Plan: | BP Oosthoef 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.0104BPOosthoef7-DF01 |
Op de locatie Oosthoef 7-9 te Gouda is recent het schoolgebouw van basisschool de Oosthoef gesloopt. Het plangebied ligt momenteel braak en voor de locatie is een nieuwe functie gevonden. Knarrenhof Oosthoef zal op deze plek gerealiseerd worden. Dit betreft een project met 24 levensloopbestendige en onderhoudsarme appartementen dat middels collectief particulier opdrachtgeverschap wordt gerealiseerd.
De locatie ligt binnen het plangebied van bestemmingsplan Plaswijck (september 2010). Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Omdat het realiseren van woningen niet past binnen dit bestemmingsplan dient de bestemming gewijzigd te worden.
Het plangebied ligt ten noordwesten van de historische kern van Gouda in Plaswijck . Het betreft het terrein van de voormalige basisschool de Oosthoef, op het adres Oosthoef 7-9. Het plangebied omvat het voormalige basisschoolterrein en wordt omringd door woonbebouwing. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied globaal aangeduid.
Afbeelding: Ligging plangebied
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Plaswijck' dat in september 2010 onherroepelijk is geworden. In het huidige bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Maatschappelijk'. De realisatie van Knarrenhof is in strijd met deze bestemming. Daarnaast past het beoogde plan niet binnen de huidige bouwmogelijkheden. Derhalve dient een (postzegel)bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor het plangebied zullen bestemmingen worden opgenomen die wonen op deze locatie toestaan.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Plaswijck
Het bestemmingsplan BP Oosthoef 7 bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).
De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.
De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.
Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.
De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag en de regio Midden-Holland op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.
De wijk Plaswijck is de meest noordelijke wijk van de stad Gouda. De wijk is te typeren als een jaren zeventig wijk en telt ruim 13.000 inwoners. De circa 5.500 woningen zijn voornamelijk eengezinswoningen. Bijna de helft van deze woningen behoort tot de sociale huursector.
De belangrijkste verkeersader in het plangebied is de Burgemeester Van Reenensingel, die deel uitmaakt van de stadsring. Deze verkeersader deelt het plangebied als het ware op in twee delen.
In het grootste deel van het plangebied, ten noorden van de Burgemeester Van Reenensingel, is voornamelijk woonbebouwing aanwezig. Ook is daar het winkelcentrum Bloemendaal gesitueerd en zijn er enkele basisscholen aanwezig. De doorgaande weg in dit gebied is de Ridder van Catsweg/Plaswijckweg. Vanaf deze weg worden de diverse woonbuurten en het winkelcentrum ontsloten.
Ten zuiden van de Burgemeester Van Reenensingel zijn naast woonbebouwing ook diverse voorzieningen aanwezig, zoals een verpleeghuis, diverse scholen, sportzalen en bedrijvigheid.
Eén van de voorzieningen ten noorden van de Burgemeester Van Reenensingel is dus de basisschool de Oosthoef welke recent is gesloopt.
Het plangebied wordt gekenmerkt door haar oorspronkelijke functie. In het plangebied stond namelijk voor kort nog een schoolgebouw. Het pand en de omgeving werden gebruikt door de basisschool de Oosthoef. De omgeving rond de school was verhard en werd gebruikt als schoolplein. Dit schoolplein sluit verder aan op 't Groene Eiland, een groen gebied te midden in de wijk Plaswijck. ten noorden van het plangebied is de Jenaplanschool Het Vlot gelegen. De verdere omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als woongebied. Verdere faciliteiten zijn te vinden in winkelcentrum Bloemendaal ten zuiden van het plangebied.
Het plangebied ligt braak en is al een tijd niet meer in gebruik als basisschool. Daarom is gezocht naar een nieuwe functie voor het plangebied. In Gouda bleek een grote groep (oudere) mensen geïnteresseerd te zijn het woonconept Knarrenhof. Knarrenhof heeft samen met deze groep mensen een plan ontwikkeld voor de locatie Oosthoef. Het plan betreft de realisatie van 24 levensloopbestendige en onderhoudsarme appartementen. In de Oosthoef komen gelijkgestemde mensen te wonen die naar hun buren omkijken.
De bebouwingsstructuur in de omgeving van de locatie bestaat uit rechte, korte stroken met eengezinswoningen of kleine appartementen. De stroken zijn veelal zodanig gesitueerd dat achtertuinen tegen elkaar aan liggen en de voorzijdes van de woningen aan de straten of aan erven liggen. De woningbouwstroken zijn gekromd en tuinen grenzen aan groenzones waarin zich wandelpaden en speelvoorzieningen bevinden (typische jaren ‘ 70 verkaveling).
Het Knarrenhof concept
Knarrenhof is een woonconcept dat wordt gerealiseerd in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Knarrenhof is een landelijke stichting met een maatschappelijk doel, namelijk de leeftijdsbestendige bouw van woongroepen voor onder andere zelfredzame senioren. De bewoners bepalen zelf hoe hun leefomgeving er uit komt te zien. Doel van Knarrenhof is niet alleen om woningen te realiseren voor deze doelgroep. Knarrenhof is namelijk bedoeld voor mensen die het leuk vinden elkaar af en toe te helpen, maar hierin geen verplichting willen. Het is immers geen woongroep. Wel is het een gemeenschap waar je van elkaars kennis/kunde en gezelschap profiteert. Dit is ideaal voor de moderne senior die zelfstandig wil blijven, en die steeds minder op mantelzorg en kinderen kan terugvallen.
Door Stichting Knarrenhof is zorgvuldig gekeken of de toekomstig bewoners passen binnen het woonconcept. Er zijn geen vastgelegde leefregels waaraan de bewoners zich dienen te houden, maar van bewoners die in de Oosthoef willen wonen worden er wel een aantal ongeschreven taken verwacht. Zo is het in de Oosthoef niet meer dan normaal zijn dat je voor een zieke buurman de hond uitlaat. Verder zal een bewonersvereniging/vereniging van eigenaren worden opgericht voor de toekomstige bewoners van de Oosthoef in Gouda. Deze vereniging bepaalt bijvoorbeeld welke invulling er wordt gegeven aan de gemeenschappelijke ruimte en tuin waarvan deze vereniging eigenaar is. De bewoners hebben daarmee een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de tuin en de gemeenschappelijke ruimte. Bij beslissingen van de vereniging over deze onderwerpen geldt steeds dat de meerderheid van de stemmen bepaald wat er gebeurd. Bewoners hebben daarmee direct invloed op hun eigen leefomgeving. Daarnaast zijn er nu ook al een aantal afspraken gemaakt. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat er slechts één auto per appartement is toegestaan.
De landelijk Stichting Knarrenhof blijft na de realisatie van de 24 levensloopbestendige en onderhoudsarme appartementen betrokken bij het plan. Zo zal Stichting Knarrenhof in samenwerking met de bewonersvereniging/vereniging van eigenaren monitoren hoe het wonen in de Oosthoef de bewoners bevalt. Bij eventuele problemen kan Stichting Knarrenhof ook worden ingeschakeld. Daarnaast zal bij het eventueel vrijkomen van een woning via de landelijke stichting Knarrenhof gezocht worden naar een nieuwe passende bewoner. Daarbij geldt altijd dat diegene die het hoogst op de wachtlijst als eerste in aanmerking komt voor de woning. Uiteraard zal door middel van een gesprek worden bepaald of die persoon past binnen de bestaande groep bewoners en de idealen die Knarrenhof heeft nastreeft. Zo wordt gewaarborgd dat het woon concept ook in de toekomst gehandhaafd blijft.
Programma (wonen)
Het programma voorzien in de bouw van 24 levensloopbestendige en onderhoudsarme appartementen in 3 lagen. Op de navolgende afbeeldingen zijn een aantal afbeeldingen weergegeven die een impressie geven van het plan. De afbeeldingen geven het voorlopige ontwerp weer. Qua vormgeving kan er nog het één en ander wijzigen.
Afbeelding: Uitsnede voorlopig ontwerp
Afbeelding: Uitsnede voorlopig ontwerp
Stedenbouwkundig plan
De appartementen worden n een U-vorm gerealiseerd met de open wand in de richting van het water. In deze richting in verband met de bezonning en het uitzicht op het omliggende park. De U-vorm komt voort uit het idee om het complex te realiseren in de vorm van een hofje waar ontmoeting centraal staat. De ontwikkeling betreft namelijk een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap project waarbij de initiatiefnemers naar elkaar willen omkijken en voor elkaar kunnen zorgen. De gekozen stedenbouwkundige opzet zorgt ervoor dat de bewoners dit ook kunnen. De ontwikkeling voorziet namelijk in een gemeenschappelijke tuin en ruimte. De gemeenschappelijke tuin grenst aan het openbaar groen en het complex is zo ingericht dat ontmoeting mogelijk wordt gemaakt. Dit sluit aan op één van de gedachten waarbinnen de typische jaren 70 wijk Plaswijck is ingericht. Tuinen grenzen aan groenzones waar ontmoeting wordt mogelijk gemaakt.
Parkeren en ontsluiting
Parkeren vindt plaats ten westen van het appartementengebouw. De parkeerplaatsen bevinden zich op korte loopafstand van de woningen en worden landschappelijk ingepast binnen het groene gebied. Het parkeerterrein zal via het noordelijk deel van het parkeerterrein worden ontsloten op de bestaande infrastructuur. Deze ontsluiting maakt het geplande parkeerterrein toegankelijk. Verder wordt er een voet/fietspad aangelegd die de appartementen met het parkeerterrein verbindt. Deze route kan ook gebruikt worden voor hulpdiensten in het geval van calamiteiten. Op het aspect parkeren wordt wat betreft de parkeernormen verder ingegaan in 4.1.3.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.
In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten waardoor zuinig ruimtegebruik wordt bevorderd en overprogrammering en leegstand worden tegengegaan. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening. De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan overigens doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. De aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging (van de behoefte) moet worden gemaakt. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen bestaand bebouwd gebied en kan worden gezien als herstructureringslocatie waarbij een nieuwe invulling wordt gegeven aan leegstaand gebouw (welke momenteel gesloopt wordt en braak komt te liggen). Door deze ontwikkeling wordt verpaupering voorkomen. Bovendien voorziet de ontwikkeling in een lokale en regionale behoefte aan extra woningen voor ouderen die langer zelfstandig thuis willen wonen. Het project is regionaal afgestemd door middel van opname in de regionale woningbouwlijst.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met één van de nationale belangen. De ladder voor duurzame ontwikkeling is doorlopen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Omgevingsvisie en Verordening Ruimte
Op 1 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland in werking getreden. De nieuwe visie is beleidsneutraal ten opzichte van de voorheen geldende Provinciale Structuurvisie. Met het nieuwe beleid sorteert de provincie voor op de komst van de Omgevingswet door alle sectorale beleidsvisies te integreren in één document. De Omgevingsvisie bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante operationele beleid is opgenomen in het programma Ruimte.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke bijdraagt aan de provinciale ambities om te bouwen binnen de bestaande bebouwde ruimte en de ruimtelijke kwaliteit te vergroten. Omdat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, is ook de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie paragraaf 4.1.1) Zowel de Omgevingsvisie als de Verordening Ruimte vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode in Gouda zijn voorzien.
Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Binnen deze veranderende regionale positie en context, heeft de gemeente specifieke opgaven en utigangspunten benoemd.
De opgaven die de gemeente heeft gesteld, zijn:
De opgaven hebben geleid tot een aantal uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Gouda. Deze uitgangspunten leggen de basis voor de plankaart 2020 en een visiekaart 2030. De uitgangspunten zijn opgebouwd in een viertal stappen:
Bij elke stap zijn uitgangspunten ofwel ambities geformuleerd voor de toekomst.
Op de voormalige schoollocatie in de wijk Plaswijck worden middels particulier opdrachtgeverschap appartementen ontwikkeld voor ouderen die langer zelfstandig willen wonen. Leegstand en verpaupering van het voormalig schoolterrein worden zo voorkomen. Naast de 24 appartementen wordt er extra groen gerealiseerd. Het plan is niet als ontwikkeling in de structuurvisie opgenomen, maar sluit wel aan bij de uitgangspunten 'realiseren van voldoende gedifferentieerde en aantrekkelijke woonmilieus', 'versterken van het leefklimaat in wijken' en 'benutten van de groene omgeving'.
Afbeelding: Uitsnede visiekaart
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past past in de beleidslijn van de structuurvisie.
Nota Belvedère
In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.
Besluit ruimtelijke ordening
Op grond van artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.
Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Beschermd Stadsgezicht
De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. De bebouwing, in het plangebied, valt buiten deze aanwijzing.
Nota Cultuurhistorie
De Nota Cultuurhistorie (2004) behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.
Erfgoedvisie
Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie in 2004 is er veel veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zijn weggevallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid zal worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de periode vanaf 2014 wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma.
Cultuurhistorische Analyses
Om bij wijziging te kunnen toetsen of de waardevolle elementen van een beschermd monument zoveel mogelijk behouden blijven, is voor elke wijziging van een beschermd monument een vergunning nodig van burgemeester en wethouders. Dit geldt voor het gehele pand, inclusief interieur, bijgebouwen tuininrichting, bomen etc.
Jonge Bouwkunst betreft gebouwen en stedenbouwkundige structuren die tot stand gekomen zijn in de periode 1850-1940 en die qua verschijningsvorm bepalend zijn in het stedenbouwkundig of architectonisch beeld. De cultuurhistorische waarden hiervan hebben betrekking op het uitwendige van het betreffende object. Daarom is in de monumentenverordening bepaald dat voor (sloop of verbouw van) Jonge Bouwkunst een lichte monumentenvergunning is vereist. Er geldt dus geen inwendige bescherming. Bedoeld is om ingrepen die de verschijningsvorm ernstig kunnen aantasten (zoals dakkapellen, grote uitbouwen, plaatsen kunststof kozijnen) zorgvuldig te kunnen toetsen.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.
Naar aanleiding van de Nota Cultuurhistorie (2004) is in 2005 een inventarisatie gemaakt van de naoorlogse architectuur en stedenbouw (1945-1965). In 2007 verscheen de Waardering Gouda naoorlogse architectuur en stedenbouw als logisch vervolg hierop.
In de Inventarisatie wordt een uitvoerige beschrijving en analyse gegeven van de wijken en buurten in Gouda, evenals een lijst van gebouwen. De teksten zijn gebaseerd op historisch onderzoek, interviews met betrokkenen en een schouw. Op lokaal niveau geeft de inventarisatie een goed overzicht van de omvangrijke naoorlogse bouwproductie in Gouda. Uit de inventarisatie blijkt dat Gouda in de periode 1940-1965 ruimtelijk een grote groei doormaakte.
De Waardering is behulpzaam bij het bepalen van de toekomstige omgang met de gebouwen en gebieden uit deze periode. De inventarisatie en waardering zijn complementair aan elkaar. In deze waardering is bijvoorbeeld niet opnieuw de historische context genoemd.
Uit inventarisatie en waardering van de naoorlogse architectuur en stedenbouw binnen het plangebied Plaswijck is gebleken dat er geen ensembles, structuren en objecten zijn die vanuit het bovenstaand kader waardevol zijn.
In het plangebied zijn eveneens geen gemeentelijke monumenten aangewezen. Uit inventarisatie en waardering van de naoorlogse architectuur en stedenbouw binnen het plangebied Plaswijck is gebleken dat er geen ensembles, structuren en objecten zijn die vanuit het bovenstaand kader waardevol zijn. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Daarmee is het aspect cultuurhistorie voor de ontwikkeling van woningbouw op deze locatie gerespecteerd.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Het plangebied kent geen hoge archeologische verwachting en er zijn geen hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Het plangebied kent geen hoge archeologische verwachting en er zijn geen hoogwaardige gebieden. Er hoeft daarmee geen archeologisch onderzoek plaats te vinden en ook wordt er geen dubbelbestemming voor het plangebied opgenomen. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Structuurvisie Groen en notitie Groen, Groener, Gouda
In de evaluatie in 2017 van het toen geldende Groenstructuurplan is geconstateerd dat de oppervlakte openbaar groen in Gouda is afgenomen. Dit is in tegenspraak met het geformuleerde beleid waarin werd gesteld dat de oppervlakte minimaal gelijk moest blijven. Om bij planontwikkelingen randvoorwaarden te kunnen stellen voor te realiseren groen heeft de gemeenteraad daarom de notitie 'Groen, Groener, Gouda' (december 2017) en de Structuurvisie Groen (6 maart 2019) vastgesteld. Groen is immers van groot belang voor de leefbaarheid en voor klimaatadaptatie.
De Goudse Structuurvisie Groen gaat allereerst uit van behoud van bestaand openbaar groen, water en bomen (beleidsregel 1). Daarnaast zet de gemeente in op de groei van het areaal openbaar groen. Wanneer het openbaar groen bij planontwikkelingen nog geen 15% van het totale plangebied beslaat, dient dit te worden aangelegd (beleidsregel 2). Is dit niet mogelijk binnen het plangebied dan zijn er nog mogelijkheden voor compensatie maatregelen tot 50% van de groenopgave. Bijvoorbeeld de aanleg van groene daken en gevels (beleidsregel 3). Blijft er dan nog een groenopgave staan dan is er nog de mogelijkheid tot financiële compensatie aan het groenfonds (beleidsregel 4). Wanneer toepassing van de beleidsregels 2 tot en met 4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college besluiten tot ontheffing of afwijking van de groenopgave (beleidsregel 5).
Voor onderhavige planontwikkeling geldt dat de verharding in de nieuwe situatie aanzienlijk minder zal zijn dan in de oude situatie. De gronden met de bestemming Groen zullen openbaar toegankelijk zijn en minimaal 15% van het plangebied vormen. Op navolgende afbeelding is dit weergegeven.
Afbeelding: Percentage groen in het plangebied
In het voorlopig ontwerp is een groot gedeelte van het plangebied aangeduid als parkeerterrein. Een mogelijkheid is dat dit parkeerterrein als een groene parkeerplaats zal worden ingericht. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zal ook gebruik gemaakt worden van de bestemming Groen waarmee voor bepaalde gronden wordt vastgelegd dat deze bestemd zijn voor groenvoorzieningen. Binnen de bestemming Groen wordt het voor een gedeelte van de bestemming mogelijk gemaakt om een groene parkeerplaats te realiseren.
Bij de positionering van het appartementencomplex is er verder voor gekozen om het gebouw zo ver mogelijk naar het zuiden te schuiven. Zo kunnen de gemeentelijke bomen in het noordelijk deel van het perceel zoveel mogelijk worden behouden.
Afbeelding: Gemeentelijke bomen
Bomenverordening
De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Conform Gouds beleid geldt er een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Groen en notitie Groen, Groener, Gouda en de bomenverordening.
Mobiliteitsplan
Door de raad is in september 2017 het mobiliteitsplan Gouda 2017-2026 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.
Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.
De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2026 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.
Parapluherziening parkeren
Op 21 november 2018 heeft de raad van de gemeente Gouda de Parapluherziening Parkeren vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de Reparatiewet BZK 2014 die er toe leidde dat de parkeernormbepaling en andere stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening zijn komen te vervallen. Als gevolg hiervan hebben deze bepalingen geen aanvullende werking meer op bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening aan gemeentelijke parkeernormen kan worden getoetst. In de bestemmingsplannen die na 2014 zijn vastgesteld zijn daarom aanvullende regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Dit zijn echter geen eenduidige regelingen. Bovendien zijn er ook nog bestemmingsplannen van voor 2014 waarin nog niets geregeld is ten aanzien van parkeren. Vandaar dat besloten is om voor het gehele gemeentelijk grondgebied de parkeernormen door middel van een parapluherziening vast te leggen. Het doel van deze parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen in Gouda. Dit paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het parkeerbeleid. Deze parapluherziening is een bestemmingsplan dat als een paraplu over andere, al bestaande bestemmingsplannen (en wijzigings- en uitwerkingsplannen) van de gemeente Gouda heen hangt. Het bepaalt dat de regels ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ die zijn opgenomen in alle vigerende plannen vervallen en worden vervangen door de regels die zijn opgenomen in deze parapluherziening. Voor de bestemmingsplannen waarin niets geregeld was inzake het aspect ‘parkeren’, gelden deze regels als aanvulling.
Bij nieuwe bestemmingsplannen zullen de regels uit de Parapluherziening Parkeren worden overgenomen in de regels van het betreffende bestemmingsplan.
De gemeente Gouda stelt parkeernormen voor woningen op basis van het GBO. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen woningen van minder dan 85 m2 (klein), 85 m2 - 110 m2 (midden) en groter dan 110 m2 (groot). Voor onderhavige ontwikkeling ziet de parkeerbehoefte er dan als volgt uit:
Woning in GBO | Aantal woningen | Categorie | Parkeernorm | Totaal pp |
93 m2 GBO | 6 | woningen midden | 1,8 | 10,8 |
92 m2 GBO | 6 | woningen midden | 1,8 | 10,8 |
81 m2 GBO | 6 | woningen klein | 1,6 | 9,6 |
71 m2 GBO | 6 | woningen klein | 1,6 | 9,6 |
40,8 |
In totaal zouden er volgens de parkeernormen van de gemeente Gouda dus 40,8 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Wanneer er echter wordt gekeken naar het gemiddelde GBO van de appartementen dan laat dit een wat genuanceerder beeld zien. Het gemiddelde GBO van de appartementen (84,25) ligt namelijk rond de ondergrens van de categorie 'woningen midden' in plaats van rond de bovengrens van 110 m2.
Volgens de Goudse parkeernorm zouden er dus 40,8 parkeerplaatsen nodig zijn voor onderhavige ontwikkeling. Hiervan zijn 33,6 parkeerplaatsen voor bewoners en 7,2 voor bezoekers. Een kwart van het bewonersdeel kan nog worden vervangen door deelauto's. Hierbij vervangt één deelauto 5 parkeerplaatsen. Wanneer er 2 deelauto's worden ingezet, komt de totale behoefte neer op 30,8 parkeerplaatsen. Met de 2 parkeerplaatsen die dan nog nodig zijn voor de deelauto's komt dit neer op 32,8 parkeerplaatsen. Op onderstaande schets is te zien dat er voldoende ruimte is binnen het plangebied om 33 parkeerplaatsen te realiseren. Ten behoeve van het parkeerterrein is op de verbeelding de aanduiding parkeerterrein opgenomen.
Afbeelding: Inrichtingstekening met daarin voldoende ruimte gereserveerd voor het benodigde aantal parkeerplaatsen
In de herziene gemeentelijke Welstandsnota (2017) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.
In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).
De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op drie verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:
Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.
Onderzoek en resultaten
Voor het plangebied geldt beperkte welstanszorg. Het beleid bij deze beschrijvingen op hoofdlijnen is gericht op behoud van het aanwezige karakter van de omgeving, zo gering mogelijke aantasting daarvan en het voorkomen van hinder voor derden. De toetsing aan deze richtlijnen zal ambtelijk plaatsvinden, veelal bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. Kleine bouwplannen, in gebieden die niet zijn vrijgesteld van toezicht, worden getoetst door een gemandateerd lid van de Welstandscommissie, die terzijde wordt gestaan door een ambtenaar. In bijzondere gevallen worden kleine plannen voorgelegd aan de Welstandscommissie. Het beleid is ook hier gericht op behoud en een zo gering mogelijke aantasting van het aanwezige karakter van de omgeving en het voorkomen van hinder voor derden
Over de plannen is al meerdere malen contact geweest met de welstandscommissie. Het definitieve bouwplan zal ook worden voorgelegd aan de welstandcommissie en zal door de commissie moeten worden goedgekeurd.
Conclusie
De ontwikkeling zal getoetst worden aan het beperkte welstandsbeleid.
Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020
Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk in het Samenwerkingsverband Zuidvleugel een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:
Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.
De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken.
Regionale Agenda Wonen Midden-Holland Plus 2013-2019
De Regionale Agenda Wonen (2013) is het vertrekpunt voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De eerste fase van de uitwerking heeft geresulteerd in een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie, een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Bij brief van 7 juni 2015 hebben de regionaal samenwerkende gemeenten in Midden-Holland de provincie geïnformeerd over de actualisatie van de 'regionale woonvisie', de Regionale Agenda Plus op basis van WBR 2013 en BP 2013. Bij brief verzonden op 5 november 2015 heeft de provincie de geactualiseerde 'regionale woonvisie' en het bijbehorende woningbouwprogramma voor blok 1 (2015-2024) aanvaard als kader voor verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 3 lid 1 en 2 van de Verordening Ruimte 2012. Voor blok 2 dient eerst aanvullend afgestemd te worden volgens het Regionale Afwegingskader Woningbouw. De aanvaarding geldt tot het moment waarop de provincie een besluit neemt over een nieuwe actualisering van de regionale woonvisie die de regio vóór 1 juli 2017 aan de provincie moet aanbieden. Als op dat tijdstip geen actualisering is aangeboden, vervalt de provinciale aanvaarding per 1 juli 2017.
Bij brief van 29 juni 2017 heeft de regio de provincie geïnformeerd over een update van het tot 1 juli 2017 aanvaarde 'regionale woonvisie' en bijbehorende woningbouwprogramma 2015-2024 inclusief doorkijk 2025-2034.
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland Plus 2013-2019 staat dat er behoefte is aan woningen voor senioren. De opgave qua woningbouw richt zich dan ook voor een deel op deze doelgroep. De voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geeft invulling aan de opgave om woningen voor senioren te bouwen die nog wel zelfstandig kunnen wonen.
Woonvisie Gouda 2015-2020
De kracht van Gouda: aangenaam stedelijk wonen voor iedereen (9 december 2015) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De woningmarkt is continue aan verandering onderhevig. Het gemeentelijke woonbeleid moet hierop inspelen en zorgen dat er voor iedere inwoner een passende woning is. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit -stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik - te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan vijf thema's centraal:
Per thema zijn de ambities en doelen benoemd en is beschreven hoe de gemeente deze wil bereiken.
Voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken vindt de gemeente een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners belangrijk. Gemengd wonen is het uitgangspunt. Dit zorgt voor sociale cohesie en maakt een wooncarrière in de eigen wijk mogelijk. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een goede mix van steen en groen.
De gemeente vindt dat er voldoende voorraad sociale huurwoningen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn opdat lagere inkomensgroepen passend kunnen wonen. Daarnaast moeten er voor de middeninkomens voldoende geliberaliseerde huurwoningen in het middensegment beschikbaar zijn en voor de hogere inkomens geliberaliseerde huurwoningen in het duurdere segment en koopwoningen.
De gemeente wil een woningproductie bewerkstelligen die voorziet in de geprognotiseerde 'uitbreidingsvraag' op basis van de actuele provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) die de provincie eens in de drie jaar vooruit berekent. Op basis van de WBR 2013 en de BP 2013 betekent dit in de periode 2015-2024 2.100 - 3.200 extra woningen. De marktvraag is leidend voor het invullen van de bandbreedte. De (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen is berekend op gemiddeld 305 woningen per jaar (bron: Fakton, 2015).
Het is belangrijk om de juiste woning op de juiste plek te bouwen. Vraaggestuurde woningbouw is uitgangspunt. Tot 2025 is er vraag naar de volgende segmenten in de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met de dynamiek in de bestaande woningvoorraad en veranderingen als gevolg van bijvoorbeeld sloop (200 sociale huur) of verkoop van bestaande huurwoningen (350 - 620) (bron: ABF Research, 2014 en Fakton, 2015).
Afbeelding: Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en prijssegment
2015-2024
Afbeelding: Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en prijssegment
2015-2024
Er is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. De focus ligt op zowel de bestaande stad als Westergouwe. De effectieve vraag naar nieuwbouw is voor de bestaande stad geraamd op gemiddeld 170 woningen per jaar en voor Westergouwe op gemiddeld 165 woningen per jaar, de eerste vijf jaar, en de daarop volgende vijf jaar gemiddeld 135 woningen.
Het grootste deel van de vraag naar koopwoningen boven € 200.000 zou moeten komen in Westergouwe en Middenwillens. Binnenstedelijk is er relatief weinig vraag naar dit soort woningen. Hier ligt het accent op een mix van sociale huur, geliberaliseerde huur en koop tot € 200.000. In het centrum en de ring direct er omheen zijn ook marktkansen voor koop € 200.000-€ 350.000.
Regelmatig monitoren en bijsturen is onmisbaar voor vraaggestuurd bouwen. Elke drie jaar onderzoekt de gemeente bij voorkeur met woningcorporaties, marktpartijen en buurgemeenten de vraag onder meer door deelname aan het Woon Onderzoek Nederland.
Uitgangspunt is om nieuwe woningen toekomstgericht te bouwen, dat wil zeggen in ieder geval zo duurzaam, energiezuinig, levensloopbestendig en veilig mogelijk. De gemeente vraagt van woningcorporaties en marktpartijen om bij de ontwikkeling van woningbouwplannen de aspecten van toekomstgericht bouwen in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen. De gemeente hecht daarbij aan de inzet van het Instrument GPR-gebouw om de kwaliteit te beoordelen op 'duurzaamheidsaspecten'. Nieuwbouwwoningen zouden minimaal een score van 7,5 (onderscheidend duurzaam) en een score van 8 als ambitie (hoog niveau van duurzaamheid) moeten hebben. Daarbij is de afweging tussen betaalbaarheid van woningen en extra kwaliteit van woningen van belang: welke prijs-kwaliteitverhouding past bij de beoogde doelgroep en hoe zorgen we voor een goede mix van verschillende woningen in alle wijken.
De locatie ligt binnenstedelijk. Het programma dat mogelijk gemaakt wordt is in lijn met de vraag van mix en koop. Het streven is namelijk om naast koop ook huur toe te staan. Daarnaast zijn de appartementen levensloopbestendig en daarmee geschikt voor de doelgroep ouderen. Het ontwerp geeft daarmee invulling aan de ambitie om iedereen zelfstandig te laten wonen in de wijk. De woningen zijn namelijk geschikt voor de doelgroep ouderen. In de gemeente Gouda vraag naar dit type woningen, dat wordt alleen al aangetoond door de hoeveelheid animo die er is voor de appartementen. De koopappartementen vallen in de prijsklasse 220.000 euro tot 320.000 euro.
De ontwikkeling past kwalitatief en kwantitatief binnen het woonbeleid.
De Rijksoverheid wil in 2050 geen uitstoot van broeikasgassen, zoals CO². In het Energieakkoord staat hoe de overheid zorgt dat de hoeveelheid duurzame energie in Nederland 16% is in 2023. Hierover heeft het kabinet afspraken gemaakt met 40 partijen, waaronder werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties. In de Energieagenda staan de afspraken tot 2050. Een van deze afspraken is geen toepassing van aardgas meer vanaf 2050. Voor nieuwbouw betekent dit, dat er geen aardgas bij nieuwbouw wordt aangelegd. Een andere vorm van verwarmen is noodzakelijk.
Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.
De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO²-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:
Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:
Duurzame energie
Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.
Bodemenergie (WKO-systemen)
Bodemenergie is een duurzame vorm van energie. De bodem en het grondwater hebben van nature een constante temperatuur. Die warmte kan met een bodemenergiesysteem uit de bodem gehaald worden. Op grond van beschikbare informatie bij de ODMH ligt het plangebied in een omgeving waar de 'potentie WKO voor het eerste watervoerendepakket voor woningen' hoog is.
Duurzaam bouwen
Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").
Ruimtelijke adaptatie
Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.
Afvalscheiding
De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.
Het plan maakt de bouw van woningen mogelijk. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden.
Met de betrokken ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over verduurzaming van de energievoorziening. Verder worden alle woningen gasloos uitgevoerd.
Uit ervaring is gebleken dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In opdracht van de gemeente Gouda zijn vooronderzoeken (Probleeminventarisaties en een Probleemanalyse) uitgevoerd om te bepalen voor welke gebieden in de gemeente Gouda een verhoogd risico geldt op achtergebleven CE. De verdachte gebieden zijn ingetekend op de Risicokaart CE. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Indien men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:
De in de volgende paragrafen vermelde informatie is afgestemd met de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding . Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Onderzoek en resultaten
In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 en de handreiking Bodemkwaliteit bij Bouwen van de ODMH de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Grond
In de boringen ter plaatse van de gedempte sloten zijn in de ondergrond plaatselijk sporen slib en puin waargenomen. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op het dempen van de voormalige sloten met bodemvreemd materiaal. De resultaten van de zintuiglijke waarnemingen bevestigen het vermoeden dat de sloten gelijktijdig met het ophogen van de locatie zijn gedempt met hetzelfde materiaal (zand).
In de boven- en ondergrond zijn analytisch geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters (zware metalen, PCB, PAK en minerale olie) worden aangetoond.
Grondwater
Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie aan barium.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ dient formeel te worden verworpen, vanwege het aantreffen van een licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater.
In het opgeboorde materiaal zijn plaatselijk (bij boring 6) sporen puin aangetroffen. Conform de NEN 5707 (§ E.3.1) blijft de aanname ‘onverdacht’ zoals gesteld in het vooronderzoek van kracht omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten en geen asbesthoudend materiaal aanwezig is.
Aanbevelingen
Om te beoordelen of een locatie geschikt is voor de voorgenomen functie, gebruikt de ODMH als toetsingskader de Interventiewaardes voor grond uit de Circulaire Bodemsanering. Aangezien de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde is er geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.
De resultaten vormen, bezien vanuit het beleid van de ODMH, geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie als “wonen”.
Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Hoewel dit niet de verwachting is, bestaat er een kans dat er in de bodem PFAS aanwezig is. Bij de plannen wordt uitgegaan van een gesloten grondbalans waarmee eventuele verspreiding van mogelijk aanwezige PFAS voorkomen wordt. Mocht het toch nodig zijn om grond af te voeren dan zal deze grond moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van PFAS.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Een luchtkwaliteitberekening is niet vereist, wanneer kwalitatief onderbouwd kan worden dat er geen sprake is van relevante verschillen tussen het IBM-project waarover een besluit wordt genomen en de wijze waarop het project is opgenomen in het NSL. Indien een in het NSL vermeld IBM-project uitgebreid wordt, zijn wel concentratieberekeningen vereist. Dan dienen deze inzicht te geven in de consequenties van de verschillen voor de concentratieniveaus in de zichtjaren van het NSL. In hoeverre leiden de verschillen tot een toename van de concentraties en, indien sprake is van een toename, leidt dit tot overschrijdingen van grenswaarden? Op basis van dit inzicht is het mogelijk te beoordelen of het besluit, ondanks de verschillen met het NSL, valt binnen de reikwijdte van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”).
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek en resultaten
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van 24 woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook “niet in betekenende mate” bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2007) vastgesteld.
Onderzoek en resultaten
De appartementen die gerealiseerd worden kunnen worden aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Het plangebied en de omgeving van het plangebied kan voor het grootste gedeelte worden aangemerkt als woongebied. Om die reden is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. De geluidsbelasting van het appartementencomplex is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Toetsing aan de Wet geluidhinder
Snelweg A12
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Snelweg A12, bedraagt 46 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij het appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Plaswijckweg
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Plaswijckweg, bedraagt 31 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij het appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Oosthoef
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Oosthoef, bedraagt 46 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij het appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh
Eindconclusie Wgh
Aangezien bij het nieuwe appartementencomplex wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh is de realisatie van het nieuwe appartementencomplex vanuit akoestisch oogpunt zonder meer mogelijk.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt daardoor 52 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (52-33=) 19 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 33 dB (wegverkeer) ook gehaald.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Tevens worden voor geluidgevoelige bestemmingen de ten hoogst toelaatbare geluidniveaus vastgesteld. Deze zogeheten MTG's mogen niet worden overschreden.
Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
Onder geluidgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
Binnen de zone van een industrieterrein, dus bij een geluidsbelasting hoger van de voorkeursgrenswaarde, mogen in principe geen geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (art. 44 Wgh).
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. de bedrijfsvoering van bedrijven op het industrieterrein) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel kan worden voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de Maximale Grenswaarde.
Onderzoek
De appartementen die gerealiseerd worden kunnen worden aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Het plangebied en de omgeving van het plangebied kan voor het grootste gedeelte worden aangemerkt als woongebied. Om die reden is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het industrielawaai, waarin de geluidshinder afkomstig van de basisschool Het Vlot (Oosthoef 3-5) is onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen
De hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting op de nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A). Deze waarden worden berekend op de reguliere schooldagen (maandag t/m vrijdag) op de westgevel. Deze geluidsbelastingen worden veroorzaakt door de buiten spelende kinderen van zowel de basisschool als de buitenschoolse opvang (BSO). Aangezien het stemgeluid van basisscholen en kinderopvangen zijn uitgesloten in het Activiteitenbesluit wordt bij de nieuwe appartementen voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De basisschool en de BSO worden dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Wel worden de richtwaarden van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ overschreden bij de nieuwe woningen. Dit leidt echter niet tot een slecht woon- en leefklimaat aangezien met een standaard gevelwering van 20 dB(A) nog steeds wordt voldaan aan de binnenwaarde van 35 dB(A) uit het Bouwbesluit 2012. Aan de binnenzijde van het appartementencomplex (binnengevel uit tabel 10) is een brede galerij voorzien. De bewoners van de appartementencomplex kunnen dan ook aan de stille zijde van het appartementencomplex zitten. Hierdoor beschikken de bewoners van het appartementencomplex ook de mogelijkheid om te zitten aan de stille zijden.
Maximale geluidsbelastingen
De hoogste maximale geluidsbelasting op de nieuwe woningen bedraagt 79 respectievelijk 81 dB(A) afkomstig van de basisschool en de buitenschoolse opvang door de buiten spelende kinderen. Deze waarden worden berekend op de westgevel. Aangezien het stemgeluid van basisscholen en kinderopvangen zijn uitgesloten in het Activiteitenbesluit wordt bij de nieuwe appartementen voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De basisschool en de BSO worden dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Wel worden de richtwaarden van uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ overschreden bij de nieuwe woningen. De overschrijding bedraagt 11 dB(A) in de dagperiode. Op grond van het Bouwbesluit 2012 moet een binnenwaarde van 55 dB(A) voor de maximale geluidsbelastingen worden gegarandeerd. Wanneer het appartementencomplex een gevelwering heeft van minimaal 26 dB(A) dan zal in het appartementencomplex de binnenwaarde van 55 dB(A) voor maximale geluidsbelastingen niet worden overschreden, hierdoor is er in de appartementen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aan de binnenzijde van het appartementencomplex (binnengevel uit tabel 10) is een brede galerij voorzien. De bewoners van de appartementencomplex kunnen dan ook aan de stille zijde van het appartementencomplex zitten. Hierdoor beschikken de bewoners van het appartementencomplex ook de mogelijkheid om te zitten aan de stille zijden.
Geluidsbelastingen afkomstig van indirecte hinder
Het rijden van auto’s en vrachtwagen naar en van de basisschool zorgt mogelijk voor enige geluidshinder bij de nieuwe woningen. Deze geluidshinder wordt indirecte hinder genoemd. Voor de realisatie van de nieuwe woningen is akoestisch onderzoek4 naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen van het wegverkeer op de Oosthoef bepaald. In de verkeersgegevens van dit onderzoek is het verkeer van en naar de basisschool en de BSO opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer blijkt dat de geluidsbelastingen afkomstig van de Oosthoef binnen de normen uit de Wet geluidhinder liggen. De geluidsbelastingen zijn daarmee acceptabel. De indirecte hinder is daarmee ook acceptabel.
Conclusie
Het aspect industrielawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (16 april 2012) vastgesteld.
Onderzoek
Het plangebied ligt op een dusdanige afstand van de dichtstbijzijnde spoorweg dan spoorwegverkeerslawaai niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect spoorweglawaai staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wettelijke kader
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen, indien ten gevolge van meer dan één bron een hogere waarde verleend moet worden. Als er ten aanzien van verschillende bronnen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde, dient de gecumuleerde geluidbelasting in ogenschouw genomen te worden.
Onderzoek
Overschrijding van het weg-, industrie- en spoorweglawaai is niet aan de orde.
Conclusie
Voor de woningen die worden mogelijk gemaakt geldt een goed akoestisch klimaat.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Onderzoek en resultaten
Het plangebied ligt in het noordwesten van Gouda. Het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woningen met een aantal kleinschalige voorzieningen. Waaronder een school, een aantal winkels en ander maatschappelijke voorzieningen. Gelet op voorgaande kenmerken kan het gebied getypeerd worden als 'woongebied'. Met als kanttekening dat de bestaande functie die het plangebied heeft wordt gewijzigd van maatschappelijk naar wonen.
De dichtstbijzijnde en enige relevante milieu belastende functie in de nabijheid van het plangebied betreft basisschool Het Vlot (Oosthoef 3-5) ten noorden van de locatie. Wat betreft deze school bepaald het aspect geluid de grootste richtafstand. Op het aspect geluid wordt ingegaan in paragraaf 5.1.3.2 Industrielawaai. Daarin wordt aangetoond dat er wel wordt voldaan aan de richtwaarde uit de VNGpublicatie ‘Bedrijven en milieuzonering' en er daarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De overige functies in de omgeving liggen op grotere afstand en vormen geen belemmering. Verder zijn er geen bedrijven in de omgeving aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven in de omgeving niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet integreert de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998 tot één wet. Deze wet implementeert tevens de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen in het nationaal natuurbeschermingsrecht. Het bevoegd gezag is Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar een project wordt gerealiseerd. Gedeputeerde Staten kunnen deze bevoegdheid ook overdragen conform lid 7 van deze wet. De nieuwe Wet natuurbescherming sluit aan bij de internationale kaders zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Indien effecten in het kader van de milieuwetgeving wel optreden, geldt het volgende:
De ontwikkeling doet afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) beschermde soorten.
Er vinden negatieve effecten plaats op (instandhoudingsdoelstellingen van) Natura
2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten.
Indien uit een voortoets blijkt dat dit effect (mogelijk) optreedt in het kader van de Natuurbeschermingswet is de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar. Initiatiefnemer kan in dat geval een vergunning voor de ontwikkeling aanvragen bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) op basis van een “passende beoordeling” (bij significant negatieve effecten) of een “verslechteringstoets” (bij niet significant negatieve effecten). Een vergunningaanvraag wordt door het bevoegd gezag getoetst aan de ADC-criteria (beschikbaarheid van een Alternatief, Dwingende redenen van groot openbaar belang en voorgestelde Compensatiemaatregelen). Indien de vergunning wordt toegekend kan de ruimtelijke ontwikkeling alsnog doorgang vinden onder de voorwaarden zoals in de vergunningbeschikking opgenomen.
Er vinden negatieve effecten plaats op wezenlijke kenmerken en waarden van het
Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS) of andere beschermde gebieden
opgenomen in de Provinciale structuurvisie.
Voor de NNN-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang. Voor ontwikkelingen met een (mogelijk) negatief effect op het NNN moet een 'nee tenzij' toets worden uitgevoerd. De provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Eventuele schade moet worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Naast de beschermde NNN is in de Provincie Zuid-Holland het Compensatiebeginsel 1997 van toepassing op belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden in de zuidvleugel en de karakteristieke landschapselementen. Indien verlies plaats vindt van natuurwaarden binnen de Provinciale Structuurvisie geldt in principe dat de ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar is. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Het Compensatiebeginsel 1997 is dan van toepassing. De compensatieverplichting ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. De Provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Momenteel wordt het Compensatiebeginsel herijkt, maar tot op heden (maart 2013) geldt de tekst van 1997.
De gemeente Gouda heeft beleid opgesteld met het verhogen van natuurwaarden binnen het gemeentelijk Waterplan 2011-2015. Daarin zijn ecologische doelen opgenomen, zoals meer natuurvriendelijke oevers en betere waterkwaliteit. Een natuurvriendelijke oever kan niet overal worden toegepast. De gemeente Gouda hanteert hiervoor een beslisboom die zal worden opgenomen in de intern gebruikte LIOR (leidraad inrichting openbare ruimte).
Bij baggerplannen is er aandacht voor de vluchtroute van vissen (verplicht vanuit de Wet natuurbescherming).
Daarnaast kent de gemeente Gouda in haar groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bovendien kent het plangebied een aantal bomen met bijzonder bomen. Hoe hiermee wordt omgegaan staat beschreven in paragraaf 4.4
Ecologisch onderzoek
Getoetst is of ten gevolge van de sloop/nieuwbouw op de locatie van een voormalige school aan Oosthoef 7-9 te Gouda de verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermde gebieden worden aangetast, die door de Wnb en de Wro worden beschermd. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.
Voor de toekomstige nieuwbouwactiviteiten op de locatie van de voormalige scholenlocatie zijn met de juiste maatregelen een aantal overtredingen te voorkomen. Maar om een volledig beeld te krijgen is aanvulllend onderzoek naar ontheffingsplichtige soorten nog nodig om de lijst aan te vullen, of om nog te bepalen of een ontheffingsplicht optreedt. Bij de werkzaamheden dient op de volgende manier rekening gehouden te worden met de Wet natuurbescherming (en per 2019 de Omgevingswet):
Daarnaast zijn de maatregelen opgenomen in paragraaf 2.2 in het kader van de zorgplicht aanbevolen. Deze maatregelen kunnen zonder een ontheffingsaanvraag bij het bevoegd gezag worden toegepast.
Het ecologische onderzoek is uitgevoerd in de periode voorafgaand aan de sloop van het voormalige schoolgebouw de Oosthoef. Inmiddels er er vergunning afgegeven voor de sloop van het gebouw en zijn deze werkzaamheden dan ook begonnen. Het aanvullende onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen gold in het kader van de sloop van het gebouw. Als er vleermuizen zijn gevonden zullen hier passende maatregelen voor getroffen zijn ten aanzien van de sloop. Verder zal de kap van de bomen plaatsvinden voor aanvang start broedseizoen (15 maart). De bestaande zandbak van basisschool het Vlot blijft behouden. Als er werkzaamheden in de periode april tot half oktober plaatsvinden zal het plangebied afgezet worden met paddenschermen om kolonisatie door deze soort te voorkomen. Tot slot zal bij werkzaamheden nabij de oevers van de watergangen voorkomen worden dat de ringslang wordt verwond of gedood door de kap/graafwerkzaamheden steeds gefaseerd van verafgelegen aan de oever richting watergang uit te voeren.
Stikstofdepositie
De ODMH heeft in een quickscan ecologie de effecten op beschermde natuurwaarden in beeld gebracht. Gezien de recente ontwikkelingen rond stikstofdepositie, is voor het onderdeel gebiedsbescherming aanvullend gevraagd na te gaan of er als gevolg van het plan sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden . In de notitie die is opgenomen in Bijlage 1 zijn de uitgangspunten en de resultaten van de uitgevoerde stikstofberekeningen beschreven.
Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Het bestemmingsplan Knarrenhof heeft daarmee geen negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Voor realisatie van het plan geldt voor het aspect stikstof geen vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Effecten op beschermde planten- en diersoorten worden uitgesloten; de ruimtelijke verandering in het plangebied zijn met betrekking tot beschermde soorten niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicorelevante inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicorelevante inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. Het Bevi definieert een zogenaamde oriëntatiewaarde, waarmee het groepsrisico moet worden vergeleken.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
Onderzoek en resultaten
Uit de professionele risicokaart en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Gouda blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn, waarvan het invloedsgebied over het plangebied valt.
Ten noorden van het plangebied ligt een aardgasleiding. Deze leiding ligt echter op een dusdanige afstand dat dit verder geen invloed heeft op de voorgenomen ontwikkeling. Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of spoor.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.
Toetsingskader
In het Besluit milieueffectgrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt circa 150 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Systematiek
Op basis van de relatieve omvang en de ligging van de projectlocatie kunnen uitspraken worden gedaan over het project in relatie tot de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Op basis van ervaringen met soortgelijke projecten en een korte omgevingstoets zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. I
Beoordeling
Kenmerken van het project
Het plan omvat de bouw van 24 appartementen binnen de bestaande stedelijke structuur van Gouda. Daarmee samenhangend wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting. Het totale project beslaat een oppervlakte van circa 4.000 m2. In een plaats met circa 32.000 woningen en een oppervlakte van circa 1.811 hectare is de omvang van het project relatief klein. De kenmerken van het effect rechtvaardigen geen MER.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt binnen de stedelijke structuur van Gouda, op een locatie die in het recente verleden al in gebruik was en was bebouwd voor stedelijke functies. De plaats van het project rechtvaardigt geen MER.
Kenmerken potentiële effecten
Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding). Er is in dit geval sprake van afname van verharding en een grote verkeersaantrekkende werking heeft het project niet Gezien de voormalige inrichting van de locatie en de ligging hiervan aan de hoofdinfrastructuur van Gouda, zijn er geen effecten aan de orde die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Conclusie
Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
Rijkswaterstaat en de waterschappen (hoogheemraadschappen) zijn de waterbeheerders in Nederland. Zij zorgen onder meer voor voldoende grond- en oppervlaktewater en een goede waterkwaliteit. Maar ook beschermen zij het land tegen overstromingen.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is toen samengevoegd tot één wet. In de Waterwet staan de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden die betrokken zijn bij het waterbeheer (rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten). De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een belangrijke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Totdat de Omgevingswet in werking treedt, blijft de Waterwet van kracht.
De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Op de klimaatkaarten die zijn ontwikkeld, is zichtbaar dat gebied kwetsbaar is voor een extreme bui. Deze kan niet makkelijk via het oppervlaktewater het gebied verlaten. Voor deze locatie is daarom wenselijk om aanvullende oplossingen te vinden om het regenwater kwijt te kunnen. Wateroverlast kan dan verminderd worden door bijvoorbeeld infiltratie in grond (via groen of eventueel doorlatende bestrating).
Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:
De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voortvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).
Waterplan Gouda
Op 25 mei 2011 is het geactualiseerde Waterplan door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld. In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.
Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland. Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren.
Waterkwantiteit
Binnen en grenzend aan het plangebied zijn diverse overige watergangen aanwezig. Bij een toename aan verharding van meer dan 500 m² dient, volgens de regels van het hoogheemraadschap van Rijnland, 15% te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 24 appartementen met bijbehorende parkeervoorziening. Er is geen sprake van toename van de verharding in het plangebied, maar juist een afname. Zie voor een nadere toelichting paragraaf .4.4 Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast zullen de bestaande watergangen behouden blijven waarmee een deel van het hemelwater geborgd kan worden.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is geen primaire of regionale waterkering gelegen. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt heeft dan ook geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Hemelwater zal in onderhavig plan zoveel mogelijk afgekoppeld worden richting de bodem en oppervlaktewater . Het vuilwater zal aangesloten worden op de bestaande riolering.
Watertoets
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is geïnformeerd over de plannen middels het invullen van de watertoets die is opgenomen in Bijlage 7. Daaruit kwam naar voren dat het Hoogheemraadschap een waterbelang heeft bij de plannen. Daarom is het Hoogheemraadschap ook via een rechtstreekse mail op de hoogte gebracht van de plannen. Via mail heeft het Hoogheemraadschap vervolgens aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan BP Oosthoef 7. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan BP Oosthoef 7 is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan.
Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Methodiek
Het bestemmingsplan betreft de sloop van een voormalig schoolgebouw en de bouw van 24 appartementen. Dit is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
Bestemmingsregelingen
De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.
De volgende bestemmingen zijn opgenomen:
Artikel 3 Groen
Een deel van het plangebied is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden en waterpartijen mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeerplaatsen toegestaan.
Artikel 4 Tuin
Het terrein dat wordt omloten door het woongebouw is als 'Tuin' bestemd. Schuren en andere gebouwen zijn hier niet toegestaan. Het uitgangspunt is dat de achtergevels van de woningen zichtbaar zijn vanuit de gemeenschappelijke tuin. Het is dan ook wenselijk de gronden voor de woningen zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing. Daarom zijn op deze gronden alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals erf- en terreinafscheiding van maximaal 1 meter hoog toegestaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Voor de openbaar toegankelijke toegangsweg wordt door middel van de bestemming 'Verkeer - Verblijf' het verblijfskarakter benadrukt. Binnen deze bestemming zijn met name verhardingen voor het auto-, fiets- en voetgangersverkeer toegestaan.
Artikel 6 Water
Het water in het plangebied krijgt een waterbestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -1' zijn overhangende bebouwing als balkons behorend tot bebouwing dat is gesitueerd in de naastgelegen bestemming 'wonen' toegestaan.
Artikel 7 Wonen
Het appartementencomplex krijgt een woonbestemming. De woningen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.
Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar. In het onderhavige plan is sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst waardoor de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.
Er is geen inspraakprocedure gehouden. Wel zijn er twee bijeenkomsten georganiseerd.
Bewonersbijeenkomst najaar 2018
Knarrenhof heeft in het najaar van 2018 een inloopdag voor omwonenden georganiseerd. Daar werden de plannen gepresenteerd aan de buurt. De opkomst was groot en het voornemen heeft toen veelal positieve reacties gekregen. De aanwezige omwonenden/belangstellenden waren overwegend positief over de gepresenteerde plannen.
Bijeenkomst bewonersvereninging najaar 2018
Knarrenhof heeft in het najaar van 2018 een bijeenkomst georganiseerd met de lokale bewonersvereniging. De plannen werden gepresenteerd aan de bewonersvereniging. Het voornemen heeft toen veelal positieve reacties gekregen.
Door de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan aan diverse partijen toegezonden in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg. De provincie en het Hoogheemraadschap van Rijnland zullen in ieder geval moeten reageren op de plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan is voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van terinzageligging bestond de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. In Bijlage 5 is de Nota van beantwoording beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen opgenomen.