direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0604BPtmt14a-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De eigenaar van een perceel grond, gelegen tussen de Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14 en 16 heeft een bouwinitiatief ingediend voor het bouwen van een woning. Dit bouwinitiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan Oostpolder omdat de grond ter plaatse van dit perceel is bestemd voor Verkeer. De bestemming Verkeer was bedoeld voor parkeren ten behoeve van het plan voor de bouw van acht woningen, waarvoor in het verleden eerder vrijstelling was verleend. De ruime percelen Tweede Moordrechtse Tiendeweg noordzijde beschikken over voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. In de praktijk werd deze gemeenschappelijke parkeerfaciliteit niet gebruikt. Gevolg daarvan is dat het terrein een rommelig aanblik veertoonde. Vanuit stedenbouwkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de bouw van een vrijstaande woning op deze kavel. Om de planontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

De kavel gelegen tussen de Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14 en 16 ligt binnen het plangebied Oostpolder en maakt deel uit van de bestaande lintbebouwing aan de Noordzijde van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14 tot en met 30 (even). In afbeelding 1 is de ligging van de kavel binnen het plangebied Oostpolder aangegeven.

De grond is in het bestemmingsplan Oostpolder (vastgesteld10 oktober 2012) bestemd tot Verkeer. Het bouwen van een vrijstaande woning is in strijd met deze bestemming. In afbeelding 1 is een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan opgenomen. Het is derhalve noodzakelijk de bestemming Verkeer te wijzigen in Wonen. De begrenzing van het plangebied Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14a is in afbeelding 1 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0604BPtmt14a-DF01_0001.jpg"

Afbeelding 1 (uitsnede geldend bestemmingsplan)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14a bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad. Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.

Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid (Ouwe Gouwe). Later volgen eerst Vreewijk-Oosterwei-Sportbuurt in het oosten, daarna Bloemendaal in het noordwesten en Plaswijck in het noordoosten en tenslotte Slagenbuurt en Goverwelle ten oosten van Sportbuurt.

De laatste stadsuitbreidingen waren noodzakelijk omdat Gouda steeds meer het karakter van een 'overloopgemeente' krijgt voor plaatsen als Rotterdam en Den Haag. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

2.1.2 Gebiedsspecifiek

Het plangebied dat beperkt van omvang is maakt deel uit van het gebied Oostpolder. In het geldende bestemmingsplan Oostpolder is een uitvoerige beschrijving van dat plangebied opgenomen. Voor de gebiedsspecifieke beschrijving wordt dus verwezen naar het bestemmingsplan Ooostpolder.

2.2 Functionele structuur

  • Langs de Tweede Moordrechtse Tiendeweg en langs de Broekweg zijn van oudsher (agrarische)
    woningen aanwezig. Aan een deel van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg zijn recentelijk een
    aantal vrijstaande woningen bijgebouwd op een terrein waar glastuinbouw aanwezig was. Ook aan de Stoofkade bij het recreatiepark zijn twee woningen gebouwd. Verder staan langs de Sluisdijk nogzeven woningen en staan er nog twee woningen in het noordwesten van het plangebied, bij de
    spoorbrug over de Ringvaart.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk door de huidige bestemming Verkeer te wijzigen in Wonen, Tuin, Water. Voor het hoofdgebouw (woning) zal een nieuw bouwvlak worden opgenomen. De regels en verbeelding (plankaart) zijn hierop afgestemd.

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

De vrijstaande woning is geprojecteerd op een ruime kavel binnen de lintbebouwing aan de noordzijde van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen (twee) op eigen terrein. De bebouwing is goed inpasbaar binnen de bestaande ruimtelijke structuur van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg.

3.3 Planaspecten

In de bestaande situatie is sprake van een rommelig parkeerterreintje dat nimmer als zodanig is gebruikt. Feitelijk is sprake van een gat in de lintbebouwing van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg (noordzijde) dat wordt opgevuld met passende bebouwing. Daarbij wordt aangesloten op de bestaande goothoogte( 4 m.) en bestaande bouwhoogte (9 meter) van de woonbestemmingen langs de Tweede Moordrechtse Tiendeweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de nu geldende provinciale structuurvisie, de Verordening ruimte en mobliteit vast. Tegelijk zijn ook het programma mobiliteit en het programma ruimte vastgesteld. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het daarin vastgelegde beleid meegenomen.

In de visie Ruimte en Mobiliteit zijn een viertal thema's te onderscheiden:

  • Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.

  • Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

  • Bevorderen van een water- en energie-efficiente samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De provincie heeft verschillende instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de provinciale verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale verordening opgenomen. zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.

Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Het plan voor de bouw van een woning ligt binnen het Bestaand Stads en Dorpsgebied (BSD). Verder valt dit plan onder inpassen als bedoeld in artikel 2.2.1 Verordening Ruimte 2014, nu het past in de aard en schaal van het gebied en ook past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Conclusie is dat wordt voldaan aan het provinciale ruimtelijke beleid.

4.1.2 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningsaanbod plaatsvindt.

4.2 Archeologisch beleidskader

4.2.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

1. Omvang

  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Onderzoek en resultaten

In het kader van de vrijstellingsprocedure voor de bouw van acht vrijstaande woningen Tweede Moordrechtse Tiendeweg (noordzijde) maar ook in het kader van het bestemmingsplan Oostpolder is archeologisch onderzoek verricht. Verwezen wordt naar de resultaten van dat onderzoek.

Conclusie

Vanwege de hoge verwachting is voor het zuidelijk deel van het plangebied de bestemming Waarde -Archeologie opgenomen. Indien een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie, als bedoeld in de Verordening monumenten en archeologie nodig is , mag het bouwen alleen krachtens een omgevingsvergunning.

4.3 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semioverheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

De te bouwen woning is geprojecteerd op een bestaand parkeerterreintje bedoeld voor het gerealiseerde project voor acht woningen aan de noordzijde van de Tweede Moordrechtse Tiendeweg. Feitelijk is sprake van bestaand stedelijk gebied en dus geen sprake van aantasting van groenstructuren.

4.4 Stedenbouw

4.4.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. welstandsluwe gebieden;
  • 4. welstandsvrije achterkanten;
  • 5. ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

4.5 Woonbeleid

4.5.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteert het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. De kernthema's van de woonvisie zijn:

  • versterken vertrouwen koopmarkt;
  • verbeteren werking huurmarkt;
  • verbeteren investeringscondities woningbouw;
  • verbeteren leefbaarheid.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

4.5.2 Provinciaal beleid

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

De Woonvisie 2011-2020 (2011) die mede gebaseerd is op bestaand beleid en een analyse van de werking van de woningmarkt, stelt net als haar voorganger centraal dat iedereen moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu. De provincie constateert dat de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbieders- in een vragersmarkt, maar niet op alle onderdelen. Lage middeninkomens worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: bereikbare huurwoningen zijn ontoegankelijk en betaalbare koopwoningen niet beschikbaar. Ook het afgesproken woningbouwprogramma voldoet niet meer. Er zijn meer woningen gepland dan dat er nodig zijn, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt. De provincie gaat daarbij uit van groei in de steden en op langere termijn krimp in de landelijke gebieden. Het woningbouwprogramma 2010-2020 blijft voor de Zuidvleugel onveranderd 115.000 toe te voegen woningen, maar voor sloop-nieuwbouw hanteert de provincie geen taakstelling meer maar het rekenprincipe “voor iedere te slopen woning, één nieuwe”. Ook de kwaliteit van de woningvoorraad kan volgens de provincie beter, enerzijds op het niveau van de woning (vermindering energieverbruik) en anderzijds op het niveau van de woonomgeving (woonmilieu).

De provincie wil vooral sturen door middel van:

  • Een kwaliteitsdefinitie in de vorm van woonmilieus;
  • Bevordering van actuele regionale woonvisies;
  • Prioriteitstelling op basis van een Afwegingskader Woningbouw.

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied (BSD2010) opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken. In 2010 heeft de regio voor de Zuidplaspoldergemeenten een woningbouwopgave voor de periode 2010-2020 afgesproken. De betrokken gemeenten, waaronder Gouda, spannen zich in om een plancapaciteit voor 14.500 nieuwbouwwoningen inclusief vervanging juridisch haalbaar te maken waarvan 5.200 binnen BSD2010. De regio poogt daarbij vraag en aanbod meer in balans te brengen en beziet in hoeverre een extra inspanning voor meer plannen binnen BSD2010 zich hiertoe verhoudt. De vijfdelige woonmilieubalans van ABF is leidraad voor de uitwerking in woonmilieus.

Tabel X: Woonmilieubalans 2010

Woonmilieu   vraag   aanbod   balans  
centrum-stedelijk   1.300   1.500   200  
buiten centrum   4.700   4.000   -700  
groen stedelijk   3.300   4.100   800  
dorps   5.000   6.300   1.300  
landelijk   200*   1.300   1.100  
totaal   14.500   17.000   2.700  

*Project Zuidplaspolder neemt ten behoeve van de Stadsregio een vraag naar 3200 woningen in het landelijk woonmilieu op bovenop de 200 eigen vraag.

StedenbaanPlus

StedenbaanPlus is een integraal programma voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in Zuid-Holland. Het programma verbindt wonen, werken en recreëren: fysiek en hoogwaardig. Het bouwt zo aan een economisch sterk en bereikbaar Zuid-Holland. Voor ruimtelijke ontwikkeling heeft StedenbaanPlus met de tien partners waaronder de gemeente Gouda afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom de bestaande (Gouda en Goverwelle) en potentieel nieuwe (Gouweknoop) te openen HOV-stations. Binnen het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft rondom de StedenbaanPlus-stations.

4.5.3 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden_Holland” (2013) . De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.

2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit. Één van die projecten is Westergouwe, waarover een samenwerkingsovereenkomst is gesloten en waarvoor een geldend bestemmingsplan de ontwikkelruimte biedt.

3. Gemeenten projecten kunnen uitwisselen mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.

4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.

5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).

6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus , te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus. Voor Gouda en Westergouwe gaat het in essentie om de stedelijke woonmilieus centrumstedelijk, vooroorlogs, naoorlogs compact, naoorlogs grondgebonden en groenstedelijk.

7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Woonvisie Zuidplas

De "Woonvisie Zuidplas" (2008) onderbouwt eerst en vooral de woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De Woonvisie richt zich op het wonen in de Zuidplaspoldergemeenten tot het jaar 2020 en is een woonvisie op hoofdlijnen. Deze Woonvisie dient als het subregionale kader voor het wonen in deze gemeenten en is daarmee richtinggevend voor (toekomstige) actualisatie van lokale woonvisies. Verder levert deze Woonvisie input voor de bestemmingsplannen en gebiedsprogramma's in de Zuidplaspolder. Centrale uitgangspunten zijn:

  • De bestaande (harde en zachte) woningbouwplannen binnen de bebouwingscontouren van de Zuidplaspoldergemeenten en de Stadsregio Rotterdam zijn een gegeven;
  • De woningen en woonmilieus die in de Zuidplaspolder komen, zijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin een aanvulling op deze bestaande plannen.

Verder wordt verondersteld dat de overige gemeenten in Midden-Holland zelf in hun woningbehoefte kunnen voorzien.

De Woonvisie bevat zeven kernstrategieën rond de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven. De woningproductie in de Zuidplaspolder is per deelgebied uitgewerkt. Het gaat in de periode 2010-2020 om een startprogramma van 7.000 woningen verdeeld over zes deelgebieden. Voor Gouda gaat het dan in het bijzonder om 950 woningen in de Gouweknoop, die op het grondgebied van Zuidplas liggen.

Het startprogramma is inmiddels teruggebracht tot 1.340 woningen in de periode 2010-2020 en de Gouweknoop maakt daarvan geen onderdeel meer uit.

4.5.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het lokale woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, die de historie Gouda heeft opgeleverd, met het oog op een toekomst waarin de stad zich ontwikkelt als een van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één. De Woonvisie bevat daartoe een woningbouwscenario voor de middellange termijn (tot 2015). Dit indicatieve woningbouwscenario dient als richtlijn voor de afspraken over woningbouwprogramma's.

Binnenstedelijke locaties moeten voortvarend ter hand genomen worden en de ontwikkeling van Westergouwe is cruciaal om de doorstroming in grote aantallen op gang te brengen. De grootste opgave in de bestaande woningvoorraad is de herstructurering van de voorraad in de wijkontwikkelingsgebieden Korte Akkeren en Gouda Oost. Hierbij staat het doorbreken van de eenzijdig samengestelde goedkope woningvoorraad en de transformatie van buitencentrumstedelijke woonmilieus naar meer centrumstedelijke of groenstedelijke woonmilieus voorop.

Het zoeken naar aanvullende woningbouwlocaties moet verder een permanent proces worden. Inbreiding en functieverandering bieden kansen voor een toename van het aantal woningen. Het zoekgebied omvat de gehele stad. Ook lopende projecten zullen in dat kader worden bezien op mogelijkheden om het aantal woningen te vergroten.

Met het oog op de vergrijzing dient een aanzienlijk deel van het woningbouwprogramma bestemd of geschikt te zijn voor ouderen. Door de extramuralisering van de zorg zijn er ook voldoende woonzorgcombinaties voor zorgbehoevende mensen nodig. Dit betekent ten opzichte van 2003 een benodigde verdubbeling van het aantal woonzorgcombinaties van 'geclusterd wonen', 'beschut wonen' en 'woonzorgcomplexen' eind 2014. Er zijn op dit gebied zowel inspanningen vereist in de bestaande woonwijken als in de nieuwe wijk Westergouwe. De herhuisvesting vanwege wijkontwikkeling en woonzorgvernieuwing vraagt ook om voldoende huisvestingmogelijkheden.

Woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van woningen van groot belang. De gemeente zal investeringsvoornemens in woningen positief tegemoet treden. Aangezien kwaliteitsverbetering veelal gepaard gaat met de wens tot aan-, op-, of bijbouwen zullen vrijstellingenbevoegdheden in bestemmingsplannen bij bouwaanvragen voor uitbreidingen van woonruimte ruimhartig doch met respect voor belangen van omwonenden worden toegepast. Ook bij het vaststellen of herzien van bestemmingsplannen zullen ruime mogelijkheden worden vastgelegd.

Verder vraagt dit om toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen in ieder geval levensloopbestendig, duurzaam, veilig, en ruim gedimensioneerd. Ook wonen en werken moeten meer verweven worden. Toekomstgericht betekent daarom niet alleen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren toepassen, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hogere verdiepingshoogten. In Westergouwe maar waar mogelijk ook elders, worden projectgewijze standaarduitbreidings- en aanpassingsmogelijkheden toegepast.

De Monitor Woonvisie (2011) bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn dan nu is voorzien. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.

Voortzetten van het 'realistische' bouwprogramma acht het college van burgemeester en wethouders de meest reële strategie waarbij de gemeente elke kans aangrijpt om met ontwikkelende partijen te zoeken naar het juiste (consumentgerichte) programma dat aansluit op de vraag. Overigens kan er een spanning bestaan tussen een, uit de vraag voortkomende, gewenste aanpassing van woningbouwplannen en de beperkte sturingsmogelijkheden die een gemeente heeft.

De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft mede door de nog voortdurende economische crisis van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen. De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De gemeente heeft een aanzienlijke reductie in haar woningbouwprogramma tot 2020 waaronder ook voor Westergouwe aangebracht. Uitgangspunt is daarbij een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit doet zij door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen.

Visie op Levensloopbestendig Gouda

Met de Visie op Levensloopbestendig Gouda (2004) in aanvulling op de nota Wonen en Zorg op Maat (1996) is bepaald dat iedere Goudse wijk levensloopbestendig zou moeten zijn in 2015. Een 'levensloopbestendige wijk' is een (buiten)gewone wijk waar het voor iedereen aantrekkelijk wonen is vanwege een breed en divers aanbod van voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. De wijk is zo ingericht dat ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, psychische en/of maatschappelijke functiebeperking er zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen, ook als de behoefte aan zorg en ondersteuning steeds groter wordt.

In 2015 zou in elke Goudse wijk het volgende aanbod aanwezig moeten zijn:

  • één zorgkruispunt met eventueel één of meerdere zorgsteunpunten als (uitval)basis voor zorgverlening;
  • één of meerdere activiteitencentra waarin welzijnsactiviteiten en diensten worden georganiseerd of van waaruit deze activiteiten en diensten dichtbij huis te halen zijn;
  • 24-uurs zorg, zorg op afroep en zorg op afspraak - zowel planbare als onplanbare;
  • een front office met verbinding naar coördinatiepunten;
  • per 10.000 inwoners in één of meerdere zones van 200 meter rond het zorgkruispunt en de eventuele zorgsteunpunten: 58 onzelfstandige woonruimten met intramurale 24-uurs zorg en toezicht, 45 geclusterde onzelfstandige woonruimten met 24-uurs zorg en toezicht in 2 á 3 clusters, 50 beschutte (on)zelfstandige woonruimten met extramurale 24-uurs zorg bij 2 á 3 aanleunpunten, 120 zelfstandige levensloopbestendige woonruimten voorzien van domotica in 1 á 3 woonzorgcomplexen met complexgebonden thuiszorg en 130 zelfstandige levensloopbestendige en/of aangepaste woonruimten met individueel permanente thuiszorg.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:


  • " 4.1.1 Bodem

  • " 4.1.2 Luchtkwaliteit

  • " 4.1.3 Geluid

  • " 4.1.4 Bedrijven en Milieuzonering

  • " 4.1.6 Flora en fauna

  • " 4.1.7 Externe veiligheid


Alle informatie over de milieuaspecten van beoogde herontwikkeling is gebaseerd op het Milieukundig advies Woningbouw naast Tweede Moordrechtse Tiendeweg 16 te Gouda (Omgevingsdienst Midden-Holland, projectnummer 2014046232, juni 2014).

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten
Ten behoeve van de woningbouw is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (HistorischBodemonderzoek Locatie: Tweede Moordrechte Tiendeweg tussen nr. 14 en nr. 16 te Gouda, CSO, 17 juni 2014, projectnummer 14M1066).


De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn:

  • 1.
    Op basis van alle beschikbare informatie waren op de locatie tot circa 2007 kassen voor glastuinbouw gelegen. Tussen 2007 en 2009 zijn de kassen gesloopt. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn sinds de sloop van de kassen meerdere woningen gebouwd.
  • 2.
    Op de locatie heeft in 1993 en in 2000 een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper, lood, kwik en zink aangetroffen en in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan koper, lood, kwik en nikkel. In het grondwater is in 2000 een licht verhoogde concentratie chroom aangetroffen.
  • 3.
    In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen bodemverontreinigingen aanwezig, welke van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit van onderhavige onderzoekslocatie.
  • 4.
    De locatie is gelegen in Zone 19 'Buitengebied - Overig' van de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctieklasse van de grond is AW2000 (landbouw/natuur). De ontgravingsklasse voor de bovengrond is Wonen en voor de ondergrond AW2000 (landbouw/natuur).
  • 5.
    De locatie bevindt zich niet in een zone waar een verkennend bodemonderzoek wordt vereist bij het toekomstig gebruik "Wonen met moestuin" of "Wonen met (sier)tuin". Het toekomstig gebruik voor onderhavige locatie is Wonen met tuin.
  • 6.
    Op de locatie heeft een bodembedreigende activiteit (glastuinbouw; NSX-score 298) plaatsgevonden, maar voorgaande onderzoeken hebben in voldoende mate aangetoond dat de voormalige activiteiten geen bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.
  • 7.
    In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen is geen verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit bodem zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, o.a.:

Woningbouw: ? 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ? 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Onderzoek en resultaten
De ontwikkeling van één woning valt ruim onder de grens van het NSL. Daarom kan de ontwikkeling doorgang vinden.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagaan of de locatie waar de woning gesitueerd is een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. In de figuur hieronder is aangegeven wat de concentratie is van NO2 en PM10 in de omgeving van de locatie (N207 en Koningin Wilhelminaweg). Deze blijkt voor beide stoffen te liggen onder de 35 µg/m3. Deze concentraties liggen onder de grenswaarde.

(kaartje)

5.1.3 Geluid

Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.


Wettelijk kader
De Wet geluidhinder "werkt" met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u. De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld in het Geluidregister Spoor van 7 maart 2014. Op grond van de Wet geluidhinder is voor het industrieterrein Kromme Gouwe op 12 december 2007 een geluidszone vastgesteld.
De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. woningen verstaan (art. 1 Wgh).
In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van een 30 km/uur-weg in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.
In onderstaande tabel 2.1 is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden per geluidsbron voor dit bouwplan.

 

Bestemming   Geluidsbron   Geluidsbelasting Lden in dB  
    Voorkeurs-
grenswaarde  
Maximale
grenswaarde  
Nieuw te bouwen woning Tweede Moordrechtse Tiendeweg   Wegverkeer   48   53  
  Railverkeer   55   68  
  Industrie   501)   551)  
  • 8. Industrielawaai wordt uitgerekend in equivalente geluidsniveaus in dB(A)

Onderzoek en resultaten

Het bouwplan ligt buiten de geluidszones van de omliggende wegen.
De Sluisbrug/Nieuwe Broekweg dat ten oosten ligt aan het bouwplan is een doodlopende weg. De intensiteit van deze weg is daarmee zo laag dat de geluidsbijdrage van deze weg te verwaarlozen is.
Ook de Tweede Moordrechtse Tiendeweg is een doodlopende weg. Voor deze weg geldt ook dat de intensiteit van deze weg zo laag is dat de geluidsbijdrage van deze weg te verwaarlozen is.
In de nabije omgeving van het bouwplan zijn ook geen 30 km/u wegen gesitueerd.

Onderzoek naar de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai is daarmee niet noodzakelijk.

Het bouwplan ligt buiten de geluidszone van railverkeer, zoals deze is vastgesteld middels de Geluidregister Spoor van 7 maart 2014. Onderzoek naar de geluidsbelasting is daarmee niet noodzakelijk.

Op grond van de Wet geluidhinder is voor het industrieterrein Kromme Gouwe een geluidszone vastgesteld (12 december 2007). De gemeenteraad van Gouda heeft op 10 oktober 2012 het bestemmingsplan Oostpolder vastgesteld. Daarin is de geluidszone voor het industrieterrein Kromme Gouwe opgenomen.
De nieuw te bouwen woning ligt binnen de zone van het industrieterrein Kromme Gouwe. Berekend is ter plaatse van het bouwplan de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein.


In onderstaande figuur zijn de berekeningsresultaten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0604BPtmt14a-DF01_0002.png"

Geluidsbelasting industrielawaai Kromme Gouwe op 5 m in dB(A)


Uit bovenstaande figuur blijkt dat de geluidsbelasting t.g.v. industrielawaai lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De berekende waarde ter plaatse van het bouwplan bedraagt ca. 48 dB(A) etmaalwaarde. Voor dit plan is geen hogere waarde procedure noodzakelijk. De bedrijven op Kromme Gouwe worden niet belemmerd vanwege het niet vaststellen van een hogere waarde op deze locatie. Bij hogere geluidsemissies door de bedrijven zullen reeds eerdere vastgestelde hogere waarden ter plaatse van de omliggende woningen rondom het industrieterrein wellicht overschreden worden en daarmee de toename van de geluidsbelasting van niet toelaatbaar zijn. Daarmee is geborgd dat op deze locatie de geluidsbelasting t.g.v. industrieterrein Kromme Gouwe niet boven de 50 dB(A) etmaalwaarde zal komen.

Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer (Wm), Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wm en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.


De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.


Onderzoek en resultaten

Op het bedrijvenpark Gouwestroom is gezoneerd. In het zuidoostelijk deel zijn bedrijfscategorieën toegestaan tot en met categorie 4.1 met een richtafstand van 200 meter. In het noordwestelijk deel zijn bedrijfscategorieën toegestaan tot en met categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. De beoogde woning valt niet binnen één van deze richtafstanden. Het garagebedrijf aan de Voltaweg valt onder categorie 2 (richtafstand 30 meter), maar ligt ruim meer dan 30 meter van de beoogde woning. Er zijn dus geen belemmeringen vanuit het bedrijventerrein voor de woning.
De afstand van de woning tot sportpark Donk (categorie 3.1) is 115 meter en de locatie van de woning voldoet daarmee aan de richtafstand van 50 meter.


Conclusie

Vanuit bedrijvigheid en milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.5 Flora en fauna
  • Wettelijk kader

  • Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; Natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

  • De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening". Het betekent dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

  • Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:


" Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);


" Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);

      • a.
        " Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

  • Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

  • De gemeente Gouda kent in haar Groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen.

  • Onderzoek en resultaten
    Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is door de ODMH een literatuurstudie ecologie uitgevoerd (opgenomen in het Milieukundig Advies Woningbouw naast Tweede Moordrechtse Tiendeweg 16 te Gouda (ODMH, projectnummer 2014046232, juni 2014). De belangrijkste conclusies hieruit staan hieronder weergegeven.

  • Gebiedsbescherming
    Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 3,8 km meter afstand ten oosten van het plangebied. De ontwikkeling van de woning is zo kleinschalig dat ze niet tot een verwachte toename van de emissie van stikstof op die afstand zal leiden.
    Effecten in het kader van EHS en andere (provinciaal) beschermde gebieden zijn uitgesloten, door afwezigheid van deze gebieden in of in de directe omgeving van het plangebied.
    Op ruim 300 meter van het plangebied ligt een provinciaal aangewezen 'belangrijk weidevogelgebied'. De afstand is zodanig dat negatieve effecten als gevolg van de woning uitgesloten kunnen worden.

  • Soortbescherming
    Het plangebied is grotendeels verhard. De onverharde delen met aangeplante vegetatie impliceert een voedselrijke en verstoorde bodem. Deze omstandigheden zijn ongeschikt voor het voorkomen van (strikt) beschermde flora.
    Het voorkomen van andere (strikt) beschermde grondgebonden zoogdieren dan de waterspitsmuis wordt op basis van algemene verspreidingsgegevens uitgesloten. Het plangebied bevat geen geschikt biotoop voor de waterspitsmuis.
    Door het ontbreken van gebouwen in het plangebied kunnen gebouwgebonden vleermuissoorten worden uitgesloten. De holten in de stam van de omvangrijke boom in het plangebied is alleen geschikt voor boombewonende ruige dwergvleermuis. Deze soort kan de boom gebruiken als paarlocatie tijdens het paarseizoen. De bomen in de omgeving van het plangebied zijn hiervoor geschikt. Negatieve effecten op exemplaren en de staat van instandhouding van de ruige dwergvleermuis en andere vleermuissoorten zijn daarom uitgesloten.
    De omgeving van het plangebied is geschikt als foerageergebied en vliegroutes voor veel vleermuissoorten. De bouwactiviteiten tasten deze functies niet direct aan, omdat geen (potentiële) belangrijk foerageergebied en vliegroutes direct aangetast wordt. Wel is het noodzakelijk om bij het gebruik van verlichting er op te letten dat licht niet uitstraalt op watergangen en/of het weiland.
    Vaste verblijfplaatsen van vogels in de boom van het plangebied worden uitgesloten vanwege de geïsoleerde positie van deze boom nabij menselijke activiteiten. Verstoring van weidevogels zou tijdens de werkzaamheden in zodanig beperkte mate kunnen optreden dat er geen reden is om compenserende of mitigerende maatregelen toe te passen. Het verharde plangebied is niet geschikt voor de in de Oostpolder gesignaleerde vogelsoorten. Eventuele kap van de boom kan buiten het broedseizoen plaatsvinden, of vlak na een inspectie door een deskundige. In verband met de aanwezigheid van oeverzwaluwen in de omgeving wordt afgeraden bouwzand onbeheerd te laten in het begin van het broedseizoen.
    Het voorkomen van (strikt) beschermde amfibieënsoorten wordt op basis van algemene verspreidingsgegevens en soortgericht onderzoek uit 2011 uitgesloten.
    De bouw van de woning bedreigt geen beschermde reptielen.
    Het is aannemelijk dat de (strikt) beschermde bittervoorn en kleine modderkruiper in de sloot bij het plangebied kunnen voorkomen. Aantasting van de oevers en/of bodem van deze watergang kan alleen plaats vinden na verlening van een ontheffing van de Flora- en faunawet.
    Het voorkomen van platte schijfhoren in het gebied is aangetoond. Deze soort is alleen te vinden op een goed ontwikkelde watervegetatie. Als deze aanwezig is in de te dempen sloot kan aantasting van de oevers en/of bodem van deze watergang kan alleen plaats vinden met een ontheffing van de Flora- en faunawet.

  • Conclusie

Het onderwerp ecologie staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg, mits geborgd wordt dat voor de mogelijke slootdemping een werkprotocol wordt opgesteld waarmee een ontheffing kan worden aangevraagd waardoor eventueel aanwezige beschermde vissensoorten en de platte schijfhoren zorgvuldig worden behandeld.


5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.


Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.


Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2014 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.


Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.


Onderzoek en resultaten
In het bestemmingsplan 'Oostpolder' is aangegeven zijn een viertal potentiële risicobronnen genoemd, zijnde de provinciale weg N207, het spoor Gouda - Rotterdam/Den Haag (traject 67), de vaarwegen Gouwekanaal en de Hollandsche IJssel en de bovengrondse propaantanks. De locatie waar de woning ontwikkeld wordt ligt buiten het invloedgebied (200 meter zone) van zowel de weg als het spoor. De vaarwegen zijn in het Basisnet water opgenomen als groene vaarweg, zonder beperkingen voor de ruimtelijke ordening. Er zijn geen tanks aanwezig in de omgeving met hun invloedsgebied over de beoogde woning.

Conclusie
Er zijn voor EV geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Milieu Effect Rapportage

 Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..


1 Een plan-m.e.r.

Ze is wettelijk verplicht wanneer:

a. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).


2 Een project- of besluit-m.e.r.


Ze is wettelijk verplicht wanneer:
a. De activiteit genoemd is in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r.
b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.


3 Een m.e.r.-beoordeling
Ze is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten
De bouw van de woning valt onder categorie D11.2 en ligt onder de getalsmatige drempelwaarden van kolom 2. Ze is hiermee vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig.
De omvang van het project is ruim onder de drempelwaarde van kolom 2. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van cumulatie met woningen in de omgeving. Het gebruik van hulpbronnen of de productie van afvalstoffen is niet uitzonderlijk. De woning zal niet leiden tot verontreiniging, hinder of verhoging van risico op ongevallen. De locatie kent geen beschermde status op basis van natuurwetgeving. De locatie kent deels een hoge verwachting en deel een lage verwachting op de archeologische beleidskaart van de gemeente Gouda. Op basis van deze verwachtingen is er een archeologievergunning nodig bij bodemverstorende ingrepen groter dan respectievelijk 100 m2 en 1000 m2 . Hiermee worden eventuele archeologische waarden voldoende beschermd. Zoals in voorgaande hoofdstukken is beargumenteerd zijn de effecten niet onaanvaardbaar. Het is daarom niet te verwachten dat de bouw van de woning ernstige milieugevolgen kan hebben die het volgen van een procedure m.e.r.-beoordeling nodig maakt.

Conclusie
Het bestemmingsplan is vormvrij m.e.r-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die een procedure m.e.r.-beoordeling nodig maken.

 

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

In de Waterverordening Rijnland (vastgesteld 14 oktober 2009) zijn normen vastgelegd voor waterkwantiteit voor de diverse gebruiksfuncties. Deze beperken zich tot de wateropgave gerelateerd aan oppervlaktewater. Het gaat niet in op de wateropgave, die gerelateerd is aan hemel- en grondwateroverlast.

De in dit verband belangrijkste bepalingen zijn:

Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt, als norm binnen bebouwde kom een gemiddelde overstromingskans van:

  • a. 1/100 per jaar voor bebouwing, niet zijnde glastuinbouw;
  • b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;
  • c. 1/10 per jaar voor het overige gebied;

Wat betreft de bebouwing binnen de bebouwde kom is onderscheid gemaakt tussen:

  • het gebied dat is bebouwd. Hiervoor geldt de norm van 1/100 per jaar, vanwege de hoge economische waarde. Onder bebouwd gebied wordt hier niet alleen bebouwing in enge zin verstaan, maar ook bebouwing met bijvoorbeeld wegen en spoorwegen kunnen daaronder worden verstaan;
  • het overige gebied, zoals openbaar groen en sportvelden. Hiervoor geldt een norm van 1/10 per jaar. Dit vanwege de relatief lage economische waarde van dat gebied en de onevenredige kosten van de benodigde maatregelen die gemoeid zijn met het realiseren van een hogere norm
5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

Het oppervlaktewater binnen de gemeente Gouda wordt door twee hoogheemraadschappen beheerd. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

5.3.3.1 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2010-2015 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

5.3.3.2 Keur en Beleidsregels

Per 2009 zijn bij de waterbeheerders een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat de Hoogheemraadschappen hun taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kunnen uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als de waterbeheerder daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van de waterbeheerder nader uitgewerkt.

5.3.3.3 Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geven de waterbeheerders de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.3.3.4 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

Onderzoek en resultaten

De bouw van een vrijstaande woning op een volledig verharde kavel (parkeerterrein) ledit niet tot een toename van het bebouwde/verharde oppervlakte. Watercompensatie is derhalve niet nodig.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplanontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14a. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Tweede Moordrechtse Tiendeweg 14a schept een planologisch kader voor de bouw van een woning binnen de lintbebouwing aan de Tweede Moordrechtse Tiendeweg (noordzijde). Deze nieuwe situatie is vertaald in de regels en op de Verbeelding.

 

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente 2013

In het bestemmingsplan hebben de gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, algemene bouwregels en regels voor parkeren, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels

Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel (artikel 13) is de titel van het bestemmingsplan.

In alfabetische volgorde zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Bestemming Tuin (artikel 3

Bestemming Verkeer (artikel 4)

Bestemming Water (artikel 5)

Bestemming Wonen (artikel 6)

Bestemming Waarde-archeologie (artikel 7)

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt gezekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar. Met de eigenaar van het perceel grond is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de kosten zijn verhaald.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Inspraakprocedure (indien van toepassing)

Vooruitlopend op deze bestemmingsplanprocedure heeft de eigenaar/ontwikkelaar omwonenden aan de Tweede Moordrechtse Tiendeweg in kennis gesteld van zijn voornemen. Zwaarwegende bezwaren zijn niet geuit.

7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is digitaal aangeboden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Uit deze digitale toetsing is gebleken dat het voorontwerp past binnen het provinciale ruimtelijke beleid en dat het voorontwerp niet behoeft te worden toegezonden.

In het kader van de watertoets is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het Hoogheemraadschap heeft een positief wateradvies gegeven omdat de waterstaatkundige belangen niet of slechts beperkt worden beinvloed.

7.3.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 juli tot en met 2 september ter inzage gelegen. Er is een schriftelijke zienswijze ingediend. In de Nota van beantwoording is deze schriftelijke zienswijze van commentaar voorzien. Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd door de gemeenteraad vastgesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Bijlagen

Bijlage 1 Nota beantwoording overleg en inspraak (eventueel apart invoegen als losse PDF)

N.v.t.

Bijlage 2 Nota beantwoording zienswijzen (eventueel apart invoegen als losse PDF)

N.v.t.

Bijlage 3 Onderzoeksrapporten (apart invoegen als PDF)

Milieukundig advies Woningbouw naast Tweede Moordrechtse Tiendeweg 16 Omgevingsdienst Midden-Holland van juni 2014.

Bijlagen bij Milieukundig advies:

1. Historisch Bodemonderziek locatie Tweede Moordrechtse Tiendweg tussen nr 14 en 16 van CSO d.d. 17 juni 2014 projectnummer 14M1066.

2. Quick-scan ecologie t.b.v. ontwikkeling van de Oostpolder (toetsing aan de natuurwetgeving) d.d. 8 november 2010.