direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goejanverwelledijk 40-42
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De percelen Goejanverwelledijk 40-42 zullen worden herontwikkeld naar wonen. Op de percelen was een bouwbedrijf gevestigd. Op het terrein staat een schuur welke niet meer in gebruik is en het terrein is verhard.

In de vigerende bestemmingsplannen Kadebuurt - Kort Haarlem - Gouda Oost en Goverwelle heeft de planlocatie een bedrijfsbestemming en is woningbouw dus niet mogelijk.

De initiatiefnemer van het voorgenomen bouwplan ziet mogelijkheden om de locatie te herontwikkelen en hiermee de ruimtelijke kwaliteit ter plaatste sterk te verbeteren door de realisatie van 4 ruime woningen in een groene setting aansluitend op de dijk en de ligging aan de Hollandse IJssel.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Gouda, direct tussen de Hollandsche IJssel en de Goejanverwelledijk. Het plangebied wordt bepaald door de kadastrale grenzen van de betreffende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0001.jpg"

Afbeelding Planlocatie

In het vigerende bestemmingsplan Goverwelle (2009) en het bestemmingsplan Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost (2012) is het plangebied bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Bedrijf'. Binnen deze bestemmingen zijn geen woningen toegestaan.

Direct langs en parallel aan de Hollandsche IJssel is een smalle strook opgenomen (ca. 10 meter vanaf de grens tussen water en land). Hier geldt de waarde 'Rivierzone'.

Deze zone is bedoeld voor:

  • a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van de oevers;
  • b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.

Binnen deze zone mogen slechts onder voorwaarden bouwwerken worden gebouwd.

Verder is een deel van de gronden aangewezen voor 'Waterstaat - Waterkering' Deze gronden zijn mede bestemd voor waterkering en de daarbij horende voorzieningen. Bouwen binnen deze zone kan alleen na toestemming van de beheerder van de waterkering.

Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone molenbiotoop vanwege de tegenover gelegen Haastrechtse molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0002.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0003.png"  

Afbeelding Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (Goverwelle en Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.

Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.

De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag en de regio Midden-Holland op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

2.1.2 Gebiedsspecifiek

Het plangebied maakt deel uit van een reeds oude structuur langs de Hollandsche IJssel en ligt direct tussen de Goejanverwelledijk en het water in (uiterwaardengebied dus). De Goejanverwelledijk is de oorspronkelijke waterkering en vormde een belangrijke verbinding tussen Gouda en Oudewater. Langs deze dijk was tot ca. 1900 sporadisch bebouwing te vinden: de dijk en de rivier lagen te midden van het grasland. Er bevonden zich slechts enkele 'buitens' tussen Gouda en Oudewater.

Doordat de dijk langs de rivier slingert en de afstand tussen beide varieert, is er telkens sprake van een verschillende maat tussen rivier en dijk. Dit land is rond 1900 op meerdere plaatsen al wel voorzien van enkele wegen die het gebied ontsluiten vanaf de dijk.

Vanaf 1900 is er langzaam meer bebouwing langs de dijk gekomen. Bebouwing aan de buitendijkse zijde van de dijk kon pas vanaf 1861 plaatsvinden: op dat moment is er door de bouw van de Beneden Haastrechtse sluis geen sprake meer van getijden in de rivier. Het karakter van de bebouwing varieert in schaal en functie. Nog steeds zijn er veel open stukken, zodat het water vanaf de dijk zichtbaar is. Naarmate de afstand tot de Goudse binnenstad toeneemt, neemt de bebouwing af.

Functioneel gezien maakt het plangebied deel uit van de strook tussen de Hollandsche IJssel en de Goejanverwelledijk. Deze strook strekt zich uit van Gouda tot Haastrecht. In deze strook bevinden zich enkele woonhuizen (ten noordwesten van de planlocatie), de begraafplaats IJsselhof en een jachtwerf (direct ten westen van de planlocatie). Verder bevinden er zich nog enkele bedrijven. Bij Goejanverwelledijk 26-30 ligt een plan voor drie nieuwe woningen. De ontsluiting van deze strook vindt plaats via de (voor autoverkeer niet doorgaande) Goejanverwelledijk.

Ten noorden van de planlocatie zijn in de tweede helft van de 20e eeuw twee uitbreidingswijken van Gouda gebouwd: Oosterwei en Goverwelle.

Mede door het aanleggen van de provinciale weg N228 tussen Gouda, Haastrecht en Oudewater is het doorgaande verkeer verplaatst naar deze weg. Het gebied tussen de N228 en de rivier heeft dezelfde kenmerken als het gebied tussen de Goejanverwelledijk en de rivier: veel verschillende functies en bebouwingsvormen, zonder bijzonder veel samenhang. Wel bevindt zich hier sinds 1862 de beeldbepalende Haastrechtse molen. Deze staat iets ten westen van het plangebied.

Aan de andere zijde van de dijk ligt het Baden Powellplantsoen. Dit park draagt bij aan het groene en open karakter van de dijk en legt de wijken Oostwei en Goverwelle op afstand. Hierdoor behoudt de dijk zijn landelijke karakter. Het park is ingericht rondom een tweetal historische 'wielen' (dit zijn doorbraakgaten van dijkdoorbraken). Het zijn waterplassen vlak achter de dijken. Door de kracht van het naar buiten stromende en rondkolkende water bij een dijkdoorbraak ontstonden op veel plaatsen vlak achter de dijken diepe gaten).

2.2 Functionele structuur

Het plangebied zelf heeft een ontsluiting vanaf de dijk naar beneden. Op de kavel bevindt zich een grote loods/schuur. Deze schuur is in gebruik geweest ten behoeve van een bouwbedrijf, maar is momenteel niet meer in gebruik en de planlocatie is afgezet met bouwhekken. De bestaande schuur blokkeert het uitzicht op het water. De locatie is verder volledig verhard.

Naastgelegen percelen zijn in gebruik als jachtwerf aan de westzijde en bedrijfsgebouw aan de oostzijde met onder andere een kapper en een meubelstoffeerderij.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Op de vrijgekomen locatie bestaat het voornemen 4 vrije kavels tot ontwikkeling te brengen.

Het stedenbouwkundig plan voor de locatie sluit aan bij het kleinschalige karakter van de Goejanverwelledijk, met een grote variatie aan functies. De ontwikkeling van de locatie is kleinschalig.

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

Binnen de locatie is ruimte voor 4 vrijstaande woningen met een gezamenlijk entree en voorerf. De entree is gelegen op dezelfde plek als de toerit van de voormalige bedrijfslocatie. Het voorterrein is voor gezamenlijk gebruik. Hier is onder andere plek voor parkeren voor bezoekers en worden de kavels ontsloten.

De woningen liggen in een smalle strook op enige afstand van de dijk. Aan de waterzijde wordt een jaagpad vrijgehouden voor onderhoud en recreatief gebruik (plannen voor doorlopend pad langs het water). Tussen de woningen blijft ruimte vrij van bebouwing om zo het doorzicht vanaf de dijk richting de Hollandse IJssel te behouden.

De woningen hebben hun voorkant aan de Goejanverwelledijk en zijn met hun achterkant op de Hollandsche IJssel georiënteerd. Ook hebben zij uitzicht op de Haastrechtse molen aan de andere kant van het water.

De woningen vormen samen een eenheid, maar zijn alle 4 verschillend. De samenhang wordt gevonden in de bouwstrook en de architectuurstijl.

3.3 Planaspecten

Programma

Op de locatie is ruimte voor 4 duurdere koopwoningen in een topmilieu landelijk wonen. De woningen worden ontwikkeld als vrije kavels en zijn dus 4 individuele woningen (projectmatig).

Stedenbouwkundig plan

De woningen liggen tussen de dijk en de Hollandse IJssel. Vanaf de dijk moet afstand gehouden worden tot de waterkering en langs het water loopt een jaagpad voor onderhoud en recreatief gebruik. De overblijvende smalle strook is verdeeld in 4 bouwvlakken voor de 4 woningen.

Tussen de bouwvlakken is opgenomen dat de doorzicht moet worden behouden (vrijwaringszone - doorzicht), dus dat er geen bebouwing is toegestaan, ook niet vergunningsvrij. Zo blijft het zicht vanaf de dijk op het water tussen de woningen door behouden.

De woningen zijn 1 tot maximaal 2,5 laag (+/- 6 tot 7 meter), eventueel uitgevoerd met kap. De maximale hoogte wordt bepaald door de molenbiotoop.

Verkeer

Door de functiewijziging verandert de verkeersgeneratie.

De huidige loods heeft een oppervlak van circa 450 m2 bvo. Gelet op de omvang van het perceel en daarbij het feit dat sprake is van buitenopslag is het reëel om voor de berekening een groter deel bvo aan te houden. Voor de berekening is daarom gerekend met 1.000 m2 b.v.o.

De verkeersgeneratie is onderzocht op basis van een plan van 5 nieuwe woningen. Na de verwerking van de zienswijzen is het plan teruggebracht naar 4 woningen. Dit zal zorgen voor een lagere verkeersgeneratie dan hier berekend.

Op basis van de 1.000 m2 b.v.o. en de 5 nieuw te bouwen woningen blijkt dat de verkeersgeneratie iets af zal nemen. Voor 4 woningen zal dit dus nog verder afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0004.jpg"
Parkeren

Het parkeren voor de woningen gebeurt in de basis op eigen terrein. Elke woning heeft minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein naast elkaar. Voor bezoekers zijn er parkeerplaatsen op een informele strook tussen de kavels en de ontsluiting.

Beeldkwaliteit

De fraaie landschappelijke setting vraagt om een bijzondere beeldkwaliteit. Daarom is gekozen voor een moderne architectuurstijl, passend bij de bijzondere ligging aan de Hollandse IJssel, dus met openheid richting het water.

De nieuwe woningen vormen een bijzonder onderdeel van het ‘patchwork’ van identiteiten langs de dijk. De woningen wijken qua vormgeving, architectuurstijl en materiaalgebruik af van de meeste woningen en bedrijven in de omgeving. In basis zijn alle vier de woningen eigentijds en modern vormgegeven.

De woningen beschikken over een duidelijke hoofdvorm en weinig accenten in de gevel. De woningen hebben redelijk vlakke gevels, met grote verschillen in de gevelindelingen.

Het materiaalgebruik is opvallend, maar met in de basis natuurlijke en traditionele materialen. De oriëntatie op het water biedt kansen voor een open gevel richting de Hollandse IJssel.

Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Conclusie

Met het bestemmingsplan Goejanverwelledijk 40-42 zijn geen nationale belangen in het geding. De onderhavige ontwikkeling betreft het ontwikkelen van vier woningen. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. De lader voor duurzame verstedelijking is verantwoord in 4.1.2.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit -vast. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen.

In de visie Ruimte en Mobiliteit is een viertal thema's te onderscheiden:

  • Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.

  • Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

  • Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.

Conclusie

Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de kwaliteit "Stads- en dorpsranden". De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteitskaart (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

"Stads- en dorpsranden" betreft de zone op de grens van het bebouwd gebied en het landschap. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan het realiseren van een rand met een passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Het project bevindt zich in een deel van de stad met de potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de kwaliteiten van het stedelijk wonen raken aan die van het wonen in het buitengebied.

De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Hierbij worden in de visie drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden; het front, het contact en de overlap.

Uitgangspunt bij ontwikkeling van het hier betreffende project is de contactkwaliteit, waarbij het bebouwd gebied en het landschap zijn verbonden door een zichtbare doorlopende structuur. In dit geval is dat een herkenbare landschappelijke onderlegger; de Hollandsche IJssel. Doorzichten naar de Hollandse IJssel blijven behouden/worden verbeterd en de woningen richten zich hierop. Een groene inrichting van de kavel en het voorterrein zorgt voor voortzetting van de groene kwaliteit van de dijk.

De ontwikkeling sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0005.jpg"

Afbeelding Uitsnede kwaliteitskaart

Provinciale Verordening ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De Provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale verordening opgenomen, zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.

Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 van de verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. In die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. Gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. Passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. Zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.

In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.

Conclusie

Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet aan de orde, aangezien het plan de realisatie betreft van een viertal woningen en daarmee klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1.1 is daarmee toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking ook niet noodzakelijk. Wel kan worden gesteld dat hoe dan ook wordt voldaan aan de in de ladder gestelde eisen. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte (trede 1) en het betreft een locatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied (trede 2). Hierbij worden de gronden getransformeerd van een bedrijfslocatie naar woningbouw. De voorgenomen herontwikkeling leidt dan ook niet tot nieuw ruimtebeslag, waardoor toetsing aan de derde trede niet aan de orde is.

Provinciale Verordening Ruimte - Bescherming molenbiotoop

Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone molenbiotoop. In de Verordening ruimte (artikel 2.3.5, Lid 1) zijn regels opgenomen voor de bescherming van de molenbiotoop.

Voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop traditionele windmolens garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden;

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
  • i. als de molen gelegen is in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • ii. als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • iii. als de onder i en ii bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, dan geldt het volgende:
  • molen is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied: tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand.
  • molen is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied: binnen en tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 30-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht een grotere hoogte kan worden toegestaan berekend vanuit de 1 op 100-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 100 meter afstand;

In artikel 2.3.5, lid 2 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het oprichten van nieuwe bebouwing binnen de molenbiotoop. Dit is mogelijk als;

  • het een ontwikkeling binnen een molenbiotoop betreft waarin de vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing. De vrije windvang en het zicht op de molen mogen door de ontwikkeling niet verder worden beperkt, of het moet duidelijk zijn dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
  • als het een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop betreft, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed van de Verordening. Dit is alleen toegestaan als de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Conclusie

De voorwaarden genoemd bij iii, de eerste bullet, zijn van toepassing op het plangebied. De bouwhoogtes van de woningen zijn bepaald op basis van deze voorwaarden en passen daarmee binnen de molenbiotoop. Dit is nader toegelicht in paragraaf 5.4.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0006.jpg"

Afbeelding Uitsnede Structuurvisie Gouda

Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.

4.1.4 Planbeschrijving en conclusie

Specifiek voor de gronden binnen dit bestemmingsplan, beoogd de structuurvisie de oevers van de Hollandse IJssel meer beleefbaar te maken. Daarbij dient de landschappelijk-historische structuur van het rivierlandschap te worden benadrukt en versterkt. Door de herontwikkeling van het gebied, waarbij een bedrijfslocatie wordt getransformeerd naar een invulling met een viertal woningen en de realisatie van openbaar toegankelijke route langs de Hollandse IJssel, wordt aan deze doelstelling voldaan. Daarbij blijven de doorzichten naar de Hollandse IJssel behouden en of wordt het verbeterd.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op Rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd). Hierbij is Gouda aangewezen als Belvedèrestad grenzend aan het Belvedèregebied Krimpenerwaard.

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de Monumentenwet uit 1988, het jaar waarin het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal is geratificeerd. Dit verdrag is in de Wet op de archeologische monumentenzorg verankerd, die officieel in werking is getreden op 1 september 2007, onder meer als wijziging op de Monumentenwet 1988.

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) hebben per 1 januari 2012 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland 

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden".

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Erfgoedvisie

Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie was de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt.

Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.

4.2.4 Conclusie en planbeschrijving

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied en in de direct aangrenzende percelen zijn evenmin cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gelegen. De voorgenomen realisatie van een viertal woningen leidt dan ook niet tot negatieve cultuurhistorische effecten, waarmee geconcludeerd kan worden dat deze past binnen de kaders van de Nota Belvedère.

In overeenstemming met het Provinciaal beleid heeft de gemeente Gouda zelf beleid ontwikkeld ten aanzien van de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Zoals reeds aangegeven maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd stadsgezicht en zijn er evenmin cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gelegen. Wel is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van een molen. Ter bescherming van de windvang is daartoe een juridische regeling opgenomen in de planregels en is de molenbiotoop opgenomen op de verbeelding (vrijwaringszone - molenbiotoop).

De voorgenomen realisatie van een viertal woningen leidt dan ook niet tot negatieve cultuurhistorische effecten. Geconcludeerd kan worden dan daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

4.3 Archeologisch beleidskader

4.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Op basis daarvan kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatste van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda

4.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het Rijks- en Provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden.

In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

  • 1. Omvang
  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.
  • 2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Bij een bouwplan waarin de totale oppervlakte groter is dan 100m2 en/of de bijbehorende werkzaamheden leiden tot een verstoring welke dieper ligt dan 50 cm, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

4.3.4 Planbeschrijving en conclusie

In aanvulling op het Rijks archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda een gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. In deze beleidskaart zijn de Provinciale gegevens van de AMK, IKAW, en CHS verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

Gemeentelijke archeologische beleidskaart

Voor het plangebied geldt op basis van het ABK een hoge verwachtingswaarde. Het plangebied is derhalve voorzien van de dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Aangezien het bouwplan groter is dan 100 m2 zal nader onderzoek noodzakelijk zijn bij aan vraag omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0007.jpg"

Afbeelding Uitsnede van het ABK. De bruine kleur geeft aan dat sprake is van een hoge archeologische verwachting

4.4 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Bomenverordening

De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.

Conclusie/ beschrijving plangebied

Het plangebied is in het Groenstructuurplan aangeduid als droog ecologische netwerk (de dijk). Voor de ontwikkeling en beheer van deze zone is de wens uitgesproken om uit te gaan van ecologische bermen. Het bouwplan staat deze ontwikkelingen niet in de weg en schept door het landschappelijke karakter en de beoogde openheid, mogelijkheden tot verbetering ten opzichte van de grotendeels verharde bestaande situatie. Daarnaast maakt het plangebied deel uit van een 'hoofdverbinding nat ecologisch netwerk' (de rivier). Hiervoor geldt onder andere dat het beleid gericht is op het meer natuurvriendelijk inrichten van de oevers van de verschillende waterlopen. De feitelijke inrichting van de oevers (en het eigendom ervan) vallen buiten de scope van dit bouwplan, maar maken e.e.a. niet onmogelijk.

4.5 Verkeer, infrastructuur en parkeren

4.5.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 4.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld.

Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden.

4.5.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

4.5.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad.

Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel een omgevingsvergunning verlenen om hier van af te wijken, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.

Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende regels' in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.

Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in bijlage 7a bij de Bouwverordening, te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.

4.5.4 Planbeschrijving en conclusie

De ontwikkeling binnen het plangebied is van een dergelijk kleinschalig niveau, dat hier sprake is van maatwerk. Het Rijksbeleid is dan ook niet aan de orde. Ook voor het provinciaal beleid geldt dat de ontwikkeling binnen het plangebied van een dergelijk kleinschalig niveau is, dat hier sprake is van maatwerk. Het provinciaal beleid is dan ook niet aan de orde.

Gemeentelijk beleid

Binnen het plangebied wordt voorzien in de realisatie van een viertal woningen. Op het perceel was een bouwbedrijf gevestigd waar al autoverkeer naar toe reed. De woningen worden ontsloten via de Goejanverwelledijk, waarbij de toename van het autoverkeer verwaarloosbaar is. De ontwikkeling staat de doelstellingen van het mobiliteitsplan dan ook niet in de weg.

De nieuwe woningen worden voorzien van parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij geldt de parkeernorm die ten tijde van het indienen van de omgevingsvergunning vastgesteld en van kracht is. Voor het realiseren van planvoornemen moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.

4.6 Stedenbouw

4.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit.

In paragraaf 3.4 van de Welstandsnota is vastgelegd dat beeldkwaliteitsplannen die door het college zijn vastgesteld, voor zover het welstandscriteria betreffen, de status hebben van welstandsbeleid.

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld welke na vaststelling geldt als welstandskader.

4.6.2 Gebiedsvisie Hollandsche IJssel 2020

De Gebiedsvisie Hollandsche IJssel Gouda is een ruimtelijk sturings- en toetsingsinstrument. Het geeft richting aan de ontwikkelingen die door de gemeente worden geïnitieerd, maar ook aan projecten van andere overheden en initiatieven van bedrijven of particulieren. Om de Hollandse IJssel als een visitekaartje van Gouda te maken, is er een visie op hoofdlijnen opgezet, deze bevat de volgende aandachtspunten:

  • 1. Benutten van de barrièrewerking die uitgaat van de rivier, ofwel respecteren van de Krimpenerwaard;
  • 2. Erkennen van het stroombed van de Hollandse IJssel als karakteristiek Gouds landschapstype;
  • 3. Vergroten van de samenhang in het stroombed door aandacht voor de continuïteit van het water, de oevers en de dijken;
  • 4. bewerkstelligen van een duidelijke identiteit van de verschillende delen van het stroombed;
  • 5. verbeteren van de toegankelijkheid van het stroombed zelf (vanuit Gouda , vanuit de Krimpenerwaard en vanaf het water);
  • 6. verbeteren van de beeldkwaliteit van de functies in het stroombed.

Er wordt in de gebiedsvisie in het bijzonder aandacht aan de structuurdragers van het gebied gegeven die kunnen bijdragen aan de samenhang binnen het stroombed. Dit zijn (a) het zichtbaar maken van de dijken als continue structuurdragers, (b) het versterken van de beleefbare dynamiek van de getijderivier, (c) het behouden van idyllische IJssel en (d) het ontwikkelen van de zichtbare historische relatie van de wielen met de rivier.

De visie is voor de verschillende deelgebieden nader uitgewerkt. Naast het ontwikkelen van samenhang in het stroombed van de Hollandse IJssel wordt de identiteit van de verschillende deelgebieden in de wenselijke richting ontwikkeld.

4.6.3 Planbeschrijving en conclusie

Welstand

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld welke na vaststelling geldt als welstandskader.

Hoogbouw

In het plangebied is geen hoogbouw voorzien, noch wordt dit op grond van de planregels toegestaan. Tevens is vanwege de aanwezigheid van de molenbiotoop de toegestane hoogte reeds beperkt.

Gebiedsvisie Hollandsche IJssel

De samenhang met de Hollandsche IJssel vormt een belangrijk ontwerp uitgangspunt voor de ontwikkeling. De zichtbaarheid van de rivier wordt behouden door zichtlijnen tussen de bouwvolumes open te houden, een specifieke aanduiding zorgt ervoor dat deze zichtlijnen vrij blijven.

De toegankelijkheid van de rivieroever wordt verbeterd door het behoud/aanleg van het jaagpad langs de rivier.

4.7 Woonbeleid

4.7.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteerde het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. De kernthema's van de woonvisie zijn:

  • versterken vertrouwen koopmarkt;
  • verbeteren werking huurmarkt;
  • verbeteren investeringscondities woningbouw;
  • verbeteren leefbaarheid.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

4.7.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

Voor de periode tot 2030 is het provinciale woonbeleid opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit (2014). In het provinciale woonbeleid blijft de regionale woonvisie centraal staan.

  • De inhoudelijke thema's zijn: 1. realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma; 2. Verbetering van de woonmilieubalans; 3. Aanbod van voldoende sociale woningbouw; 4. Toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking; 5. Weerspiegeling hiervan in de woningbouwopgave in bestemmingsplannen.
  • De provincie gaat bij succesvolle regionale afstemming uit van een kwantitatieve bandbreedte per gemeente in plaats van één kwalitatief richtgetal. De woningmarkt is minder voorspelbaar dan voorheen door onder andere economische en demografische omstandigheden. Dit betekent meer vraaggeleiding in plaats van aanbodsturing. De regionaal samenwerkende gemeenten dienen eens per drie jaar hun 'regionale woonvisie' aan te passen als de prognoses over woningbehoefte daartoe aanleiding geven. Het gaat dan om de Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP). Daarnaast dienen zij jaarlijks het woningbouwprogramma te monitoren en aan de provincie te berichten. Als de provincie de 'regionale woonvisie' aanvaardt kan een gemeente tot een bepaalde datum bij de aanbieding van bestemmingsplannen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma. Als de regionale woonvisie door de provincie is aanvaard, is aan trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking voldaan.

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk in het Samenwerkingsverband Zuidvleugel een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's.

De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken.

StedenbaanPlus

StedenbaanPlus is een integraal programma voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in de Zuidelijke Randstad. Het programma verbindt wonen, werken en recreëren: fysiek en hoogwaardig. Het bouwt zo aan een economisch sterke en bereikbare Zuidelijke Randstad. Voor ruimtelijke ontwikkeling heeft StedenbaanPlus met de tien partners waaronder de gemeente Gouda afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom de bestaande (Gouda en Goverwelle) en potentieel nieuwe (Gouweknoop) te openen HOV-stations. Binnen het verstedelijkingsbeleid wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft rondom de StedenbaanPlus-stations.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De Woonvisie Gouda 2015-2020. De kracht van Gouda: aangenaam stedelijk wonen voor iedereen (9 december 2015) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De woningmarkt is continue aan verandering onderhevig. Het gemeentelijke woonbeleid moet hierop inspelen en zorgen dat er voor iedere inwoner een passende woning is. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit -stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik - te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan vijf thema's centraal:

  • 1. Woon- en leefkwaliteit in Gouda: wijken met toekomstwaarde;
  • 2. Kwaliteit bestaande woningen: duurzaam-energetisch, veilig en levensloopgeschikt;
  • 3. Wonen voor iedereen: betaalbaar, beschikbaar en toegankelijk;
  • 4. Optimale voorraad: versnelling en vraagsturing woningproductie;
  • 5. Wonen met zorg: een thuis voor kwetsbare groepen.

Per thema zijn de ambities en doelen benoemd en is beschreven hoe de gemeente deze wil bereiken.

Voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken vindt de gemeente een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners belangrijk. Gemengd wonen is uitgangspunt. Dit zorgt voor sociale cohesie en maakt een wooncarrière in de eigen wijk mogelijk. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een goede mix van steen en groen.

De gemeente vindt dat er voldoende voorraad sociale huurwoningen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn opdat lagere inkomensgroepen passend kunnen wonen. Daarnaast moeten er voor de middeninkomens voldoende geliberaliseerde huurwoningen in het middensegment beschikbaar zijn en voor de hogere inkomens geliberaliseerde huurwoningen in het duurdere segment en koopwoningen.

De gemeente wil een woningproductie bewerkstelligen die voorziet in de geprognotiseerde 'uitbreidingsvraag' op basis van de actuele provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) die de provincie eens in de drie jaar vooruit berekent. Op basis van de WBR 2013 en de BP 2013 betekent dit in de periode 2015-2024 2.100 - 3.200 extra woningen. De marktvraag is leidend voor het invullen van de bandbreedte. De (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen is berekend op gemiddeld 305 woningen per jaar (bron: Fakton, 2015).

Het is belangrijk om de juiste woning op de juiste plek te bouwen. Vraaggestuurde woningbouw is uitgangspunt. Tot 2025 is er vraag naar de volgende segmenten in de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met de dynamiek in de bestaande woningvoorraad en veranderingen als gevolg van bijvoorbeeld sloop (200 sociale huur) of verkoop van bestaande huurwoningen (350 - 620) (bron: ABF Research, 2014 en Fakton, 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0008.jpg"

Afbeelding Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en prijssegment 2015-202 4

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0009.jpg"

Afbeelding Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en woningtype 2015-2024

Er is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. De focus ligt op zowel de bestaande stad als Westergouwe. De effectieve vraag naar nieuwbouw is voor de bestaande stad geraamd op gemiddeld 170 woningen per jaar en voor Westergouwe op gemiddeld 165 woningen per jaar de eerste vijf jaar en de daarop volgende vijf jaar gemiddeld 135 woningen.

Het grootste deel van de vraag naar koopwoningen boven € 200.000 zou moeten komen in Westergouwe en Middenwillens. Binnenstedelijk is er relatief weinig vraag naar dit soort woningen. Hier ligt het accent op een mix van sociale huur, geliberaliseerde huur en koop tot € 200.000. In het centrum en de ring direct er omheen zijn ook marktkansen voor koop € 200.000-€ 350.000.

Regelmatig monitoren en bijsturen is onmisbaar voor vraaggestuurd bouwen. Elke drie jaar onderzoekt de gemeente bij voorkeur met woningcorporaties, marktpartijen en buurgemeenten de vraag onder meer door deelname aan het Woon Onderzoek Nederland..

Uitgangspunt is om nieuwe woningen toekomstgericht te bouwen, dat wil zeggen in ieder geval zo duurzaam, energiezuinig, levensloopbestendig en veilig mogelijk. De gemeente vraagt van woningcorporaties en marktpartijen om bij de ontwikkeling van woningbouwplannen de aspecten van toekomstgericht bouwen in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen. De gemeente hecht daarbij aan de inzet van het Instrument GPR-gebouw om de kwaliteit te beoordelen op 'duurzaamheidsaspecten'. Nieuwbouwwoningen zouden minimaal een score van 7,5 (onderscheidend duurzaam) moeten hebben. Daarbij is de afweging tussen betaalbaarheid van woningen en extra kwaliteit van woningen van belang: welke prijs-kwaliteitverhouding past bij de beoogde doelgroep en hoe zorgen we voor een goede mix van verschillende woningen in alle wijken

4.7.4 Planbeschrijving en conclusie

Het bouwplan voorziet in de realisatie van een viertal woningen in de vrije sector. Daarmee wordt het eigen woningbezit gestimuleerd, wat past binnen de visie van het Rijk.

Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet aan de orde, aangezien regionaal en met de Provincie reeds is afgesproken een ontwikkeling met een dergelijk gering aantal woningen zonder meer is toegestaan. Het project is daarmee niet in strijd met het provinciaal beleid.

Het bouwplan voorziet in de bouw van een vier duurdere koopwoningen in een topmilieu landelijk wonen. De (kwalitatieve) woningvoorraad en ook de typologische diversiteit neemt door het bouwplan toe. De toevoeging van de woningen sluit aan op het lokale woonbeleid.

4.8 Overige relevante beleidskaders

4.8.1 Duurzaamheid

Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.

De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:

  • 1. tenminste 1,5% energiebesparing per jaar (tussendoel: 6 % energiebesparing in 2020);
  • 2. 10% toename van productie van duurzame energie in 2020 ten opzichte van 2015.

Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:

  • 3. Afvalscheidingspercentage van 75% in 2020;
  • 4. Naar 100% duurzaam inkopen;
  • 5. Naar minder vervoersbewegingen in de stad

Duurzame energie

Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.

Duurzaam bouwen

Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").

Ruimtelijke adaptatie

Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.

Afvalscheiding

De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.

4.8.2 Lokatie specifiek, duurzaamheid

In het kader van een duurzame gebiedsontwikkeling wordt gestreefd naar het ontwikkelen van leefbare, vitale wijken van hoge kwaliteit, die het milieu zoveel mogelijk ontzien. Het stedenbouwkundige plan levert een goede bijdrage aan de principes van duurzaamheid. Zo zijn de 4 woningen gunstig gesitueerd ten opzichte van de zon. Ook de isolatie van de woningen levert een bijdrage aan een zuinig energiegebruik.

Daarnaast is ook sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen (winkels, scholen e.d). Inbreiden gaat voor uitbreiden.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:

  • 5.1.1 Bodem
  • 5.1.2 Luchtkwaliteit
  • 5.1.3 Geluid
  • 5.1.4 Bedrijven en Milieuzonering (inclusief geurhinder)
  • 5.1.5 Flora en fauna
  • 5.1.6 Externe veiligheid

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland. De volledige onderzoeken zijn samengevoegd in 1 rapportage, deze is bijgevoegd in Rapportage onderzoeken milieuaspecten ODMH 2016

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding . Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatste. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).

Onderzoek en resultaten

In 2012 is door Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 4830688, kenmerk R001-4830688KRX-lhl-V01-NL). Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen is er, op basis van het onderzoek door Tauw, in het plangebied een nader bodemonderzoek uitgevoerd ('Nader bodemonderzoek Goejanverwelledijk 42 Gouda', Milieutechnisch adviesbureau RSK Netherlands 19 januari 2016, rapportnr. 513089.001). Deze onderzoeken hebben de volgende informatie opgeleverd.

Het asfalt op de locatie is plaatselijk teerhoudend. Teerhoudend asfalt dient te worden afgevoerd naar een verwerker, niet-teerhoudend asfalt is geschikt voor hergebruik.

Er is geen sprake van sterk verhoogde gehalten en/of een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve zijn saneringswerkzaamheden ten aanzien van deze verhoogde gehalten PAK niet van toepassing, behalve op de plaatselijk aangetoonde sterke verontreiniging met minerale olie. Deze verontreiniging dient in het kader van de ontwikkeling van de woningen te worden verwijderd.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt geconcludeerd dat de puinhoudende bovengrond waarschijnlijk voldoet aan klasse 'industrie'. De ondergrond voldoet waarschijnlijk aan klasse 'achtergrondwaarde'. Voor het bepalen van definitieve hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond is formeel een partijkeuring van de grond (AP04 keuring) conform de geldende richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit noodzakelijk.

Conclusie

Op de locatie is teerhoudend asfalt en een verontreiniging met minerale olie aanwezig. Teerhoudend asfalt dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker, de minerale olie dient te worden afgegraven.

Het aspect bodem belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet, omdat het teerhoudend asfalt en de verontreiniging met minerale olie verwijderd kunnen worden.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatste.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Tabel Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden.

Een luchtkwaliteitberekening is niet vereist, wanneer kwalitatief onderbouwd kan worden dat er geen sprake is van relevante verschillen tussen het IBM-project waarover een besluit wordt genomen en de wijze waarop het project is opgenomen in het NSL. Indien een in het NSL vermeld IBM-project uitgebreid wordt, zijn wel concentratieberekeningen vereist. Dan dienen deze inzicht te geven in de consequenties van de verschillen voor de concentratieniveaus in de zichtjaren van het NSL. In hoeverre leiden de verschillen tot een toename van de concentraties en, indien sprake is van een toename, leidt dit tot overschrijdingen van grenswaarden? Op basis van dit inzicht is het mogelijk te beoordelen of het besluit, ondanks de verschillen met het NSL, valt binnen de reikwijdte van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”).

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening

Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit; hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek en resultaten

De bouw van de 4 woningen valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, waarvoor met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet overschreden wordt. Er zijn daarom geen berekeningen nodig voor het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de locatie waar de woningen gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland (maart 2016, nummer 2015290431).

Conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, en de luchtkwaliteit in de omgeving voldoet aan de grenswaarden.

Het aspect luchtkwaliteit belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

5.1.3 Geluid

Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer-, railverkeer- en/of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder "werkt" met het systeem van zones (aandachtsgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u.

De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. woningen en woonwagenterreinen verstaan (art. 1 Wgh).

In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van een 30 km/uur-weg in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden per geluidsbron voor dit bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0010.jpg"

1) Industrielawaai wordt uitgerekend in equivalente geluidsniveaus in dB(A)

Afbeelding Wettelijke grenswaarden per geluidsbron

Gemeentelijke beleid t.a.v. Hogere waarden

Op 3 september 2012 heeft de gemeente Gouda de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland van 16 april 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.

In de onderstaande tabel is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarde beleid opgenomen (t.g.v. wegverkeer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0011.jpg"

Afbeelding Toetsingskader gemeentelijk Hogere Waarde beleid (t.g.v. wegverkeer)

Beoordeling goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatste van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode "Miedema". De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0012.jpg"

Afbeelding Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Onderzoek en resultaten

Het plangebied ligt niet in een geluidszone van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein.

Het plangebied ligt binnen de geluidszones van de Provincialeweg West (N228) en de Goverwellesingel. Ten noorden van het plangebied zijn nog enkele 30 km/u wegen gelegen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de geluidsbelasting van deze wegen berekend. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland (maart 2016, nummer 2015290431).

Het onderzoek is uitgevoerd op basis van een eerder plan met 5 woningen. Na de verwerking van de zienswijzen is het plan teruggebracht naar 4 woningen. De positie van de bouwvlakken ten opzichte van de onderzochte wegen is zo goed als gelijk gebleven. De onderzoeksresultaten voor deze 4 woningen zullen daarmee niet afwijken van de resultaten uit het onderzoek voor de 5 woningen.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de rand van de vijf bouwvlakken als gevolg van de Provincialeweg West wordt overschreden. De overschrijding bedraagt ten hoogste 4 dB (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0013.jpg"

Afbeelding Geluidsbelasting t.g.v. de Provincialeweg West incl. aftrek artikel 110g Wgh

Voor de vijf woningen dient een hogere waarde Wet geluidhinder aangevraagd te worden, omdat het Bouwbesluit een koppeling heeft met het hogere waardenbesluit zal de gevelwering voldoende zijn. Voor de woningen dient een hogere waarde Wet geluidhinder te worden aangevraagd voor:

  • Woonvlak noordwest van 50 dB;
  • Woonvlakken midden van 51 dB;
  • Woonvlakken zuidoost van 52 dB.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de rand van de vijf bouwvlakken als gevolg van de Goverwellesingel wordt niet overschreden.

Om een indruk te krijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bouwvlakken is de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald ten gevolge van alle wegen in de directe omgeving (dus inclusief 30 km/u wegen). Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat volgens de methode Miedema (MKM = Milieukwaliteitsmaat) ter plaatse van de bouwvlakken redelijk is. De woning in het zuidoosten komt op de bovenste verdieping net uit in de kwaliteitsmaat matig. Een redelijk score is normaal gezien de ligging nabij de Provinciale weg.

Conclusie

Er wordt een besluit Hogere Waarde Wet geluidhinder vastgesteld voor de woningen, als gevolg van de geluidsbelasting van de Provinciale weg West. Het besluit Hogere Waarde ligt tegelijk met dit plan ter inzage. Ook het plan van 4 woningen is te realiseren binnen dit besluit Hogere Waarde.

Het aspect geluid belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke

bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzocht of de ontwikkeling van de woningen belemmerd wordt door, of een belemmering vormt voor, de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland (maart 2016, nummer 2015290431).

In het zuidoosten en noordwesten (Goejanverwelledijk 44 en 36), grenzend aan het plangebied, is bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering toegestaan, met een richtafstand van 10 meter. Hiertoe zou de meest zuidoostelijke en noordwestelijke woningen, indien ze binnen 10 meter van de perceelsgrens gebouwd worden, belemmerd kunnen worden door (mogelijke) bedrijvigheden of ze zouden de (mogelijke) bedrijvigheden kunnen belemmeren. Het zuidoostelijke perceel ligt braak, er wordt geen bedrijvigheid op uitgevoerd. De mogelijkheid om hier een bedrijf te vestigen is beperkt, gezien het beperkte oppervlak van het perceel en de beperkte bereikbaarheid, doordat de Goejanverwelledijk vanaf de Goverwellesingel voor auto's afgesloten is. Hierdoor is hier een kortere afstand van de woningen tot de perceelsgrens te motiveren.

Andere bedrijfsbestemmingen in de omgeving zijn niet belemmerend voor de ontwikkeling van de woningen.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van de woningen dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsbestemmingen grenzend aan het plangebied.

Het aspect 'bedrijvigheid en milieuzonering' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, is de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

De gemeente Gouda kent in haar Groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt "een boom voor een boom". Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen.

Onderzoek en resultaten

In het kader van de ontwikkeling is een ecologische quick scan uitgevoerd. Deze is opgenomen in het rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland (maart 2016, nummer 2015290431).

Volgens deze quick scan zijn onaanvaardbare effecten als gevolg van de ontwikkeling van de woningen op Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en Provinciale gebieden (weidevogelgebieden) uit te sluiten.

Ook kunnen effecten op beschermde planten worden uitgesloten.

Er zijn geen nesten of sporen van vogels met een beschermde status aangetroffen in het plangebied.

Indien voor de bouw zandhopen aangebracht worden dienen deze afgedekt te worden om te voorkomen dat er oeverzwaluwen in nestelen.

In het hele plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen. Nesten van vogels, mits in gebruik, zijn altijd beschermd tijdens het broedseizoen. Algemene vogelsoorten kunnen nestelen in de door braamstruiken overwoekerde oeverzone naast de loods.

Het plangebied heeft geen grote bomen met holten binnen de plangrens. Hiermee is het aannemelijk dat er geen boombewonende vleermuizen verblijven. Het gebouw is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De Hollandse IJssel met IJsseldijk is een bekende foerageerroute voor vleermuizen. Bij de bouwactiviteiten (verlichting) dient rekening te worden gehouden met foeragerende vleermuizen.

Het voorkomen van (strikt) beschermde zoogdiersoorten anders dan vleermuizen wordt op basis van algemene verspreidingsgegevens uitgesloten. Het plangebied kan plaats bieden aan licht beschermde zoogdiersoorten als huisspitsmuis, mol, egel, wezel en hermelijn. Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij dit voornemen.

Effecten op vissen kunnen worden uitgesloten.

De kans dat de rugstreeppad het plangebied kan koloniseren is verwaarloosbaar. Het terrein is wel geschikt voor algemeen voorkomende soorten amfibieën als bruine kikker en pad. Ten behoeve van die soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

De waterkant is moeilijk toegankelijk door de steilere kanten. Daarmee is een effect op de beschermde reptielensoort ringslang uitgesloten. Andere wilde reptielen komen niet voor in de gemeente Gouda.

Omdat met het vaststellen van het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden om oppervlaktewater te dempen is het vaststellen van het bestemmingsplan voor wat betreft de groene glazenmaker en platte schijfhoren geen beletsel.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan Goejanverwelledijk zijn vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren. Als bij de geplande activiteiten rekening wordt gehouden met broedseizoen en lichtverstoring op vleermuizen treden geen verstorende effecten op. Er dient verder voor gezorgd te worden dat beschermde pionierssoorten als oeverzwaluw geen kans krijgen zich te vestigen en er geen extra buitenverlichting wordt aangebracht die vleermuizen in het donker kan verstoren.

Flora en fauna staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid transport (Bevt), en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg en het Basisnet Water waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De Visie Externe Veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen is onderzocht of er risicobronnen van invloed zijn op het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in het rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland (maart 2016, nummer 2015290431). Twee risicobronnen zijn relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0014.jpg"

Afbeelding Ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen

Gezien de afstand van het spoor Gouda-Utrecht tot het plangebied is alleen het toxisch scenario relevant. Dat betekent dat de woningen uitgevoerd dienen te worden met afschakelbare ventilatie.

Het plangebied ligt op minder dan 200 meter van de Provincialeweg West. Daarom is de op basis van het Besluit externe veiligheid transport verplichte verantwoording groepsrisico uitgevoerd en zijn de Veiligheidsregio en de Brandweer om advies gevraagd.

In verband met de verantwoording van het groepsrisico heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden een advies uitgebracht (bijlage 2 rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland; maart 2016, nummer 2015290431). Belangrijkste punten uit dit advies:

  • de ontsluitingsweg moet een minimale breedte hebben van 4,5 meter (exclusief parkeerstrook);
  • de ontsluitingsweg naar de woningen moet zodanig worden geprojecteerd dat deze niet doodlopend is;
  • er moeten primaire bluswatervoorzieningen worden aangelegd die zich binnen 40 meter van de brandingangen van de woningen bevinden;
  • de woningen uitvoeren met afschakelbare ventilatie, zodat deze bij een toxisch incident kan worden uitgeschakeld en toxische (rook)gassen dan niet naar binnen kunnen worden gezogen.

Het advies van de Brandweer Hollands Midden (opgenomen in bijlage 3 rapport 'ontwikkeling woningen Goejanverwelledijk 40-42' van de Omgevingsdienst Midden-Holland; maart 2016, nummer 2015290431) bevestigt de aandachtspunten die de Veiligheidsregio opvoert. De Brandweer vindt een tweede ontsluiting van het plangebied overbodig en kan instemmen met een doodlopende ontsluitingsweg.

Conclusie

Indien rekening gehouden wordt met de adviezen van de Veiligheidsregio en Brandweer, belemmert het aspect Externe Veiligheid het vaststellen van het bestemmingsplan niet. Omdat de bereikbaarheid gecreëerd moet worden ten behoeve van hulpverleningsdiensten kan volstaan worden met één ontsluitingsweg.

5.2 Milieu Effect Rapportage

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.:

  • 1. Een plan-m.e.r.

Ze is wettelijk verplicht wanneer:

  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r.

Ze is wettelijk verplicht wanneer:

  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r.
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling

Ze is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang onder de grenzen genoemd in kolom 2 ligt, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omvang van de beoogde ontwikkeling is gering in vergelijking met een woonwijk. Voor woningbouw zijn gangbare, niet schaarse natuurlijke hulpbronnen nodig. De vrijkomende verontreinigde grond kan goed verwerkt worden, ander vrijkomend afval nuttig toegepast. In de omgeving van het plangebied vindt geen grootschalige woningbouw plaats waardoor onaanvaardbare cumulatie niet optreedt. De woningbouw zorgt nauwelijks voor verontreiniging en hinder naar de omgeving. Indien het advies van de Veiligheidsregio (zie paragraaf 4.1.7) in acht genomen wordt is het risico bij ongevallen aanvaardbaar. De locatie ligt braak, ze is grotendeels verhard en er staat een schuur. De ontwikkeling heeft geen onaanvaardbare effecten op beschermde natuurgebieden. Met eenvoudige maatregelen kunnen eventuele beschermde planten en dieren worden ontzien. Het plangebied ligt niet binnen een milieu-aandachtsgebied. Voor het plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Gouda. Hiermee valt het gebied onder het regime van een archeologische vergunning, die reguleert dat archeologische waarden voldoende beschermd worden. Het plangebied ligt binnen het molenbiotoop van de Haastrechtse molen. Beperking van de bouwhoogte van de woningen zorgt ervoor dat deze de molen niet belemmeren.

Gezien bovenstaande motivering kunnen belangrijke negatieve milieugevolgen die een m.e.r.-beoordeling volgens § 7.6 van de Wet milieubeheer nodig maken, worden uitgesloten.

Conclusie

Voor de ontwikkeling van de woningen is een vormvrije m.e.r-beoordeling uitgevoerd. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die een procedure volgens § 7.6 van de Wet milieubeheer voor een m.e.r.-beoordeling nodig maken.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.

Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.

De gemeente Gouda heeft te maken met verschillende hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Zij zijn het bevoegd gezag als het gaat om het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en het (ondiep) grondwater. De Hollandsche IJssel en het daar direct ten noorden daarvan gelegen Jaagpad (gelegen binnen dit bestemmingsplan), valt onder het beheer van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Geen van die gronden behoren tot het plangebied. Wel behoort de in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor de molenbiotoop, tot een molen in hun beheersgebied.

5.3.3.1 Waterbeheerplannen 2016-2021 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2016-2021 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website:

https://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Schieland en de Krimpenerwaard is te vinden op de website:

https://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/diensten/publicaties/waterbeheerplan

5.3.3.2 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels. De regels van Schieland en de Krimpenerwaard zijn te vinden op de website: http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl

5.3.3.3 Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.3.3.4 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voortvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

Onderzoek

Voor het planvoornemen is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat het Hoogheemraadschap van Rijnland een waterbelang heeft bij de voorgenomen plannen. Daarom heeft het Hoogheemraadschap een wateradvies uitgebracht.

Overeenkomstig de bestaande situatie zal het hemelwater van de daken en wegen infiltreren in de uiterwaard en via afvoerbuizen (Hemel Water Afvoer) op de Hollandsche IJssel worden geloosd.

In de bedrijfssituatie is de locatie nagenoeg geheel bebouwd/verhard met stelconplaten. In de nieuwe situatie met vier woningen neemt de oppervlakte bebouwing en verharding aanzienlijk af.

De waterhuishouding verbetert op dit punt.

Conclusie, wateradvies Hoogheemraadschap

De woningen kunnen binnen het bouwvlak gebouwd worden, daarmee blijven de stabiliteit en de onderhoudbaarheid van de waterkering op orde.

Onderkelderingen kan het Hoogheemraadschap niet zondermeer toestaan. Daarvoor is eerst een uitgewerkt bouwplan noodzakelijk. Ophogingen en afgravingen zijn niet ook zondermeer toegestaan. Bomen langs de voet van de waterkering zijn niet toegestaan.

Uit het wateradvies blijkt dat het aan te houden bouwpeil met het oog op overstromingen NAP plus 1,25 m is.

Voor alle werken is toestemming (watervergunning) van Rijnland vereist. De initiatiefnemer dient hiertoe contact met het Hoogheemraadschap op te nemen. Eventuele ligplaatsen in de rivier zijn alleen mogelijk na toestemming van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Deze is waterbeheerder voor de gekanaliseerde Hollandsche IJssel.

5.4 Molenbiotoop

Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone molenbiotoop van de Haastrechtse Molen. Deze zone bepaalt de toegestane hoogte voor bebouwing en beplanting.

De molenbeschermingszone is zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied gelegen. Voor deze situatie geldt de volgende regeling:

  • binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • na 100 meter tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1903BPGoe4042-DF01_0015.png"

5.4.1 Bouwhoogtes woningen

De voorwaarden die gelden voor bebouwing welke gelegen zijn binnen de molenbiotoop zijn opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte. Voor het voorliggende plan worden de voorwaarden zoals opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte en het bestemmingsplan Goverwelle gehanteerd. Voor elke woning is de afstand tot het middelpunt van de molen berekend, zowel de afstand in het buitengebied als de afstand in het stedelijk gebied. Deze afstanden zijn opgenomen in de tabel.

woningnr.   afstand in buitengebied vanaf middelpunt molen (m) - 1/100   afstand in stedelijk gebied van middelpunt molen (m) - 1/30  
W1   142   18  
W2   176   18  
W3   211   16  
W4   240   21  

Tabel Afstand van de woningen tot de molen

Op basis van deze afstanden is de maximaal toegestane bouwhoogte bepaald op basis van de voorwaarden van de molenbiotoop.

woningnr.   maximale bouwhoogte volgens molenbiotoop  
W1   6,09  
W2   6,43  
W3   6,72  
W4   7,16  

Tabel Maximale hoogtes woningen

5.4.2 Conclusie molenbiotoop

De bouwhoogtes zoals berekend op basis van de voorwaarden van de molenbiotoop die zijn opgenomen in de Provinciale Verordening Ruimte zijn op de plankaart opgenomen als maximale bouwhoogte. Daarmee passen de nieuw te bouwen woningen binnen de molenbiotoop.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Goejanverwelledijk 40-42. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Goejanverwelledijk 40-42 is ontwikkelingsgericht. De nieuwe situatie is vertaald in de regels.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ontwikkeling. De opgestelde kavelpaspoorten vormen de onderlegger. Het vigerende bestemmingsplan In de vigerende bestemmingsplannen Kadebuurt - Kort Haarlem - Gouda Oost en Goverwelle zijn vertaald in een nieuw bestemmingsplan om de specifieke kavelindeling mogelijk te maken. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is opgenomen en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelregel voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

6.3 Toelichting op de regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Artikel 3 Groen

De functie van het openbare gebied zoals groen, is door een afzonderlijke bestemming geregeld. De gronden met de bestemming Groen zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen en water.

Artikel 4 Tuin

Voor de voor- en zijtuinen is een bestemmingsartikel Tuin toegevoegd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

Voor de verkeersverbinding welke in de nabijheid ligt van verblijfsfuncties is het bestemmingsartikel Verkeer - Verblijf toegevoegd.

Artikel 6 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en bij wonen behorende parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden is het bestemmingsartikel Waarde - Archeologie toegevoegd.

Artikel 8 Waarde - Rivierzone

Voor het behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden en de bescherming van de oevers is het bestemmingsartikel Waarde - Rivierzone toegevoegd.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

Op de gronden die bestemd zijn met Waterstaat - Waterkering is een waterkering met daar bijbehorende bouwwerken en andere werken toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Het artikel "Anti-dubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwbepalingen geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn specifieke gebiedsaanduidingen opgenomen. In dit artikel zijn twee aanduidingen voor een vrijwaringszone opgenomen 'vrijwaringszone - doorzicht' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop' om het gebied te vrijwaren van belemmering van het zicht en windvang.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte wijzigingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. In dit artikel is ook opgenomen dat de bestemming 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf' gewijzigd mag worden in de bestemmings 'Wonen' en 'Tuin' mits er wordt voldaan aan de voorwaarden behorend bij artikel 15.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ontwikkelingsgericht bestemmingsplan

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.

De gemeenteraad heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen. Met de eigenaar van de grond is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten zijn verhaald.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is digitaal aangeboden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Uit deze digitale toetsing is gebleken dat het voorontwerp past binnen het provinciale ruimtelijke beleid.

In het kader van de watertoets is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft een positief wateradvies gegeven. Hiervoor wordt verwezen naar de kop Conclusie, wateradvies Hoogheemraadschap in subparagraaf 5.3.4

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode was er de mogelijkheid om zienswijzen op het uitwerkingsplan in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2016 tot en met 25 januari 2017 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er 12 zienswijzen ingediend De samenvatting van de zienswijze is opgenomen in Bijlage 3 Nota van beantwoording zienswijzen. In deze nota staat een samenvatting van de in de zienswijze genoemde bezwaren, steeds in cursief gevolgd door de beantwoording. Indien de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt dit aan het einde van de zienswijzen als conclusie weergegeven. In verband met de privacy zijn de binnengekomen zienswijzen geanonimiseerd.
Omdat een groot aantal zienswijzen zich richt op dezelfde aspecten, wordt begonnen met een thematische beantwoording over de Molenbiotoop, de Hollandse IJssel en Zicht op de rivier. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens per zienswijze ingegaan op de volledige zienswijze(n).

Het overzicht van wijzigingen staat in hoofdstuk 5 van de nota. De grootste wijziging in het plan is dat binnen de bouwvlakken van de bestemming Wonen de opgenomen goothoogte en bouwhoogte is verwijderd en vervangen door de maximale bouwhoogten behorende bij de voorwaarden van de Provinciale Verordening Ruimte.

Door de gemeenteraad is daarnaast besloten om in dit bestemmingsplan maximaal 4 woningen toe te staan. Hierop is de plankaart aangepast naar 4 bouwvlakken in plaats van 5.

Het ontwerp bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de Nota zienswijze en het besluit van de gemeente met betrekking tot het aantal woningen.

Op 20 september 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gouda besloten het bestemmingsplan Goejanverwelledijk 40-42 gewijzigd vast stellen. Het bestemmingsplan is op de volgende punten nog gewijzigd in de regels;

    • 1. In artikel 4.2.1 onder c (bestemming Tuin) is opgenomen dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 1 meter mag bedragen;
    • 2. Door het aannemen van een amendement is in artikel 13.1.2 onder a (vrijwaringszone-doorzicht) gewijzigd dat de beplanting maximaal 1 meter hoog mag zijn.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage worden gelegd. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.