Waddinxveen en Reeuwijk richting IJssel afvoerde.
Rond 1450 ontstonden problemen met die afwatering als gevolg van de verzanding van de rivier en de verdere klink van het veen. Door de verplaatste afwatering verloren de Reeuwijkse, Alphense en Boskoper weteringen, die op de Hollandse IJssel afwaterden, hun functie. Het gebied ten oosten van de Breevaart werd in de 17e eeuw uitgeveend (verveend), waarna de Reeuwijkse plassen ontstonden.
De Zoutmansweg/Bodegraafsestraatweg liep vanaf de 15e eeuw van de Graaf Florisweg (voorheen de 'Oude Gouwe') in Gouda naar Bodegraven. Pas rond 1830 werd besloten het tot die tijd onverharde pad om te vormen tot een nieuwe verharde weg, de Tolweg Gouda, Reeuwijk, Bodegraven. Tegelijkertijd werd de Breevaart uitgediept en verbreed. Hierbij werd de Alphense wetering deels in de Breevaart opgenomen.
De tolweg liep vanaf de Graaf Florisweg en de Bodegraafsestraatweg in Gouda via de Zoutmansweg en Raadhuisweg in Reeuwijk naar de (huidige) Wilhelminastraat, Burgemeester Le Coultresstraat en Goudseweg in Bodegraven. De weg werd aangelegd tussen 1834 en 1839 en aangelegd met particulier geld. De beheerder was de Associatie tot aanleg van een weg en vaart tussen Bodegraven en Gouda. Vanaf 21 januari 1948 werd er niet langer tol geheven en in 1949 werd de weg eigendom van de gemeenten.
Villa familie De Wit
Op de rand van Gouda en Reeuwijk ligt de villa uit de jaren tachtig die gebouwd is voor de familie De Wit, destijds oprichter en ondernemer van de Witte Prijzenhal. Aan de voorzijde van de locatie, de oostzijde, loopt de Bodegraafsestraatweg die onderdeel uitmaakt van het historische lint de Zoutmansweg/ Bodegraafsestraatweg.
Nadelen bestaande situatie
Kenmerkend voor het historisch lint is de ritmiek met flinke tussenruimten. Omdat het huidige volume (de voormalige villa met kantoor van de familie De Wit) groot is en ook evenwijdig aan de straat staat, blokkeert het hier de typerende vrije doorzichten langs het lint tussen de bebouwing door. De twee nieuwe volumes met tussenruimte, zoals nu gemaakt gaan worden, zijn dan ook beter op zijn plaats zijn hier.
Het parkeren voor de bewoners wordt opgelost, uit het zicht, in een parkeerkelder. Hier bevinden zich ook de bergingen en het fietsparkeren. Er zullen 12 (2 parkeerplekken per appartement) gemaakt worden in de nieuwe situatie. Er wordt aanvullend hierop een informeel half verhard voorrijpad direct achter de muur met haag aan de Bodegraafsestraatweg opgenomen, waar bezoek en bezorgsdiensten tijdelijk kunnen parkeren.
Het terrein direct aansluitend aan de Bodegraafsestraatweg is opgehoogd en loopt nu 1.40 meter op richting de entree van de woning. Dit terrein is atypisch voor het historisch lint. De gemeente heeft verzocht het terrein aan de voorzijde weer naar het oorspronkelijke niveau van de Bodegraafsestraatweg te brengen. Het talud komt dan meer naar achteren tussen de nieuwe woongebouwen te liggen om het hoogte verschil tussen voor- en achtertuin op te lossen.
Kwaliteiten bestaande situatie
Vanaf de voorzijde van het perceel is er uitzicht op de Reeuwijkse Plassen. Aan de achterzijde van de locatie ligt een grote, rustige en ruim opgezette tuin. De kavel is aan de voorzijde gericht op zonsopkomst. De achterzijde, met de diepe tuin is gericht op de avondzon.
De achterzijde van het terrein is groen en besloten. Door grote hagen wordt het zicht vanuit de woningen aan de Doggersbanklaan ontnomen op de tuin en de woningen. De woningen aan de Doggersbanklaan hebben ook nauwelijks zicht op de nieuwbouw door het hoge bestaande groen. Aan deze achterzijde behoud men veel privacy.
De kavel is gelegen direct aan de Bodegraafsestraatweg en vanaf hier is men relatief snel in het centrum van Gouda. Ook is de snelweg A12 nabij.
Ontwerpuitgangspunten nieuwbouw
De zes appartementen zijn circa 200 m² groot, opgenomen in twee volumes in de vorm van twee appartementenvilla's. Elke villa bestaat uit een samengesteld volume, dat bestaat uit een plint van 1 meter hoog, twee woonlagen en een penthouse dat is opgenomen in de samengestelde zadeldaken. Deze daken liggen onder een hellingshoek van 50 graden.
De nieuwe bebouwing houdt voldoende afstand aan de voor- en achterzijde tot de weg en achterliggende recente bebouwing om de kenmerkende groene structuur van het historisch lint te behouden. De voorgevelrooilijn van de twee nieuwe appartementenvilla's en aangrenzende bestaande bebouwing verspringt trapsgewijs van voor naar achteren gezien vanaf de rechterkant als je staat op de Bodegraafsestraatweg.
Kenmerkend vooral voor het historisch lint is de ritmiek en de massaopbouw van woongebouwen met flinke tussenruimten langs de Bodegraafsestraatweg. Om deze kenmerkende ritmiek en korrelgrootte te waarborgen houden we daarom tussen de twee nieuwe appartementenvilla's zelf en de direct aangrenzende bestaande bebouwing circa 10 meter tussenruimte aan bij de hoofdvolumes. Op deze manier ontstaan ook hier de vrije doorzichten tussen en aan weerszijde van de twee nieuwe appartementenvilla's, die zo kenmerkend zijn voor het historisch lint.
Het parkeren is in een verdiepte parkeergarage onder de twee villa's voorzien. De parkeergarage is aan de voorzijde deels opgenomen in de plint van de villa's en aan de achterzijde volledig verzonken in de voor een deel verhoogde tuin die hier al ligt. Hiermee wordt de bovengenoemde groenstructuur van het historisch lint zo min mogelijk verstoord. De architectuur van de twee appartementenvilla's is passend in de karakteristiek van het historisch lint, heeft een samengesteld zadeldak met overstekken en veel aandacht voor ambachtelijke details.
De twee appartementenvilla's hebben een min of meer identiek samengesteld hoofdvolume. Bij de rechter villa gezien vanaf de weg ligt het zadeldak van de rechterbeuk echter 1 meter lager om zo in hoogte mooi aan te sluiten op de hier gelegen rijtjeswoningen met garage. Ook is de architectonische uitwerking van de volumes verschillend. De twee volumes tonen zich op deze manier in kleur en architectonische uitwerking als vier woningen. Balkons worden gedeeltelijk inpandig opgenomen. Elk appartement heeft zowel zicht met buitenruimtes op de plas als op de achtertuin. Alle fietsenbergingen worden in de kelder opgenomen.
De twee villa's hebben duidelijk naar de weg gekeerde entrees, die voor een goede toegankelijkheid op het niveau van het maaiveld liggen. De voortuin wordt afgegraven en komt weer op het niveau van de Bodegraafsestraatweg te liggen. De achtertuin blijft met zijn niveauverschillen, bestaande bomen en hagen zoveel mogelijk behouden.
Zonnepanelen worden in de daken geïntegreerd. In de gevel zullen vleermuis-, mussen- en zwaluwkasjes geïntegreerd worden. Ook worden er amfibie- & bijenstenen toegepast.
Het terrein wordt gekenmerkt door een duidelijke voor- en achterzijde, ieder met een eigen karakter. Tussen deze twee zijden wordt een nieuwe, groene inrichting met flauw slingerende paden gerealiseerd.
Figuur 3.0 Impressie gezien vanaf de Bodegraafsestraatweg
Figuur 3.1: Vogelvlucht vanuit het zuidoosten.
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, regionaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven kunnen niet los van elkaar worden opgelost maar moten in samenhang bekeken worden. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
De Nationale Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau en bevat zodoende alleen concreet beleid Voor een achttal, middels een zorgvuldig selectieproces aangewezen, NOVI-gebieden (zoals de havengebieden van Rotterdam en Amsterdam). Passend bij de NOVI-prioriteiten is het Rijk van plan in deze specifieke gebieden een extra impuls te geven aan grote transities en extra steun te geven aan de aanpak van grote, integrale fysieke opgaven die belangrijk zijn voor Nederland. Het gebied waar dit bestemmingsplan op ziet, betreft niet één van de door het Rijk aangewezen gebieden en kent vanuit de NOVI derhalve geen concreet beleid. Dit bestemmingsplan biedt wel de ruimte voor een ontwikkeling waarbij een bijdrage kan worden geleverd aan onder meer het versterken en verduurzamen van de woningvoorraad binnen de gemeente Gouda.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie- en schaalniveau. De kenmerken van het bouwplan zijn in lijn met de beleidskeuzen en de bijbehorende prioritering. Het beoogde plan levert bovendien een bijdrage aan enkele relevante nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 1 december 2020, voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, kustfundament en buisleidingen van nationaal belang.
Net als de NOVI kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Barro.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze Ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De Ladder schrijft niet voor wanneer en waar wel of niet gebouwd mag worden, maar vraagt om een goede afweging van belangen, zodat onder andere voorkomen wordt dat er voor leegstand wordt gebouwd. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Het artikel luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Volgens het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient voor het toepassen van de Ladder sprake te zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Bro gedefinieerd als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Dit bestemmingsplan 'Bodegraafsestraatweg 163' voegt een woonprogramma toe, van zes appartementen. Het plan is hiermee niet Ladderplichtig, maar nut en noodzaak van het initiatief dat onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt dient wel aangetoond te worden. Voor de gemeente Gouda geldt dat de Regionale Agenda Wonen (RAW) het vertrekpunt is voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De RAW Midden-Holland is eind 2019 vastgesteld en gaat in op behoud en versterking van de diversiteit aan woonmilieus in de regio Midden-Holland. Als uitwerking van de RAW Midden-Holland geeft de bestaande Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) Midden-Holland inzicht in de actuele woningbouwplannen van de gemeenten in de regio Midden-Holland. De regio Midden-Holland heeft een grote aantrekkingskracht, met als gevolg dat het aantal huishoudens zal gaan stijgen. In de RAW wordt de woningbouwopgave gebaseerd op de regionale woningbehoefte op basis van prognoses. De bovenregionale vraag is hierin niet meegenomen. Naar verwachting zal het aantal huishoudens in de regio stijgen van ruim 95.000 in 2015 naar bijna 106.000 in 2025 (+11.000) en 110.000 in 2030 (+4.000). In 2016 telde de regio bijna 100.000 huishoudens, wat maakt dat er nog een groei van zo’n 10.000 huishoudens tot 2030 wordt verwacht. Een deel van de groei van de huishoudens valt te verklaren door vergrijzing en individualisering. De groei vindt grotendeels plaats in de gemeenten Zuidplas, Waddinxveen, Gouda en Bodegraven-Reeuwijk.
De regio Midden-Holland kent met de nog noodzakelijke bouw van circa 10.000 woningen een grote woningbouwopgave tot 2030. De geprognotiseerde woningbouwopgave voor de gemeente Gouda betreft circa 5.000 woningen in de periode 2015-2030. Gezien de bestaande achterstand en de toekomstige vraag is het verhogen van de bouwproductie in de regio op korte termijn noodzakelijk.
Het plan biedt ruimte aan de realisatie van zes appartementen en er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voorziet in zowel een kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met het Bro.
De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert.
De Omgevingsvisie van Zuid-Holland, in werking getreden op 15 maart 2022, biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. In de Omgevingsvisie is het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. In de Omgevingsvisie is om die reden geen eindbeeld opgenomen, maar zijn de maatschappelijke opgaven uitgewerkt in zeven vernieuwingsambities. Deze ambities gelden als stip op de horizon:
Deze ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. De provincie zet in op deze ambities met als doel bij te dragen aan een betere leefomgeving binnen de provincie grenzen.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
Als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving stuurt de provincie op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Deze zijn uitgewerkt in gebiedsprofielen op gebiedsniveau. Zij bieden een gebiedsspecifieke handreiking bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden hiermee handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. In onderstaande figuur is de wijze waarop de provincie hier onderscheid in maakt nader toegelicht.
Figuur 4.0: Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het stedelijk gebied. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Aan de richtpunten wordt voldaan, zoals hieronder nader toegelicht. De voorgenomen woningbouwontwikkeling is passend bij de aard en schaal van het gebied. Het plangebied waar onderhavig bestemmingsplan betrekking op heeft is niet gelegen binnen een gebiedsprofiel, maar grenst wel aan de 'Gouwe Wiericke'.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Veencomplex - Veen'. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing voor het plangebied, maar grenst hier wel aan.
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen het gebied stads- en dorpsranden, steden en dorpen en bouwwerken voor energie-opwekking.
Figuur 4.1: Uitsnede kwaliteitskaart 'Laag van stedelijke occupatie'.
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Steden kenmerken zich als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
Richtpunten zijn:
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van zes appartementen binnen het bestaand stedelijk gebied in de directe nabijheid van omliggende woningen.
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Richtpunten bij 'Bouwwerken voor energieopwekking' zijn:
Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing.
Het plan kan beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling aangezien bestaande structuren en kwaliteiten van de omgeving niet tot nauwelijks veranderen. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten. Bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt aan de van toepassing zijnde relevante richtpunten voldaan. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.
Paragraaf 7.1.4 Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond
In de Omgevingsvisie wordt tevens de beleidskeuze beschreven dat de provincie het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem en de ondergrond, zowel door middel van haar eigen beleid als door het beïnvloeden van dat van andere overheden bevordert. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit van het bodem-grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond. De provincie zet voor deze beleidskeuze in op:
Bodem- en grondwaterverontreinigingen zijn een risico voor mensen en biodiversiteit. Een goede chemische bodemkwaliteit is de basis voor een gezonde leefomgeving en een voorwaarde voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen in een gebied. In paragraaf 5.3 Bodem van voorliggend plan wordt nader ingegaan op de bodemkwaliteit van het plangebied. Hieruit blijkt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. Deze verordening is in augustus 2021 geconsolideerd en een herziening is op 16 juni 2021 vastgesteld. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Voor voorliggend plan is met name afdeling '6.2 Bestemmingsplannen' van de omgevingsverordening van belang.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Stedelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD.
Voor de onderbouwing van de actuele behoefte wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3 van voorliggend plan.
Relatie tot het plangebied
De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
Ruimtelijke kwaliteit
Het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid richt zich vooral op het landelijk gebied. De verbinding tussen stad en land is echter een aandachtspunt dat ook middels een sterker samenhangend ruimtelijk kwaliteitsbeleid een impuls kan krijgen. Met de verdichtingsopgave en de verstedelijkingsstrategie die de provincie heeft, is het van belang dat die verstedelijking integraal plaats vindt, vanuit het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Het voorgaande betekent dat het stedelijk landschap een duidelijke plek krijgt in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, eveneens met bijbehorende richtpunten.
De richtpunten zijn ingedeeld naar de sturende driedeling: in acht nemen, rekening houden met en betrekken bij. Hiermee kan de provincie vooral sturen op hoe een ontwikkeling een plek krijgt (en dus niet op of en waar een ontwikkeling een plek krijgt). In ieder geval gelden een aantal algemene richtpunten:
Daarnaast zijn er specifieke richtpunten, waarbij de volgende specifiek op onderhavig project van toepassing zijn:
Aan artikel 6.9 en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit voor het stedelijk landschap dient te worden voldaan. Omdat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die naar aard en schaal past binnen de identiteit van de omgeving, is ook onder het nieuwe regime sprake van 'inpassen'. Een dergelijke ontwikkeling heeft in beginsel een beperkte ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarmee om geen of weinig provinciale inmenging. Daarnaast is er binnen het plan oog voor duurzaamheid, klimaatadaptie en biodiversiteit. Die aspecten worden in navolgende paragrafen behandeld en beschouwd.
Verstedelijking
Uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zoals in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. Regionale afstemming is hierbij nodig. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod. De ladder voor duurzame verstedelijking komt aan bod in paragraaf 4.1.3. Gebleken is gebleken dat een grote behoefte bestaat aan nieuwe woningen binnen de regio en meer specifiek binnen de gemeente Gouda, waartoe het plangebied behoort. Dat betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan voorgenomen woningbouwontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid niet aan vaststelling van het plan in de weg staat.
Optimalisatie woningbouwplannen
In de Omgevingsverordening worden nieuwe regels opgenomen over de dichtheid en verscheidenheid van woningbouw, parkeernormen voor sociale huurwoningen en parkeernormen voor stationsomgevingen. De provinciale parkeernormen geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen. De gemeente Gouda kent specifiek parkeerbeleid. Hierop wordt in paragraaf 5.9 nader op ingegaan. De opgenomen parkeernorm in de nieuwe Omgevingsverordening is gelet op voorgaande niet van toepassing.
In onderhavige toelichting bij het bestemmingsplan is in paragraaf 4.1.3 De Ladder voor duurzame verstedelijking gemotiveerd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Zoals reeds is geconstateerd, past de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de richtpunten. Hiermee wordt voldaan aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Er is namelijk sprake van een inpassingsontwikkeling, omdat de ontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit (binnen bestaand stads en dorpsgebied en grenzend aan een bestaande woonwijk en winkelcentrum).
Op grond van artikel 6.27a van de omgevingsverodening (Risico's van klimaatverandering) geldt dat in een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
In paragraaf 5.10 Water wordt nader ingegaan op wateroverlast, hitte en droogte. Tevens wordt in paragraaf 4.4.10 het aspect duurzaamheid nader beschouwd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de Omgevingsverordening Zuid - Holland.
De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit.
Één van de convenantafspraken is het ontwikkelen van een instrumentarium om de klimaatbestendigheid van nieuwbouw te beoordelen en te bevorderen. Dit is een complex en meerjarig traject. In het convenant is afgesproken om in afwachting van de resultaten van dit instrumentarium alvast een 'Minimaal Programma van Eisen' te ontwikkelen. Dit Programma is bedoeld als voorlopige maatregel om de nieuwbouwplannen die in de komende jaren ontwikkeld worden klimaatbestendig in te richten.
Het doel van het Programma van Eisen is het opstellen van praktische eisen die partijen in de provincie Zuid-Holland kunnen gebruiken om op korte termijn klimaatbestendig te ontwikkelen.
Gouda zich aangesloten bij het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Met de ondertekening van het convenant, heeft Gouda zich gecommitteerd om klimaatadaptief bouwen tot het nieuwe normaal te verheven. Het convenant bestaat uit een aantal producten zoals een Leidraad ter ondersteuning voor beleidsontwikkeling en een Programma van Eisen met handvatten voor nieuwe ontwikkelingen. In het kader van de beoogde ontwikkeling, dient dan ook voldaan te worden aan de praktische eisen die gesteld worden om klimaatbestendig te ontwikkelen.
In paragraaf 4.4.10 wordt nader ingegaan op de gemeentelijke visie die in dit kader eveneens relevant is alsmede de duurzaamheidsaspecten van het beoogde plan.
Midden-Holland is een bijzonder gebied: veel ruimte, groen, prachtige natuurgebieden, maar ook de historische stad Gouda, volop stedelijke ontwikkeling en een goede bereikbaarheid.
Een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid maakt de regio een aantrekkelijke plek om te wonen, mede omdat regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio’s Rotterdam en Haaglanden nabij zijn. De centrale ligging wordt kracht bijgezet doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, dankzij onder meer het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen. Dan gaat het om bereikbaarheid, ligging, nabijheid van steden, cultuur, landschap en sociale binding.
De grote aantrekkingskracht van de regio gecombineerd met de toenemende spanning op de woningmarkt resulteert in een netto uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad met zo’n 10.000 woningen tot 2030 (Marktonderzoek regio Midden-Holland, Fakton). De regiogemeenten verdelen en realiseren deze grote opgave met erkenning voor de lokale verschillen en identiteiten. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod in de Regio Midden-Holland weer.
Gouda
Gouda is de centrumgemeente in de Regio Midden-Holland, met een meer stedelijk profiel dan de andere gemeenten: een historische binnenstad met een ring van stadswijken uitlopend naar een laagbouw woonmilieu.Het heeft als enige gemeente in de regio een binnenstedelijk centrum met omliggend stadswijken. De regio Midden-Holland heeft baat bij het versterken van de centrumfunctie van Gouda.
Gouda is via de A12 en Hoogwaardig Openbaar Vervoer bij uitstek goed ontsloten en dus interessant voor nieuwe inwoners. Het overall beeld van Gouda is gemiddeld: veel voorraad scoort gemiddeld op belevingswaarde en op toekomstwaarde. Maar omdat ook in Gouda een toename van het aantal huishoudens te verwachten is, kent de gemeente weinig echt kwetsbare voorraad: er is geen voorraad met een negatieve toekomstwaarde. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huureengezinswoningen, in het binnenstedelijke woonmilieu en de levendige stadswijk, in het milieu met hoog- en laagbouw en in het centrum-dorps woonmilieu.
Met de ontwikkeling van de Spoorzone streeft de gemeente naar een versterking van hetstedelijk woonklimaat in Gouda. Voor Westergouwe worden de mogelijkheden voor verbreding van het woningaanbod onderzocht. Met een verbeterde positionering schept Gouda kansen voor het accommoderen van een deel van de bovenregionale vraag, uit bijvoorbeeld de metropoolregio Rotterdam – Den Haag en in mindere mate ook de Utrechtse regio.
Relatie tot het plangebied
In Midden-Holland is sprake van een netto uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad met zo’n 10.000 woningen tot 2030. Hierbij is het streven om een aangenaam stedelijk woonklimaat voor iedereen te realiseren binnen Gouda. Om dit streven na te leven gaat de voorkeur uit naar een mix van verschillende typen woningen. Het beoogde plan voorziet in de realisatie van zes appartementen, waar binnen de regio behoefte aan is.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte en aan het streven om een aangenaam woonklimaat voor iedereen te realiseren. De ontwikkeling draagt bij aan de regionale woonagenda.
De Omgevingsvisie Gouda beschrijft de langetermijnvisie van de gemeente op de toekomstige ontwikkeling van de stad vanuit het perspectief van 750 jaar ontwikkeling en is gericht op de komende decennia. De visie geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Gouda liggen en op welke manier de gemeente daarmee om wil gaan. Het benoemen van de Goudse kernkwaliteiten is een verplichting vanuit de Omgevingswet. De historie is een richtinggevende factor voor het vaststellen van de kernwaarden, formuleren van opgaven en het maken van keuzes. In de relatief kleine, compacte stad zijn vrijwel overal cultuurhistorische waarden te vinden die in hoge mate bijdragen aan de omgevingskwaliteit. In het vraagstuk "Hoe transformeren we de bestaande stad naar de toekomst?" vormt het cultureel erfgoed een sleutelrol.
Met de Omgevingsvisie zet Gouda de koers uit voor de lange termijn. De koers wordt stap voor stap uitgezet, uitgevoerd en bijgewerkt. Door deze aanpak kan Gouda adequaat reageren op nieuwe inzichten en mogelijkheden, oftewel koersvast voor de lange termijn en lenig op de korte termijn zijn.
In Gouda bestaan verschillende beleidsdocumenten die raken aan het omgevingsbeleid, zoals de Mobiliteitsvisie, Bedrijventerreinvisie, Structuurvisie Groen, Woonvisie, Hoogbouwnota en de Erfgoedvisie. De Omgevingsvisie vervangt deze beleidskaders niet; een aantal bestaande visies worden integraal onderdeel van de Omgevingsvisie, een aantal visies worden opgenomen in andere instrumenten, waaronder het Omgevingsplan. Ook in de komende jaren zal het nodig blijken te zijn om de globale Omgevingsvisie nader uit te werken en nieuw sectoraal beleid met gevolgen voor de fysieke leefomgeving vast te stellen. Steeds zal daarbij de relatie met de Omgevingsvisie worden gelegd en verantwoord worden op welke manier een sectorale visie gerelateerd is en bijdraagt aan de totale, integrale visie.
In de Omgevingsvisie wordt ook een ontwikkelperspectief geschetst. Daar zijn verscheidene linten bij betrokken.
Vijf kernwaarden, opgaven en keuzes
Kernwaarden:
Opgaven:
Uitdagingen
Keuzes:
Figuur 4.0 Uitsnede Omgevingsvisie Gouda, plangebied met ster weergegeven.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de zone die is aangewezen als 'beschermen en benutten historische linten'. De voorgevelrooilijn van de twee nieuwe appartementenvilla’s en aangrenzende bestaande bebouwing verspringt trapsgewijs van voor naar achteren gezien vanaf de rechterkant indien georiënteerd vanaf de Bodegraafsestraatweg. Kenmerkend vooral voor het historisch lint is de ritmiek en de massaopbouw van woongebouwen met flinke tussenruimten langs de Bodegraafsestraatweg. Om deze kenmerkende ritmiek en korrelgrootte te waarborgen wordt tussen de twee nieuwe appartementenvilla’s zelf en de direct aangrenzende bestaande bebouwing circa 10 meter tussenruimte gehouden aan de hoofdvolumes. Op deze manier ontstaan ook hier de vrije doorzichten tussen en aan weerszijde van de twee nieuwe appartementenvilla’s, die zo kenmerkend zijn voor het historisch lint. De nieuwe bebouwing houdt voldoende afstand aan de voor- en achterzijde tot de weg en achterliggende recente bebouwing om de kenmerkende groene structuur van het historisch lint te behouden. In het ontwerp van de openbare ruimte is rekening gehouden met deze doorzichten en wordt zodoende waar mogelijk gewaarborgd dat deze in stand blijven.
Vanuit de ambitie 'Florerende stad' ligt de focus op de economisch gezonde stad met voldoende werk en voldoende en prettige en gevarieerde woonruimte, en sterke en uiteenlopende voorzieningen voor Gouda en omgeving, in de context van onze grote historische kwaliteiten. Door de bestaande leegstaande villa ter plaatse te slopen en te voorzien in de realisatie van zes appartementen, waarbij vanuit stedenbouwkundig oogpunt rekening is gehouden met het historische lint, wordt voldaan aan de keuzes uit de Omgevingsvisie.
Met deze Toekomstvisie Gouda 2030 schetst de gemeente een beeld hoe de stad er in 2030 uitziet en waar de gemeente met al haar partners naar toe wil werken. Sociaal gezien profileert Gouda 2030 zich als een stad van tolerantie en ontmoetingen. Naast haar historie komt ook de kennis van bodemdaling erbij als kwaliteit. Gouda wil in 2030 een levendige én betaalbare stad zijn voor jongeren. Als laatste is Gouda een knooppunt met ontwikkelkansen. ‘Gouda ligt goed!’ is daarbij de gedeelde leuze om dit alles mogelijk te maken.
De toekomstvisie bouwt voort op de identiteit en kwaliteiten van de gemeente. Gouda onderscheidt zich op dit moment van andere steden met drie sterke punten, die het fundament vormen van de toekomstvisie. Zo heeft Gouda grote historische waarde en cultuur. Het aanbod aan voorzieningen, evenementen en initiatieven vanuit de stad is groot. En als laatste kenmerkt Gouda zich door haar centrale ligging, nabij grote steden en natuur.
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt is in lijn met de toekomstvisie. De toekomstvisie is het vertrekpunt voor de nieuw op te stellen omgevingsvisie onder de nieuwe Omgevingswet. Centraal staan vijf opgaven op basis waarvan keuze voor de fysieke leefomgeving zullen worden gemaakt.
Door de bestaande leegstaande villa te slopen en ter plaatse twee gebouwen te realiseren waarmee ruimte wordt gecreëerd voor in totaal zes appartementen wordt onder andere aan de opgaven: 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' en 'prettig woon- en leefklimaat bevorderen' voldaan.
Met deze woonvisie zet de gemeente de koers uit voor het wonen in Gouda voor de komende jaren. Gouda is een stad waar het aangenaam wonen is voor alle generaties. De centrale ligging in de Randstad, het historische centrum, de centrumvoorzieningen en de nabijheid van groen en water zijn de kernkwaliteiten van Gouda. De volgende vijf hoofdthema's staan centraal in het woonbeleid:
In Gouda is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en de ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. Gemeente Gouda zoekt gericht naar (nieuwe) kansen om (meer) te voorzien in deze vraag. De gemeente volgt de marktvraag en verwacht een effectieve vraag naar nieuwbouw van gemiddeld 170 woningen binnenstedelijk per jaar de komende tien jaar.
Gouda wil in 2040 CO2-neutraal zijn. Er ligt dan ook een grote opgave in de energetische verbetering van de woningvoorraad, oftewel de maatregelen die de energetische prestaties van een woning verbeteren.
Relatie tot het plangebied
Gouda wil een stad zijn waar het voor iedereen mogelijk is om te kunnen wonen. Betaalbaarheid, toekomstbestendigheid en een gevarieerd woningaanbod zijn daarbij essentieel. De komende tien jaar moeten er zeker zo'n 3.600 woningen in Gouda bijkomen. Dat is berekend in provinciale prognoses. Momenteel blijkt dat met name starters moeilijk aan een woning kunnen komen. Daardoor groeit het aantal jongeren dat bij hun ouders woont. Onder andere voor deze starters is er behoefte aan meer betaalbare appartementen voor 1- of 2-persoonshuishoudens. Om gezinnen een plek te bieden in Gouda zijn daarnaast ook woningen voor die groep nodig. Huurwoningen worden vooral in appartementen toegevoegd. Het plan biedt ruimte aan de realisatie van zes appartementen van circa 200 m2 wat ten goede komt aan de doorstroming op de woningmarkt.
Om de kansen en potentie van woningbouw in Gouda inzichtelijk te maken is in 2018 de Verstedelijkingsagenda vastgesteld. De agenda zet in op het faciliteren van de toenemende vraag naar stedelijk wonen in de randstad, in de omgeving van OV-knooppunten. Inclusief het huidige Goudse woningbouwprogramma kunnen tot 2040 in totaal 8.500 woningen binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit zijn over de hele periode ruim 3.000 woningen meer dan is vastgelegd in de huidige regionale woningbouwafspraken.
Rekening houdend met de beschikbaarheid van terreinen en complexiteit van de realisatie, kan de woningproductie als volgt worden gefaseerd:
Relatie tot het plangebied
Het plan biedt ruimte aan de ontwikkeling van zes appartementen en het draagt daarmee bij aan het behalen van de beoogde woningbouwproductie. De ontwikkeling is in lijn met de verstedelijkingsagenda.
In de Erfgoedvisie (2013) is vastgelegd hoe de gemeente Gouda het cultureel erfgoed borgt en welke prioriteiten zij daarbij stelt. De gemeente geeft hiermee in overleg met ‘de stad’ richting aan een concrete uitwerking hiervan. De Erfgoedvisie is dus de basis over wat de gemeente wel en niet beschermt en hoe dit in stand wordt gehouden, ook in tijden van schaarste of bezuinigingen. Uitgangspunten van de Erfgoedvisie zijn onder meer: de samenhang centraal stellen en het verhaal van de stad beschrijven.
Gouda beschikt over een digitale Cultuurhistorische Basiskaart (CHBK). Door het erfgoed in ruimtelijke samenhang te laten zien, worden het ontstaan en de ontwikkeling van Gouda in beeld gebracht. Bovendien wordt er in de behoefte voorzien om de kennis van het Goudse erfgoed te ordenen, te bundelen en te ontsluiten. Middels de CHBK is tevens de archeologische basiskaart te raadplegen.
Een belangrijk instrument om de cultuurhistorische waarden in beeld te krijgen, is de Cultuurhistorische Analyse (CHA). Deze is in Gouda sinds 2000 verplicht bij ontwikkelingen in alle gebieden waar waarden worden verwacht. Op de zogenaamde "gele-vlekkenkaart" is aangeven waar deze verwachtingen liggen.
De gemeente Gouda heeft op 28 oktober 2020 de Verordening Fysieke Leefomgeving vastgesteld. In deze verordening is de omgang met de archeologische waarden vastgelegd (zie artikel 3.12). Ook is de Erfgoedverordening opgegaan in deze Verordening Fysieke Leefomgeving (2020). De inhoudelijke regels zijn ongewijzigd gebleven.
Conclusie
In de Erfgoedvisie zijn de historische binnenstad en water belangrijke onderdelen. Onderhavig plangebied ligt niet in de binnenstadkern. Wel is te concluderen dat de locatie gelegen is binnen een gebied waar volgens de richtlijnen van de gemeente een Cultuur Historische Analyse wordt gevraagd.
Figuur 4.2 Uitsnede Digitale Cultuurhisotirsche Basiskaart Gouda (kaart: cultuurhistorische analyse).
Ook laat de archeologische basiskaart zien dat het plangebied gelegen is in een gebied waar een vergunning nodig is voor projecten groter dan 10.000 m2 waarvan bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 0,5 m-mv.
Figuur 4.3 Uitsnede Digitale Cultuurhisotirsche Basiskaart Gouda (kaart: archeologische basiskaart).
In paragrafen 5.1 Archeologie en 5.4 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.
De historische linten lopen al sinds de middeleeuwen als hoofddraden van een spinnenweb door de stad heen. Ze zijn historisch gezien onmisbaar voor de stad en haar cultuur, welvaart en leefkwaliteit. Het water is al eeuwenlang essentieel voor handel, transport en industrie en als onderdeel van het veenweidelandschap; dat zal in de toekomst ook zo zijn. Daar komt de recreatieve functie nog bij. De weglinten zijn zo bijzonder omdat ze hun historische karakter van smalle kaden en dijken behouden hebben. Er zijn geen brede uitvalswegen naar de omringende dorpen en steden overheen gelegd. Gouda is daarin vrij uniek.
De Historische Lintenvisie heeft drie doelen:
Relatie tot het plangebied
Op 26 oktober 2021 is de Historische Lintenvisie vastgesteld. Naar aanleiding van de visie zal voor de historische linten een actuele “verwachtingenkaart” opgesteld worden, op basis waarvan zo nodig nader onderzoek kan worden verlangd bij ontwikkelingen. Het betreft in het kader van deze lintenvisie alleen de historische linten, maar de noodzaak tot herijking betreft de gehele kaart. Deze actualisatie is nodig omdat ontwikkelingen sinds 2004 nog niet verwerkt zijn op de kaart (bijv. Westergouwe); onderzoeken sinds 2004 en gegevens van de CHBK, waaronder de ABK (Archeologische Basiskaart 2011), nog niet verwerkt zijn; het onderzoek naar de historische linten inzichten oplevert die verwerkt moeten worden; actuele inzichten in betekenis van cultuurhistorische as. In het kader van de planvorming heeft tussen gemeente en initiatiefnemer veelvuldig overleg plaats gevonden. Bij de uitwerking van het voorlopig ontwerp, dat door de gemeente akkoord is bevonden, is invulling gegeven aan de context van het historische lint en de locatie.
Historische context van de locatie
Langs de polder Bloemendaal werd in 1345 de Reeuwijkse wetering, de latere Breevaart, gegraven die samen met de Boskoper wetering (1352) en de Alpher wetering (1360) water uit de polders te Alphen, Zwammerdam, Boskoop, Waddinxveen en Reeuwijk richting IJssel afvoerde.
Rond 1.450 ontstonden problemen met die afwatering als gevolg van de verzanding van de rivier en de verdere klink van het veen. Door de verplaatste afwatering verloren de Reeuwijkse, Alphense en Boskoper weteringen, die op de Hollandse IJssel afwaterden, hun functie. Het gebied ten oosten van de Breevaart werd in de 17e eeuw uitgeveend (verveend), waarna de Reeuwijkse plassen ontstonden. De Zoutmansweg/Bodegraafsestraatweg liep vanaf de 15e eeuw van de Graaf Florisweg (voorheen de 'Oude Gouwe') in Gouda naar Bodegraven. Pas rond 1830 werd besloten het tot die tijd onverharde pad om te vormen tot een nieuwe verharde weg, de Tolweg Gouda, Reeuwijk, Bodegraven. Tegelijkertijd werd de Breevaart uitgediept en verbreed. Hierbij werd de Alphense wetering deels in de Breevaart opgenomen. De tolweg liep vanaf de Graaf Florisweg en de Bodegraafsestraatweg in Gouda via de Zoutmansweg en Raadhuisweg in Reeuwijk naar de (huidige) Wilhelminastraat, Burgemeester Le Coultresstraat en Goudseweg in Bodegraven. De weg werd aangelegd tussen 1834 en 1839 en aangelegd met particulier geld. De beheerder was de Associatie tot aanleg van een weg en vaart tussen Bodegraven en Gouda. Vanaf 21 januari 1948 werd er niet langer tol geheven en in 1949 werd de weg eigendom van de gemeenten.
Gevolgen planvorming
In het kader van de planvorming heeft tussen gemeente en initiatiefnemer veelvuldig overleg plaats gevonden. Bij de uitwerking van het voorlopig ontwerp, dat door de gemeente akkoord is bevonden, is invulling gegeven aan de context van het historische lint. Hierbij is gekeken naar korrelgrootte van de bouwvolumes, doorzicht tussen de gebouwvolumes door naar het groen, de architectuur aan het historisch lint, het zadeldak, opgetilde begane grond en erker met balkon.
De nieuwe bebouwing houdt voldoende afstand aan de voor- en achterzijde tot de weg en achterliggende recente bebouwing om de kenmerkende groene structuur van het historisch lint te behouden. De voorgevelrooilijn van de twee nieuwe appartementenvilla's en aangrenzende bestaande bebouwing verspringt trapsgewijs van voor naar achteren gezien vanaf de rechterkant indien georiënteerd vanaf de Bodegraafsestraatweg. Kenmerkend vooral voor het historisch lint is de ritmiek en de massaopbouw van woongebouwen met flinke tussenruimten langs de Bodegraafsestraatweg. Om deze kenmerkende ritmiek en korrelgrootte te waarborgen wordt tussen de twee nieuwe appartementenvilla's zelf en de direct aangrenzende bestaande bebouwing circa 10 meter tussenruimte aangehouden tussen de hoofdvolumes. Op deze manier ontstaan ook hier de vrije doorzichten tussen en aan weerszijde van de twee nieuwe appartementenvilla's, die zo kenmerkend zijn voor het historisch lint. De twee appartementenvilla's hebben een min of meer identiek samengesteld hoofdvolume. Bij de rechter villa gezien vanaf de weg ligt het zadeldak van de rechterbeuk echter 1 meter lager om zo in hoogte mooi aan te sluiten op de hier gelegen rijtjeswoningen met garage. De architectonische uitwerking van de volumes is verschillend in kleur, materiaal, afmeting van ramen en detaillering geworden. Het project dat bestaat uit twee appartementenvilla's toont zich hierdoor als vier woonhuizen.
Sinds 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen aan 'redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op basis van de Goudse Welstandsnota. Op 9 december 2020 is de Update Welstandsnota 2020 vastgesteld, ter actualisering van het Welstandbeleid 2017.
Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid. Waarbij de individuele vrijheid van de burger wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. Veel mensen zijn bereid mee te werken aan het in stand houden of bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van hun leefomgeving, maar willen wel graag van tevoren op de hoogte zijn van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het kader waarbinnen deze beoordeling plaats vindt, wordt zoals gezegd vastgelegd door de gemeenteraad en is daarom een politieke keuze die is gebaseerd op inhoudelijk onderzoek en een maatschappelijke discussie.
De Welstandsnota in Gouda bestaat uit drie delen (A, B en C):
Relatie tot het plangebied
Op de welstandskaart maakt het plangebied deel uit van zone 7 (Plaswijck) met volledig welstandstoezicht. Er is sprake van een cultuurhistorisch waardevol gebied. De bouwplannen zijn daarmee welstandsplichtig.
Figuur 4.3 Uitsnede overzicht welstandsbeleid, plangebied bij benaderd met ster gemarkeerd.
Definitieve bouwplannen worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota. De bouwplannen worden daartoe voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit.
In de Structuurvisie Groen legt de gemeente Gouda haar visie vast voor behoud en aanleg van (openbaar) groen in de gemeente. Doel is dat bestaand openbaar groen en water behouden blijft en dat bij nieuwe planontwikkelingen 15% openbaar groen gerealiseerd dient te worden. De structuurvisie beschrijft de wijze waarop deze doelstellingen bereikt kunnen worden.
Het doel van de Structuurvisie Groen is vergroten van de leefbaarheid door een toename van openbaar groen; het doel vanuit klimaatadaptatie is het bevorderen van maatregelen om de capaciteit van waterberging te vergroten, en wateroverlast en hittestress te verminderen.
In de structuurvisie zijn de volgende beleidsregels geformuleerd:
Relatie tot het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van nieuwe woningen. Daarnaast wordt het gebied groen ingericht. Onderstaand figuur betreft een indicatie van de inrichting van het gemeenschappelijk groen, waaruit geconcludeerd kan worden dat aan de geldende beleidsregels ten aanzien van groencompensatie wordt voldaan.
Figuur 4.4 Indicatie inrichting gemeenschappelijk groen plangebied.
Het Mobiliteitsplan 2017-2026 is op 20 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit plan geeft een antwoord op hoe Gouda in de toekomst als stad in beweging kan blijven. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad. Belangrijke aandachtspunten bij deze toenemende verplaatsingsbehoefte zijn méér ruimte voor de fiets, betere bereikbaarheid en doorstroming, versterken van leefbaarheid en duurzaamheid.
Om onvoldoende bereikbaarheid tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het Mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2026 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Bodegraafsestraatweg die in noordelijke richting naar Reeuwijk-Brug ontsluit en in zuidelijke richting naar de binnenstad van Gouda. In paragraaf 5.9 Verkeer en parkeren worden de aspecten verkeer en parkeren nader toegelicht.
Uitvoeringsprogramma duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling is steeds meer zichtbaar in de samenleving. Milieuthema’s als stikstof hebben de aandacht. Steeds meer mensen kiezen voor biologisch, fairtrade of tweedehands. Ook groeit de bewustwording over energiebesparing en het opwekken van duurzame energie. Het begrip “duurzaam” wordt steeds meer een gangbaar uitgangspunt.
In de gemeente Gouda is al langere tijd veel aandacht voor duurzame ontwikkeling.
Afgelopen jaren werkte de gemeente aan de hand van het Uitvoeringsprogramma Duurzame Ontwikkeling 2016-2019. In 2018 is gestart met de raadsprogramma’s Energietransitie en Klimaatadaptatie. Dit Uitvoeringsprogramma Duurzame Ontwikkeling 2020 laat zien wat de gemeente vanuit haar verschillende taken doet om duurzame ontwikkeling in Gouda en in de gemeentelijke organisatie te faciliteren, stimuleren en realiseren. Vanuit dit overzicht wordt ook de samenhang in de gemeentelijke inzet duidelijk.
Duurzame ontwikkeling kan worden beschreven langs drie aspecten: sociaal (people), ecologisch (planet) en financieel (profit). Dit uitvoeringsprogramma focust op ecologische duurzaamheid en betreft met name de fysieke leefomgeving. Ecologische duurzaamheid gaat om minder gebruik en vooral meer hergebruik van energie en grondstoffen. En ook meer natuur en biodiversiteit horen hierbij.
Dit uitvoeringsprogramma is opgebouwd uit de relevante thema's van het landelijke klimaatbeleid:
Uit de thema's vloeien diverse ambities voort voor onder meer wonen. Gouda heeft onder meer de ambitie om CO2-neutraal en aardgasvrij te zijn in 2040. Tijdens grootschalige woningbouw wordt duurzaamheid ook meegenomen. Zo wordt er in de Spoorzone veel aandacht besteed aan duurzame mobiliteit.
Handreiking duurzaamheid
Bovendien hanteert de gemeente Gouda een Handreiking duurzaamheid bij bouwplannen. De gemeente heeft graag dat initiatiefnemers hier rekening mee houden. Voor bouwplannen geldt:
Conclusie
In dit plan worden woningen toegevoegd in segmenten waarnaar vraag is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat door middel van inpassing in bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd, waardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden.
Ten aanzien van duurzaamheid voldoet de bestaande woning niet aan huidige duurzaamheidswensen en -eisen die bij (nieuwbouw)woningen gelden. In de kelder van de bestaande woning staat een (voor een woning) zeer grote luchtbehandelingskast die de woning van (lucht)warmte voorziet en die de woning ventileert. Het huidige systeem verbruikt veel energie. Er zijn geen zonnepanelen of andere energie opwekkende systemen aanwezig in de huidige woning.
De schil van de nieuwe gebouwen (gevels, dak en vloer) zullen voldoen aan de huidige nieuwbouweisen waardoor de energiebehoefte om de woningen te verwarmen al aanzienlijk minder zal zijn dan bij de bestaande woning. De installatiesystemen zullen gebruik maken van hernieuwbare energie. De nieuwe woningen worden verwarmd worden door middel van vloerverwarming in combinatie met individuele bodemwarmtepompen. Middels bodemlussen wordt de warmte uit de bodem gebruikt om de woningen duurzaam te verwarmen. Een wtw-ventilatiesysteem zorgt op een duurzame manier met warmteterugwinning voor de ventilatie van de woningen. Op het dak worden pv-panelen toegepast die verdeeld worden over de woningen en direct op de huismeter worden aangesloten zodat zo veel mogelijk van deze duurzaam opgewekte energie wordt verbruikt door de bewoners. De woningen zullen voldoen aan de vigerende BENG-eisen.
Waar mogelijk zullen duurzame en circulaire producten toegepast worden en zal ook bekeken worden of er elementen van het gebouw hergebruikt kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de buitenruimte. Met de inpassing van het nieuwe plan wordt zorgvuldig bekeken of bestaand groen gehandhaafd kan worden of op een andere plek op het terrein geplaatst kan worden. Ook bij bijvoorbeeld de bestaande verlichting en bestrating wordt zorgvuldig bekeken of dit hergebruikt kan worden.
Bij werkzaamheden in de openbare ruimte constateert de gemeente steeds vaker dat de ondergrond bijna vol zit. Het ordenen van de ondergrond zoals dat voor de bovengrond gebeurt is echter geen dagelijkse praktijk en tot nu toe niet georganiseerd. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat de gemeente meer regie wil nemen op de inrichting van de ondergrond om ervoor te zorgen dat de grote ruimtelijk opgaven zodanig ingepast kunnen worden dat functies als onder meer archeologie, warmtesystemen, riolering, kabels en leidingen zo min mogelijk conflicteren. De Omgevingsvisie kondigt daarom omgevingsbeleid ondergrond aan. Als eerste stap naar omgevingsbeleid zijn nu de inzichten en ambities verhelderd en is er een werkproces opgesteld om samen de ondergrond te leren ordenen. Gemeente Gouda heeft hiertoe o.a. het beleidsdocument “Inzichten en ambities voor de Goudse ondergrond” opgesteld. Dit document schept een kader voor een optimaal ingerichte én gezonde ondergrond. Het moet niet alleen het gebruik van de ondergrond mogelijk maken, maar moet dat gebruik ook reguleren. Om tot de inzichten en ambities over de ondergrond te komen zijn de (toekomstige) opgaven in de ondergrond in beeld gebracht.
De ambitie van de gemeente Gouda voor de ondergrond is: “Een optimaal ingerichte en gezonde ondergrond is de basis voor een groeiende, groene en duurzame gemeente. Samen met onze initiatiefnemers benutten we de ondergrondse ruimte efficiënt, koesteren we ondergrondse kwaliteiten en voorkomen we zoveel als mogelijk bodemdegradatie of compenseren we indien nodig. De gemeente voert daarom regie op de ondergrond”.
In het plangebied waar bouw- en/of aanlegactiviteiten plaatsvinden is alleen ondergrondse infrastructuur aanwezig ten behoeve voor het te slopen gebouw. De bestaande elektra-, water- en gasaansluitingen kunnen verwijderd worden en er zullen nieuwe elektra en wateraansluitingen gemaakt worden voor de nieuwe woningen. Langs de Bodegraafsestraatweg lopen voor de kavel langs diverse kabels en leidingen. In deze zone blijft de huidige situatie gehandhaafd.
De woningen zullen verwarmd worden door middel van warmtepompen met gesloten bodemenergiesystemen. Het plangebied is circa 4.000 m2 groot waarmee voldoende ruimte is om 6 individuele bodemenergiesystemen toe te passen. Een interferentieberekening zal bij de verdere uitwerking van het plan worden ingediend. Geconcludeerd kan worden dat door de nauwkeurige coördinatie van de nieuwe ondergrondse infrastructuur als gevolg van het voorgenomen initiatief, met de oude en bestaande ondergrondse infrastructuur er een optimaal ingerichte en gezonde ondergrond ontstaat. Op deze manier wordt bijgedragen aan de ambitie van de gemeente voor de ondergrond.
Ten aanzien van het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de beleidsvoornemens. Het ontwikkelen van woningen in het plangebied komt tegemoet aan de regionale woonvraag. De beoogde woningen sluiten aan bij de gemeentelijke ambities om het woningaanbod te versterken.
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Het relevante beleid is verder reeds toegelicht in § 4.4.5 Erfgoed, cultuurhistorie en archeologie.
Gemeente Gouda beschikt over een eigen archeologische waardenkaart (de Archeologische Beleidskaart), onderstaand figuur betreft hier een uitsnede van. Hierop wordt het het plangebied aangeduid met een lage verwachtingswaarde.
Figuur 5.1: uitsnede Archeologische Beleidskaart (Gemeente Gouda)
In dergelijke gebieden is een vergunning nodig voor projecten groter dan 10.000 m2 en waarvan de bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 0,5 m -mv. Aan deze criteria wordt niet voldaan en een dergelijke vergunning en onderzoeksplicht is daarmee niet direct aan de orde.
De archeologische waarden zijn geborgd door conform het vigerende bestemmingsplan "Plaswijck" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen. Archeologisch onderzoek is nodig wanneer de genoemde diepte- en oppervlaktematen worden overschreden. Hiermee ligt de bescherming van archeologische waarden voldoende verankerd in de planregels van dit bestemmingsplan en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast moet worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden opgenomen.
tabel 5.1: richtafstanden per categorie
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden langs een hoofdinfrastructuur worden eveneens getypeerd als een gemengd gebied. Aangezien het plagebied direct gelegen is aan de Bodegraafsestraatweg kan geconcludeerd worden dat sprake is van een gemengd gebied.
Het plangebied wordt hoofdzakelijk door woonbestemmingen omsloten. Direct ten noorden zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch', dit betreft Boomkwekerij Verwaal. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, waaronder wordt verstaan:
Voor de bestaande bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' geldt dat rekening gehouden dient te worden met het risico dat gewasbeschermingsmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen overwaaien naar het plangebied.Geconcludeerd kan worden dat reeds woningen dichterbij deze bedrijvigheid gesitueerd zijn, dan onderhavig bestemmingsplan. De bedrijvigheid wordt derhalve dan ook al reeds door deze woningen beperkt,waardoor geconcludeerd kan worden dat Boomkwekerij Verwaal geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplangebied. Ook kan op grond van het bestemmingsplan "Bunderhof 2" kan geconcludeerd worden het risico dat gewasbeschermingsmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen overwaaien naar het perceel de Bunderhof 2 zeer beperkt is. Analoge redenering leidt er toe dat dit eveneens voor onderhavig bestemmingsplangebied geldt.
Figuur 5.2: Uitsnede bestemmingsplankaart (getoonde legenda bestemmingen niet uitputtend)
In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die het beoogd initiatief belemmeren en vice versa.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden, totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
De in overwegende mate vigerende bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' zijn reeds geschikt voor de functie die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt dient te worden. Ten behoeve van de geplande herinrichting is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd.
Resultaten
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond bestaat voornamelijk uit sterk zandig veen. Onder de klinkerverharding aan de straatkant van het perceel is op 0,5 m -mv een betonplaat aangetroffen. Ter plaatse van één van de boringen (traject: 1,5 - 2,0 m -mv) is een zwakke oliegeur waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn verder zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en lood. Ter plaatse van de bodemlaag met zwakke oliegeur is geen minerale olie aangetoond. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en lood. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Geconcludeerd kan worden dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn op het gebied van bodem.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten aanwezige cultuurhistorische waarden meegewogen worden in de besluitvorming. Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van een bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Het relevante beleid is verder reeds toegelicht in § 4.4.5 Erfgoed, cultuurhistorie en archeologie.
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijk monumenten of monumentale bomen aanwezig en het maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht. Zoals beschreven in paragraaf 4.4.5 Erfgoed, cultuurhistorie en archeologie is het plangebied wel gelegen in een gebied waar volgens de richtlijnen van de gemeente een cultuurhistorische analyse wordt gevraagd.
Figuur 5.3: Uitsnede CHBK gemeente Gouda, plangebied bij benadering aangeduid. (bron: https://gis.gouda.nl/viewer/app/Cultuurhistorie_open)
Cultuurhistorische analyse
Historische context van de locatie
Langs de polder Bloemendaal werd in 1345 de Reeuwijkse wetering, de latere Breevaart, gegraven die samen met de Boskoper wetering (1352) en de Alpher wetering (1360) water uit de polders te Alphen, Zwammerdam, Boskoop, Waddinxveen en Reeuwijk richting IJssel afvoerde.
Rond 1450 ontstonden problemen met die afwatering als gevolg van de verzanding van de rivier en de verdere klink van het veen. Door de verplaatste afwatering verloren de Reeuwijkse, Alphense en Boskoper weteringen, die op de Hollandse IJssel afwaterden, hun functie. Het gebied ten oosten van de Breevaart werd in de 17e eeuw uitgeveend (verveend), waarna de Reeuwijkse plassen ontstonden. De Zoutmansweg/Bodegraafsestraatweg liep vanaf de 15e eeuw van de Graaf Florisweg (voorheen de 'Oude Gouwe') in Gouda naar Bodegraven. Pas rond 1830 werd besloten het tot die tijd onverharde pad om te vormen tot een nieuwe verharde weg, de Tolweg Gouda, Reeuwijk, Bodegraven. Tegelijkertijd werd de Breevaart uitgediept en verbreed. Hierbij werd de Alphense wetering deels in de Breevaart opgenomen. De tolweg liep vanaf de Graaf Florisweg en de Bodegraafsestraatweg in Gouda via de Zoutmansweg en Raadhuisweg in Reeuwijk naar de (huidige) Wilhelminastraat, Burgemeester Le Coultresstraat en Goudseweg in Bodegraven. De weg werd aangelegd tussen 1834 en 1839 en aangelegd met particulier geld. De beheerder was de Associatie tot aanleg van een weg en vaart tussen Bodegraven en Gouda. Vanaf 21 januari 1948 werd er niet langer tol geheven en in 1949 werd de weg eigendom van de gemeenten.
Gevolgen planvorming
In het kader van de planvorming heeft tussen gemeente en initiatiefnemer veelvuldig overleg plaats gevonden. Bij de uitwerking van het voorlopig ontwerp, dat door de gemeente akkoord is bevonden, is invulling gegeven aan de context van het historische lint. Hierbij is gekeken naar korrelgrootte van de bouwvolumes, doorzicht tussen de gebouwvolumes door naar het groen, de architectuur aan het historisch lint, het zadeldak, opgetilde begane grond en erker met balkon.
De nieuwe bebouwing houdt voldoende afstand aan de voor- en achterzijde tot de weg en achterliggende recente bebouwing om de kenmerkende groene structuur van het historisch lint te behouden. De voorgevelrooilijn van de twee nieuwe appartementenvilla's en aangrenzende bestaande bebouwing verspringt trapsgewijs van voor naar achteren gezien vanaf de rechterkant indien georiënteerd vanaf de Bodegraafsestraatweg. Kenmerkend vooral voor het historisch lint is de ritmiek en de massaopbouw van woongebouwen met flinke tussenruimten langs de Bodegraafsestraatweg. Om deze kenmerkende ritmiek en korrelgrootte te waarborgen wordt tussen de twee nieuwe appartementenvilla's zelf en de direct aangrenzende bestaande bebouwing circa 10 meter tussenruimte aangehouden tussen de hoofdvolumes. Op deze manier ontstaan ook hier de vrije doorzichten tussen en aan weerszijde van de twee nieuwe appartementenvilla's, die zo kenmerkend zijn voor het historisch lint. De twee appartementenvilla's hebben een min of meer identiek samengesteld hoofdvolume. Bij de rechter villa gezien vanaf de weg ligt het zadeldak van de rechterbeuk echter 1 meter lager om zo in hoogte mooi aan te sluiten op de hier gelegen rijtjeswoningen met garage. De architectonische uitwerking van de volumes is verschillend in kleur, materiaal, afmeting van ramen en detaillering geworden. Het project dat bestaat uit twee appartementenvilla's toont zich hierdoor als vier woonhuizen.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De Visie Externe Veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
De beoogde ontwikkeling zelf is geen risicovolle activiteit. Voor de beoordeling van de risico's is de risicokaart geraadpleegd (zie onderstaande figuur). Op de risicokaart is te zien dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of inrichting waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt die een bedreiging kunnen vormen voor het beoogd woningbouwplan.
Figuur 5.4: Risicokaart, plangebied bij benadering met ster weergegeven (bron: risicokaart.nl)
Op grond van de risicokaart blijkt dat het plangebied op circa 1,1 kilometer van de Rijksweg A12, circa 1,0 kilometer van een buisleiding (kenmerk: W-501-01) en circa 2,0 kilometer van het spoor is gelegen.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied aan de Bodegraafsestraatweg 163 is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6 per jaar) van de A12, noch het spoortraject zoals dat op bovenstaand figuur is weergegeven. Zo vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de ontwikkeling waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt.
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over de weg
De Rijksweg A12 zoals hierboven weergeven is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Voor het bestemmingsplan "Bunderhof" (2017) direct ten westen van het plangebied, is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Op grond van dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het transport van gevaarlijke stoffen ook plaatsvindt over de toekomstige Rondweg Reeuwijk-Brug en de Bodegraafsestraatweg. Uit de groepsrisicoberekening van het plan "Bunderhof" is af te leiden dat de planontwikkeling een verwaarloosbaar effect heeft op het groepsrisico. Het groepsrisico blijft kleiner dan 0,1-maal de oriënterende waarde. De verandering van het groepsrisico als gevolg van de planontwikkeling is verwaarloosbaar. Analoge redenering leidt ertoe dat het plan waar onderhavig bestemmingpslan ruimte aan biedt er niet toe leidt dat er sprake is van een overschrijding van het groepsrisico. Ten opzichte van de bestaande situatie worden planologisch gezien vijf woningen toegevoegd. De personendichtheid neemt zodoende zeer minimaal toe. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over het water
Er liggen binnen 200 m van het plangebied geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied (op minimaal 1,0 kilometer afstand) ligt het spoor Gouda – Utrecht. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject valt onder het landelijke Basisnet spoor (landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen). Voor het Basisnet zijn per traject risicoplafonds vastgesteld. Uit de Regeling Basisnet (bijlage II) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar (PR 10-6) ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt, gerekend vanaf het midden van het spoor (spoorbundel). Deze PR 10-6 contour komt niet buiten het spoorbed en levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Ook het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanaf het spoor) levert geen beperkingen op voor het plangebied. Conform het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' moet bij ruimtelijke plannen binnen 200 meter van transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd het groepsrisico worden beschouwd. Het plangebied ligt hierbuiten, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan worden gelaten.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet (soortenbescherming), de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming, Natura-2000 Natuurnetwerk Nederland) en de Boswet. Met inwerkingtreding van de Wnb is de bescherming van soorten, gebieden en houtopstanden in één wet geregeld. De bevoegdheden zijn daarmee van het Rijk overgedragen naar de provincie.
Gedeputeerde Staten van de provincies zijn vanaf 1 januari het bevoegde gezag voor de Wnb. In het verordeningsbesluit van de uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2016 is opgenomen dat een aantal beschermde soorten vrijgesteld zijn van de ontheffingsplicht.
In het kader van soortenbescherming en gebiedsbescherming zijn diverse onderzoeken uitgevoerd.
Soortenbescherming
In het kader van flora en fauna is een ecologische quickscan uitgevoerd door Van der Goes en Groot. De rapportage is als bijlage 2 opgenomen. Uit de quickscan kan geconcludeerd worden dat gezien de uitgevoerde toetsing, van de grondgebonden zoogdieren alleen de vrijgestelde soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte vrijgestelde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig.
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Ransuil, Sperwer, Buizerd), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
Voor een incidenteel voorbij komende Steenmarter wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de beperkte kwaliteit van het plangebied, de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soort.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.
Voor een incidenteel voorbij komende Groene glazenmaker, Grote vos of Ringslang wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de beperkte kwaliteit van het plangebied, de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten.
Gebiedsbescherming
Uit de quickscan Wet natuurbescherming (bijlage 2 bij dit bestemmingsplan) volgt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het plangebied is verder niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein) bevindt zich op circa 2 kilometer afstand ten oosten van het plangebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, bevindt zich op circa 10 kilometer afstand ten noorden van de onderzoekslocatie. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de voorgenomen sloop en nieuwbouw op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek ten aanzien van stikstof wordt daarom noodzakelijk geacht.
Figuur 5.5: Uitsnede quickscan flora fauna, plangebied ten opzichte van beschermde natuur.
Ten behoeve van het plan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 3 toegevoegd. Voor zowel de aanleg- als gebruiksfase blijkt dat de maximale projectbijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het plan.
Wettelijk kader
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Om in kaart te brengen in hoeverre gesproken kan worden van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied, is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen. Het rapport is als bijlage 4 toegevoegd.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Bodegraafsestraatweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de invloed van de nabij gelegen 30 km/uur wegen inzichtelijk gemaakt (Doggerbankslaan).
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Bodegraafsestraatweg wordt overschreden bij beide bouwblokken. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 60 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Er zijn derhalve ook geen dove gevels nodig. Vanwege het wegverkeer op de omliggende 30 km/uur wegen is geen sprake van een verhoogde geluidbelasting. Er wordt een hogere waarde van 60 dB Lden vanwege het wegverkeer op de Bodegraafsestraatweg aangevraagd.
In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal aanvullend onderzoek naar de gevelgeluidwering worden uitgevoerd.
Op basis van het ontwerp beschikken alle appartementen over een geluidluwe achtergevel, waaraan meerdere verblijfsruimte en een buitenruimte is gelegen. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk geluidbeleid. Er zullen ten behoeve van het plan hogere waarden worden aangevraagd. In het kader van de omgevingsvergunning activiteit bouwen zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevel en getoetst aan de eisen conform artikel 3.1 t/m 3.3 uit het Bouwbesluit. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt.
Wettelijk kader
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit NIBM en de bijbehorende ministeriële Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof en stikstofdioxide, zoals kinderen, ouderen en zieken. Om deze reden stelt het Besluit onderzoekszones in. Onder gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit zijn categorieën zoals kinderopvang, basisonderwijs en verzorgingstehuizen aangewezen.
AMvB NIBM
In onderhavig geval worden niet meer dan 1.500 woningen gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Besluit gevoelige bestemmingen
Binnen de beoogde ontwikkeling worden woningen gerealiseerd, er worden geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig (met uitzondering van stikstofdepositie, zie §5.6 Flora en fauna). Wel is hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht voor nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het wenselijk om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen, wanneer gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit (zoals woningen) worden gerealiseerd. Op de NSL monitoringsviewer kunnen de jaargemiddelde grootschalige achtergrondconcentraties worden ingezien, om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit ter plaatse. Op de NSL monitoringsviewer (geraadpleegd op 15 maart 2023 zijn de totale concentraties van stikstofdioxide NO2, fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 geraadpleegd. In onderstaande tabel zijn de totale concentraties (nabij het dichtsbijzijnde rekenpunt met ID 15476626) alsmede de bijbehorende grenswaarden voor toetsing weergegeven.
Tabel 5.3: luchtkwaliteit, totale concentratie
Uit de tabel blijkt dat de totale concentraties nabij het plangebied onder de grenswaarden blijven. Wanneer de maximale bijdrage van het verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentratie van zowel fijn stof als stikstofdioxide de grenswaarden niet overschrijden. De ontwikkeling zal vanwege de omvang in niet betekenende mate bijdragen aan de heersende achtergrondconcentraties.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
Op 21 november 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gouda het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Parkeren’ vastgesteld. Het doel van de parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ in Gouda. Het paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het gemeentelijke parkeerbeleid. Na vaststelling van dit paraplubestemmingsplan, waarin wordt verwezen naar gemeentelijke parkeernormen uit 2018, is het ‘Parkeerplan Gouda 2020’ vastgesteld. In voorliggend geval is getoetst aan de meest recent vastgestelde parkeernormen, te weten de parkeernormen uit het ‘Parkeerplan Gouda 2020’.
In het paraplubestemmingsplan is bepaald dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Parkeren
Het plangebied aan de Bodegraafestraatweg 163 is gelegen binnen zone C1 waar voor woningen > 110 m2 een parkeernorm geldt van 1,7. Het bezoekersparkeren is uniform en het aandeel bedraagt 0,3. Er kan zodoende berekend worden dat de totale parkeerbehoefte van het plan waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt in totaal 12 bedraagt. Onder beide appartementengebouwen wordt een halfverdiepte parkeerkelder gerealiseerd, waar naast bergingen en fietsparkeerplekken ook voorzien wordt in de realisatie van 12 autoparkeerplaatsen. Aan de voorzijde zijn zes parkeerplekken voorzien voor het bezoekersparkereren, waardoor geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan het geldend parkeerbeleid van de gemeente.
In de parkeergarage is voldoende ruimte beschikbaar om het fietsparkeren te realiseren. Ook worden aan de voorzijde van de woongebouwen fietsnietjes aangelegd, o.a. voor het fietsparkeren van bezoekers.
Verkeersgeneratie en ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Bodegraafsestraatweg. Deze weg ontsluit vrijwel direct nabij de projectlocatie in noordwestelijke richting op de Zoutmansweg. In zuidelijke richting ontsluit de de Bodegraafsestraatweg op de Goudse Houtsingel. Als gevolg van de ontwikkeling ter plaatse, zal de verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie, hetzij minimaal, toenemen. De verkeergeneratie bedraagt maximaal 14 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bestaande wegenstructuur is ingericht op de afwikkeling van grotere hoeveelheden aan motorvoertuigbewegingen. Dit aspect vormt geen belemmering.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit hoogheemraadschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
Per 13 mei 2020 is een nieuwe Keur vastgesteld (in werking getreden 1 juni 2020) met daarbij horende uitvoeringsregels. Het uitgangspunt van deze keur is "ja, tenzij": in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer in principe een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor watercompensatie. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Soms kunnen alternatieve waterbergingen, die ervoor zorgen dat de neerslag niet versneld in het oppervlaktewater terecht komt (zoals wadi's, polderdaken en bergingskelders), worden gebruikt ter compensatie van de aanleg van verharding. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. Wanneer het gaat om een toevoeging van minder dan 500m2 verharding, kan in de meeste gevallen worden volstaan met de zorgplicht.
Indien water gedempt wordt dient dit 1:1 gecompenseerd te worden.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
Inzameling van afvalwater gebeurt in een gemeentelijke riolering. Dit ingezamelde afvalwater wordt via deze riolering getransporteerd naar een zuiveringsinstallatie. Bij grote hoeveelheden neerslag kan de capaciteit van de riolering ontoereikend zijn. Op dat moment wordt het teveel aan afvalwater via een riooloverstort ongezuiverd in het oppervlaktewater gebracht.
Het rioolstelsel ter plaatse van het plangebied is in de afgelopen jaren omgebouwd naar een gescheiden stelsel. Het hemelwaterriool voert via een lamellenafscheider het hemelwater af naar omliggende sloten.
Waterkering
Nabij het plangebied komt een waterkering voor: de Kattensingel. Deze waterkering beschermt het achterland van de polder Bloemendaal tegen het hoge water van de boezem. De waterkering is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Rijnland en het dagelijks onderhoud is een taak van de gemeente. Voor de waterkering is in het bestemmingsplan een juridisch-planologische bescherming opgenomen. Op deze gronden kunnen uitsluitend bouwwerken, waaronder onderkeldering, worden opgericht indien de belangen van de waterkering dit gedogen en de beheerder van de waterkeringswerken is gehoord. Hierbij wordt verwezen naar het beleid van Rijnland.
Voor onderhavig project is de watertoets Hoogheemraadschap van Rijnland doorlopen.
Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen in (de beschermingszone van) een regionale waterkering, zie hiertoe onderstaand figuur. Binnen het plangebied is wel overig oppervlaktewater gelegen.
Figuur 5.6: Legger regionale waterkeringen (bron: Hoogheemraadschap Rijnland)
Riolering
De nieuwbouw wordt aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse. In de huidige situatie is reeds sprake van afkoppeling, waarbij het hemelwater naar het naastgelegen oppervlaktewater afstroomt. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het Hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is de situatie van het perceel (4.085 m2) als volgt:
Als gevolg van het plan waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt neemt het verhard oppervlak niet toe en is compensatie niet aan de orde.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
Wettelijk kader
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte en zijn in kolom 2 (gevallen) indicatieve drempelwaarden opgenomen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal zes woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkelingsproject in het kader van de m.e.r. De ontwikkeling valt onder categorie D11.2 die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r. De realisatie van zes woningen ligt echter ruim onder de drempelwaarden die genoemd staan onder categorie D11.2. Daarom volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling, waarin wordt gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Het bevoegd gezag dient daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen, teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Hieronder is gemotiveerd of er als gevolg van de ontwikkelingen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn.
1. Kenmerken van de ontwikkeling
Aard en omvang activiteit | Sloop van de bestaande villa en nieuwbouw van zes woningen. Gelet op m.e.r. regelgeving is sprake van een beperkte impact. |
Cumulatie | Voor zover bekend zijn er in de directe omgeving van het plan geen ontwikkelingen welke voor een onevenredige cumulatie van negatieve milieueffecten zullen zorgen. |
Natuurlijke hulpbronnen | Voor de aanleg van het plan zullen natuurlijke hulpbronnen in de vorm van reguliere bouwmaterialen worden gebruikt. Hinder ten gevolge van de (tijdelijke) aanlegfase, betreffende inzet van bouwmateriaal en mobiele werktuigen, zal tot een minimum beperkt worden. |
Ongevallen | Het risico op zware ongevallen en/of rampen zal niet verhogen met de realisatie van het plan. |
Gezondheidseffecten | Het risico voor schadelijke effecten op de menselijke gezondheid zal niet verhogen met de realisatie van het plan. |
2. Plaats van de ontwikkeling
Bestaand grondgebruik | Het plangebied is reeds bestemd voor wonen. Ter plaatse is een villa gelegen die beschikt over onder andere over een woon-, kantoor en wellness ruimte en is gelegen op een stuk eigen grond van circa 4.000 m2. De villa wordt, na jaren leegstand gesloopt. |
Opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Er is inzichtelijk gemaakt welke effecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op deze nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden. De resultaten wijzen uit dat door de afstand tot de Natura-2000 gebieden en de aard van het tussenliggende gebied, geen negatieve effecten van het initiatief te verwachten zijn. |
3. Potentiële effecten
Archeologie | Het plangebied kent een lage archeologische verwachting. Dit aspect rechtvaardigt geen MER. |
Bodem | Met de voorgenomen bestemmingsplan en bijbehorende werkzaamheden worden echter geen bodemvervuilende werkzaamheden of activiteiten verwacht. Gezien het feit dat de gehele locatie nader wordt onderzocht en plaatselijk gesaneerd ten gevolge van de bestemmingsplanwijziging, wordt veronderstelt dat de bodemkwaliteit zal verbeteren. Het plan zal derhalve geen negatieve milieueffecten veroorzaken met betrekking tot het aspect bodem. |
Water | Als gevolg van het plan neemt het aantal vierkante meters verhard oppervlakte niet toe. De voorgenomen ontwikkeling heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. |
Ecologie | In het kader van flora en fauna is een ecologische quickscan uitgevoerd door Van der Goes en Groot. Uit de quickscan kan geconcludeerd worden dat gezien de uitgevoerde toetsing, van de grondgebonden zoogdieren alleen de vrijgestelde soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte vrijgestelde soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Dit aspect rechtvaardigt geen MER. |
Luchtkwaliteit | De ontwikkeling draagt naar verwachting “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Het plan betreft minder dan 1.500 woningen, waardoor er volgens de Regeling NIBM geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk is. Hiermee wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit met de realisatie van het plan niet zal verslechteren en er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit. |
Verkeer | De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Bodegraafsestraatweg. Deze weg ontsluit vrijwel direct nabij de projectlocatie in noordwestelijke richting op de Zoutmansweg. In zuidelijke richting ontsluit de de Bodegraafsestraatweg op de Goudse Houtsingel. Als gevolg van de ontwikkeling ter plaatse, zal de verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie, hetzij minimaal, toenemen. De verkeergeneratie bedraagt maximaal 14 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bestaande wegenstructuur is ingericht op de afwikkeling van grotere hoeveelheden aan motorvoertuigbewegingen. Dit aspect rechtvaardigt geen MER. |
Overige milieuaspecten | Van de overige milieuaspecten wordt op basis van de beoordeling die heeft plaatsgevonden in de voorgaande hoofdstukken op voorhand verwacht dat deze niet leiden tot betekenisvolle milieueffecten. |
Het college B&W van de gemeente Gouda heeft op XXX besloten om geen milieueffectrapport of plan-m.e.r. op te stellen. Geconcludeerd wordt dat, gelet op de aard en omvang van het project en de daarmee gepaard gaande milieugevolgen, een nadere m.e.r.-beoordeling niet nodig is.
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Methodiek
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van zes woningen in twee te bouwen appartementenvilla's met per villa drie appartementen.
Voor de opzet van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Het bouwprogramma is als uitgangspunt aangehouden. In het plan is enige flexibiliteit ingebouwd. Het gaat dan om flexibiliteit in de verbeelding, maar ook in de regels zelf (bijvoorbeeld door binnen 'Wonen' ook tuinen en erven, groen en water, parkeervoorzieningen toe te staan).
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Deze bestemming is toegekend aan de (voor)tuin.
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande watergangen en waterberging. Door water als zodanig te bestemmen, is het behoud hiervan planologisch vastgelegd, en is de instandhouding van de waterberging gegarandeerd.
Wonen is de belangrijkste functie in het plangebied. De ligging van de woningen is vastgelegd binnen het bouwvlak. De bouwvlakken zijn zodanig gesitueerd dat de hoofdbouwmassa alleen daar kan komen waar dat ook gedacht is. Bovendien wordt er voldoende afstand gehouden tussen de woningen. Buiten de bouwvlakken zijn goot- en bouwhoogten van bijbehorende bouwwerken zoals aanbouwen en bijgebouwen beperkt.
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Specifieke vormen van gebruik zijn expliciet uitgesloten.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Op de verbeelding (plankaart) wordt gebruik gemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op. Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.
Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en gemeente Gouda om uitvoering mogelijk te maken. In deze overeenkomst wordt vastgelegd dat de plankosten voor rekening van de initiatiefnemer komen. Daarmee zijn de kosten gezekerd en is het plan economisch uitvoerbaar.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf worden de uitkomsten van het bestuurlijk vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) weergegeven. De ontvangen reacties worden t.z.t. in deze paragraaf weergegeven.
Participatie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is door initiatiefnemer invulling gegeven aan het aspect participatie. Met de direct omwonenden van de projectlocatie zijn individuele gesprekken gevoerd om het plan toe te lichten aan de hand van diverse stukken waaronder het voorlopig ontwerp dat ook besproken is tijdens de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Gouda op 22 december 2022. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om het voetgangersbruggetje tussen het plangebied en de Doggersbankenlaan te laten vervallen. Tevens is (mede naar aanleiding van de gesprekken met omwonenden) het inrichtingsplan van de buitenruimte aangepast om het aantal bezoekersparkeerplaatsen te verhogen naar zes in plaats van twee. In het nieuwe inrichtingsplan is ook de in-/uitrit tot het terrein aangepast zodat een in- en uitrit ontstaat die tot een vlotte verkeersafwikkeling van en naar de Bodegraafsestraatweg leidt.
Zienswijzenprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is er één zienswijze ingediend. In de nota van beantwoording is deze samengevat en beantwoord. De nota is als bijlage 5 toegevoegd.
Na de zienswijzenprocedure is het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad heeft het plan ongewijzigd vastgesteld. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Handhaving
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.