Plan: | Wijkwinkelcentrum Goverwelle |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1901BPwwcgov-OB01 |
Bouwinvest heeft het voornemen om het wijkwinkelcentrum Goverwelle te herontwikkelen en weer toekomstbestendig te maken. Onderdeel van de herontwikkeling is de uitbreiding van de reeds aanwezige supermarkt en de realisering van een nieuwe supermarkt. De uitbreiding van de bestaande supermarkt en de te realiseren nieuwe supermarkt passen niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Goverwelle' dat op 14 januari 2010 door de gemeenteraad van Gouda is vastgesteld.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende juridisch-planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in de wijk Goverwelle in het oosten van Gouda, ten westen van de Goverwellesingel en heeft betrekking op het wijkwinkelcentrum Goverwelle met bijbehorend parkeerterrein. De Middenmolenlaan vormt de westelijke plangrens. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de Poldermolendreef en in het oosten door de Goverwellesingel. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de parkeerplaats van het Middenmolenplein en de noordzijde van het wijkwinkelcentrum.
figuur 1.1 Ligging en globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Goverwelle dat op 14 janauri 2010 is vastgesteld. Het plangebied is in dit bestemmingsplan grotendeels bestemd als 'Centrumdoeleinden' met een bouwvlak om de bestaande bebouwing. Voor de woningen aan de zuidzijde van het winkelcentrum is de bestemming 'Woondoeleinden' opgenomen.
Voorliggend bestemmingsplan Wijkwinkelcentrum Goverwelle bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).
De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad. Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.
De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van Bloemendaal en in het oosten Sportbuurt. In de jaren zeventig volgt ook Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.
Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.
De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.
Begin jaren '80 van de vorige eeuw is de ondergrond van de wijk Goverwelle bouwrijp gemaakt door ophoging. Hierdoor is het oude landschap grotendeels verdwenen. Er zijn echter nog hoofdlijnen van het oude landschap aanwezig en duidelijk herkenbaar. De Voorwillenseweg, die ten noorden van het plangebied loopt, is een belangrijke structurerende en oorspronkelijke lijn in de wijk.
De Goverwellesingel, die langs het plangebied loopt, is een belangrijke structurerende lijn in de wijk. De interne hoofdstructuur van de wijk is versterkt door langs de Goverwellesingel bijzondere bouwvormen, kantoorvilla's en bedrijven te vestigen. De wijk bezit dan ook een breed scala aan eigen voorzieningen zoals het volwaardige multifunctionele wijkwinkelcentrum en het voorhaltestation. De Goverwellesingel is door zijn profiel en de hogere bebouwing aan weerszijden stedelijk van karakter. De consequente beplanting geeft deze heldere hoofdstructuur van de wijk een goede herkenbaarheid.
Het plangebied bestaat uit het wijkwinkelcentrum Goverwelle. Het is een grotendeels naar binnen gekeerd winkelcentrum met twee in-/uitgangen. Het winkelcentrum bestaat aan de zijde van het Middenmolenplein en aan de zijde van het Poldermolenplein uit voorzieningen in de plint en daar bovenop drie bouwlagen met woningen. Aan de zijde van de Poldermolendreef bestaat de plint uit bergingen en de toegang tot de woningen en daar bovenop ook drie bouwlagen met woningen. Aan de achterzijde van het winkelcentrum, langs de Goverwellesingel, is het pand vier meter hoog en tussen het winkelcentrum en het openbare gebied is een muur gerealiseerd. Op het Poldermolenplein staat afzonderlijk een dienstverleningsvestiging van één bouwlaag hoog.
De wijk Goverwelle heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Het wijkwinkelcentrum bestaat uit circa twintig vestigingen, waaronder detailhandel, dienstverlening, horeca en één supermarkt. Het kent een wijkgericht aanbod in met name de dagelijkse voorzieningen. In de detailhandelsnota van de gemeente is aangegeven dat het huidige supermarktaanbod (één supermarkt) in het wijkwinkelcentrum beperkt is. Op de woensdagen biedt de warenmarkt aanvullend aanbod, op de zaterdagen is er een vaste standplaats voor een viskraam.
De eigenaar Bouwinvest heeft het voornemen om het wijkwinkelcentrum te herontwikkelen. Het doel is de versterking van het winkelaanbod en verbetering van de aantrekkelijkheid van het wijkwinkelcentrum, onder andere door het toevoegen van een tweede supermarkt. Er is een kwalitatief goed aanbod, maar in de supermarktensfeer is er sprake van een tekort.
Goverwelle is eind vorige eeuw ontwikkeld en vervult een belangrijke centrum-/winkelfunctie in de wijk. Door veranderende winkelvoorkeuren en retailontwikkelingen is het noodzakelijk het wijkwinkelcentrum te moderniseren.
De volgende uitgangspunten zijn bij het opstellen van het plan gehanteerd:
Het bestaande pand op het Poldermolenplein wordt gesloopt. Aan deze zijde wordt het winkelcentrum uitgebreid ten behoeve van de nieuwe supermarkt. De bebouwing aan deze zijde wordt maximaal 5 meter hoog. De bestaande supermarkt wordt aan de achterzijde, langs de Goverwellesingel, uitgebreid en heeft een bouwhoogte van 4 meter. In onderstaande afbeelding is de bouwschets te zien van het nieuwe gebouw met de twee uitbreidingen.
figuur 3.1 nieuwe situatie wijkwinkelcentrum Goverwelle (bron: Traanberg Partners, 2015)
Uitbreiding bestaande supermarkt
De bestaande Albert Heijn aan het Middenmolenplein wordt aan de achterzijde uitgebreid. De supermarkt wordt met circa 400 m2 bruto vloeroppervlakte uitgebreid, waardoor het bvo in de nieuwe situatie 2.300 m2 bedraagt.
Realisatie nieuwe supermarkt
Aan de zijde van het Poldermolenplein wordt over de gehele breedte circa 18 meter aangebouwd ten behoeve van de nieuwe supermarkt. De nieuwbouw heeft een maximale bouwhoogte van 5 meter. Om de uitbreiding mogelijk te maken wordt het bestaande pand op het Poldermolenplein gesloopt. Het bvo van de nieuwe supermarkt bedraagt circa 1.250 m2.
Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe supermarkt en de uitbreiding van de reeds aanwezige Albert Heijn op het wijkwinkelcentrum Goverwelle. Door de realisatie van de nieuwe supermarkt gaat een deel van de huidige ruimte aan detailhandel (winkels) verloren ten behoeve van de nieuwe supermarkt. Met het plan wordt zodoende een uitbreiding van het totale winkelcentrum met circa 1.300 m2 bvo (circa 980 m2 wvo) mogelijk gemaakt.
De uitbreiding van de bestaande suppermarkt en het realiseren van een nieuwe supermarkt hebben invloed op de verkeersgeneratie. Om dit in beeld te brengen is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd, waarin de huidige en de toekomstige verkeersgeneratie berekend is op basis van CROW Publicatie 317 "Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie". Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat er bij het kruispunt Middenmolenlaan - Poldermolendreef geen doorstromingsproblemen optreden en dat deze met dergelijke lage verzadigingsgraden ook niet te verwachten zijn in de toekomstige situatie. Door de ontwikkelingen aan het wijkwinkelcentrum en autonome ontwikkelingen neemt de verkeersintensiteit op het kruispunt Poldermolendreef - Goverwellesingel toe. Dit heeft echter niet een dusdanig effect dat de cyclustijden boven de 90 seconde komen. Voor langzaam verkeer is een cyclustijd van maximaal 90 seconde acceptabel.
Met de realisatie van de nieuwe supermarkt wijzigt ook de indeling van het parkeerterrein op het Poldermolenplein. In de huidige situatie liggen er 65 parkeerplaatsen aan de oostzijde van het winkelcentrum en 170 aan de westzijde, dus in totaal 235.
In de nieuwe situatie worden op het Poldermolenplein 39 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal zijn er 268 parkeerplaatsen beschikbaar voor het wijkwinkelcentrum Goverwelle, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. De parkeerterreinen bieden hierdoor voldoende plaats om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Voor de bevoorrading van de nieuwe supermarkt wordt een nieuwe laad- en losplaats gerealiseerd aan de Poldermolendreef. Deze locatie wordt alleen gebruikt door de overige winkels van het winkelcentrum. Doordat aantal winkels en het winkelvloeroppervlak hiervan afneemt, zal de activiteit op deze locatie afnemen.
figuur 3.2 Ontwerp expeditieplaats langs de Poldermolendreef (bron: Corovum Advies BV)
De ligging van de laad- en losplaats voor de nieuwe supermarkt is weergegeven in figuur 3.2. Deze locatie gelegen langs de Poldermolendreef. De laad- en losplaats ligt op minder dan 10 meter van bestaande woningen. Dit is nader beschouwt bij het aspect 'industrielawaai' in het akoestisch onderzoek.
Voor de uitbreiding van de bestaande supermarkt wordt gebruik gemaakt van de reeds bestaande laad- en loslocatie aan de noordzijde van het winkelcentrum.
Ten behoeve van de inrichting van het parkeerterrein aan het Poldermolenplein wordt één boom gekapt en de aanwezige begroeiïng grotendeels verwijderd. In paragraaf 5.1.5 wordt ingegaan op de aanwezige natuurwaarden bij deze groenvoorziening.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.
Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.
Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstuctuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.
Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.
Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.
Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit - vast. In september 2016 is geactualiseerde versie van deze visie vastgesteld. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn een viertal thema's te onderscheiden:
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Het plangebied valt geheel binnen het gebied dat is aangeduid als 'bebouwde ruimte'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiekindustrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor de omvang en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte.
Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte
De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.
Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale verordening opgenomen. zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.
Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.
De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.
Ladder duurzame verstedelijking
De provincie geeft in de verordening aan dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking toe moeten passen bij ontwikkelingen. Hier heeft de provincie haar eigen invulling aan gegeven. De provincie stelt de volgende eisen aan een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de vereisten die voortvloeien uit de ladder van duurzame verstedelijking. Eisen die uit de ladder voortvloeien uit de ladder voor duurzame verstedelijking zijn:
In het kader van het gemeentelijke detailhandelsbeleid van de gemeente Gouda is onderzoek verricht naar beschikbare marktruimte voor supermarkten. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de detailhandelsnota. De totale marktruimte naar sector (tot 2020), uitgaande van behoud van koopkracht en regionale positie, is te bepalen op afgerond 33.000 m² wvo (minimumvariant). De totale marktruimte naar sector (tot 2020), uitgaande van extra lokale koopkracht en regionale koopkracht is te bepalen op afgerond 41.000 m² wvo (maximumvariant). De gemeente heeft in de gemeentelijke detailhandelnota voor uitbreiding van het supermarktaanbod een indicatieve verdeling gemaakt die duidelijk aangeeft waar de prioriteit van supermarktontwikkeling ligt. Voor WWC Goverwelle is een toevoeging van een supermarkt beraamd. De uitbreiding van het supermarktaanbod in het winkelcentrum Goverwelle maakt specifiek deel uit van het actieprogramma om de doelstelling van het detailhandelsbeleid te bereiken. In de nota is aangegeven dat het wijkwinkelcentrum te kampen heeft met een beperkt dagelijks aanbod. De vestiging van een tweede supermarkt (in het midden-lage segment) en uitbreiding van de huidige supermarkt is gewenst. De nadruk ligt op een wijkvoorzienend supermarktaanbod, waardoor dit een beperkt effect zal hebben op de voorzieningenstructuur buiten de wijk (van Gouda en van Haastrecht). In Gouda-Oost (Kort Haarlem en Oosterwei) is versterking van de sociale en voorzieningenstructuur van belang voor een toekomstig voldoende wijkverzorgend voorzieningenniveau. Hierin passen de plannen tot hervestiging en uitbreiding van de huidige supermarkten.
Het winkelcentrum Goverwelle - met een direct verzorgingsgebied van circa 12.000 personen - bestaat uit circa 5.800 m2 winkeloppervlak en is de enige aankoopplaats in de wijk voor dagelijkse boodschappen. Het vervult een wijkgebonden verzorgingsfunctie. Het winkelaanbod in de huidige situatie bestaat uit circa:
Op dit moment heeft het winkelcentrum Goverwelle een aantal grotere knelpunten. De branchering is onvolledig. Het ontbreekt, met uitzondering van de Albert Heijn, aan meerdere publiektrekkers. De uitstraling is verouderd en beïnvloedt de sfeer in negatieve zin en er is sprake van leegstand. Het winkelcentrum heeft dan ook een stevige upgrading nodig om in de toekomst te kunnen blijven functioneren als 'gezond' wijkwinkelcentrum.
Om het toekomstig, economisch functioneren van het winkelcentrum 'veilig te stellen', is het onontbeerlijk om het winkelcentrum op te waarderen, te verbeteren c.q. te versterken, uit te breiden en daarin substantieel te investeren.
Het toekomstig fundament van het winkelcentrum is vooral gelegen in het creëren van een volwaardig aanbod aan wijkwinkelvoorzieningen. Daarvoor zijn de volgende ingrepen noodzakelijk:
Uit grootschalig onderzoek onder ruim 4.500 supermarktklanten blijkt dat 75% van de supermarktbezoekers ook andere winkels bezoekt, mits deze zichtbaar zijn en op korte afstand liggen van de supermarkt(en). Een toekomstperspectief voor speciaalzaken is daardoor vaak pas mogelijk als er ook supermarkten in de buurt zijn die voldoende klantenstroom genereren. Twee (elkaar aanvullende) supermarkten – zoals in winkelcentrum Goverwelle is beoogd met discounter Dirk en supermarkt Albert Heijn – bieden nog meer kansen voor de speciaalzaken.
Het initiatief voor upgrading van wijkwinkelcentrum Goverwelle dient te worden bezien in haar distributie-planologische context. De randvoorwaarde hierbij is of het initiatief niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur c.q. het voorzieningenniveau.
Op basis van het middellange termijnperspectief is een analyse gemaakt van de detailhandel in de dagelijkse artikelensector in Gouda richting de periode 2020. Met het inwonertal van circa 12.000 personen, een beoogde sterke koopkrachtbinding, een beperkte toevloeiing en het bestedingsniveau per inwoner biedt dat een goed ondernemersperspectief voor de beoogde uitbreiding van Albert Heijn (circa 400 m2) en de toevoeging van discounter Dirk (circa 1.200 m2).
De beoogde uitbreiding van de winkelvoorzieningen in winkelcentrum Goverwelle past binnen het distributie-planologisch kader. Er is geen sprake van duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Het initiatief voor upgrading van winkelcentrum Goverwelle sluit geheel aan op het gemeentelijk (detailhandel-)beleid.
In het Koopstromenonderzoek van 2016 komt naar voren dat WWC Goverwelle veel koopkracht uit omliggende woonwijken en omgeving (Krimpenerwaard) van Gouda naar zich toe trekt. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat de dagelijkse artikelensector ter plaatse een relatief hoge omzet per vierkante meter winkelvloeroppervlakte heeft. Uit het recente koopstromenonderzoek blijkt dat het huidige functioneren onder druk staat door het beperkte aanbod. Ook de sfeer en uitstraling van het winkelcentrum scoren laag in de benchmark.
Door vergroting van de bestaande supermarkt en het toevoegen van een tweede supermarkt vindt ook interne herinrichting van winkelunits plaats. De interne herinrichting leidt tot versterking van de detailhandelstructuur doordat de ontwikkeling in kwalititatieve zin inspeelt op de behoefte van de consument. Zo wordt met het plan het aanbod van dagelijkse artikelen en keuzemogelijkheden voor de consument vergroot en wordt hiermee ook ingespeeld op de kritische wensen van de consument. Daarnaast prefereren consumenten bij elkaar gelegen voorzieningen doordat de consument minder tijd heeft en in gemak wil worden voorzien.
Door in te spelen op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van aankoop in de dagelijkse sector draagt de geplande ontwikkeling bij aan een verbetering van de wensen van gebruikers en de detailhandelstuctuur in Goverwelle en omstreken.
Geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan zowel uitbreiding als kwaliteitsverbetering van het winkelcentrum. De uitbreiding en herstructurering van wijkwinkelcentrum Goverwelle zorgt voor een inpuls voor het gehele centrum en omliggend gebied en draagt bij aan een versterking van de detailhandelstructuur.
De ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stadsgebied en betreft een herstructurering van een bestaand winkelcentrum.
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat het plan voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan leidt daarnaast niet tot aantasting van het woon- en leefklimaat of tot onaanvaardbare leegstand. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
Detailhandelsbeleid
Het provinciale detailhandelsbeleid, zoals opgenomen in het Programma ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieen: ‘te ontwikkelen centra’, ‘te optimaliseren centra’ en de ‘overige aankoopplaatsen’. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.
De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten.Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:
In de toelichting op het bestemmingsplan dient ingegaan te worden op eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het verzorgingsgebied alsmede mogelijkheden voor saldering. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Daarnaast moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Uit de planbeschrijving (hoofdstuk 3) en ladder duurzame verstedelijking (paragraaf 4.1.2) blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor de versterking van het supermarktaanbod. Dit past binnen de geschetste algemene trends en ontwikkelingen en speelt daarmee in op een verbetering van de consumentenverzorging in dit marktgebied.
Voor (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2.000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, is tevens advies van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland vereist. Dit planvoornemen voorziet niet in een uitbreiding van meer dan 2.000 m2 bvo, waardoor advies van de adviescommissie niet vereist is.
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.
Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningsaanbod plaatsvindt.
Nota Belvedère
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.
Wijziging Besluit ruimtelijke ordening
Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden.
Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Beschermd Stadsgezicht
De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf , Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf Waardevolle gebieden en structuren.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven om het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
Erfgoedvisie
Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie was de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.
Cultuurhistorische Analyses
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld.
Met de Cultuurhistorische Analyses worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht. Ze worden gebruikt om ontwikkelaars te attenderen op de aanwezige waarden en als objectieve basis voor de ruimtelijke onderbouwing van de plannen. De plannen dienen minimaal rekening te houden met de waarden die voor het betreffende gebied in kaart zijn gebracht. Het mooiste is als ontwikkelaars de gevonden waarden niet alleen respecteren en waar mogelijk behouden, maar ook dat ze zich er in hun plannen door laten inspireren. Omdat ontwikkelaars zich primair laten leiden door wat het bestemmingsplan aan mogelijkheden biedt, is de kans groot dat door het ontbreken van voldoende cultuurhistorische informatie in het bestemmingsplan, er bij gebiedsontwikkeling onvoldoende rekening mee wordt gehouden. Met de komst van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) is daar verandering in gekomen.
Erfgoed in bestemmingsplannen
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten (zie hoofdstuk 3.3). Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De volgende zaken zijn verplicht:
Gouds erfgoed in het plangebied
Het winkelcentrum Goverwelle is eind vorige eeuw gerealiseerd. Er is geen sprake van aanwezigheid van erfgoed. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een waardevol gebied of structuur. Ook zijn er geen monumenten in of nabij het plangebied aanwezig.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.
De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
1. Omvang
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Verbeelding
De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.
Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Onderzoek en resultaten
Het plangebied is op de archeologische beleidskaart deels aangeduid als gebied met een hoge verwachting. Hier is een archeologievergunning nodig voor projecten groter dan 100 m2 waarvan de bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 2,0 meter onder maaiveld. Het overige deel van het plangebied heeft een lage verwachting. Hier is een archeologievergunning nodig voor projecten groter dan 10.000 m2 waarvan de bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 0,5 meter onder maaiveld.
figuur 4.1: uitsnede archeologische beleidskaart met in rood het plangebied
Conclusie
Voor de uitbreiding van het winkelcentrum vinden er geen bodemingrepen dieper dan 2 meter plaats. Ook is de totale uitbreiding kleiner dan 10.000 m2, waardoor er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Groenstructuurplan 2007-2015
Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semioverheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.
De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.
Groenstructuur in het plangebied
Rondom het plangebied, langs de wegen en parkeerterreinen, bevinden zich boomstructuren. De bomen ten oosten van het plangebied, langs de Goverwellesingel, maken onderdeel uit van de hoofdstructuur. Een deel daarvan is ook aangewezen als ecologische berm. De bodem ten westen en ten zuiden van het plangebied maken onderdeel uit van de nevenstructuur.
Voor de herinirchting van het parkeerterrein van het Poldermolenplein wordt één boom gekapt. Deze boom maakt geen onderdeel uit van de bomenstructuur van de Goverwellesingel. De aanwezige natuurwaarden van de te verwijderen groenvoorzieningen zijn onderzocht en beschreven in paragraaf 5.1.5.
figuur 4.2: uitsnede kaart totale groenstructuur
Nota mobiliteit
Om Nederland in beweging te houden is in 2004 de Nota Mobiliteit gepresenteerd. De nota is een uitwerking van de nota Ruimte. De algemene filosofie van de Nota Mobiliteit is: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Hiermee worden de verantwoordelijkheden tussen centrale en decentrale overheden duidelijker afgebakend. Tevens wil de centrale overheid private partijen intensiever betrekken bij de ontwikkeling van gebieden en infrastructurele verbindingen. De visie Duurzaam Veilig is een belangrijk uitgangspunt. Het rijk is vooral verantwoordelijk voor:
De lagere overheden stellen provinciale/regionale en gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen op. Deze kunnen maatregelen bevatten voor inrichting van eigen wegen en gedragsbeïnvloeding via voorlichting, educatie en politietoezicht.
Overige hoofdlijnen voor de inhoud van de Nota Mobiliteit zijn:
Strategisch Plan Verkeersveiligheid
Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van I en M geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.
Visie Ruimte en Mobiliteit
Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Programma mobiliteit
Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.
Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:
Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.
Mobiliteitsplan
Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.
Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.
De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.
Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015
Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.
Het fietsplan beschrijft vanuit de doelstellingen de beleidskaders van andere overheden en de huidige situatie met knelpunten, die de bouwstenen zijn voor het nieuwe beleid. Vervolgens wordt aangegeven welke acties ondernomen worden op de genoemde knelpunten in de vorm van:
Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurd ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.
Parkeerbeleidsplan
In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:
Randvoorwaarden daarbij zijn:
Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.
Wanneer het bij woningen in de binnenstad niet mogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, dan zullen deze worden aangemerkt als woning voor “autoloos wonen”.
Parkeernormen en bouwverordening
Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.
Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.
Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende' regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.
Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van 'voldoende parkeergelegenheid' dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in bijlage 7a bij de Bouwverordening te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.
Parkeren in het plangebied
Met de realisatie van de nieuwe supermarkt wijzigt ook de indeling van het parkeerterrein op het Poldermolenplein. In de huidige situatie zijn er 65 parkeerplaatsen aan de oostzijde van het winkelcentrum en 170 aan de westzijde; in totaal 235. Om aan de parkeerbehoefte van het vernieuwde winkelcentrum te kunnen voldoen dienen 85 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op het Poldermolenplein. Op basis van onderzoek van Corovum (Buitenruimte Winkelruimte Goverwelle, 2015) kunnen er 87 parkeerplaatsen gerealiseerd worden op het Poldermolenplein. Op het Middenmolenplein wordten 11 parkeerplaatsen toegevoegd (Corovum, Ontwerprapportage extra parkeervoorzieningen op het Middenmolenplein e.o., 2015). In totaal zijn na de verbouwing 268 parkeerplaatsen beschikbaar. De parkeerterreinen bieden voldoende plaats om aan de parkeerbehoefte van het wijkwinkelcentrum te voorzien.
In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.
In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).
De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:
Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.
figuur 4.3: uitsnede Welstandskaart gemeente Gouda
Gevolgen voor het plangebied
Het grootste gedeelte van het plangebied valt onder welstandsgebied Goverwelle-Noord waarvoor een bijzonder welstandsniveau geldt. Dit deel van deze wijk steekt door zijn samenhang in architectuur, kleur- en materiaalgebruik boven de middelmaat uit. Het beleid is gericht op de samenhang en de betrekkelijke gaafheid van dit ensemble die het zinvol maken om het bestaande beeld te beschermen en te behoeden voor aantasting. Het welstandsbeleid voorziet daarom in een beschermend beleid voor het beeld wat zichtbaar is vanaf het publiek domein en tegelijk een liberaal beleid voor de achterkant. Ondergeschikte ingrepen in de wijk of aan het blok, of aan de woningen moeten aansluiten op de aanwezige kenmerken.
De plannen voor de inrichting van het openbaar gebied zijn voorgelegd aan de Welstandscommissie en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) van de gemeente Gouda. De commissie staat positief tegenover het plan en de enkele adviezen ten aanzien van de vormgeving zijn meegenomen in het definitieve ontwerp.
In maart 2010 heeft de gemeente Gouda het Kwaliteitsplan openbare ruimte vastgesteld. Met dit plan wil de gemeente meer grip krijgen op het beheer (inrichting en onderhoud) van de openbare ruimte. Dit plan bestaat uit drie onderdelen:
Met het onderhavig plan wordt de herinrichting van het parkeerterrein van het Poldermolenplein mogelijk gemaakt. Deze herinrichting zal moeten voldoen aan het kwaliteitsplan en met name aan de Leidraad voor de Inrichting Openbare Ruimte. Hierin worden voorwaarden gesteld aan nieuwe ontwikkelingsprojecten. Het Middenmolenplein, ten westen van het winkelcentrum, is in dit plan aangeduid als plus-gebied. Voor deze gebieden gelden speciale eisen ten aanzien van de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte.
'Naar de top'
Begin 2011 hebben verschillende ministeries een brief naar de Tweede Kamer gestuurd die de hoofdlijnen beschrijft van het nieuwe bedrijfslevenbeleid van het kabinet. Het nieuwe beleid vervangt het programma Pieken in de Delta.
Doel van het nieuwe beleid is om meer ruimte te bieden voor ondernemers om te ondernemen en te groeien. Hierbij moet Nederland onderscheidend zijn op de wereldmarkt, profiteren van de aantrekkelijke wereldhandel, groeikansen in opkomende markten benutten, duurzame economische groei bereiken en kiezen voor topsectoren. De hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid zien er als volgt uit:
Voor negen topsectoren wordt een samenhangende beleidsagenda ontwikkeld over de volle breedte van het overheidsbeleid; van buitenlandbeleid tot onderwijsbeleid, van regeldruk tot onderzoeksbeleid en van ontwikkelingssamenwerking tot infrastructuur en ICT.
Dit komt tot stand in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen, hierdoor kan het bedrijfsleven meer vraaggericht sturen bij het formuleren van overheidsbeleid.
Het Rijk gaat schrappen in subsidies en gebruikt de opbrengsten voor het bedrijfsleven. Subsidies worden omgezet in leningen zodat ondernemers geprikkeld worden.
Ondernemers jagen innovatie aan, zorgen voor welvaart en werkgelegenheid en dragen bij aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen.
Het kabinet heeft negen bedrijfstakken gekozen waarmee Nederland internationaal moet excelleren. Dat moet leiden tot versteviging van de concurrentiepositie van Nederland. Alle negen sectoren werken samen aan de 'tiende' sector, namelijk het binnenhalen van hoofdkantoren van internationale bedrijven. De topsectoren zoals genoemd worden in de bedrijfslevenbrief zijn: hightech, logistiek, creatieve industrie, energie, agrofood, tuinbouw, lifesciences, water en chemie.
Algemeen
De economische visie van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit het topsectorenbeleid van het Rijk. Gedeputeerde Staten heeft een beleidsagenda Regionale Economie en Energie 2012-2015 opgesteld. De Provincie wil in haar beleid aansluiten bij de negen clusters uit het Rijksbeleid. Ze zet in op het versterken van zogenaamde prioritaire economische clusters, namelijk de Mainport Rotterdam, Den Haag als internationale stad van Vrede en Recht, water/deltatechnologie, (maritieme) logistiek, Greenports, Medical Delta en biochemie. De ambitie van de provincie Zuid-Holland is om als economische regio tot de koplopers van Europa te behoren met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie.
Behoud en groei van de werkgelegenheid en het vergroten van de toegevoegde waarde van de economische activiteiten zijn belangrijke aandachtsgebieden. Met verschillende strategieën streeft Zuid-Holland naar een krachtige economische structuur en een optimaal vestigingsklimaat voor de gehele provincie en naar een gerichte bijdrage aan de economische positie in de wereldtop. Dat betekent dat Zuid-Holland moet doen waar het goed in is en waarmee het zich kan onderscheiden van andere regio's. Het gaat dan om de stuwende clusters die internationaal concurrerend zijn en inkomen genereren voor Zuid-Holland. Voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven is hierin één van de belangrijkste aandachtspunten en dit vertaalt zich in een provinciale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie.
Detailhandel
Het belang van detailhandel
Een vitale, diverse en evenwichtig opgebouwde detailhandelsstructuur is bepalend voor een goed woon- en leefklimaat van dorpen en steden. Ook de aantrekkelijkheid voor toeristen en expats wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van aantrekkelijke winkelconcentraties. Niet onbelangrijk is verder dat één op de tien Zuid-Hollanders zijn brood in de detailhandel verdient. Om dit soort redenen is een goed en voor de langere termijn duurzaam functionerende detailhandel van groot belang.
Ruimte voor uitbreiding is beperkt
Nederland is een van de koplopers in Europa als het gaat om vierkante meters winkelvloer per inwoner. Van de ruim 30 miljoen beschikbare meters in ons land bevinden zich meer dan 5,5 miljoen in Zuid-Holland. Circa 600.000 m2 daarvan staat leeg. Deze verhouding komt overeen met het landelijke gemiddelde maar ligt ruim boven de frictieleegstand. Als te veel winkels in een bestaand winkelgebied leeg staan, verliest dit gebied zijn aantrekkelijkheid - en niet alleen voor het winkelend publiek. Leegstand heeft zijn weerslag op de economische vitaliteit en de leefbaarheid van een gebied. Lege winkels leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en tot sociale onveiligheid. Te veel leegstand leidt dus tot een maatschappelijk probleem.
De provincie gaat er vanuit dat de vraag naar fysieke winkelruimte de komende jaren verder afneemt, vanwege de opkomst van internetwinkelen, demografisch ontwikkelingen en veranderende consumentenbehoeften. Daarom stelt de provincie strikte eisen aan uitbreidingsplannen. Zit de provincie daarmee op slot voor nieuwe ontwikkelingen? Nee, zo erg is het niet. Alleen is het 'bouwen voor leegstand' drastisch aan banden gelegd.
Uit het coalitieakkoord 2015-2019
"Wij willen bijdragen aan krachtige, levendige en goed bereikbare stedelijke en dorpscentra waar kantoren, horeca, woningen, detailhandel en culturele voorzieningen elkaar versterken. Wij willen slimme en creatieve transformaties en herbestemming van leegstaande kantoren en winkels mogelijk maken. "
"Onze visie op de detailhandel is vastgelegd in ons ruimtelijk beleid. Wij geven uitvoering aan deze visie en betrekken daarbij de resultaten van het koopstromenonderzoek om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Wij denken mee hoe nieuwe ontwikkelingen binnen de geldende regels kunnen worden gerealiseerd. De goede voorbeelden die wij waarnemen binnen de provincie, delen wij met andere gemeenten. Wij gaan met partijen uit het veld het gesprek aan over herbestemming van perifere detailhandellocaties zonder toekomstperspectief. Wij moedigen gemeenten aan om gezamenlijk regionale detailhandelvisies op te stellen."
Regionale structuurvisie detailhandel Midden Holland
De regionale detailhandelsvisie (Actualisatie Regionale Structuurvisie Detailhandel Midden-Holland) is voor beoordeling van initiatieven relevant. Het REO (Regionaal Economisch Overleg) heeft op grond van de provinciale verordening Ruimte een verplichte adviestaak bij detailhandelsplannen die, al dan niet in samenhang met andere plannen of vrijetijdsvoorzieningen, een bedrijfsvloeroppervlak (bvo) beslaan dat groter is dan 2.000 m2. Deze adviestaak wordt op verzoek van de betrokken gemeente door het REO uitgevoerd.
De Regionale structuurvisie detailhandel is een belangrijk instrument om plannen op het gebied van detailhandel te kunnen beoordelen op haalbaarheid en wenselijkheid. Daarnaast fungeert deze visie ook als toetsingskader voor de verplichte regionale advisering bij detailhandelontwikkelingen.
In de structuurvisie detailhandel is bepaald dat keuzes ten aanzien van ontwikkelingen ondersteunende buurt- en wijkwinkelstructuur op gemeenteniveau worden gemaakt. De randvoorwaarde die daarbij wordt gesteld is dat de omvang van het winkelgebied aansluit bij de verzorgingsfunctie (inwonertal wijk). Er wordt ingezet op een transformatie van verspreide bewinkeling naar meer geclusterd detailhandelsaanbod.
Zoals eerder aangegeven is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het plan op woon- en leefklimaat en naar de vraag of het plan leidt tot onaanvaardbare leegstand elders. Daarnaast betreft het een ontwikkeling kleiner dan 2.000 m2 bvo en past het plan daarmee binnen het beleid en is het uitvoerbaar.
Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland
Als een gemeente nieuwe detailhandelsontwikkelingen wil vastleggen in een bestemmingsplan, is daarvoor een goede motivering en onderbouwing nodig. De gemeente heeft de plicht om de actuele regionale behoefte aan de nieuwe detailhandel aan te tonen en de (regionale) ruimtelijke effecten van uitbreidingsplannen op andere winkelgebieden in kaart te brengen. Ook moet de gemeente met buurgemeenten afstemming realiseren. De in 2015 ingestelde Adviescommissie Detailhandel toetst of de gemeentelijke plannen voor nieuwbouw op een juiste manier zijn gemotiveerd en of de eventuele regionale vraag deugdelijk is onderbouwd. Daarnaast velt de Adviescommissie een oordeel over de ruimtelijke effectanalyse. Het advies van de commissie is bedoeld voor de betreffende gemeente. Wanneer een gemeente een bestemmingsplan in procedure brengt, moet het advies van de Commissie Detailhandel worden bijgevoegd. De provincie betrekt dit advies bij de beoordeling van het bestemmingsplan.
Beoordeling van bestemmingsplannen
De provincie beoordeelt bestemmingsplannen die voorzien in extra detailhandel aan de hand van haar detailhandelsbeleid. Het advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland wordt daarbij betrokken.
Het provinciale detailhandelsbeleid is er op gericht om detailhandelsvoorzieningen zoveel als mogelijk te bundelen en te concentreren in de centra van steden, dorpen en wijken. Dit om synergie met andere voorzieningen die op publiek gericht zijn te stimuleren. De provincie gaat uit van beperkte uitbreidingsmogelijkheden en verkiest kwalitatieve versterking van winkelcentra boven kwantitatieve versterking. Zuid-Holland staat kritisch tegenover nieuwe detailhandel in de periferie omdat die veelal ten koste gaat van de bestaande winkelgebieden in de centra.
Mocht een gemeentelijk plan het provinciaal belang schaden, dan reageert de provincie in een vooroverlegreactie en kan de provincie een zienswijze indienen bij de betreffende gemeente. Hierna kan een reactieve aanwijzing volgen. Het provinciale detailhandelsbeleid is opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte
Algemeen
Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor de portefeuille Economische Zaken zijn in ieder geval de volgende kaders van belang:
Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”
Deze detailhandelsnota betreft een actualisatie van de vorige nota uit 1998, die inmiddels achterhaald was. Daarnaast geeft de detailhandelsnota ook een actualisatie van het supermarktbeleid uit 2006.
Gouda stelt zich tot doel om een toekomstvaste en dynamische detailhandelsstructuur te realiseren die aansluit bij de behoeften en bezoekmotieven van consumenten en die voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor ondernemers om in te spelen op marktontwikkelingen. Het gestelde doel wil Gouda bereiken door het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het detailhandelsaanbod, gericht op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Goudse detailhandel.
Versterking wil Gouda bereiken door ruimte te bieden aan een kwaliteitsimpuls van het bestaande aanbod en een uitbreiding van dit aanbod. Verbreding wil Gouda stimuleren door ruimte te geven aan een meer divers aanbod door een goede combinatie van kleinschalig/grootschalig en lokaal/filiaal. Vernieuwing van het detailhandelsaanbod streeft Gouda na door ruimte te geven aan het toevoegen van nieuw en onderscheidend aanbod aan de bestaande detailhandelsstructuur.
Gouda hanteert in de beoordeling van marktinitiatieven een indicatieve verdeling van de berekende marktruimte naar koopmotief en type locatie. Op deze manier worden situaties van over- en onderaanbod transparant gemaakt. Daarnaast kiest Gouda voor een beoordeling van toekomstige detailhandelsontwikkelingen door middel van beleidsregels, die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.
In het kader van de detailhandelsnota is onderzoek verricht naar beschikbare marktruimte. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de Detailhandelsnota. De herontwikkeling van het wijkwinkelcentrum Goverwelle die in dit bestemmingsplan wordt geregeld, is specifiek opgenomen in het lokale detailhandelsbeleid.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:
In de volgende paragrafen worden deze aspecten nader beschouwd.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding . Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Onderzoek en resultaten
Antea Group heeft een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van het winkelcentrum. Het doel van het historisch bodemonderzoek is het bepalen van de onderzoeksstrategie voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek.
De locatie bevindt zich in zone 07 (Uitbreidingen vanaf 1970 hele regio inclusief Zoetermeer) uit de bodemkwaliteitskaart van de regio (CSO, kenmerk 09K187, d.d. 14 maart 2011). In deze zone heeft de bodem de functie Wonen en voldoet de kwaliteit van de te ontgraven boven- en ondergrond aan de Achtergrondwaarden (AW2000). Voor de locatie is bodeminformatie opgevraagd bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. Tevens is Bodemloket.nl geraadpleegd. Hieruit blijkt dat op het terrein een indicatief onderzoek door Lexmond Milieu-adviezen B.V. is uitgevoerd (kenmerk 91.1609/GB, d.d. 30-05-1991). Uit de conclusies blijkt dat plaatselijk overschrijdingen aan lood en zink zijn aangetoond. Er zijn geen gegevens bekend over de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten op het terrein.
Ten noordoosten van de onderzoekslocatie vinden bodembedreigende activiteiten plaats (o.a. benzine-service-station, boven- en ondergrondse brandstof tanks). Het grondwater in de nabijheid van deze activiteiten is vanaf eind jaren '90 gemonitord tot aan 2011 en 2013. Uit de monitoringsrapportages komt naar voren dat deze activiteiten geen ernstige verontreinigingen in het grondwater hebben veroorzaakt. Voor zover bekend hebben er op de onderzoekslocatie geen calamiteiten of overtredingen van voorschriften in het kader van de Wet milieubeheer en/of Wet bodembescherming en/of andere milieuregelgeving plaatsgevonden.
Conclusie
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed. Op basis van het vooronderzoek kan voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte locatie (ONV) worden aangehouden.
In september 2016 is op verzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland door Antea Group een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Door middel van een locatiebezoek is de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten onderzocht. De locatie is hiermee voldoende onderzocht en geschikt bevonden voor het toekomstig gebruik. Dit onderzoek is reeds afgestemd met de Omgevingsdienst en bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Vanuit het aspect bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Beleidskader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In Titel 5.2 Wm is opgenomen dat bestuursorganen een besluit, met gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Het Besluit 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) bevat categorieën met kwantitatieve kaders, waarmee direct bepaald kan worden of een plan of project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uitbreiding van detailhandel is hier niet in opgenomen. Daarnaast is er in dit plan geen sprake van saldering en het plan is evenmin opgenomen in het NSL.
Onderzoek
Om aan te tonen dat met dit plan voldaan wordt aan de in Bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden, is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd (Antea Group, 2016). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers, die volgen uit de quick scan verkeer voor de uitbreiding van het winkelcentrum (Antea Group, 2015) en de verkeerscijfers van de huidige situatie, die aangeleverd zijn door de gemeente Gouda.
Conclusie
Op basis van onderhavig luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat op allen, in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten, voldaan wordt aan de grenswaarden, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Derhalve kan geconcludeerd worden dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.
Het aspect geluid heeft betrekking op meerdere geluidsoorten: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Deze geluidsoorten kunnen de leefkwaliteit van een gebied beïnvloeden. Dit aspect is nader onderzocht en de rapportage is opgenomen in de bijlagen. In onderstaande paragraaf is hiervan een samenvatting opgenomen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). In de Wgh is voor geluidgevoelige bestemmingen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB opgesteld. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onderzoek en resultaten
Om het geluidseffect van de verkeerstoename te onderzoeken is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is het wegverkeer van de omringende wegen in beeld gebracht, die ontstaat als gevolg van de toename van de verkeerintensiteiten. De grootste toename van het wegverkeerslawaai betreft de Poldermolendreef en bedraagt 0,8 dB(A). Dit is een beperkte toename, die nauwelijks waarneembaar is. Bij een toename van meer dan 1,5 dB(A) wordt gesproken van een relevante toename van de geluidbelasting. Een toename van minder dan 1dB(A) is zelfs te verwaarlozen, doordat dit nauwelijks waarneembaar is voor het menselijk gehoor.
Conclusie
Het aspect wegverkeersgeluid levert hierdoor geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.
Wettelijk kader
Het Activiteitenbesluit stelt geluidnormen aan een inrichting als een supermarkt. Laad- en losactiviteiten binnen en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting moeten worden meegenomen in de geluidbelasting. Voor het maximale geluidniveau (piekgeluid) bestaat een uitzondering. In de dagperiode (tussen 07:00 en 19:00 uur) is het maximale geluidniveau vanwege laden en lossen uitgesloten van toetsing. Het equivalente geluidniveau wordt wel beoordeeld.
In het algemeen geldt dat supermarkten goed inpasbaar zijn in een gemengd gebied. De richtafstand volgens de VNG-richtlijn bedraagt hiervoor dan ook 0 meter. Doordat voldaan wordt aan deze richtafstanden is verder onderzoek naar het industrielawaai niet vereist. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is wel inzicht in de mate van geluidhinder gewenst. Voor het aspect 'industrielawaai' is derhalve een kwalitatieve beschouwing opgenomen in de eerder aangehaalde memo voor akoestiek. Bij de vergunningverlening zal het planvoornemen verder getoetst worden aan het Activiteitenbesluit, waarmee onderzocht zal worden of er voldaan wordt aan de voorgeschreven geluidnormen. Indien noodzakelijk worden aan de vergunning maatwerkvoorschriften verbonden, om geluidhinder verder te beperken. Maatregelen aan geluidbronnen, zoals de vrachtwagens of de winkelwagens, volgens de best beschikbare techniek zijn goed mogelijk om geluidoverlast te verminderen.
Conclusie
Doordat voldaan wordt aan de richtafstanden voor de supermarkt is aangetoond dat het planvoornemen inpasbaar is. Het aspect industrielawaai vormt hierdoor geen belemmering voor het voorgenomen plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 74-75 Wgh). In de Wgh is voor geluidgevoelige bestemmingen een voorkeursgrenswaarde van 55 dB opgesteld. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige bebouwing mogelijk, een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect spoorweglawaai levert geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
Wettelijk kader
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd als van meerdere geluidsbronnen de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt, is hier geen sprake van een overschrijding. Een onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting is hierdoor niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect geluid levert hierdoor geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaandebedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Onderzoek en resultaten
Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van bestaande supermarkt en een nieuwe supermarkt mogelijk. Deze supermarkten worden deels buiten de bestaande bouwcontour gerealiseerd. Een supermarkt valt onder milieucategorie 1. De richtafstand tot milieugevoelige functies bedraagt 10 meter. In de huidige stituatie zijn er woningen boven het winkelcentrum gerealiseerd. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in categorie 1 goed inpasbaar is nabij woningen en dat hinder naar woningen eenvoudig is te voorkomen. De omgeving is ook aan te merken als gemengd gebied, waarmee in de milieuzonering 'een stap terug' gedaan kan worden. Voor supermarkten in gemengd gebied geldt dan een richtafstand van 0 meter.
Door de komst van een nieuwe supermarkt zal het aantal laad- en losbewegingen toenemen. Dit kan meer hinder voor omwonenden opleveren. Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten nabij milieugevoelige functies mogelijk. In paragraaf 5.1.3.2 Industrielawaai zijn de gevolgen hiervan in beeld gebracht.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bestemmingsplannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot onder andere de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op onder andere flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van voorliggende Natuurtoets (Wet natuurbescherming; soortbescherming).
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van soorten in Nederland. Met de Wet natuurbescherming is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd. Het doel van voorliggende Natuurtoets is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming (soortbescherming) en het bepalen of het plan uitvoerbaar is. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat uit een Natuurtoets duidelijk is geworden of voor de activiteiten die volgen uit deze vaststelling de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een ontheffing of vergunning.
Onderzoek aanwezige natuurwaarden
Ten noordoosten van het plangebied, ten noorden van de spoorlijn, ligt het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Gezien de afstand tot het plangebied (ruim 500 meter) en de tussenliggende bebouwing is een voortoets (Nb-wet) niet aan de orde.
Voor de herinrichting van het parkeerterrein wordt een gedeelte van de groenstrook langs de Goverwellesingel verwijderd. Ook wordt het pandje in het midden van het Poldermolenplein gesloopt. Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden in de groenstrook en de te slopen panden. Het onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en ligging van beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:
Het volledige onderzoek is opgenomen in de bijlagen.
Conclusie
In de te kappen boom zijn broedplaatsen van algemene broedvogels aangetroffen. Hier dient bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden, door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, of door de broedplaatsen voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt te maken.
In het te slopen pand en ter plaatse van de uitbreiding van de bestaande supermarkt zijn mogelijk verblijfplaatsen van (beschermde) vleermuizen aanwezig. De aanwezigheid van vleermuizen kan hierdoor niet worden uitgesloten; hiervoor is een jaarrond onderzoek noodzakelijk. Dit wordt uitgevoerd tijdens de ontwerpfase van het bestemmingsplan. Indien vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen worden, dienen er soortspecifieke maatregelen getroffen te worden binnen of in de directe omgeving van het wijkwinkelcentrum. Voor de vaststelling van het plan dienen de resultaten bekend te zijn en een eventuele ontheffing aangevraagd te worden.
Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.
Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door:
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:
In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
Onderzoek en resultaten
In of nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of door buisleidingen. Wel vindt over de spoorverbinding tussen Rotterdam en Utrecht transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Plaatsgebonden risico
In het Bevt zijn voor spoorwegen vaste PR 10-6 contouren vastgesteld. Hieruit blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt (traject 48: Gouda - Harmelen).
Gezien de afstand van het spoor tot het plangebied (circa 350 meter) vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plangebied. Ook is het plangebied niet binnen het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelegen.
Groepsrisico
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 350 meter van het spoor. Conform artikel 8 van het Bevt hoeft alleen binnen 200 meter afstand groepsrisico berekend te worden. Dat is in onderhavige situatie dus niet aan de orde.
Wel dient conform artikel 9 van het Bevt de veiligheidsregio om advies gevraagd te worden. Tevens dient (conform artikel 7 van het Bevt) in het kader van groepsrisicoverantwoording het bevoegd gezag de volgende aspecten te beschouwen:
In de eindrapportage van de werkgroep Basisnet Spoor d.d. 20 september 2011 zijn de resultaten van de uitwerking van het Basisnet Spoor vastgelegd. Uit de rapportage blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van Gouda in 2011 onder de oriëntatiewaarde ligt.
Voor het inventariseren van personendichtheden wordt standaard uitgegaan van 1 bezoeker per 30 m2 b.v.o. Met de herontwikkeling van het winkelcentrum neemt het bvo met 1.300 m2 toe. Dit betekent een toename van 44 personen. Deze toename heeft geen significant effect op de hoogte van het groepsrisico.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar. De veiligheidsregio is op de hoogte gesteld en de gelegenheid geboden advies uit te brengen ten aanzien van het planvoornemen. De veiligheidsregio zag geen aanleiding om opmerkingen of advies uit te brengen.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Vanaf 1 april 2011 geldt voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden echter geen vormvereisten; daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Onderzoek en resultaten
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempels:
Met de uitbreiding van de bestaande supermarkt en de realisering van de nieuwe supermarkt wordt circa 1.300 m2 bvo toegevoegd aan het winkelcentrum. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen in de bijlagen.
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan Uitbreiding Wijkwinkelcentrum Goverwelle, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor onderhavig bestemmingsplan.
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.
Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.
In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.
Actieprogramma Water
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlakte- water en (ondiep) grondwater.
De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van de waterbeheersplannen werken de waterbeheerders aan hun ambities.
In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft het hoogheemraadschap een regelgevende rol.
Voor de planperiode 2016-2021 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.
Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).
Per 2009 zijn bij de waterbeheerders een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat de Hoogheemraadschappen hun taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kunnen uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als de waterbeheerder daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van de waterbeheerder nader uitgewerkt.
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:
De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).
Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.
In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.
Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda
In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.
Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.
Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda
Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.
Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.
Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is nader onderzocht wat het effect is van de plannen op de waterhuishouding. Als gevolg van de herinrichting van het parkeerterrein bedraagt de toename van de verharding bijna 400 m2. Dit betreft de gronstructuur langs de Goverwellesingel. De uitbreiding van het winkelcentrum vindt plaats op ondergrond die reeds verhard is. Verder bevindt zich binnen het plangebied geen oppervlaktewater.
Het waterschap heeft ten aanzien van toenemende verharding van meer dan 500 m2 een compensatieplicht opgenomen. Hierdoor is compensatie voor waterberging niet aan de orde.
Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt bij de voorgenomen ontwikkeling bij de aanleg gebruik gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen zoals lood, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilde stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Het winkelcentrum is aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Conclusie
Vanuit waterstaatkundig perspectief is er derhalve geen beletsel het plan vast te stellen.
In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Wijkwinkelcentrum Goverwelle. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.
Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Methodiek
Het nieuwbouwplan voor de herontwikkeling van het wijkwinkelcentrum Goverwelle is uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruik gemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
Centrum
De gronden binnen de bestemming 'Centrum' zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen alsmede daaraan gelijk te stellen voorzieningen met een publieksgericht karakter, horecabedrijven van categorie I, wonen, uitsluitend op de verdiepingen van gebouwen, parkeervoorzieningen, erven, groenvoorzieningen en water en toegangsportalen en bergingen op de begane grond van de op de verdieping gelegen woningen. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt.
Verkeer - verblijf
Alle overige wegen en het resterende openbare gebied wordt door middel van de bestemming 'Verkeer - Verblijf' het verblijfskarakter benadrukt. Binnen deze bestemming zijn met name verhardingen voor het auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeren toegestaan. Tevens vallen groen, water en speellocaties binnen deze bestemming.
Wonen
De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
Waarde - Archeologie
De gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Ontwikkelingsgericht bestemmingsplan
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.
Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt gezekerd. Met Bouwinvest is een overeenkomst afgesloten waarin kostenverhaal is verzekerd. Hierdoor vervalt de plicht tot het opstellen van een exloitatieplan.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.
Over het voorontwerp is door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. Door de provincie en de omgevingsdienst is gereageerd op het bestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken. De opmerkingen hebben geleid tot een aanvullend akoestisch onderzoek en enkele kleine aanpassingen (actualisaties) van de toelichting.
Na het verwerken van de eventuele inspraak- en overlegreacties wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dat wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Van de zienswijzenprocedure wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan. Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.