Plan: | Westergouwe fase 3 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1109BPWestergouwe3-VO01 |
Het voorliggende plangebied Westergouwe fase 3 ligt ten zuidwesten van Gouda en ten noorden van de kern Moordrecht en maakt deel uit van de nieuwbouwwijk Westergouwe. De stedenbouwkundige opzet van Westergouwe gaat uit van circa 4.300 woningen vanuit het idee dat de woningzoekenden uit Gouda en uit de zuidflank van de Randstad behoefte hebben aan een karaktervolle wijk. Geen huizenzee in de polder, maar een wijk met een veelheid aan verschillende woonmilieus.
De woningbouwopgave van Gouda is niet alleen gebaseerd op de autonome bevolkingsgroei van de gemeente zelf, maar vloeit ook voort uit de taakstelling die Gouda als centrumgemeente heeft om de verstedelijking uit de regio op te vangen. Daartoe is het bestemmingsplan Westergouwe (vaststelling oktober 2008) opgesteld, waarin de beoogde ontwikkelingen voor een hoogwaardig woongebied met voorzieningen en een groen-blauwe zone planologisch-juridisch mogelijk werden gemaakt.
Het bestemmingsplan Westergouwe is een globaal, uit te werken plan. Het plan is in 2015 uitgewerkt ten behoeve van deelgebied Westergouwe-1. Voor deelgebied Westergouwe-2 bleek dat het bestemmingsplan Westergouwe al geen passend kader meer was. Dit kwam vooral door de noodzakelijke inpassing van de zogenaamde BAL-leiding (Bergambachtleiding) en een aangepast ontwerp van de hoofdinfrastructuur. In 2016 leidde dit inzicht tot de vaststelling van het bestemmingsplan 'Westergouwe fase 2'.
Masterplan Westergouwe 2.0 (concept)
Oorspronkelijk ligt aan de planvorming voor de nieuwe wijk het Masterplan 'Waterstad Westergouwe 2005' ten grondslag. Sinds de vaststelling van dat Masterplan is er op ruimtelijk gebied heel veel veranderd. Zo is er een volwaardige afrit op de A20 gekomen, is de Moordrechtboog gerealiseerd met een rechtstreekse verbinding naar Zoetermeer-Den Haag en is een grootschalige groenzone geïntroduceerd met de inpassing van de BAL-leiding. Daarnaast is de woningmarkt ingrijpend veranderd en na de voltooiing van Nesselande is Westergouwe meer en meer onder de invloedssfeer van de Rotterdamse woningmarkt gekomen. Onder invloed van deze factoren zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de wijk herijkt. De uitkomsten worden neergelegd in het Masterplan 'Westergouwe 2.0, een update van het Masterplan Westergouwe 2005'. Deze geactualiseerde stedenbouwkundige visie wordt in het tweede kwartaal van 2020 aan de raad voorgelegd.
Het Masterplan Westergouwe 2.0 zal de gevolgen van de nieuwe inzichten voor de opzet van de wijk beschrijven, het programmatische kader en de fasering van Westergouwe. Daarmee vormt dat plan de basis voor ruimtelijke plannen die ten behoeve van de nieuwe woonwijk worden vastgesteld, waartoe ook het onderhavige bestemmingsplan behoort.
Westergouwe ligt in de zuidoosthoek van de Zuidplaspolder, ten westen van Gouda. De Zuidplaspolder is omgeven door een ringdijk en een ringvaart. Westergouwe wordt aan de noord- en westzijde begrensd door provinciale wegen, te weten de N207 en de N457. Aan de zuidoostzijde ligt de ringdijk langs de Ringvaart van de Zuidplaspolder. De zuidwestgrens van het te ontwikkelen gebied Westergouwe valt samen met de noordoever van de watergang Vijfde Tocht.
Westergouwe-3 bestaat uit twee geografisch ver uit elkaar gelegen plandelen. Een westelijk deel gelegen tussen de centrale groenstrook ter plaatse van de Bergambachtleiding en de Provinciale weg N207 (hierna noemen we dit 3a) en een oostelijk deel dat onderdeel uitmaakt van eiland 2 (hierna noemen we dit 3b).
Ligging Westergouwe fase 3 in Gouda
Ofschoon de beide gebiedsdelen van fase 3 in geografische zin tamelijk ver van elkaar zijn verwijderd, is er niettemin aanleiding om beide delen in dit bestemmingsplan mee te nemen. Dit wordt ingegeven door het huidige stadium van de gebiedsontwikkeling en de exploitatie van Westergouwe.
Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in het gebied Westergouwe fase 3. De huidige juridische regeling van deze gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Westergouwe". Dit bestemmingsplan is op 30 augustus 2008 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld en op 29 juni 2011 onherroepelijk geworden. De betreffende gronden in Westergouwe 3 hebben de volgende bestemmingen:
![]() |
![]() |
![]() |
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Westergouwe
Binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het gewijzigde Masterplan niet mogelijk. Dit wordt voornamelijk ingegeven door de keuze om de BAL-leiding niet te verplaatsen, maar juist te handhaven en de daarbij behorende gronden in te zetten als structurerend element in de vorm van een centrale groene corridor. Deze fundamentele heroriëntatie heeft ook gevolgen voor de interne en externe wijkontsluitingsstructuren, die niet inpasbaar zijn binnen de geldende planologische kaders.
Voor fase 3b (het deel van eiland 2) geldt dat de in het gewijzigde masterplan voorziene vorm van het eiland anders is dan in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.
Dit bestemmingsplan 'Westergouwe fase 3' bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting verklaart de ruimtelijke keuzes en bestemmingen. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard.
In deze toelichting is in de Inleiding (hoofdstuk 1) de aanleiding tot het opstellen van dit bestemmingsplan en de ligging van het plangebied uiteengezet. Hoofdstuk 2 behandelt de context van de omgeving door een beknopte beschrijving van de gebiedskenmerken. Hoofdstuk 3 beschrijft de stedenbouwkundige uitgangspunten en doelstellingen voor het plangebied en gaat in op de belangrijkste programmatische aspecten, zoals het woningbouwprogramma, de waterhuishouding en duurzaamheid. Hoofdstuk 4 vormt een uiteenzetting van het voor dit bestemmingsplan relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de verschillende bestemmingen. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad.
De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad. Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten delen weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.
De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van Bloemendaal en in het oosten Sportbuurt. In de jaren zeventig volgt ook Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.
De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Rotterdam en Den Haag op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daar staat tegenover dat de laatste stadsuitbreidingen wel hebben gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei. Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.
Hemelsbreed gemeten ligt het overgrote deel van de locatie Westergouwe op een afstand van circa 2 tot 3 km ten zuidwesten van het stadscentrum. Westergouwe wordt ontwikkeld buiten de contouren van de Provinciale weg, het Gouwekanaal en de Ringvaart die tot voor kort de westkant van de stad begrensden. Door de ligging aan de Provinciale weg vormt Westergouwe voor veel mensen de 'eerste ontmoeting' met Gouda. Met de nieuwe aansluiting op de A20 neemt de betekenis van Westergouwe als visitekaartje van Gouda verder toe.
![]() |
![]() |
Projectgebied Westergouwe (bron: Google) | Het stedenbouwkundig plan Westergouwe |
De orthogonale structuur van het open polderlandschap is nu nog kenmerkend voor een groot deel van Westergouwe. Met de drooglegging is de polder systematisch ingedeeld, met een stelsel van noord-zuid en oost-west gerichte tochten en vaarten. De tochten liggen steeds op 400 meter afstand van elkaar. Tussen de tochten ligt een regelmatig patroon van sloten (40 meter uit elkaar), waardoor binnen een grotere blokstructuur een stelselmatige strokenverkaveling is ontstaan. Het stedenbouwkundig plan laat de orthogonale structuur grotendeels los en kiest voor een meer organische landschapsstructuur.
Impressie huidige situatie fase 3a
Momenteel is fase 3a onbebouwd (zie de afbeelding). In afwachting van zijn eindbestemming is het gebied hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgrond (grasland).
Impressie huidige situatie fase 3b
Het oostelijke deel van fase 3, het Eiland 2, is deels al ingericht op basis van het bestemmingsplan Herziening Westergouwe 1 en het uitwerkingsplan Westergouwe 1. Voor het resterende deel is de situatie dat de gronden bouwrijp zijn gemaakt.
Dit bestemmingsplan heeft als doel om fase 3 van Westergouwe te accommoderen. Het bestemmingsplan biedt een zo flexibel mogelijk kader voor de toekomstige inrichting. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan geen verdergaande beperkingen aan de toekomstige bebouwing en functies stelt dan strikt genomen noodzakelijk zijn om een toekomstbestendige woonwijk te garanderen. Waar mogelijk wordt aan de woningbouwontwikkelaars keuzeruimte gelaten met betrekking tot aantallen, positionering en typologieen van woningen.
Stadswonen
Het bestemmingsplan zal er in voorzien dat de eindbestemming van het noordelijke deel van fase 3a zal beantwoorden aan het woonmilieu 'Stadswonen'. Daaronder wordt een woonmilieu verstaan met een ontspannen stedelijk karakter. Grondgebonden woningen worden hier en daar afgewisseld met kleinschalige appartementenblokken. Het aanbod aan grondgebonden woningen is gevarieerd en bestaat uit rijwoningen, 2 + kap woningen en stadshuizen. Er wordt uitgegaan van een bloksgewijze verkaveling. De randen volgen de loop en curve van de hoofdontsluitingsweg en de aansluitende watergangen en bestaan voornamelijk uit aaneengesloten en stevige bebouwingswanden. Binnen de stevige randen is er ruimte voor een meer open bebouwingsstructuur en voor een centrale openbare ruimte in de vorm van een plein of plantsoen. Het parkeren voor bewoners wordt deels opgelost in de back-alleys waardoor het aantal straatparkeerplaatsen beperkt kan blijven.
Dorpswonen
Het zuidelijke deel van fase 3a krijgt een dorps woonmilieu. De dorpse woonmilieus worden in zijn algemeenheid gekenmerkt door een informeel en kleinschalig karakter met een losse bebouwingskorrel. De opbouw van de structuur van Dorpswonen is voornamelijk haaks gericht op de hoofdontsluitingsweg. Lange informeel vormgegeven zichtlijnen maken het mogelijk ver het plangebied in te kijken tot aan het groene polderhart. De bouwvelden zijn niet rechthoekig maar hebben geknikte rooilijnen. De smalle woonstraten volgen de contouren van de bouwblokken. De kleinschalige bebouwing bestaat uit korte bouwblokken met rijwoningen en worden afgewisseld met 2 + kap woningen. Naar de zuidrand gaat de structuur over in een begeleidende strook van aaneengesloten woningen aan het Groene Polderhart (de Bergambachtleidingzone).
De groene diagonaal
Door fase 3a loopt een diagonale as met relatief veel water en groen. Het is de bedoeling dat hier een parkachtig milieu ontstaat, waarin scholen, andere maatschappelijke functies en woningen een plek krijgen. Het gebied is onderdeel van de diagonale as die verder naar het noorden en zuiden doorloopt tot aan de GroenBlauwe zone. In volgende fases van Westergouwe worden in die as ook de winkels gesitueerd.
Vogelvluchtimpressie Westergouwe fase 3a
De BAL-leiding is een structurerend element geworden voor Westergouwe. Uitgangspunt in het Masterplan 'Westergouwe 2.0.' is dat de leiding onaangeroerd moet blijven en er geen verstoring van de bodem mag plaatsvinden in de nabijheid van de leiding. Binnen het plangebied van Westergouwe zijn er ten aanzien van de bodemopbouw zes verschillende zones te onderscheiden. Per zone verschilt de breedte van de BAL-zone, en daarmee de ontwikkelruimte:
Zone 1: Strook zakelijk recht - zeer beperkte ontwikkelruimte
Zone 2: Onderhoudszone - beperkte ontwikkelruimte
Zone 3: Niet op te hogen gebied - enige ontwikkelruimte
Zone 4: Overgangsgebied (talud) - enige ontwikkelruimte
Zone 5: Opgehoogd gebied noordzijde
Zone 6: Opgehoogd gebied zuidzijde
Voor het westelijke deel van het plangebied betekent dit dat aan de zuidrand een ruime groenzone wordt opgenomen, die van oost naar west het boogvormig tracé van de leiding volgt. Deze strook wordt niet opgehoogd met een zandpakket om effecten van gronddruk op de leiding te voorkomen. In het stedenbouwkundig ontwerp voor Westergouwe fase 3 is de groene kwaliteit van deze lager liggende strook als het ware het plan ingetrokken, in de vorm van een noord-zuid georiënteerde parkstrook (de groene diagonaal). Het deel van het woongebied dat direct grenst aan de Bergambachtleiding vormt een bijzonder element in het geheel. De bedoeling is om hier woningen te bouwen die wel op de vereiste hoogte staan, maar waarvan de tuin in het niet opgehoogde gebied komt te liggen. Het bouwen en gebruik voor woondoeleinden in deze strook vraagt om afstemming met Dunea (de leidingbeheerder). Dat geldt hoe dan ook voor de inrichting en het gebruik van de parkzone.
In het hoofdstuk Planopzet (Hoofdstuk 6), wordt beschreven op welke wijze de diverse ruimtelijke elementen uit het stedenbouwkundig plan een juridische vertaling hebben gekregen in de regels. Daarbij wordt per bestemming aangegeven waar een bepaald gebruik is toegestaan. Tevens wordt beschreven in welke mate flexibiliteit is ingebouwd, om de komende jaren in Westergouwe fase 3 een efficiënte en flexibele gebiedsontwikkeling tot stand te kunnen brengen.
Cultuurhistorie
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de Zuidplaspolder, een droogmakerij uit de eerste helft van de 19e eeuw. Vanaf de Middeleeuwen is dit gebied deels verveend. Anders dan in bijvoorbeeld de Haarlemmermeer is het gebied niet volledig, tot op het onderliggend zandpakket, verveend, maar is er een in dikte wisselende veenlaag achtergebleven. Toen begonnen werd met de droogmaking bestond het gebied overwegend uit veenplassen en veenmoeras. Om de polder is een ringvaart met een ringdijk aangelegd. De ringvaart vormt een karakteristieke begrenzing van het gebied.
Zicht op de ringvaart vanaf de brug Tweede Moordrechtse Tiendweg
De polder is met een stelsel van vaarten, tochten en sloten mathematisch ingericht, waarbij de Vijfde Tocht en de Moordrechtse Tocht de twee belangrijkste tochten zijn. Door deze inrichting ontstond de kenmerkende orthogonale structuur. Deze elementen zijn typerend voor het huidige landschap.
Het bestaande polderlandschap zal door de realisatie van Westergouwe verdwijnen. De keuze is gemaakt het bestaande verkavelingspatroon niet terug te brengen, alhoewel een deel daarvan wel zichtbaar zal zijn in de ligging van watergangen en wegen. Het laten liggen van de BAL-leiding, met zijn vloeiende vorm en de noodzaak veel water en groen in de wijk aan te leggen maakten het logischer de wijk een eigen nieuwe structuur mee te geven en niet persé het oude landschap weer terug aan te leggen.
De voormalige Moordrechtse Tiendweg en de Moordrechtse Veenweg hebben tot aan de inpoldering in 1839 bestaan. Deze wegen kunnen worden gezien als een relict van het oude veenontginningslandschap, dat hier voor de grootschalige afgraving van het veen bestond. Langs deze twee kades was in de 17e eeuw een lang lint van bebouwing aanwezig. De voormalige Tiendweg volgt niet de loop van het huidige pad. Archeologisch onderzoek rondom de Tiendweg heeft geen vindplaatsen van historische bebouwing of gebruik opgeleverd. Daardoor is de oorspronkelijke ligging van de Tiendweg ook niet te achterhalen. Om die reden is al bij het bestemmingsplan Westergouwe in 2008 besloten om de Tiendweg niet meer op te nemen in de verdere planvorming.
Archeologie
Binnen het bestemmingsplangebied Westergouwe-III liggen twee gebieden, met daarbinnen drie zones, die zijn aangeduid als 'met hoge archeologische verwachtingswaarde, vanaf 50 cm –maaiveld (NW-gebied) of 'met hoge archeologische verwachtingswaarde, vanaf 2m-maaiveld (ZO-gebied).
In het zuidoosten van Westergouwe is deze archeologische verwachting gebaseerd op de aanwezigheid van een ondergrondse afzetting van het Benschop systeem, waarop in de prehistorie bewoning kan hebben plaatsgevonden. Deze afzetting bevindt zich op een diepte van minimaal twee meter, zo is bij eerder archeologisch onderzoek (Dasselaar 2004. 2005, 2007) vastgesteld. Op basis van die eerdere onderzoeken en het feit dat er geen bij gravende werkzaamheden dieper dan twee meter zullen worden uitgevoerd, is verder archeologisch onderzoek in dit gebied niet noodzakelijk.
Binnen het meer noordwestelijk gelegen deel van WGIII liggen twee zones met een hoge archeologische verwachting. Deze zijn vastgesteld op basis van AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland)-onderzoek, waarbij hoogteverschillen in het landschap minutieus met satellietgegevens in kaart gebracht kunnen worden. De afwijkende hoogtes in combinatie met de langgerekte vorm wijst op afzettingen van ondergrondse kreekjes en geulen, waarop of waarlangs sporen van menselijke bewoning aanwezig zouden kunnen zijn. Meer recent onderzoek toont echter aan dat de zuidelijke zone precies samenvalt met de BergAmbachtLeiding (BAL) die door het gebied loopt. Een eventueel hoogteverschil op deze plek kan daarmee onmogelijk wijzen op een archeologisch waardevolle afzetting, omdat die dan bij de aanleg van de BAL-leiding al weggegraven zou zijn. Meer voor de hand liggend is de conclusie dat het hoogteverschil door de moderne leiding wordt veroorzaakt.
De meer noordelijke zone loopt opvallend evenwijdig met de BAL-leiding en is daarom ook opnieuw bekeken. Daarbij is gebruik gemaakt van recente geotechnische sonderingen en 0-meting hoogtemetingen ten behoeve van de geplande ophoging in het gebied en is opnieuw gekeken naar de meest recente AHN-bestanden. Op basis van deze onderzoeken is de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat zich op deze plek een archeologisch waardevolle afzetting bevindt. De sonderingen tonen geen afwijkend bodemprofiel en de meest recente AHN-gegevens tonen eerder een verdieping dan een verhoging op deze plek. De interpretatie als archeologisch interessante gebied is daarmee ook voor deze zone onjuist.
Concluderend kan worden gesteld dat de binnen het bestemmingsplangebied gelegen zones met een hoge archeologische verwachting reeds afdoende zijn onderzocht, dat er in het kader van de nieuwe bestemming geen verstoring van archeologische waarden optreedt en dat verder archeologisch onderzoek binnen deze gebieden niet noodzakelijk is.
In fase 3 wordt een mix voorzien van goedkope en middeldure woningen en enkele duurdere vrijstaande woningen. Het betreft grotendeels eengezinswoningen en deels gestapelde woningen.
Autoverkeer
De hoofdontsluiting van Westergouwe begint bij de noordoostelijke aansluiting met de Provinciale weg, in de vorm van een rotonde (in de toekomst een kruispunt met verkeerslichten). Deze hoofdontsluiting slingert centraal door Westergouwe en takt in het zuidwesten opnieuw aan op de Provinciale weg. De diverse woonbuurten zijn aangesloten op deze hoofdontsluiting door Westergouwe.
Hoofdontsluiting
Op regionaal niveau ligt het plangebied langs de lijn Rotterdam-Gouda-Utrecht en Den Haag-Gouda, waar de nabijgelegen A20 en A12 de belangrijkste ontsluitingsassen vormen.
Openbaar vervoer
Buslijn 2 rijdt van station Gouda naar Westergouwe en v.v. De halte is nu nog op de provinciale weg, maar de bus zal in de toekomst door Westergouwe heen rijden en daar ook zijn halte hebben.
Westergouwe ligt vlak langs de spoorlijnen naar Alphen aan den Rijn en naar Den Haag en Rotterdam. Het dichtstbijzijnde treinstation is Gouda. De provincie Zuid-Holland heeft in zijn Programma Mobiliteit (PS, 9 juli 2014 paragraaf 2.1.6.) een ruimtelijke reservering opgenomen voor een toekomstig station Westergouwe.
Hoofdfietsroutes
De toekomstige hoofdfietsverbindingen in Westergouwe zijn in oranje aangegeven op bovenstaande tekening. In de Hoofdontsluitingsweg is een vrijliggend fietspad meegenomen, behalve op Eiland II en Eiland III. Daarnaast loopt een vrijliggend fietspad door de GroenBlauwe zone. Dit fietspad sluit ter plaatse van de tweede Moordrechtse tocht aan op het vrijliggende fietspad in de hoofdontsluitingsweg. Aan de westkant wordt een met verkeerslichten geregelde oversteek verzorgd over de N207, waarmee Westergouwe wordt verbonden met Waddinxveen.
Hoofdstructuur deelgebied 3a
Parkeren
In de Samenwerkingsovereenkomst Westergouwe (SOK) uit 2008 zijn voor Westergouwe parkeernormen afgesproken tussen Volker Wessels/ Heijmans en de gemeente Gouda.
Woning duur-2,0 pp
Woning middelduur- 1,8 pp
Woning goedkoop- 1,6 pp
Service, bejaarden, aanleun woning - 0,6 pp
Studenten, jongeren woning - 0,6 pp
Door de inpassing van de BAL-leiding loopt er dwars door Westergouwe een brede, lager gelegen groene zone waarin geen bebouwing wordt gerealiseerd en ook geen grondverbetering wordt toegepast. De bestaande polder komt hierdoor als een groen hart midden in de wijk te liggen; een directe verbinding met het onderliggende, historische cultuurlandschap van de Hollandse polder. Rondom dit groene hart van de wijk liggen de woonmilieus met lage dichtheden, dus relatief veel tweekappers
en vrijstaande woningen. Dit groene hart en de aangrenzende woonmilieus vormen tezamen ‘de Polderkamer’. De Polderkamer wordt begrensd door de hoofdontsluitingsweg die als een doorlopende lus rond de Polderkamer loopt en de verschillende woonmilieus binnen én buiten de Polderkamer ontsluit. Het bijzondere aan de Polderkamer is dat de polder altijd nabij is, je loopt zo het groen in. Het groene hart van de Polderkamer is een wandelgebied waar auto’s niet kunnen komen.
De manier waarop met water wordt omgegaan is vanaf het begin van de planvorming Westergouwe een belangrijk onderwerp geweest. Water speelt dan ook in het ontwerp van de wijk een centrale rol. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn daarom, voortbouwend op de al vastgestelde beleidskaders, uitgangspunten vastgesteld. De verantwoording van deze uitgangspunten is uitgebreid te lezen in Bijlage 1 Waterparagraaf Westergouwe fase 3 bij deze toelichting. Hierin is tevens verslag gedaan van het watertoetsoverleg. Kortheidshalve wordt hier verwezen naar Bijlage 1 Waterparagraaf Westergouwe fase 3. In essentie worden de volgende maatregelen doorgevoerd:
Vergunningen
Overleg over vergunningen vindt in het kader van de realisatie van Westergouwe doorlopend plaats.
Waterveiligheid
In het geldende bestemmingsplan Westergouwe is veel aandacht besteed aan overstromingsscenario's en de manier waarop daarmee rekening moest worden gehouden bij de aanleg van Westergouwe. Een leidend uitgangspunt was daarbij dat het vloerpeil van de nieuwe woningen gelijk moest zijn aan het verwachte inundatiepeil bij een onverhoopte dijkdoorbraak van de Hollandsche IJssel. Dit uitgangspunt wordt voortgezet in heel Westergouwe en dus ook in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.
Daarnaast bevat het geldende bestemmingsplan een verwijzing naar buiten het bestemmingsplan geregelde constructieve eisen aan de eerste rij woningen op de eilanden aan de oostkant van de wijk. Deze waren bedoeld om de eerste hoogwatergolf te breken en te voorkomen dat woningen bij een dijkdoorbraak zouden instorten. De eisen waren opgesteld tegen de achtergrond van de toen geldende beleidsopvatting van het rijk over bescherming tegen overstromingen. Die was gebaseerd op een benadering waarbij het beperken van de gevolgen van een overstroming een belangrijke rol speelde in het samenspel tussen het voorkomen van een overstroming en het beperken van de gevolgen ervan. Deze beleidslijn heeft zich niet doorgezet. In de nieuwe Waterwet, die per 1 juli 2018 in werking is getreden, wordt primair uitgegaan van het stellen van eisen ter voorkoming van een overstroming. Dit heeft geresulteerd in nieuwe, veelal strengere normen voor elk dijkvak in Nederland, waaronder ook het dijkvak langs de Hollandsche IJssel bij Moordrecht. Van rijkswege worden hoogwaterbeschermingsprogramma's opgesteld om dijkvakken conform de nieuwe normen te versterken. Dit is in feite een continue proces, waarbij dijkvakken regelmatig worden getoetst en indien nodig versterkt. De aanpak van het dijkvak Oosteinde Moordrecht maakte deel uit het van het eerste Hoogwaterbeschermingsprogramma 2014-2019. De versterking van dit dijkvak is inmiddels uitgevoerd.
Tegen de bovengeschetste achtergrond is het niet langer doelmatig om dezelfde bouwkundige maatregelen die in Westergouwe fase 1 zijn genomen door te zetten in fase 2. De woningen op de rand van het tweede eiland zullen daarom als reguliere woningen worden gebouwd.
De inzet voor duurzaamheid in Westergouwe, fase 3, richt zich op de volgende aspecten:
Energie
Vanaf 2021 moeten alle nieuw te bouwen woningen vrijwel energieneutraal zijn. Hierop voorsorterend wordt er geen gas meer aangelegd en wordt gestreefd om circa de helft van de woningen uit te voeren als een zogenaamde ‘nul-op-de-meter woning’. De benodigde maatregelen om te komen tot vrijwel energie neutrale woningen kunnen individueel (per woning) worden getroffen, collectieve maatregelen behoren echter ook tot de mogelijkheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan collectieve WKOsystemen,
warmtenetten en aan zonnecentrales. Het bestemmingsplan maakt deze verschillende vormen van duurzame energievoorzieningen mogelijk.
Klimaatadaptieve stedenbouw
Door veel groenelementen in de wijk te verwerken (bomenrijen, groenstroken, natuurvriendelijke oevers) ontstaat buffering van hemelwater maar wordt ook in koeling voorzien in warme periodes. Door (platte) daken en (blinde) gevels te voorzien van vegetatie zal dit ook een bijdrage leveren aan klimaatadaptatie
Het regenwater in Westergouwe wordt afgekoppeld en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. Regenwater wordt zoveel als mogelijk boven het maaiveld afgevoerd van de verharding naar aansluitende groenstroken. Straatkolken worden zoveel als mogelijk voorkomen. Parkeerplaatsen worden voorzien van een open water passerende bestrating.
Biodiversiteit
Westergouwe is een natuur inclusieve woonwijk die zich richt op het vergroten van de biodiversiteit. Westergouwe doet dit door in de gebouwen verblijfsplaatsen mee te ontwerpen voor bijvoorbeeld vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. In de inrichting wordt er uitgegaan van streekeigen inheemse plantensoorten bestaande uit bestaande uit bomen, heesters en kruiden die in verschillende seizoenen bloeien. Dit levert een aantrekkelijk seizoen beeld op en is goed voor insecten.
Hittestress
In Westergouwe worden veel bomen en andere groenelementen zoals waterpartijen met natuurvriendelijke oevers en bloembermen toegepast. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress. Naast het groen in de openbare ruimte worden groene tuinen en groene erfafscheidingen
gestimuleerd door randvoorwaarden te stellen aan percentages bestraat oppervlakte. Zo wordt er naar gestreefd om een tuin voor minimaal 40% uit groen te laten bestaan en worden groene erfafscheidingen
voorgeschreven. Er wordt daarnaast ook gezorgd voor circulerend (stromend) water door de wijk door o.a. toepassen van watertrappen.
Het beleid van Rijk, Provincie en Gemeente vormt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Dit beleidskader is daarom in dit hoofdstuk, voor zover relevant, uitgewerkt. Steeds wordt aangegeven hoe het plan past binnen de verschillende beleidskaders.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de Rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.
Toetsing planvoornemen
Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.
Toetsing planvoornemen
PM
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt;
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Is er sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het planvoornemen betreft de realisatie van nieuwe woningen en maatschappelijke voorzieningen in nieuwbouwwijk Westergouwe. Het geldende bestemmingsplan "Westergouwe" bevat de uit te werken bestemmingen Wonen en Gemengd. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 950. Binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het beoogde plan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader voor de realisatie van Masterplan Westergouwe 2.0. De ladder voor duurzame verstedelijking geldt krachtens recente jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2016:489) niet voor bestemmingsplannen waarin nieuwe ontwikkelingen die nog niet zijn gerealiseerd worden herbestemd (onbenutte planologische mogelijkheden). Het vigerende bestemmingsplan bevat een uitwerkingsplicht voor de bouw van woningen en gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en biedt daarmee een planologisch onbenutte mogelijkheid.
Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer woningen dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Gelet hierop neemt de bebouwingsdichtheid niet toe. Er kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderbouwing nodig is.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland, vastgesteld op 20 april 2019.
Het plangebied ligt grotendeels binnen het aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied. In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening Zuid-Holland een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied ligt niet binnen een ander aangewezen gebied in de Omgevingsvisie zoals een gebied met een bepaalde beschermingscategorie.
Een gedeelte van het plangebied valt buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In de Omgevingsvisie wordt ruimte geboden om stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden in het landelijk gebied te laten plaatsvinden, in aansluiting op bestaande stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten.
Ter plaatse van het plangebied gelden geen specifieke regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Relevant voor het planvoornemen zijn de regels aangaande stedelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit. In artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening zijn de regels aangaande stedelijke ontwikkelingen opgenomen en in artikel 6.9 zijn de regels aangaande ruimtelijke kwaliteit opgenomen.
Artikel 6.10 stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toetsing planvoornemen
Voorgenomen woningbouw vindt plaats in het bestaande stads- en dorpsgebied. Een deel van de geplande woningbouw en de maatschappelijke voorzieningen vallen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, maar wel in aansluiting op het bestaand stads- en dorpsgebied. Voor het mogelijk maken van deze ruimtelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3. Op de Kwaliteitskaart van de provincie worden richtpunten beschreven om rekening te kunnen houden met de bestaande kenmerken en waarden van het plangebied.
Veen
Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
Droogmakerijen (veen):
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas. In het zuiden van de Zuidplaspolder is nog veen aanwezig in de ondergrond. Dit wordt het restveengebied genoemd. De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is hier over het algemeen goed bewaard gebleven. Deze verkaveling is kleiner en het gebied is grotendeels in gebruik als weiland. Hierdoor ontstaat een zeer kenmerkende gradiënt in de Zuidplaspolder van grotere kavels en akkerbouw op de kleigronden in het noorden naar kleinere kavels en weideland op de veengronden in het zuiden. Een deel van het restveengebied is benoemd tot knikpuntgebied. Hier zal op termijn het waterpeil niet langer verlaagd gaan worden. Het accent zal hier daarom verschuiven naar recreatie en natuur.
Ambities restveengebied:
Ambities OV-panorama:
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In het gebied worden woningen en maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling betreft een transformatie van onbebouwde landbouwgronden. Het gebied valt niet binnen een door de provincie beschreven beschermingscategorie. Het bestaande polderlandschap zal door de realisatie van Westergouwe verdwijnen. De typische vergezichten en het open landschap verdwijnen grotendeels. Wel zal de structuur van de wegen en watergangen deels aansluiting vinden bij de oorspronkelijke landschapsstructuren (kavelrichtingen en slootpatronen). Daarnaast loopt er door de inpassing van de BAL-leiding dwars door Westergouwe een brede, lager gelegen groene zone waarin geen bebouwing wordt gerealiseerd en ook geen grondverbetering wordt toegepast. De bestaande polder komt hierdoor als een groen hart midden in de wijk te liggen. Op die manier blijft de polder beleefbaar.
Zie voor de bescherming van de water en bodem, paragraaf 3.4.5 en 5.1.6.
Met deze woonvisie zet de gemeente de koers uit voor het wonen in Gouda voor de komende jaren. Gouda is een stad waar het aangenaam wonen is voor alle generaties. De centrale ligging in de Randstad, het historische centrum, de centrumvoorzieningen en de nabijheid van groen en water zijn de kernkwaliteiten van Gouda. De volgende vijf hoofdthema´s staan centraal in het woonbeleid:
Uitbreiden naar behoefte: Gouda wil een woningproductie realiseren die voorziet in de geprognotiseerde 'uitbreidingsvraag' op basis van de actuele provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en de Bevolkingsprognose (BP) die de provincie eens in de drie jaar vooruit berekent. Op basis van WBR 2013 en BP 2013 betekent dit een bandbreedte 2.100 - 3.200 extra woningen voor de periode 2015-2024. De marktvraag is leidend voor het invullen van deze bandbreedte. De (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouw is berekend op gemiddeld 305 woningen per jaar (bron: Fakton 2015). Gouda zet in ieder geval in op tenminste evenveel vestigers als vertrekkers (circa 2.100 woningen). Essentieel is een goede monitoring van de werkelijke vraag in de praktijk en de ontwikkeling van de woningproductie om zo nodig te kunnen bijsturen. Verder is het verstandig om de (potentiële) vraag naar nieuwbouw periodiek te onderzoeken. Daarnaast blijft regionale afstemming over woningbouwaantallen noodzakelijk.
De gemeente doet dit aan de hand van het Regionale Afwegingskader Woningbouw. Jaarlijks voert de gemeente tijdens de actualisatie van dit kader met de regio het gesprek over de mate waarin ambities bereikt worden.
Daarvoor moet de regio wel beschikken over een gedeeld en vergelijkbaar inzicht in de woningmarkt en de (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouw per gemeente in het bijzonder beschikken.
Zicht hebben en optimaal inspelen op de vraag: Het is bij uitstek van belang om de juiste woning op de juiste plek te bouwen. Dit vraagt inzicht in de vraag en vraaggestuurde woningbouw. Bij het ramen van de vraag naar nieuwbouw is rekening gehouden met de dynamiek in de bestaande woningvoorraad. Veranderingen hierin als gevolg van bijvoorbeeld sloop of verkoop van bestaande huurwoningen zijn van invloed op de nieuwbouwvraag. In Gouda is er tot 2025 vraag naar diverse segmenten in de nieuwbouw (bron: ABF Research 2014b [herstelscenario] en Fakton 2015). De totale bandbreedte van nieuwe woningen tot 2025 is 2.300 (scenario laag) - 3.400 woningen (scenario hoog) met als uitgangspunt 200 te slopen sociale huurwoningen. Daarnaast houdt de gemeente in de gewenste differentiatie voor nieuwbouw (tabel 5) rekening met 350 respectievelijk 620 omzettingen van huur naar koop.
Vraag aandeel een- en meergezinswoningen: De vraag naar nieuwbouw is globaal 50% eengezinswoningen en 50% meergezinswoningen. Binnen de huur ligt het accent op meergezinswoningen (ongeveer tweederde meergezins), binnen de koop is het beeld omgekeerd en is er vooral behoefte aan eengezinswoningen. Hoe hoger het prijssegment (geliberaliseerde huur, duurdere koop).
Vraag bouwen in en aan de stad: In Gouda is naast de vraag naar het centrumstedelijk wonen vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. In de woningbouw ligt de focus daarom op zowel de bestaande stad als Westergouwe. De woningbouw in Westergouwe is van start gegaan. Hiermee wordt ingespeeld op de vraag naar meer ontspannen, groenstedelijke woonmilieus in Gouda. De ontwikkeling van Westergouwe gebeurt gefaseerd en vraaggestuurd. Ook in Westergouwe wordt de markt gevolgd. De gemeente verwacht de eerste vijf jaar te voorzien in een effectieve vraag naar nieuwbouw van gemiddeld 165 woningen per jaar en de daarop volgende vijf jaar van gemiddeld 135 woningen. Deze verwachtingen zullen telkens worden bijgesteld op basis van nieuwe verkenningen. De woningproductie in Westergouwe zal indien mogelijk worden verhoogd naar de behoefte, bijvoorbeeld als het aanbod in de stad achterblijft bij de marktvraag aldaar, of als de marktvraag hoger is.
Vraag aandeel huur en koop: Het grootste deel van de vraag naar koopwoningen boven € 200.000 zou moeten komen in Westergouwe en Middenwillens. Hier ziet de gemeente namelijk vraag naar dit segment en kansen om dit te bouwen. Wanneer wordt uitgegaan van 10% sociale huur in Westergouwe tot 2020 (dat zijn circa 85 woningen = huidig programma 2015-2019), zouden minimaal 205 woningen in de sociale huur binnenstedelijk gebouwd moeten worden. Er zijn ook alternatieve knoppen waaraan te draaien is. Denk aan meer dan 10% sociale huur in Westergouwe bouwen. Dit heeft echter negatieve gevolgen voor de grondexploitatie.
De vraag naar werkelijkheid: optimaal inspelen op de vraag: De kwalitatieve vraag geeft richting voor de lange termijn en houvast voor de globale invulling van het woningbouwprogramma. Op locatieniveau wordt steeds de vertaalslag gemaakt naar welk woonproduct past bij de vraag op die plek. Het programma van Westergouwe ontwikkelt zich vraaggestuurd.
Vinger aan de pols houden en (bij)sturen: Precieze aantallen van wat waar te bouwen geven een schijn van maakbaarheid en stuurbaarheid. De woningmarkt is in de praktijk vele malen dynamischer en complexer. Op hoofdlijnen geeft de kwantitatieve en kwalitatieve vraag richting en houvast - wat is nu en in de toekomst nodig. Regelmatig monitoren en bijsturen is onmisbaar om echt vraaggestuurd te bouwen. Elke drie jaar onderzoekt de gemeente, bij voorkeur met woningcorporaties, marktpartijen en de buurgemeenten gezamenlijk, de situatie op de (lokale en regionale) woningmarkt en de vraag in het bijzonder en vergelijkt de resultaten met de inzichten en kennis van iedere partij (monitoren belangrijke parameters woningmarkt door onder meer deelname aan het Woon Onderzoek Nederland). Op basis daarvan evalueert de gemeente, leert de gemeente en wordt zo nodig bijgestuurd in de programmering en werkwijze.
In deze nota wordt het uitvoeringsbeleid beschreven dat de gemeente heeft op het gebied van zowel de bovengrondse als de ondergrondse cultuurhistorie.
Wat de ondergrondse cultuurhistorie betreft staat er een lijst in met onderwerpen waar bij verstoring van het bodemarchief aandacht aan moet worden besteed. Op de Archeologische Basiskaart 2011 staat aangegeven welke gebieden in Gouda archeologisch interessant (zouden kunnen) zijn en op welke wijze hiermee omgegaan dient te worden.
Wat de bovengrondse cultuurhistorie betreft, wordt hierin de basis gelegd voor de diverse beleidsrichtlijnen en -reglementen. Deze zijn aan de Nota Cultuurhistorie toegevoegd als bijlagen en worden wanneer nodig door B&W bijgesteld/geactualiseerd.
In paragraaf 3.4.1 is hier nader op ingegaan.
Het toetsen van bouwplannen aan 'redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op basis van de Goudse Welstandsnota. De nota wordt regelmatig geëvalueerd en aangepast. De aangepaste meest recente versie heet: Welstandsnota 2017. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang van de ruimtelijke kwaliteit door de lokale overheid. Waarbij de individuele vrijheid van de burger wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid en ruimtelijk kwaliteit van de leefomgeving als algemene waarde. De welstandsnota bestaat uit drie delen:
In de tekst van de toetsingscriteria bevinden zich ook de zogenaamde sneltoetscriteria (KAN
Toetsing planvoornemen
De definitieve bouwplannen worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de Welstandsnota. In paragraaf 2.5 van de Welstandsnota is opgenomen dat voor grote ontwikkelingen een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld, dat als toetsingskader voor de Welstand functioneert. Te zijner tijd zal voor dit plangebied een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld.
Het doel van de Structuurvisie Groen is vergroten van de leefbaarheid door een toename van openbaar groen; het doel vanuit klimaatadaptatie is het bevorderen van maatregelen om de capaciteit van waterberging te vergroten, en wateroverlast en hittestress te verminderen.
Gouda vindt het daarom belangrijk dat er in het algemeen voldoende groen in de stad beschikbaar is. Uitgangspunt is dat bouwende partijen het aanwezige groen behouden en ook nieuw groen aanleggen. De structuurvisie richt zich in hoofdzaak op openbaar gebied en niet op particuliere tuinen. Maar de tuinen vormen gezamenlijk wel een groot deel van de stad, dat verhard of groen kan zijn. Gouda heeft zich daarom aangesloten bij de landelijke organisatie Operatie Steenbreek. Deze is gericht op het stimuleren en faciliteren van meer groen op particulier terrein, met name de tuinen bij woonhuizen. Daarvoor werkt de gemeente samen met meerdere organisaties, zoals Instituut Voor Natuureducatie, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Groei&Bloei en de woningcorporaties.
Indien een projectontwikkelaar aanwezig groen niet behoudt of onvoldoende nieuw groen aanlegt, moet er financieel gecompenseerd worden door storting van een bijdrage in het Groenfonds. Met de financiën uit dit fonds kan op een andere plek alsnog openbaar groen worden aangelegd.
In de structuurvisie zijn de volgende beleidsregels geformuleerd:
Toetsing planvoornemen
In paragraaf 3.4.4 wordt het aspect groen nader toegelicht. Aan de basale regel dat ieder planvoornemen ten minste 15% groen moet bevatten wordt ruimschoots voldaan. Het percentage bedraagt van fase 3 Westergouwe ... %.
Het mobiliteitsplan is op 20 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit plan geeft een antwoord op hoe Gouda in de toekomst als stad in beweging kan blijven. Belangrijke aandachtspunten zijn méér ruimte voor de fiets, betere bereikbaarheid en doorstroming, versterken van leefbaarheid en duurzaamheid. Ook verbetering van de doorstroming van het verkeer op de N207 en N457 is een belangrijke doelstelling. De provincie heeft hiervoor plannen in voorbereiding.
Toetsing planvoornemen
In de paragrafen 3.4.3 en 3.4.6 worden de aspecten verkeer en parkeren en duurzaamheid nader toegelicht.
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode in Gouda zijn voorzien.
Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Binnen deze veranderende regionale positie en context, heeft de gemeente specifieke opgaven en utigangspunten benoemd.
De opgaven die de gemeente heeft gesteld, zijn:
De opgaven hebben geleid tot een aantal uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Gouda. Deze uitgangspunten leggen de basis voor de plankaart 2020 en een visiekaart 2030. De uitgangspunten zijn opgebouwd in een viertal stappen:
Bij elke stap zijn uitgangspunten ofwel ambities geformuleerd voor de toekomst.
Eén van de doelstellingen van de ruimtelijke structuurvisie is om samenhang aan te brengen tussen de reeds lopende projecten in de stad. De plannen voor de nieuwe woonwijk Westergouwe zijn in een vergevorderd stadium. Het is de ambitie van de gemeente Gouda om in Westergouwe, tussen polder en de historische binnenstad, een duurzame en waterrijke wijk te ontwikkelen met zo'n 3.800 woningen binnen een grote verscheidenheid van woningtypen.
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk.
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
In paragraaf 3.4.1 wordt het aspect archeologie nader toegelicht.
De rijksoverheid heeft de ambitie om in 2050 CO2-neutraal en klimaatbestendig te zijn. Gouda heeft als ambitie om dit in 2040 voor haar gemeente te bereiken. In Gouda zijn op gebied van duurzaamheid de volgende gemeentelijke beleidsstukken leidend:
Begin 2018 heeft de gemeente het regionale convenant 2025 Energietransitie Midden-Holland ondertekend waarin de gezamenlijke doelstelling staat om 3,9 PJ energie te besparen en 4,9 PJ duurzame energie op te wekken.
Aardgasvrij is inmiddels voor kleinverbruikers gebruikelijk sinds op 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden. Deze wet regelt onder meer dat de aansluitplicht voor kleinverbruikers op het aardgasnet is vervallen. Daar netbeheerders alleen wettelijke taken uitvoeren, komt het erop neer dat zij kleinverbruikers (zoals woningen) niet meer aansluiten.
Het instrument GPR-gebouw kan uitstekend worden ingezet om over zowel de energieprestatie van het gebouw als de andere duurzaamheidsaspecten afspraken te maken. Met GPR worden, gedurende de bouwontwikkeling, op gebouwniveau prestaties op het gebied van duurzaamheid en toekomstgericht bouwen gemonitord. De GPR werkt met rapportcijfers op de volgende thema's: energie, milieu, gebruikerskwaliteit, toekomstwaarde en gezondheid.
Concrete randvoorwaarden voor de ontwikkelende partijen zijn:
Om energieneutrale of NOM-nieuwbouw mogelijk te maken, dient aandacht besteed te worden aan:
Bij zongeoriënteerde woningen is oververhitting een aandachtspunt. De kans op oververhitting kan worden verkleind door vaste (passieve) zonwering in de vorm van overstekken toe te passen. Ook zal de toepassing van zonnepanelen, groene daken en bodemwarmtewisselaars of WKO de kans op oververhitting verkleinen.
Concrete randvoorwaarden voor de ontwikkelende partijen zijn:
Industrielawaai is in Westergouwe niet aan de orde. In het plangebied liggen geen vastgestelde geluidscontoeren voor industrielawaai.
PM
Het plangebied ligt in de wettelijk vastgestelde geluidzones van een aantal wegen. Binnen die geluidzones is onderzoek verplicht naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de te bouwen woningen. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 3 aan het plan gehecht. Het blijkt dat voor een aantal woningen hogere grenswaarden moeten worden verleend.
PM
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Uit het onderzoek naar bedrijvigheid in de omgeving van de geplande woonwijk Westergouwe is naar voren gekomen, dat voor het veehouderijbedrijf aan de Provincialeweg 5 vanwege de geurregelgeving een afstand van 100 meter moet worden aangehouden tussen de stallen van het agrarisch bedrijf en toekomstige woningbouw in de plangebieden. De afstand bedraagt ruim 200 meter.
Daarnaast is gebleken dat de bedrijven op de industrieterreinen door de geprojecteerde woonbebouwing niet in hun bedrijvigheid zullen worden beperkt vanwege de grote afstand. De woonbebouwing wordt daarbij buiten de geluidszones gerealiseerd. Aangrenzend aan het plangebied zijn verder geen bedrijven gelegen. Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Westergouwe Fase III' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de 'Visie Externe Veiligheid 2009-2013' van de gemeente Gouda betrokken. Voor het gehele plangebied is in 2006 een verantwoording opgesteld ('Verantwoording EV Bestemmingsplan Westergouwe', Arcadis, 2 februari 2006, kenmerk 110623/CE6/004/000437). Dit document is als basis gebruikt voor dit onderzoek. Sinds 2006 zijn er echter de nodige ontwikkelingen geweest (wet- en regelgeving en beleid). Deze ontwikkelingen zijn in dit onderzoek uiteraard meegenomen.
Inrichtingen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen.
Transport over de weg
A20
Ten westen van het plangebied, op een afstand van ongeveer 850 meter, is de A20 gelegen. Gezien deze afstand is alleen het toxisch scenario relevant. Zoals in de visie EV van Gouda is vermeld dient de mechanische ventilatie met één druk op de knop uitgeschakeld te kunnen worden (bij nieuwbouw). Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.
Ligging plangebied t.o.v. EV risicobronnen
N207
Het westelijk gelegen plangebied is direct aan de provinciale weg (N207) gelegen. Over de provinciale weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het gaat om brandbare vloeistoffen (benzine, diesel) en brandbare gassen (LPG, propaan) en enkele transporten toxische stoffen. Door de ODMH is daarom een indicatieve berekening (met conservatieve aannames) uitgevoerd en hieruit blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied (rekening houdend met de ontwikkeling van geheel Westergouwe) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
In de Visie EV van de gemeente Gouda zijn er voor provinciale wegen 2 zones aangegeven (0 - 30 meter en daarbuiten). Binnen 30 meter van de weg gelden er beperkingen voor de ruimtelijke ordening. Het plangebied is voor een klein deel binnen 30 meter van de weg gelegen (zie bovenstaande afbeelding). Hierbinnen zal waarschijnlijk geen bebouwing plaatsvinden. Hiermee wordt voldaan aan het beleidskader. Wel is het plan binnen de wettelijk zone van 200 meter van deze weg gelegen en moet het groepsrisico worden verantwoord (zie paragraaf 5.1.4.4).
Transport over het spoor
Ten westen van het plangebied, op ongeveer 450 meter, is de spoorlijn Rotterdam - Gouda gelegen. Uit de berekeningen ten behoeve van het Basisnet Spoor blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het gehele plan Westergouwe is in deze berekeningen reeds meegenomen. Net als bij de A20 geldt dat toxisch scenario relevant is. Zoals in de visie EV van Gouda is vermeld dient de mechanische ventilatie met één druk op de knop uitgeschakeld te kunnen worden (bij nieuwbouw). Hiermee wordt voorkomen dat toxische gassen naar binnen worden gezogen.
Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport per buisleiding
Ten zuidwesten van het plangebied is op ruim 500 meter afstand een brandstofleiding gelegen. Door deze leiding worden geen K1 vloeistoffen meer vervoerd. Deze leiding is dus niet meer relevant in het kader van externe veiligheid.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, buisleidingen en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.
De volgende risicobron is relevant voor het plangebied:
Het plaatsgebonden risico in verband met de N207 vormt geen belemmering voor het plangebied.
Het groepsrisico in verband het transport van gevaarlijke stoffen over de Provinciale weg is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (rekening houdend met de ontwikkelingen binnen het gehele plangebied Westergouwe).
De provincie Zuid-Holland geeft in haar 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (januari 2015) aan dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijke plannen te kunnen verantwoorden. Om te voldoen aan het provinciale beleid moet dus extra aandacht worden besteed aan de realisatie van de bluswatervoorzieningen en het overschrijden van de zorgnorm van 8 minuten aanrijtijd.
Samenvatting maatregelen:
Hele plangebied:
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Gouda hebben kennis genomen van de inhoud van dit hoofdstuk Externe Veiligheid en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Aangezien de mogelijkheid bestaat dat tijdens oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn achtergebleven, is een explosievenonderzoek uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek was het opsporen en verwijderen van (mogelijke) explosieven uit het onderzoeksgebied en daarmee een veilige werkomgeving te creëren voor de uit te voeren werkzaamheden. In 2019 heeft het onderzoeksbureau het plangebied vrijgeven voor het uitvoeren van deze werkzaamheden (Euroradar, 27 maart 2019, kenmerk EU18-019-PVO-03).
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota Bodembeheer. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het vigerende beleid ten aanzien van PFAS.
Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.
In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In bijlage 4 is de bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.
Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen tanks bekend zijn.
Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijfsbestand van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd.
Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven zijn gevestigd.
Gedempte sloten
Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten zijn gedempt. Het dempingsmateriaal varieert van puin en bouw- en/of sloopafval, demping met grond en een demping met onbekend materiaal.
Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat het plangebied Westergouwe fase III onderdeel is van de bodemonderzoekslocatie Westergouwe. Bij deze onderzoekslocatie zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van alle uitgevoerde bodemonderzoeken sinds 1994 kan worden geconcludeerd dat het plangebied geschikt is voor de toekomstige bestemming wonen met tuin. Het plangebied is voldoende onderzocht.
Wel blijkt uit de uitgevoerde bodemonderzoeken dat nu en dan ter plaatse van puinhoudende lagen asbest kan voorkomen. Daarom wordt geadviseerd om voorafgaand aan de herinrichting aanwezige puinhoudende lagen te verwijderen.
Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen plangebied Westergouwe is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 7 (Recente uitbreidingen). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 - 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse landbouw en natuur. Dit betekent dat vrijkomende bovengrond van onverdachte locaties zonder keuring in de gehele regio Midden-Holland kan worden hergebruikt.
Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie Atlas Midden-Holland op de internetsite van de ODMH. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Bij zowel vrijkomende grond als toe te passen grond moet worden voldaan aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit, de Nota Bodembeheer en het vigerende beleid ten aanzien van PFAS.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voldoende is onderzocht en dat de locatie geschikt is voor de toekomstige bestemmingen.
Geadviseerd wordt om eventueel aanwezige puinlagen ter plaatse van slootdempingen, dammetjes en paden te verwijderen en af te voeren vanwege de mogelijke aanwezigheid van asbest.
Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform het Besluit Bodemkwaliteit, de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente en het vigerende beleid ten aanzien van PFAS.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Van oppervlakteverlies van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is derhalve geen sprake. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op ca. 5,3 km afstand van het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Andere gebieden die vallen onder Natura 2000 liggen op grotere afstand (> 10 km) van het plangebied.
Ten aanzien van stikstofdepositie op deze gebieden is er een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 2. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de planbijdrage van Westergouwe fase 3 geen overschrijding van de kritische drempelwaarde van 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt. Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen plan voor Westergouwe fase 3 niet leidt tot een significant negatief effect op een Natura 2000-gebied of een aantasting van de wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument. Er zijn vanuit de gebiedsbescherming Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor het vaststellen van het plan.
Afbeelding plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Vaste rust- en verblijfplaatsen of essentiële leefgebieden (o.a. foerageergebied of vliegroutes) van beschermde soorten (zonder provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen Wet natuurbescherming) of vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet aanwezig in het deelgebied van Westergouwe fase 3.
In het plangebied kunnen wel diverse broedvogels (met name weidevogels, watervogels en vogels die in verruigd gebied broeden) broeden waarvan het nest alleen beschermd is wanneer dit in gebruik is tijdens het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels moet voorkomen worden door het werkgebied voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt te maken voor vogels als broedgebied en dit zo te houden tijdens het broedseizoen. Hiermee wordt een conflict met broedende vogels voorkomen. Indien vogels onverhoopt binnen het projectgebied tot broeden komen dienen de werkzaamheden op Westergouwe fase 3 hierop tijdelijk te worden aangepast (tot het broeden van deze soorten daadwerkelijk voorbij is).
Tijdens de ontwikkeling van Westergouwe fase 3 kan het plangebied in potentie geschikt worden als leefgebied voor de rugstreeppad. Hoewel de soort momenteel niet in het plangebied voorkomt, zou die zich in de toekomst mogelijk kunnen vestigen Hiervoor is door de omgevingsdienst Haaglanden in 2018 een ontheffing Wet natuurbescherming afgegeven (ODH-2018-00004417). Ter voorkoming van de vestiging van de rugstreeppad moet tijdelijk stilstaand water worden voorkomen op de bouwlocaties van Westergouwe fase 3. Indien de rugstreeppad zich toch onverhoopt vestigt mag deze soort (incl. eieren en larven) met de afgegeven ontheffing worden verplaatst naar het voor de rugstreeppad ingerichte gebied bij de oeverzwaluwwand naast de entree van de Groenblauwe Zone.
Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen plan voor Westergouwe fase 3 niet leidt tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de soortbescherming Wet natuurbescherming wanneer rekening wordt gehouden met broedende vogels. Er zijn vanuit de soortbescherming Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor het vaststellen van het plan.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie onderstaande afbeelding. Er zijn vanuit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Zuid-Holland geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan voor Westergouwe fase 2 ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. In het kader van het eerdere bestemmingsplan voor het gehele plan Westergouwe heeft bovendien reeds compensatie van verlies aan weidevogelgebied plaatsgevonden in de Hoeksche Waard.
Afbeelding plangebied ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.
Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
1. Een plan m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk). Bij een plan m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een
m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met
aanzienlijke milieugevolgen).
3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D is er sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiervoor hoeft geen raadpleging plaats te vinden en het besluit hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatcourant. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r..
Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen gekeken. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk, vergeleken met het geldende bestemmingsplan.
Conclusie en advies
Op het bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER of een MER-beoordeling. Een vormvrije MER-beoordeling vindt wel plaats in de vorm van de aparte behandeling van de verschillende milieuaspecten.
Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO). De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Methodiek
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijnen en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
Onderstaand volgt een toelichting op de bestemmingen Groen, Maatschappelijk,
Verkeer, Water en Wonen.
De bestemming Groen is uitsluitend opgenomen voor het groen in het midden van het Eiland. Het Polderpark heeft een gebiedsaanduiding 'overige zone - polderpark' gekregen. Hiermee wordt geborgd dat een doorlopende groene zone wordt opgenomen en tegelijkertijd ruimte wordt geboden om met de precieze ligging van deze zone te schuiven.
In de bestemming Gemengd zijn educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening toegestaan en wonen. Woningen mogen niet hoger worden gebouwd dan 11 bouwlagen. Ten dienste van deze functies zijn toegestaan: ondergeschikte horeca, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer is alleen toegekend aan de hoofdontsluitingsweg. Overige wegen zijn toegestaan binnen de bestemming Wonen.
De belangrijkste watergangen aan de rand van het gebied hebben de bestemming water gekregen. Binnen deze bestemming zijn water, kaden en oevers, recreatief medegebruik en groenvoorzieningen toegestaan.
Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn tevens tuinen en erven, parkeervoorziening, groenvoorzieningen en water toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn tevens wegen en paden toegestaan. Daarnaast zijn bedrijfsmatige of beroepsmatige activiteiten in of bij een woning onder voorwaarden toegestaan.
In de bouwregels is rekening gehouden met het polderpark in het midden van fase 3a.
De woningen dienen grondgebonden te zijn, dit betekent dat de woning op straatniveau rechtstreeks toegankelijk is, waarbij één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. In uitzondering hierop zijn ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wel gestapelde woningen toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedragen respectievelijk 6 m en 12 m. Voor de gestapelde woningen geldt een maximum aantal bouwlagen zoals aangegeven op de verbeelding. Om sturing te kunnen geven aan de omvang van woningen is de maximale breedte en diepte vastgelegd.
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 55 m².
Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Tevens geldt de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Kostenverhaal
Voor Westergouwe is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de combinatie Volker Wessels/Heijmans. Zowel de gemeente als de combinatie hebben gronden in het gebied. De kosten voor openbare voorzieningen worden gedeeld. De vastgoedontwikkeling is voor rekening en risico van de afzonderlijke partijen.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten verwoord van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) met "de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn".
Verder ligt het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage. Gedurende de periode van ter inzagelegging kunnen zienswijzen kenbaar worden gemaakt.