Plan: | Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1015BPVHGenOostvog-OB01 |
In het kader van de wijkontwikkeling Gouda Oost is een plan ontwikkeld voor herontwikkeling van de Van Heuven Goedhartsingel en de Oostvogel in de buurt Vreewijk. Het project voorziet in de bouw van 18 grondgebonden woningen en 2 appartementengebouwen. De tussenliggende dagopvang De Vlinder is hierin conserverend meegenomen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling waarmee de juridisch-planologische randvoorwaarden voor de nieuwe situatie worden geschapen.
In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda Oost door de gemeente Gouda en Woonpartners Midden-Holland een aantal projecten uitgevoerd. Doel van het project wijkontwikkeling is de revitalisering van het gebied, zodat een betere en prettiger wijk ontstaat. Eén van de herontwikkelingslocaties is de Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel. De Oostvogel, een voormalig schoolgebouw, is inmiddels gesloopt. Het project maakt deel uit van een groter wijkontwikkelingsgebied in Gouda Oost. Door Woonpartners is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat voorziet in de sloop van 48 appartementen en 8 eengezinshuizen. Hiervoor in de plaats komt 1 appartementengebouw met maximaal 35 appartementen en 18 eengezinshuizen. De voormalige Oostvogelschool maakt plaats voor een tweede appartementengebouw met eveneens maximaal 35 appartementen. Beide deelgebieden vormen samen één groene zone aan het water met bebouwing in een parkachtige omgeving.
Het oprichten van deze woningbouwontwikkeling staat het geldende bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' niet toe. Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld, zodat de gewenste ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied wordt in zuidelijke richting begrensd door de Bunchestraat. Ten noorden van het plangebied ligt een watergang en de Voorwillenseweg. In westelijke richting ligt de Nansenstraat, terwijl aan de oostrand van het plangebied de Bernadottelaan ligt. Ten oosten hiervan ligt de locatie Oostvogel. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood omlijnd) en omgeving.
Juridische status plangebied
Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Raad van State | |
“Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost" | 25 mei 2011 | 29 augustus 2012 |
De woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan, waarin de bestaande planologische situatie is vastgelegd met de vier flatgebouwen, 8 bejaardenwoningen en de inmiddels gesloopte school de Oostvogel. De midden in het gebied gelegen dagopvang "De Vlinder" is hierin als zodanig vastgelegd. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen. In het bestemmingsplan zijn geen passende afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om deze planontwikkeling mogelijk te maken.
Figuur 2: Verbeelding uitsnede bestemmingsplan Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost (plangebied rood omlijnd).
Voorliggend bestemmingsplan Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
De wijk Oosterwei dateert uit de jaren 50/60 van de vorige eeuw. De bestaande voorraad woningen in de wijk is verouderd. In het kader van de wijkontwikkeling wordt in Gouda Oost op basis van de vastgestelde structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' en het later vastgestelde Essay een aantal stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd. Eén van de deelprojecten van de wijkontwikkeling 'Gouda Oost' is het gebied Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel in de buurt Vreewijk.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren, Nieuwe en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden van de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd. Het plangebied ligt in de buurt Oosterwei van Gouda Oost.
Vreewijk is gebouwd in de tweede helft van de jaren 50 en begin jaren 60, toen ook de naastgelegen buurten Achterwillens en Oosterwei werden gerealiseerd. Het heeft een wat in zichzelf gekeerd karakter. In Oosterwei is een aantal commerciële en maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd. De wijk is ruim opgezet met veel openbaar groen en was daardoor aanvankelijk erg in trek bij de meer bemiddelde middenklasse. De buurt bevatte ook in die jaren al een behoorlijk aantal goedkopere woningen. Er was een onderscheid te maken tussen de kant Vrijheidslaan en Verzetslaan. De bebouwing is typerend voor de jaren 50 met stapelbouw, grote ramen en mozaïeken aan de zijkant van de woonflats. De bouw van de nieuwe wijken Bloemendaal en Plaswijck in Gouda Noord had een negatief effect op de wijk, doordat veel hoger opgeleiden uitstroomden om in de wijk Bloemendaal te gaan wonen.
In het kader van de wijkontwikkeling wordt nu een aantal projecten gerealiseerd, met het oog op modernisering van de woningvoorraad en vergroting van de leefbaarheid. Oude bebouwing met incourante woningen wordt gesloopt om plaats te maken voor een woonprogramma dat beter aansluit bij de huidige vraag. In het kader van de wijkontwikkeling is eerder het Nelson Mandelacentrum geopend, een multifunctioneel centrum, dat onder andere onderdak biedt aan de Brede School. Inmiddels is de Spingerslocatie herontwikkeld, waar ook supermarkten zijn gevestigd. Ook de aangrenzende gebieden, zoals het Middengebied en de Zuidelijke Stempels zijn al deels herontwikkeld. In het kader van de wijkontwikkeling - waarin de gemeente Gouda en woningcorporatie Woonpartners Midden-Holland samenwerken - maakt het plangebied plaats voor een mix van grondgebonden woningen en twee appartementengebouwen. Dit is in 2010 door de raad vastgelegd door aanpassing van de structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' uit 2004. De gewenste ontwikkelrichting werd bij het opstellen en de vaststelling van het onderliggende bestemmingsplan voorzien. Omdat de ontwikkeling toentertijd nog onvoldoende was uitgewerkt, is het niet opgenomen in het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Om die reden wordt nu een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig plan voorziet in de planologische randvoorwaarden om de gewenste ontwikkeling te kunnen realiseren.
Belangrijke doelstelling van het project Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel is om de woningvoorraad in het plangebied aan te passen aan de huidige marktvraag. De huidige voorraad is namelijk verouderd. Door het toevoegen van woningen in segmenten die in het aanbod nu ondervertegenwoordigd zijn, wordt het woningaanbod in de wijk meer divers. Verwachting is dat dit de leefbaarheid ten goede komt. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke specifieke ontwikkeling, welk bouwprogramma, voor het plangebied is voorzien.
Het project 'Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel' is onderdeel van de grotere ontwikkeling om Gouda Oost te revitaliseren. Doelstelling van de wijkontwikkeling is om de leefbaarheid te vergroten en de woningvoorraad aan te passen aan de gevraagde kwaliteit en een kwalitatieve verbetering in de wijk te realiseren. Vooruitlopend op deze ontwikkeling is de voormalige school de Oostvogel al gesloopt. De vier flatgebouwen en 8 eengezinswoningen zullen worden gesloopt, nadat deze woningen zijn vrijgekomen. Het project voorziet in een gemengd programma met 18 grondgebonden woningen en twee appartementengebouwen, bestaande uit maximaal 35 woningen per gebouw. Op de locatie wordt de bestaande verouderde woningvoorraad, bestaande uit 56 woningen, gesloopt en komen er per saldo maximaal 32 woningen bij. De in het plangebied gevestigde maatschappelijke instelling de Vlinder wordt ongewijzigd overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Woonpartners Midden-Holland heeft voor de herontwikkeling van de Van Heuven Goedhartsingel en de Oostvogel een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Het programma van de locatie is gebaseerd op de structuurvisie Gouda Oost, die uitgaat van een grotere diversiteit aan woningtypes en de prestatieafspraken tussen gemeente en Woonpartners. Daarbij geldt dat de appartementen aan de Van Heuven Goedhartsingel vervangen dienen te worden door een zelfde aantal appartementen in de sociale sector en dat er ter vervanging van de school eengezinswoningen kunnen worden gebouwd. Voor de stedenbouwkundige inpassing gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Deze uitgangspunten hebben geleid tot een Stedenbouwkundig Plan waarbij de eengezinswoningen - in aansluiting op de lage bebouwing daar - aan de westzijde van de locatie worden gerealiseerd. De twee appartementsgebouwen worden op de oostzijde van de Van Heuven Goedhartsingel en op de voormalige Oostvogel opgericht. De bouwhoogte van de twee appartementengebouwen is na overleg met omwonenden en het Wijkteam naar beneden bijgesteld tot maximaal vijf bouwlagen, omdat het oorspronkelijke ontwerp als te massaal werd ervaren waardoor er angst bestond voor verminderde privacy en verslechterde bezonning.
In deze voorkeursvariant zijn de appartementengebouwen geleed in twee delen. Het hogere gedeelte, van 5 lagen, is zo gepositioneerd dat het aansluit bij de hogere bebouwing aan de zuidkant van de locatie. Het lagere gedeelte aan de noord- en oostzijde, van 4 lagen, sluit aan op het groen en geeft zo minder overlast aan de bebouwing aan het Helena Rietbergplantsoen en de Voorwillenseweg. Ook verslechtert de bezonning niet. In deze variant blijft de doorlopende groenstructuur langs het water gehandhaafd en verbetert het uitzicht vanaf de Bunchestraat. In figuur 3 is de nieuwe situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 3: Plankaart nieuwe situatie.
Bezonningsstudie
Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. De al gesloopte Oostvogelschool is meegenomen in de vergelijking, aangezien de afwezigheid van bebouwing op dit kavel een tijdelijke situatie betreft en geen eerlijke referentie zou geven. Voor 3 verschillende data (21 juni, 21 december en 21 maart/ september) zijn steeds 3 tijdstippen gekozen: zonsopgang, halverwege de middag en zonsondergang.
Uit de vergelijking blijkt dat alleen in de wintersituatie de schaduwen reiken tot aan de woningen aan de Voorwillenseweg. Dat is al zo in de bestaande situatie. In de nieuwe situatie is het patroon van beschaduwing iets anders verdeeld, maar per saldo niet meer dan in de huidige situatie. Hetzelfde doet zich voor tegen zonsondergang bij de woningen aan de Helene Rietbergstraat: een iets andere beschaduwingscontour, maar niet meer. In de praktijk zal het effect van de bomen langs de vlieten op de beschaduwing groter zijn. Beschaduwing door bomen is buiten beschouwing gelaten in de studie.
Het uitgangspunt voor het woonprogramma is het vervangen van de bestaande woningen (4 flats met 48 appartementen en de 8 eengezinswoningen) en de nieuwbouw op de locatie van de reeds gesloopte Oostvogelschool. Om de woningvoorraad beter te laten aansluiten op de marktvraag worden woningen toegevoegd in segmenten die in het aanbod nu ondervertegenwoordigd zijn. Hierdoor wordt het woningaanbod in de wijk meer divers wat de leefbaarheid ten goede komt.
Grondgebonden woningen aan Nansenstraat. De bestaande flat aan Nansenstraat.
De Bunchestraat (links plangebied). Locatie Oostvogel vanaf Voorwillenseweg.
In de nieuwe situatie kunnen de appartementen niet verdeeld worden over vier gebouwen, omdat deze dan te klein worden om kostenefficiënte en toegankelijke gebouwen te maken. Het uitgangspunt voor de nieuwe situatie is daarom twee appartementengebouwen. Appartementengebouwen aan het uiteinde van de Bernadottelaan sluiten goed aan bij de grotere gebouwen langs deze straat. Omdat de ruimte rond de gebouwen openbaar en grotendeels groen blijft, wordt de groenstructuur langs de vlieten toegankelijker en beter zichtbaar vanuit de wijk. De eengezinswoningen sluiten goed aan bij de grondgebonden woningen aan de Nansenstraat. Hier ligt een appartementengebouw minder voor de hand.
De 70 appartementen worden gerealiseerd in de sociale huursector. De 18 woningen worden gebouwd in de koopsector met een verkoopprijs van +/- € 200.000,- (v.o.n.). Een planimpressie van het gebied en omgeving is opgenomen in figuur 4.
Figuur 4: Planimpressie.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Bunchestraat. Via de Joubertstraat is het centrum van Gouda bereikbaar. Het langzaam verkeer kan tevens gebruik maken van de Voorwillenseweg. Het plangebied is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo is er bij de Dunantsingel een bushalte van Arriva (lijn 3) met een rechtstreekse busverbinding naar Gouda Centraal Station en Station Goverwelle.
Bunchestraat met rechts dwars parkeren. Bernadottelaan.
Voorwillenseweg. Joubertstraat.
Parkeren
Uit een vergelijking tussen aantallen woningen in de omgeving en aantallen parkeerplaatsen in de wijk blijkt dat voor de bestaande woningen ongeveer 1,17 parkeerplaats per woning beschikbaar is (in Bijlage
1 is de parkeerbalans nader toegelicht). Omdat voor nieuwbouw een hogere parkeernorm geldt zullen extra parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op basis van het woonprogramma zijn dit 83 extra parkeerplaatsen. Knelpunt voor het plangebied is dat het parkeren in hoofdzaak éénzijdig is langs de zijde van het plangebied. Dat geeft vrijwel geen ruimte om meer parkeren langs de straat te voorzien. Er is daarom gekozen voor twee grote parkeerpockets. Het langsparkeren aan de Nansenstraat wordt gewijzigd in haaks parkeren. In figuur 11 (paragraaf 4.5.3) zijn de nieuwe parkeerplaatsen aangeduid. De berekening van de nieuwe parkeerbehoefte is opgenomen in paragraaf 4.5.3.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en regio. Voorts is door de gemeente Gouda zelf op deelterreinen inhoudelijk beleid opgesteld. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de relevante beleidskaders besproken en wordt beschreven op welke wijze hiermee rekening is gehouden bij het opstellen van het plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.
In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.
Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de Ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De lader voor duurzame verstedelijking is verantwoord in 4.1.2.
Conclusie
Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Visie Ruimte en mobiliteit
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.
Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) - vast. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De VRM bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen. In de VRM zijn een viertal thema's te onderscheiden:
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.
Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de VRM gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mitsbeleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.
Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als “steden en dorpen”, terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid binnen het Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het plangebied eveneens aangeduid als 'steden en dorpen'. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda.
Figuur 5: uitsnede kaart Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter
kaart). Het plangebied is met een zwarte omlijning aangeduid.
Conclusie
De herontwikkeling van woon- en maatschappelijke doeleinden naar woningen is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.
Verordening ruimte
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de provinciale Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:
In de begripsbepalingen wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte
terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw),
detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen,
stedelijk groen en infrastructuur.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 70 appartementen en 18 grondgebonden woningen in een gebied zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de eerste trede van de ladder zoals beschreven in paragraaf 4.7.3. Voorts is sprake van transformatie binnen bestaand stedelijk gebied van bestaande woningen (48 appartementen en 8 woningen), en een inmiddels gesloopt schoolgebouw wat in overeenstemming is met de tweede trede van de ladder. De derde trede behoeft geen verdere bespreking.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Deze planontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit bij wat er al is in de directe omgeving in Oosterwei en Vreewijk. Verouderde woningvoorraad gesaneerd in het kader van de wijkontwikkeling teneinde de voorraad beter te laten aansluiten bij de huidige woningvraag. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.7.3). Voldaan wordt aan de eerste en tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030
De gemeente Gouda heeft de structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (7.500 tot 15.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. De visie is op 12 december 2005 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:
Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda zich ook meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt. Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:
De vraag naar woningen ligt op dit moment vooral bij centrumstedelijk en groenstedelijk wonen. In de Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030 maakt de planlocatie onderdeel uit van de aanduiding 'bestaande woongebieden binnen Gouda' (figuur 6).
Conclusie
Sprake is van een herontwikkeling van een deelgebied in de buurt Vreewijk. Deze ontwikkeling is niet specifiek benoemd in de Structuurvisie. Vastgesteld kan worden dat er geen strijdigheid is met de uitgangspunten van de ruimtelijke Structuurvisie, omdat de planlocatie in een gebied ligt met de aanduiding 'bestaande woongebieden binnen Gouda'.
Figuur 6: Plankaart ruimtelijke structuurvisie Gouda.
Structuurvisie Gouda Oost; Essay Gouda Oost
In 2004 is de Structuurvisie Gastvrij Gouda Oost vastgesteld. Doel van de visie is om structuur aan te brengen in de wijkontwikkeling in Gouda Oost. Naar aanleiding van het KEI Stadslab, dat op 23 april 2008 gehouden is, is een nadere visie opgesteld over de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze wijk. Deze visie, genaamd Essay Gouda Oost, is in februari 2009 positief ontvangen door het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft ertoe geleid dat de structuurvisie Gastvrij Gouda Oost in 2010 op een aantal punten is gewijzigd. In lijn met de uitgangspunten uit het Essay wordt in dit deel planologische ruimte gecreëerd voor woningbouw in groene setting. Een uitsnede van de Essay Gouda is opgenomen in figuur 7. Dit bestemmingsplan is een nadere uitwerking en juridische vertaling van de structuurvisie en het Essay. De in deze stukken neergelegde uitgangspunten worden met dit plan nader uitgewerkt.
Conclusie
De Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030 en Essay Gouda Oost staan deze herontwikkeling van het plangebied niet in de weg. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste gedifferentieerde woonmilieus in Gouda Oost.
Figuur 7: Uitsnede Essay Gouda Oost.
Nota Belvedère
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.
Wijziging Besluit ruimtelijke ordening
Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden. Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard. De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.
De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
Erfgoedvisie
Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie is de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.
Cultuurhistorische Analyses
In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zogenaamde "gele vlekkenkaart", figuur 8). Met de Cultuurhistorische Analyses worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht. Uit deze kaart blijkt dat voor het plangebied geen analyse hoeft te worden opgesteld.
Figuur 8: Uitsnede Cultuurhistorische Analyse.
Rijks- en gemeentelijke monumenten
In het plangebied bevinden zich een geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Voorts maakt het gebied geen deel uit van het beschermde stads- en dorpsgezicht. Bij het opstellen van het bestemmingsplan en de realisering van het project hoeft dit aspect derhalve niet nader te worden onderzocht.
Naoorlogse architectuur en stedenbouw (1940-1965)
Naar aanleiding van de Nota Cultuurhistorie (2004) is in 2005 een inventarisatie uitgevoerd van de naoorlogse architectuur en stedenbouw tot 1965. In 2007 verscheen de 'Waardering naoorlogse architectuur en stedenbouw in Gouda' als logisch vervolg hierop. In de Inventarisatie worden uitvoerige beschrijvingen en analyses gegeven van de wijken en buurten in Gouda. Onderdeel van de inventarisatie is een lijst van gebouwen.
Uit de analyse blijkt ondermeer dat de stempelverkaveling als ensemble hoog wordt gewaardeerd. De stempelverkaveling- en bebouwing is een belangrijke representant van de naoorlogse stedenbouw en architectuur en als zodanig behoudenswaardig.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Het provinciaal beleid is al beschreven in paragraaf 4.2.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk.
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Figuur 9: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Onderzoek/ beoordeling
Het projectgebied kent een nagenoeg hoge archeologische verwachtingswaarde (figuur 9). Voor deze gebieden (bruine strook) is een archeologievergunning nodig voor projecten groter dan 100 m², waarvan de bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 0,5 m -mv. In verband hiermede is een archeologische quickscan uitgevoerd door Arcadis (rapport van 27 januari 2015, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
In de ondergrond van het plangebied ligt de stroomgordel van Gouderak (vanaf 4,5 meter - NAP) met een hoge verwachting op resten uit het midden en late Mesolithicum. Ondieper ligt het Hollandveen en de afdekkende komklei van de Hollandse IJssel. In het zuiden van het plangebied is de verwachting voor de jongere afzettingen laag op nederzettingsresten vanaf de Bronstijd. In het noordelijke deel van het gebied ligt de ontginningsas Voorwillenseweg. Vanaf deze locatie is vanaf de 10e tot de 14e eeuw het veengebied ontgonnen. De aanwezigheid en de diepte van eventueel aanwezige archeologische resten is onbekend. De verwachting is hoog op de Voorwillenseweg (een voorganger van de huidige Voorwillenseweg) en bebouwing langs deze weg.
In het gemeentelijke beleid is voor het noordelijke deel van het plangebied aangegeven dat bij ingrepen vanaf 100 m² en de bodem dieper verstoren dan 0,5 meter, archeologisch onderzoek vereist is. In het zuidelijke deel van het gebied is de omvang eveneens 100 m² maar is er een onderzoeksplicht pas bij verstoring dieper dan 2 meter onder het maaiveld. Uit in de omgeving uitgevoerd archeologisch onderzoek geeft geen aanleiding om de archeologische verwachting voor het plangebied, zoals op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Gouda aan te passen.
Op basis van deze quickscan blijkt dat voor het merendeel van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt. Conform het gemeentelijk beleid dient archeologisch onderzoek te worden verricht bij ingrepen die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,5 meter (noorden) en 2 meter (zuiden) vanaf het maaiveld. De werkzaamheden voor de sloop en de nieuwbouw hebben een omvang die groter is dan 100 m² en hoogstwaarschijnlijk dieper reiken dan 0,5 meter onder het maaiveld. Het advies is om voor het hele plangebied een verkennend booronderzoek uit te voeren om inzicht te krijgen is de daadwerkelijke aanwezige bodemopbouw van het gebied.
Conclusie
Voorafgaand aan de ontwikkeling zal door middel van een inventariserend veldonderzoek worden onderzocht of de ontwikkelingen de archeologische waarden aantasten. Als dat het geval blijkt te zijn, zullen de aanwezige archeologische waarden in situ of ex situ worden bewaard. Daarmee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in het bestemmingsplan en de verordening inzake monumenten en archeologie. Deze verplichting is publiekrechtelijk geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Groenstructuurplan 2007-2015
Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven.
De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.
De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.
Essay Gouda Oost
In het kader van de wijkontwikkeling Gouda Oost is een structuurvisie opgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op een aantal ontwikkelingen en projecten. Doel van de wijkontwikkeling is om de leefbaarheid in Gouda Oost te vergroten. De structuurvisie en het essay zijn door de raad bekrachtigd. In het essay is een aantal keuzes gemaakt ten aanzien van het openbaar groen. Uitgangspunt is een transformatie van kwantiteit naar kwaliteit. Dat betekent dat er in het nieuwe Gouda Oost minder, maar beter openbaar groen aanwezig is. De openbare ruimtes met een groen karakter zijn naast groen ook functioneel en ingericht als verblijfsruimte.
In het noorden en oosten van het plangebied is een groenstructuurelement aanwezig. Er worden geen aanpassingen voorzien aan dit element. Ook de planologische status van het element wijzigt niet. In het plangebied zullen enkele bomen verdwijnen. In het openbaar gebied zullen (tussen de appartementen en parkeerplaatsen) nieuwe bomen worden aangeplant. Per saldo zal de totale hoeveelheid groen binnen het plangebied daarom niet significant wijzigen.
Conclusie
Binnen het plangebied zal de inrichting van het openbaar gebied wijzigen. Dit betekent dat er onder andere 12 bomen gekapt of verplaatst moeten worden. In plaats hiervan zullen 12 nieuwe/ verplaatste bomen worden aangeplant binnen het plangebied (zie figuur 10). De doorlopende groenstructuur langs het water blijft gehandhaafd en wordt bij de voormalige Oostvogellocatie ook nog iets uitgebreid en toegankelijk gemaakt. Vanaf de Bunchestraat bezien zal de bestaande tuinbestemming, vooral in het westelijk deel van het plangebied, anders worden ingedeeld. Vanuit groen is er geen beletsel de ontwikkeling doorgang te laten vinden.
Figuur 10: Bomenverkenning.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 4.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld.
Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden. Nederland wil ook in 2040 tot de top 10 meest concurrerende landen ter wereld behoren. De sterke punten van Nederland zijn geconcentreerd in de mainports, brainports, greenports en de valleys. Tevens zijn twee economische groeiscenario's het uitgangspunt, het lage groeiscenario "regional community" (RC) en het hoge groeiscenario "global economy" (GE).
In de SVIR zijn corridors aangegeven die aan een streefbeeld moeten voldoen. Dit betreft de ambitie van minimaal 2x3 rijstroken op drukke verbindingen buiten, en van en naar de Randstad, en minimaal 2x4 rijstroken binnen de Randstad. De A12 bij Gouda daar onder begrepen. Tevens wordt het creëren van "supersnelwegen" door middel van het scheiden van lokaal en doorgaand verkeer een vast punt in planstudies, waar dit zinvol en haalbaar is. Ook is een aantal nieuwe verbindingen opgenomen in de SVIR.
Strategisch Plan Verkeersveiligheid
Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.
Visie Ruimte en mobiliteit
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Programma mobiliteit
Onderdeel van de Visie ruimte en mobiliteit is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde. Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:
Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.
Mobiliteitsplan
De gemeenteraad heeft in april 2007 het Mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.
De komende jaren blijft Gouda in beweging. Zo wordt momenteel de Spoorzone ontwikkeld en is een start gemaakt met de bouw van Westergouwe. Ook regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.
De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.
Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015
Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.
Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurt ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.
Structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' en Essay
Een belangrijke reden voor het project wijkontwikkeling zijn de structuurvisie 'Gastvrij Gouda Oost' en het later verschenen 'Essay' geweest. In het Essay wordt geconstateerd dat in de wijk geen wijkbreed infrastructureel netwerk aanwezig was. Dit is mede een gevolg van het feit dat de buurten Oosterwei en Vreewijk in Gouda Oost afzonderlijk zijn ontworpen. Gevolg is dat de wijk in oostelijke richting een trechterwerking in de infrastructuur kent. Er is feitelijk geen noord-zuidverbinding aanwezig.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.
Parkeerbeleidsplan
In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:
Randvoorwaarden daarbij zijn onder andere:
Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.
Parkeernormen
Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.
Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende’ regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.
Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in bijlage 7a bij de Bouwverordening te worden gehanteerd. De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel: Parkeerkencijfers nieuwe situatie
Functies | Zone C | Aantal | Aantal pp | |
Woningen | ||||
< 85 m² GBO | 1,6 | 70 | 112 | |
85 - 110 m² GBO | 1,8 | 0 | ||
> 110 m² | 2,0 | 18 | 36 | |
Totaal benodigd aantal pp | 148 pp |
Er worden 56 woningen gesloopt. Dat geeft een vermindering van de gemiddelde parkeervraag met 1,17 x 56 = 65,52 pp. Voor de gesloopte school worden geen parkeerplaatsen in mindering gebracht. Voor de nieuw te bouwen 88 woningen is de parkeerbehoefte berekend op 148 pp. Per saldo dienen 148 - 65 = 83 pp te worden toegevoegd. In de twee parkeerpockets worden 74 pp gerealiseerd. In de Nansenstraat worden 7 langsparkeerplaatsen vervangen door 17 haakse parkeerplaatsen. Langs de Bunchestraat wordt een aantal haakse parkeerplaatsen herverdeeld ten behoeve van de inrit van één van de parkeerpockets. Dat gaat ten koste van 1 plek. In totaal worden hierdoor 83 extra plekken gerealiseerd (figuur 11). Daarom kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. In de regels (artikel Wonen) van het bestemmingsplan wordt het parkeren geborgd.
Figuur 11: Parkeren in de nieuwe situatie.
Conclusie
Het plan voorziet in de sloop en nieuwbouw van een aantal woningen. Door de sloop-nieuwbouw neemt het totale aantal woningen in het plangebied in geringe mate toe. Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen dan ook niet significant toenemen.
De parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen wordt door middel van het opnemen van voorwaarden in de te verlenen omgevingsvergunningen afgedwongen.
In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.
In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).
In het gebied is regulier welstandsbeleid van toepassing. Voor het gebied geldt dat de architectuur kan worden aangemerkt als netjes en fatsoenlijk. Het gaat hier om een gebied dat voldoet aan de esthetische standaard, maar waarvan de architectuur niet zodanig van betekenis is dat een uitputtende regeling van het uiterlijk van gebouwen gewenst en gerechtvaardigd is. De vrijheid van handelen staat hier voorop. Welstandseisen zijn hier marginaal en aanvullend op de normale beperkingen vanuit het bestemmingsplan. Desbetreffende gebieden worden getoetst aan het regulier welstandsbeleid. Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.
Conclusie
De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit heeft het stedenbouwkundig plan goedgekeurd. De concrete bouwplannen zullen ter zijner tijd na het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning nogmaals worden voorgelegd aan de commissie.
De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. De nota is vastgesteld in 2005. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. Op de zoneringskaarten geeft de nota aan waar hoogbouw binnen Gouda denkbaar is. In de zones waar dat van toepassing is, worden maximale bouwhoogtes gegeven. Omdat iedere plek zijn eigen specifieke kenmerken heeft, zijn de randvoorwaarden waaraan de hoogbouw dient te voldoen, omschreven in de vorm van algemene aandachtspunten.
De functie van de nota Hoogbouw als toetsingsinstrument zal met name tot uitdrukking komen in die gevallen waar er voor de gemeente de mogelijkheid en ruimte is om te sturen in de ruimtelijke ontwikkeling van een plek of gebied. Hiervan is sprake als de gemeente eigenaar is van de grond of als medewerking aan een initiatief wordt verleend buiten de kaders van het geldende bestemmingsplan in de vorm van een vrijstelling of een herziening van het bestemmingsplan. In die gevallen geeft de gemeente via maatwerk randvoorwaarden aan waarbinnen een ontwikkeling tot stand mag komen. Als vanuit het programma en de stedenbouwkundige inpassing van dat programma in de wijk hoogbouw tot de mogelijkheden behoort, dan geeft de nota Hoogbouw daarvoor de bijzondere randvoorwaarden ten aanzien van de bouwhoogte en de bijbehorende condities voor de inpassing op het maaiveld.
Conclusie
In het plangebied worden twee appartementengebouwen gerealiseerd met een bouwhoogte van circa 15,5 m. Het plangebied ligt buiten één van de zones voor hoogbouw (figuur 12). Hoewel een gebouw altijd een absolute hoogte kent, gaan de discussies over hoogbouw altijd over de hoogte van een gebouw ten opzichte van de omgeving. In dat kader is dus de relatieve in plaats van de absolute maat van belang.
Bij gestapelde bouw dient hinder veroorzaakt door schaduw en wind te worden geminimaliseerd. Voorts dient voldoende lichtinval en privacy te worden gewaarborgd, waarbij ook aandacht is voor de kwaliteit van de openbare ruimte. De planopzet is zodanig gekozen dat het definitieve stedenbouwkundige ontwerp binnen dit kader past. Zo zijn de appartementengebouwen geleed in twee delen. Het hogere gedeelte, van 5 lagen, is zo gepositioneerd dat het aansluit bij de hogere bebouwing aan de zuidkant van de locatie. Het lagere gedeelte aan de noord- en oostzijde, van 4 lagen, sluit aan op het groen en geeft zo minder overlast aan de bebouwing aan het Helena Rietbergplantsoen en de Voorwillenseweg. Ook verslechtert de bezonning niet. Zo zal in de nieuwe situatie het patroon van beschaduwing iets anders zijn verdeeld, maar wordt dit per saldo niet meer dan in de huidige situatie. In het plangebied was overigens al hoogbouw aanwezig. Een gedeelte hiervan verdwijnt en maakt plaats voor grondgebonden woningen.
Figuur 12: Uitsnede nota Hoogbouw (plangebied aangeduid met rode ovaal).
Woonvisie
In de Woonvisie (2011) presenteerde het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen.
Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.
Visie ruimte en mobiliteit
Voor de periode tot 2030 is het provinciale woonbeleid opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit (2014). In het provinciale woonbeleid blijft de regionale woonvisie centraal staan.
Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020
Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk in het Samenwerkingsverband Zuidvleugel een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:
De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave. De betrokken gemeenten, waaronder Gouda, spannen zich in om een plancapaciteit voor 14.500 nieuwbouwwoningen inclusief vervanging juridisch haalbaar te maken waarvan 5.200 binnen BSD2014. De regio poogt daarbij vraag en aanbod meer in balans te brengen en beziet in hoeverre een extra inspanning voor meer plannen binnen BSD2014 zich hiertoe verhoudt.
Verordening ruimte
De Verordening ruimte fungeert als toetsingskader voor nieuwe bestemmingsplannen. In de verordening is ten aanzien van het aspect wonen neergelegd dat een bestemmingsplan:
Gedeputeerde Staten hebben de regionale woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma voor de periode 2015-2024 bij brief van 3 november 2015 aanvaard als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen zoals bedoeld in de Verordening ruimte. Het plan Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel vormt hiervan onderdeel. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de Verordening ruimte.
Regionale Agenda Wonen Midden-Holland Plus 2013-2019
De Regionale Agenda Wonen (2013) is het vertrekpunt voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De eerste fase van de uitwerking heeft geresulteerd in een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie, een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Bij brief van 7 juni 2015 hebben de regionaal samenwerkende gemeenten in Midden-Holland de provincie geïnformeerd over de actualisatie van de regionale woonvisie, de Regionale Agenda Plus. Bij brief van 3 november 2015 hebben Gedeputeerde Staten de geactualiseerde regionale woonvisie en het bijbehorende woningbouwprogramma voor blok 1 (2015-2024) aanvaard als kader voor verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 3 lid 1 en 2 van de Verordening ruimte 2012. Voor blok 2 dient eerst aanvullend afgestemd te worden volgens het Regionale Afwegingskader Woningbouw. De aanvaarding geldt tot het moment waarop de provincie een besluit neemt over een nieuwe actualisering van de regionale woonvisie die de regio vóór 1 juli 2017 aan de provincie moet aanbieden. Als op dat tijdstip geen actualisering is aangeboden, vervalt de provinciale aanvaarding per 1 juli 2017.
Conclusie
In de Regionale Agenda Wonen is ten behoeve van de herontwikkeling van de Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel een netto toevoeging van 32 woningen opgenomen, welke zijn opgenomen in blok I. Deze nieuwbouw met een gevarieerd aanbod levert een bijdrage aan de woningvraag in Gouda. De planontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten, omdat het plan onderdeel uitmaakt van de Regionale Agenda Wonen. De bouwplanontwikkeling is regionaal afgestemd met de Stuurgroep RAW. Hieruit is gebleken dat het volledige plan valt onder blok I van de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland. Met deze instemming is de regionale afstemming afgerond.
Woonvisie Gouda 2015-2020
De gemeenteraad heeft op 9 december 2015 de nieuwe woonvisie vastgesteld. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit –stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik – te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan de volgende vijf thema's centraal:
De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft mede door de economische crisis van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen. De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De gemeente heeft een aanzienlijke reductie in haar woningbouwprogramma tot 2020 waaronder ook voor Westergouwe aangebracht. Uitgangspunt is daarbij een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit doet zij door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen.
Behouden en ontwikkelen van kwaliteit en toekomstwaarde wijken
Een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners in de wijk is belangrijk voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een goede mix tussen stenen en groen. Ook de balans tussen draagkracht en draaglast (zoals verminderde gezondheid en geldzorgen) van inwoners in wijken is belangrijk. Het gemeentebestuur zet zich in om - samen met anderen - op verschillende manieren in voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken:
Vraag bouwen in en aan de stad
In Gouda is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en de ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. In de woningbouw ligt de focus daarom op zowel de bestaande stad als Westergouwe. Zo versterken we de kwaliteit en diversiteit van het stedelijke wonen. De gemeente zoekt gericht naar (nieuwe) kansen om (meer) te voorzien in de vraag naar centrumstedelijk wonen in de binnenstad en de ring direct er omheen. Er staan diverse binnenstedelijke bouwlocaties in de planning, maar niet altijd in de juiste woonmilieus. Het gemeentebestuur volgt de marktvraag en verwacht een effectieve vraag naar nieuwbouw van gemiddeld 170 woningen binnenstedelijk per jaar de komende tien jaar. Het voortvarend doorzetten van de wijkontwikkeling in Gouda Oost en Korte Akkeren door de woningcorporaties is belangrijk. De gemeente blijft een samenwerkingspartner voor de woningcorporaties om dit voor 2025 af te ronden.
Conclusie
De wijkontwikkeling Gouda Oost maakt onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma “Aan de slag” 2016-2017. Het plan sluit aan bij de wens om de eenzijdig samengestelde woonvoorraad in Gouda Oost te doorbreken door een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve differentiatie voor nieuwbouw in de periode 2015-2024 mogelijk te maken. Daarnaast bevat de woonvisie de ambitie om de sociale huurvoorraad minimaal in stand te houden tot 2020. De bestaande nieuwbouwplannen waaronder dit sloop-nieuwbouwplan aan de Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel levert een bijdrage aan de geformuleerde ambitie voor de sociale huurvoorraad en koopwoningen voor de doelgroep doorstromers.
Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen. De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:
Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:
Duurzame energie
Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.
Duurzaam bouwen
Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").
Ruimtelijke adaptatie
Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.
Afvalscheiding
De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.
Conclusie
De planontwikkeling zal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de bouwplannen zal voor zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen. Voorts worden er in dit plan woningen toegevoegd in segmenten die in het aanbod nu ondervertegenwoordigd zijn. Hierdoor wordt het woningaanbod in de wijk meer divers. De verwachting is dat dit de leefbaarheid ten goede komt en op die manier een sociaal duurzame bijdrage levert voor de wijk als geheel.
In dit hoofdstuk wordt verantwoord op welke wijze rekening is gehouden met de beleidsmatige randvoorwaarden. Onder meer de resultaten van het milieuonderzoek worden in dit hoofdstuk besproken.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:
De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van mei 2017 (productnummer 2016079961). Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 3.
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan dient de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzoek/ beoordeling
De omvang van de beoogde ontwikkeling is gering in vergelijking met een woonwijk. Voor woningbouw zijn gangbare, niet schaarse natuurlijke hulpbronnen nodig. Mogelijke ernstige bodemverontreinigingen kunnen gesaneerd en vrijkomende verontreinigde grond kan verwerkt worden. Ander vrijkomend afval kan nuttig toegepast worden. In de omgeving van het plangebied vinden geen grootschalige verstedelijkingsprojecten plaats waardoor onaanvaardbare cumulatie niet optreedt. De woningbouw zorgt nauwelijks voor verontreiniging en hinder naar de omgeving. Een aantal van de beoogde woningen zullen een hoge geluidsbelasting ondervinden. Met mitigerende maatregelen kan de hinder tot een acceptabel niveau teruggebracht worden. De activiteit vindt plaats in het invloedgebied voor externe veiligheid van het spoor Gouda-Utrecht. Omdat een school (gebruikers met lage zelfredzaamheid) vervangen wordt door woningen en de uitbreiding van het aantal woningen beperkt is zal het groepsrisico niet toenemen. Indien het advies van de Veiligheidsregio in acht genomen wordt, is het risico bij ongevallen aanvaardbaar. De locatie ligt gedeeltelijk braak, of is bebouwd met woningen. De ontwikkeling heeft geen onaanvaardbare effecten op beschermde natuurgebieden. Met maatregelen kunnen eventueel aanwezige beschermde planten en dieren worden ontzien. Het plangebied ligt niet binnen een milieu-aandachtsgebied. Voor het plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Gouda. Hiermee valt het gebied onder het regime van een archeologische vergunning, die reguleert dat archeologische waarden voldoende beschermd worden. Gezien de bovenstaande motivering kunnen belangrijke negatieve milieugevolgen die een m.e.r.- beoordeling volgens § 7.6 van de Wet milieubeheer nodig maken, worden uitgesloten.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Onderzoek/ beoordeling
Ten behoeve van het bestemmingsplan is er een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend milieukundig bodemonderzoek Oostvogel Gouda', Arcadis 8 april 2015, 078363497:A, Bijlage 4). Tijdens het uitgevoerde bodemonderzoek zijn zintuiglijk in de bodem zwakke bijmengingen met puin en baksteen waargenomen. Plaatselijk liep dit op tot sterk puinhoudend. Uit chemische analyse blijkt dat zowel in de boven- als in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK zijn aangetroffen. Plaatselijk zijn in de ondergrond een sterk verhoogd gehalte aan koper en matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium en xylenen aangetroffen.
De sterk verhoogde gehalten aan koper en lood ter plaatse van boring 116 (deellocatie 1b) en het matig verhoogde gehalte aan lood ter plaatse van boring 105 (deellocatie 1c) geven aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De aangetroffen gehalten liggen boven de lokale achtergrondwaarden uit onze bodemkwaliteitskaart.
Ondanks dat de deellocatie nog niet nader is onderzocht geeft deze onduidelijkheid geen aanleiding om te oordelen dat het milieuaspect bodem financiële consequenties met zich mee draagt die een succesvolle ontwikkeling van dit bestemmingsplan in de weg staat.
Asbest
Tijdens het verkennend asbestonderzoek is ter plaatse van een van de gegraven gaten een stukje asbesthoudend plaatmateriaal waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat er geen asbest in de grond aanwezig is boven de interventiewaarde. De resultaten geven geen aanleiding voor nader asbestonderzoek.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Op basis van het beoordeelde bodemonderzoek kan de ruimtelijke procedure verder in gang worden gezet. In het kader van de geplande bouwactiviteiten dient, voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, een nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden ter plaatse van de aangetroffen verontreinigingen in de bodem.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.
Tabel 5.1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd in totaal 88 woningen te realiseren. Het aantal woningen valt ruim onder de grens van 1500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, waarvoor met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet overschreden wordt. Er zijn daarom geen berekeningen nodig ten behoeve van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de locatie waar de woningen gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. In het rapport van de Omgevingsdienst is aangegeven dat de locatie voldoet aan de grenswaarden.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen worden onder andere woningen verstaan (Artikel 1 Wgh).
Voor deze bestemming zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 5.2 zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.
Tabel 5.2: voorkeursgrenswaarden (vgw) wegverkeerslawaai (Art. 82 Wgh en art. 3.1 Bgh)
bestemming | locatie | weg |
Voorkeurs- grenswaarden (dB) |
Woningen | Binnen bebouwde kom | Lokale en provinciale wegen | 48 |
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt binnen de geluidszones van de Voorwillenseweg en de Jouberstraat. Daarnaast zijn om het plangebied enkele 30 km/uur wegen gelegen. Ten behoeve van de berekeningen is gebruik gemaakt van het Regionale Verkeers- en milieumodel Midden-Holland (RVMH), versie 2.4. De verkeersgeneratie van dit plan is zo laag dat er geen relevante toename van verkeersbewegingen is ten opzichte van de huidige situatie. De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 3.11. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode 2 van bijlage III en IV van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekeningen ter plaatse van de woningen en appartementen zijn uitgevoerd op elke verdiepingshoogte.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde wegen niet wordt overschreden voor deze woningbouwontwikkeling. Voor wegverkeer is geen hogere waarden procedure nodig. Het volledige akoestisch rapport is opgenomen in het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van juli 2016 (Bijlage 3).
Conclusie
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen een zone van de Joubertstraat en Voowillenseweg. De geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er hoeft daarmee voor de nieuwbouwwoningen ten aanzien van het wegverkeer geen hogere waarden aangevraagd te worden.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 5.1.5). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor van 8 april 2016. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden. Hieruit blijkt dat het plangebied gelegen is binnen de zone van een spoorweg Gouda - Utrecht.
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel 5.3 is de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde weergegeven.
Tabel 5.3: voorkeursgrenswaarden (vgw) spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh)
Bestemming | Voorkeurswaarde (dB) | Maximale grenswaarde (dB) |
Woningen | 55 | 68 |
Onderzoek/ beoordeling
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht - Gouda. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend. Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 65 dB. Er wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 68 dB. Er is een hogere waarden procedure vanuit de Wet geluidhinder nodig.
Vaststelling hogere waarde
De eerste stap bij het vaststellen van hogere waarden is onderzoeken of met maatregelen de geluidsbelasting kan worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is er geen hogere waarde nodig. Het onderzoek naar maatregelen wordt uitgevoerd op grond van artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder.
Maatregelen
Op grond van het bovenstaande argumenten is het vaststellen van een hogere waarde mogelijk. Dit volgt uit artikel 83 jo. artikel 110a lid 1 en 3 van de Wet geluidhinder. Tot slot moet voldaan worden aan de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland; daarin is geregeld hoe een hogere waarde wordt vastgesteld en in welke gevallen aanvullende voorwaarden gelden. Deze aanvullende voorwaarden hebben tot doel bij zwaarder belaste woningen (overschrijding van 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde) toch minimaal één geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte te garanderen. In dit geval is de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg ten hoogste 65 dB. De aanvullende voorwaarden zijn voor diverse woningen/appartementen van toepassing.
Eengezinswoningen
De geluidsbelasting op de noordelijk gelegen eengezinswoningen bedraagt meer dan 60 dB. Voor deze woningen zijn de voorwaarden van toepassing. De woningen beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Beleidsregel.
Appartementen
In de volgende figuren is per woonblok en per bouwlaag aangegeven waar de geluidsbelasting zo hoog is dat de voorwaarden uit de Beleidsregel gelden. Appartementen met een gevel waar de voorwaarden gelden, dienen een afgeschermde of afgesloten buitenruimte te hebben. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Beleidsregel.
GPP's
Het geluid van het spoor voldoet aan de Geluid Productie Plafonds (GPP's). Een verzoek tot verlaging van de GPP's kan gedaan worden in situaties waarbij een nieuwbouwplan dichtbij een spoor wordt gesitueerd en als het gaat om een fors aantal nieuwbouw woningen (netto toename). Daar is in dit geval geen sprake van. Een dergelijk verzoek wordt daarmee niet gedaan.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland van mei 2017 (Bijlage 3), blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg ter plaatse van het plangebied uitkomt boven de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor railverkeer is een hogere waarden procedure nodig. De aanvullende voorwaarden uit de Beleidsregel zijn voor diverse eengezinswoningen en appartementen van toepassing. Deze eengezinswoningen bezitten een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Diverse appartementen dienen te beschikken over een geluidsluwe buitenruime. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden. De procedure wordt tegelijk met de bestemmingsplanprocedure gevoerd.
Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 5.4.
Tabel 5.4 Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden | Milieukwaliteitsmaat |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
Onderzoek/ beoordeling
Voor het plangebied is de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald ten gevolge van wegverkeer en railverkeerslawaai. De gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt ten hoogste 60 dB, waarbij de spoorweg de hoogste bijdrage geeft.
De milieukwaliteitsmaat bij de nieuwbouwwoningen en appartementen varieert van goed tot matig. Met name op de derde bouwlaag van de noordelijk gelegen eengezinswoningen en de noordelijk gelegen appartementen op de derde en hogere bouwlagen is de geluidsbelasting tamelijk hoog. Gezien de ligging op vrij korte afstand tot het spoor (ca 125 meter) valt dit te verwachten. Alle eengezinswoningen beschikken over een geluidsluwe buitenruimte. Daarmee is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de tuinen goed. Diverse appartementen dienen te beschikken over een afgeschermde of afsluitbare buitenruime. Daarmee is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de balkons/loggia's ook goed.
De woningen en appartementen dienen een zodanig geluidswering te bezitten dat voldaan wordt aan het binnenniveau van 33 dB op grond van het Bouwbesluit. Daartoe zijn bij een aantal woningen en appartementen hoge geluidswerende voorzieningen noodzakelijk. Daarmee wordt een goed woon- en leefklimaat in de woningen bereikt.
Conclusie
Op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting varieert de milieukwaliteitsmaat, aan de hand van de methode Miedema, ter plaatse van het plangebied van goed tot matig. Gezien de ligging, op 125 meter van het spoor, valt dit te verwachten. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de tuinen is goed.
Diverse appartementen dienen te beschikken over een geluidsluwe buitenruime. Dit kan een afgeschermde of een afgesloten buitenruimte zijn. Daarmee is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de balkons/loggia's ook goed. De minimale gevelwering van 20 dB vanuit het Bouwbesluit is onvoldoende om het binnenniveau van 33 dB te garanderen. Extra gevelwering is voor dit plan nodig. Dit onderzoek geeft geen uitsluitsel over de gevelwering. Met een bouwtechnisch onderzoek dient aangetoond te worden dat aan een binnenwaarde van te hoogste 33 dB voldaan wordt.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de brochure Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Onderzoek/ beoordeling
Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland is geïnventariseerd welke bedrijven in of nabij het plangebied zijn gevestigd. In het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst zijn aan de Voorwillenseweg enkele bedrijven gevestigd in milieucategorie 1 en 2 gevestigd. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand tussen de nieuwbouwlocatie en deze bedrijven is meer dan 30 meter, zodat er vanuit bedrijven en milieuzonering voor deze bedrijven geen beperkingen zijn.
In de omgeving van de beoogde woningen liggen bedrijfs-, maatschappelijke en woonbestemmingen volgens het geldende bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Bij de bedrijfsbestemmingen (paarse vlakken figuur 13) zijn bedrijven tot en met categorie 2 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009) toegestaan. Daarbij zijn de 2 maatwerkbestemmingen 'transportbedrijf' en 'constructiewerkplaats' opgenomen. Tussen de bedrijfsbestemmingen en de beoogde woningen liggen al bestaande woonbestemmingen (gele vlakken figuur 13). Of bestaande woonbestemmingen liggen dichter bij de bedrijfsbestemmingen als de beoogde woningen. Hierdoor kan de hinder als gevolg van de bedrijvigheid op de beoogde woningen als aanvaardbaar beschouwd worden. Ook zullen de beoogde woningen geen beperkingen opleggen aan de bedrijfsbestemmingen.
Midden tussen de beoogde woningen ligt een perceel met de bestemming 'Maatschappelijk' (bruin vlak in figuur 13). Maatschappelijke functies passen binnen een stedelijke woonomgeving. Daarbij is de maatschappelijke bestemming al omgeven door woningen in het vigerende bestemmingsplan. Hinder op de woningen als gevolg van de maatschappelijke functies kan als aanvaardbaar beschouwd worden. Ook zullen de beoogde woningen geen beperkingen opleggen aan de maatschappelijke bestemming.
Figuur 13: de bestemmingen in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Met betrekking tot bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gold tot 1 januari 2017 een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw1998) en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte 2014, natuurbeheerplan 2016 en Beleidsregel Compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingevoerd. De Wnb vervangt de Ffw (dit wordt onderdeel soortenbescherming in de Wnb) en de Nbw1998 (dit wordt onderdeel gebiedsbescherming in de Wnb).
Gedeputeerde Staten van de provincies zijn vanaf 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor de Wnb (voor de Ffw was dit grotendeels het ministerie van EZ). In het verordeningsbesluit van de uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2016 is opgenomen dat een aantal beschermde soorten vrijgesteld zijn van de ontheffingsplicht. Mogelijk neemt GS van Zuid-Holland in de toekomst nog andere besluiten over de uitvoering van de Wnb. Dit heeft dan mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.
Handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, rekening dient te worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en relevante wetgeving. Dit in het kader van de uitvoerbaarheid van plannen (Artikel 3.1.6, Besluit ruimtelijke ordening).
Zorgplicht
De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Onder de Wet natuurbescherming zijn daar beschermde gebieden bijgekomen.
Onderzoek/ beoordeling
De ontwikkeling voorziet in 32 extra woningen in stedelijk gebied ten opzichte van de huidige situatie. Externe effecten op beschermde natuurgebieden kunnen uitgesloten worden gezien de grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde PAS gebied, Nieuwkoopse plassen en polder Haeck.
Omdat uit een oriënterend onderzoek bleek dat in het plangebied en de directe omgeving beschermde soorten van de Wet natuurbescherming voorkomen is een vervolgonderzoek uitgevoerd ('Soortgericht onderzoek verblijfplaatsen vleermuizen en jaarrond beschermde nesten, Herontwikkeling Oostvogel / Van Heuven Goedhartsingel, Watercompensatiegebied Voorwillemseweg / Bleystraat', Arcadis Nederland BV, 13 mei 2016 proj. nr. B01065.00243.2820, Bijlage 5). Hierin is aangetoond dat dit plangebied en de omgeving als vliegroute en jachtgebied gebruikt worden door een drietal vleermuissoorten. Dat verschillende soorten het plangebied gebruiken als paar- en baltsverblijfplaats. Er zijn geen nesten van gierzwaluwen en mussen aangetroffen.
Ten behoeve van de onderbouwing van een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming is onderzoek gedaan naar benodigde tijdelijke vleermuisvoorzieningen in en in de omgeving van het plangebied ('Geschikte locaties voor vleermuiskasten ter mitigatie van de te slopen portiekflats aan de Van Heuven Goedhartsingel te Gouda', Arcadis Nederland BV, 14 maart 2016, kenmerk 078841801, Bijlage 6).
Dit onderzoek geeft aan dat voor de gewone- en ruige dwergvleermuis in totaal 20 paarverblijfplaatsen gerealiseerd dienen te worden in de vorm van vleermuiskasten en gevelbetimmeringen. De omgeving kent voldoende alternatieve overwinteringsplekken voor de gewone- en ruige dwergvleermuis, dus hiervoor hoeft hier geen mitigatie plaats te vinden. Voor de laatvlieger dienen in totaal vier zomerverblijfplaatsen gerealiseerd te worden door het aanbrengen van gevelbetimmering. Voor de paar- en baltsverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis dienen vier kleine bolle vleermuiskasten aan bomen opgehangen te worden. Woonpartners Midden-Holland is in overleg met Omgevingsdienst Haaglanden over de ontheffingsaanvraag.
Conclusie
Het onderzoek leidt tot de conclusie dat wegens de aanwezigheid van vleermuizen een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is, voordat de sloopwerkzaamheden van de bestaande portiekflats uitgevoerd kunnen worden.Ten behoeve van het bestemmingsplan is aannemelijk gemaakt dat deze ontheffing kan worden verleend.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:
In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De Visie Externe Veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
Onderzoek/ beoordeling
In 2010 is door Oranjewoud een onderzoek naar Externe Veiligheid uitgevoerd als onderbouwing bij het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' ('Verantwoordingsplicht groepsrisico Bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost', projectnr. 188514, 29 april 2010). Sinds 2010 is het één en ander gewijzigd (met name risico's ten aanzien van het spoor). Dit komt in de volgende paragraaf aan de orde.
Inrichtingen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen.
Transport over de weg
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport per buisleiding
In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen die relevant zijn voor externe veiligheid.
Transport over het spoor
Ten noorden van het plangebied (op ongeveer 125 meter afstand) is het spoor Gouda – Utrecht gelegen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject valt onder het landelijke Basisnet spoor (landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen). Voor het Basisnet zijn per traject risicoplafonds vastgesteld. Uit de Regeling Basisnet (bijlage II) blijkt dat de plaatsgebonden riscocontour 10-6/jaar (PR 10-6) ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt, gerekend vanaf het midden van het spoor (spoorbundel). Deze PR 10-6 contour komt niet buiten het spoorbed en levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Ook het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanaf het spoor) levert geen beperkingen op voor het plangebied. Wel is het plan binnen 200 meter van het spoor gelegen (zie figuur 14). Conform het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' moet bij ruimtelijke plannen binnen 200 meter van transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd het groepsrisico worden beschouwd.
In 2010 is een onderbouwing op het aspect externe veiligheid opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost'. Het berekende groepsrisico kwam toen fors boven de oriëntatiewaarde uit (factor 14). Uit de landelijke berekeningen voor het Basisnet spoor blijkt dat ter hoogte van het plangebied het groepsrisico tussen de 0,3 en 0,4 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De verklaring voor deze forse daling van het groepsrisico ten opzichte van de berekeningen uit 2010 is dat er binnen het Basisnet spoor maatregelen zijn genomen. Belangrijkste maatregel is de samenstelling van treinen waardoor de kans op een BLEVE (explosie) sterk wordt verminderd. Door het plan zal het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie niet significant veranderen. Het groepsrisico moet wel worden verantwoord. Deze verantwoording is in paragraaf 5.1.8 uitgewerkt.
Figuur 14: Ligging plangebied ten opzichte van het spoor.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, wegen, buisleidingen en vaarwegen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied. De volgende risicobron is relevant voor het plangebied:
Het plaatsgebonden risico in verband met deze risicobron vormt geen belemmering voor het plangebied. Door het plan zal de hoogte van het groepsrisico niet significant veranderen (in de huidige situatie tussen de 0,3 en 0,4 maal de oriëntatiewaarde). Conform de (concept) Visie EV van de gemeente Gouda kan het groepsrisico worden verantwoord door aan te geven op welke wijze wordt voldaan aan de elementen in het planologisch kader (zie tabel 5.5).
Tabel 5.5: Planologisch kader spoor, A12, A20 uit de Visie EV van Gouda
Zelfredzaamheid
In het bestemmingsplan 'Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost' is een artikel opgenomen (artikel 36.2.1) om nieuwe functies of objecten voor 'zeer kwetsbare groepen' binnen 200 meter van het spoor niet toe te staan. Het gaat hier om woningbouw en dus niet om een 'zeer kwetsbare groep'. De wijziging van de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Wonen' is een verbetering als het gaat om de zelfredzaamheid. Op deze locatie was voorheen een basisschool gevestigd. Kinderen onder de 12 worden als verminderd zelfredzaam gezien. Het plan voldoet op dit punt dus aan het planologisch kader.
Indeling plangebied
Het gaat hier om ongeveer 18 grondgebonden woningen en 70 appartementen. Gezien de omvang van het plangebied is het niet mogelijk om te verdichten van het spoor af.
Bouwkundige maatregelen
Het gaat hier om woningen op een afstand van ongeveer 125 meter afstand van het spoor. Het gaat om woningen, waarbij bouwkundige maatregelen als hitte werend glas weinig effectief zijn en de kosten niet opwegen tegen de mogelijke baten. Wel is relevant om de mechanische ventilatie uit te voeren met de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen (zie ook advies van de Veiligheidsregio UIT-2016-060153).
Bestrijdbaarheid en ontvluchting
Vanuit het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om haaks van het spoor af te vluchten. Ten aanzien van de aspecten bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht (7 juli 2016, kenmerk UIT-2016-060153).
De Veiligheidsregio geeft aan dat de bereikbaarheid voldoende is, maar dat de projectie van de bluswatervoorziening nog niet ter beoordeling is ingediend. In een volgende fase moet de projectietekening brandkranen van het waterleidingbedrijf nog aan de brandweer worden voorgelegd. Daarnaast constateert de Veiligheidsregio dat de opkomsttijd van 8 minuten voor het plangebied niet wordt gehaald (overschrijding van ± 3 minuten). Dit punt kan niet binnen het plan worden opgelost en zal in een breder verband aangepakt moeten worden.
Samenvatting te nemen maatregelen:
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen en acht het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.
Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.
In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.
Actieprogramma Water
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
Het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:
De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voortvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).
Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.
In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.
Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda
In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.
Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.
Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda
Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.
Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.
Het onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is verdeeld. Het Hoogheemraadschap van Rijnland onderhoudt het primaire water. Voor het onderhoud van het overige wateren is de aangrenzende eigenaar verantwoordelijk. In het geval dat de gemeente eigenaar van een zijde van de watergang is, neemt zij het onderhoud voor haar rekening. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Beide overheden hebben regelmatig overleg over hoe zij moeten omgaan met dergelijke klachten.
De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het wijzigingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is nader onderzocht wat het effect is van de plannen op de waterhuishouding. Relevant voor beoordeling van de waterstaatkundige situatie in het gebied is voorts het gegeven dat het project onderdeel uitmaakt van het grotere project wijkontwikkeling Gouda Oost.
Voor wat betreft de watercompensatie is overeengekomen dat er kijkend naar de hele ontwikkeling van Gouda Oost, dus alle deeltrajecten bij elkaar genomen, er geen watercompensatie nodig is. Op basis van de watercompensatie overzichtskaart (Bijlage 7) en watercompensatieberekening (Bijlage 8) zijn de gemeente Gouda, Arcadis, One Architecture en het Hoogheemraadschap van Rijnland begin 2017 tot de conclusie gekomen dat er op basis van het totaal van de huidige plannen van Woonpartners Midden-Holland binnen Gouda Oost geen watercompensatie nodig is. Het Hoogheemraadschap heeft voorts medegeeld dat tuinen voor 50% mogen meetellen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat de plannen voor de deelgebieden Middengebied, Van Heuven Goedhartsingel, Oostvogel, Zuidelijke Stempel Oost en Dunantsingel niet meer zodanig wijzigen dat er meer verhard terrein ontstaat. Mocht dat toch gebeuren, dan zal opnieuw beoordeeld moeten worden of watercompensatie nodig is. Onderhavig plan is in de tussentijd niet meer gewijzigd, zodat de watercompensatie binnen de deelgebieden van Gouda Oost kan worden opgevangen. Vanuit waterstaatkundig perspectief is er geen beletsel het plan vast te stellen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.
Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Methodiek
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van 2 appartementencomplexen en 18 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Het stedenbouwkundig ontwerp vormt hiervoor de onderlegger. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda als uitgangspunt genomen. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Het bouwprogramma uit het Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig plan is als uitgangspunt aangehouden. In het plan is flexibiliteit ingebouwd. Het gaat dan om flexibiliteit in de regels zelf, algemene binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor bouwen en gebruik en algemene afwijkingsregels. Bijvoorbeeld voor uitbreiding van woningen en bijgebouwen en bijvoorbeeld door binnen 'Wonen' ook tuinen en erven, groen en water, parkeervoorzieningen toe te staan.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.
Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Artikel 3 Groen
Een deel van het plangebied bestaat uit groen. Deze gronden hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Dit 'Groen' betreft het groen dat voornamelijk grenst aan de appartementengebouwen. Vanuit stedenbouwkundig perspectief is gewenst dat dit deel van het plangebied ook in de toekomst groen blijft.
Artikel 4 Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn schoolgebouwen en kinderdagverblijven toegestaan. De volgende bouwwerken zijn toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen is op de verbeelding het bouwvlak ingetekend, waarin hoofdgebouwen zijn gesitueerd.
Artikel 5 Tuin
De voortuinen bij grondgebonden woningen en de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemmingen is het gebruik als tuin toegestaan en daarbij behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en inritten.
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
Verder zal binnen het gebied parkeergelegenheid worden gerealiseerd. Deze functie is opgenomen onder 'Verkeer - Verblijf'. Deze grond is primair bedoeld als verblijfsgebied.
Artikel 7 Wonen
De belangrijkste functie die binnen het plangebied wordt gerealiseerd is woningbouw. Met het oog daarop, is voor een deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' opgenomen voor de te realiseren woningen en appartementen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan. De bij de woningen behorende achtertuinen zijn opgenomen onder de bestemming 'Wonen'.
Artikel 8 Waarde - archeologie
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Het plangebied ligt in de veiligheidszone voor vervoer van gevaarlijke stoffen van de spoorlijn. Deze zone is op de verbeelding aangeduid als 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Binnen deze zone zijn nieuwe 'kwetsbare' objecten uitsluitend toegestaan, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Er wordt onder meer ingegaan op aspecten als economische en maatschappelijke haalbaarheid. Verder wordt aangegeven op welke wijze de juridische haalbaarheid wordt geborgd. Onderdeel is een beschrijving van het proces dat heeft geleid tot vaststelling van dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op. Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.
Voor dit plan geldt dat een aantal overeenkomsten zijn afgesloten tussen Woonpartners Midden-Holland en de gemeente Gouda om uitvoering mogelijk te maken. In 2010 is de gebiedsontwikkelingsovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de plankosten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de plankosten deels voor rekening van Woonpartners Midden-Holland komen en deels voor de gemeente. Voor de kosten die door de gemeente worden gemaakt is door de raad krediet beschikbaar gesteld. In 2013 is een grondverkoopovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening komt van Woonpartners Midden-Holland. Daarmee zijn de kosten gezekerd en is het plan economisch uitvoerbaar. Er hoeft derhalve geen exploitatieovereenkomst te worden opgesteld.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.
Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Van de zienswijzenprocedure wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan. Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Op dit raadsbesluit is Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing (art. 1.1 Chw jo. art. 3.1 Bijlage I Chw). Deze Afdeling beperkt het beroepsrecht en stelt striktere eisen aan het beroepschrift. De Crisis- en Herstelwet is raadpleegbaar op www.wetten.overheid.nl.