Skicentrum
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.WP180Skicentrum-3002 |
Toelichting wijzigingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch, locatie Skicentrum
Gemeente Dordrecht
Vastgesteld d.d. 19 juli 2016
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.3.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bijlage 1. Watervergunning Rijkswaterstaat d.d. 17 maart 2014
Bijlage 2. Quick scan flora en fauna
Bijlage 3. Stikstofdepositieberekening
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De aanleiding voor dit wijzigingsplan is het nieuwbouwplan voor het Skicentrum Drechtsteden aan de Vogelaarsweg 1 te Dordrecht. Enkele jaren geleden werd het Skicentrum door brand verwoest. Daarna was er sprake van een tijdelijke voorziening. Met dit wijzigingsplan kan de bouwvergunning eerste fase worden verleend. Het wijzigingsplan biedt hiervoor de juridisch-planologische basis.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het noordwesten van de Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch en maakt deel uit van het recreatiegebied van het Nationaal Park De Biesbosch. Het Skicentrum bevindt zich ten westen van de Derde Merwedehaven.
Ligging plangebied
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het gebied van het wijzigingsplan geldt het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch", vastgesteld op 12 februari 2013.
1.4 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan is opgezet alsof er sprake is van een bestemmingsplan. Zowel het beleid als de toetsing aan voor dit wijzigingsplan relevante omgevingsaspecten komen aan bod.
In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het nu voorliggende plan toegelicht. In hoofdstuk 3 komen het rijksbeleid, het provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde.
Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, externe veiligheid, natuur, verkeer en parkeren en water. Per aspect worden de regelgeving en het beleid kort beschreven. Vervolgens komt het onderzoek aan de orde en wordt een conclusie getrokken.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het Skicentrum Drechtsteden is gevestigd aan de Vogelaarsweg 1 te Dordrecht. Het Skicentrum maakt deel uit van het recreatiegebied van het Nationaal Park De Biesbosch en is buitendijks gelegen. Het Skicentrum bevindt zich ten westen van de Derde Merwedehaven nabij de Beneden - Merwede. In directe omgeving bevindt zich het Natura 2000 gebied De Biesbosch.
Na de brand, die het hoofdgebouw van het Skicentrum enkele jaren geleden verwoestte, is sprake van tijdelijke bebouwing. Hierin is ook eetcafé "Bij Berry's" gevestigd.
2.2 Toekomstige situatie
Met dit wijzigingsplan kan de bouwvergunning 1e fase worden verleend. Deze vergunning is aangevraagd op 3 augustus 2009. Nadat ook de bouwvergunning 2e fase is verleend, kan het hoofdgebouw inclusief horecavoorziening opnieuw worden opgericht. Daarnaast kan er ook een nieuw bijgebouw, bedoeld voor opslag, worden gebouwd. Daarmee komt er aan de tijdelijke situatie een einde.
Voor het kunnen oprichten van deze bouwwerken is naast een bouwvergunning ook een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig. Deze watervergunning is op 2 maart 2010 verleend. Nadien is het bouwplan gewijzigd. Rijkswaterstaat heeft vervolgens op aanvraag d.d. 23 januari 2014 de watervergunning bij besluit d.d. 17 maart 2014 gewijzigd. Deze wijzigingsvergunning is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hierin staan de afmetingen van de gebouwen vermeld en is een situatietekening bijgevoegd.
2.3 Wijzigingsplan
Nu alle relevante onderzoeken beschikbaar zijn, kan dit wijzigingsplan worden opgesteld. De juridische basis voor dit plan is artikel 10.7.1 van de regels van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch".
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Europees beleid
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
Het beleid van de Europese Unie heeft grote invloed op het nationale natuurbeleid. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is een gevolg van dit beleid, zoals neergelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hiermee wordt beoogd een samenhangend Europees netwerk van natuurgebieden te realiseren.
In en rondom deze Natura 2000-gebieden moet in voldoende mate rekening gehouden worden met de randvoorwaarden voor het voortbestaan van de bedreigde soorten en habitattypen. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn hiervoor regels opgenomen. De wet bepaalt onder andere dat voor Natura 2000-gebieden het opstellen van een beheerplan verplicht is. Dit beheerplan moet een belangrijke bijdrage leveren aan het streven de natuur te behouden in de Natura 2000-gebieden.
Het plan beschrijft wat er nodig is om de duurzame staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden of te ontwikkelen. Omdat diverse Natura 2000-gebieden geen reservaatgebieden zijn, maar multifunctionele gebieden, is het nodig dat daarnaast wordt beschreven wat aan beheerders, gebruikers en andere belanghebbenden wel en niet is toegestaan in het gebied. In het beheerplan wordt het zogenaamde bestaande gebruik beschreven.
Op 4 juli 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Biesbosch aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch (landelijk gebiedsnummer 112) omvat het Vogelrichtlijngebied Biesbosch en het Habitatrichtlijngebied Biesbosch. De Biesbosch behoort tot het Natura 2000-landschap “Rivierengebied”.
3.1.2 Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden, moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer.
De KRW richt zich op de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van oppervlakte- en grondwater en is in dat kader van belang voor het ontstaan van natuur. In relatie tot de KRW is het Ecologisch toetsingskader Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) van belang. Dit schrijft voor dat ruimtelijke ingrepen binnen het KRW plangebied getoetst moet worden aan de ecologische kwaliteit. Hierbij mag geen achteruitgang optreden in de ecologische kwaliteitsklasse van één van de kwaliteitselementen uit de KRW doelstellingen van het betreffende waterlichaam en het ecologisch relevant areaal mag niet meer dan 1% verminderen. Dit toetsingskader is op onderhavig plangebied van toepassing. Zie verder hoofdstuk 4.5, waarin de watertoets is opgenomen.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vast. Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als
basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij
ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen.
Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen - en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en
ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
De Ecologische hoofdstructuur (EHS) is in de structuurvisie herijkt. De robuuste verbindingen tussen natuurgebieden zijn geschrapt. Het rijk heeft het natuurbeleid gedecentraliseerd. Het rijk en de provincies hebben hierover op 20 september 2011 een onderhandelingsakkoord gesloten. Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de EHS. De uitvoering van de EHS is in handen van de provincies. Zie hierna onder 3.3.
3.2.2 Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte). Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen (en daarmee ook wijzigingsplannen) moeten voldoen aan deze algemene regels.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit procesvereiste (motiveringseis) geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De Ladder kent drie treden:
Trede 1: is er een actuele regionale behoefte?
Trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied?
Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden?
In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat alleen om de nieuwbouw van het hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk voor een bestaande recreatieve voorziening. Om deze reden hoeft de Ladder niet te worden doorlopen.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland.
Met het oog hierop hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014 de Visie ruimte en
mobiliteit (VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening
en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio.
Dit betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor
een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie.
De kern daarvan is:
ruimte bieden aan ontwikkelingen.
aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels
en mobiliteit.
allianties aangaan met maatschappelijke partners.
minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden, namelijk:
Beter benutten en opwaarderen
Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Versterken ruimtelijke kwaliteit
Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Daarmee wordt niet alleen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de Europese en mondiale biodiversiteit, maar ook aan andere maatschappelijke doelen. Zo zijn koppelingen mogelijk met een aantrekkelijk en klimaatbestendig woon- en vestigingsklimaat, waterveiligheid en waterkwaliteit, recreatie en het tegengaan van bodemdaling. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van de ecologische hoofdstructuur en meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden.
Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen)
bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en
provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en
bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd
gecombineerd ingezet.
Onder de kop "Biodiversiteit: de ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-gebieden" in
hoofdstuk 3.4 is het volgende operationele doel vastgesteld:
Tegengaan van de achteruitgang van de biodiversiteit: realiseren en beheren van de ecologische
hoofdstructuur (EHS) en uitwerken van beheerplannen voor Natura2000-gebieden.
Dit wordt door gerealiseerd door de verordening Ruimte en het uitvoeringsprogramma Groen.
In de Realisatiestrategie EHS heeft de provincie aangegeven hoe de opgave voor nieuwe natuur
tot 2027 gerealiseerd wordt. Ze voldoet hiermee aan de internationale doelen voor Natura 2000 en
de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het accent ligt op nieuwe natuur in de veenweiden en de delta.
In de veenweiden worden naast natuurdoelen ook doelen voor water, recreatie en agrarische
structuurversterking gerealiseerd. De opgave voor nieuwe natuur wordt in een aantal fases
gerealiseerd. Uitgangspunt is dat de doelen en de middelen in balans zijn. De provincie heeft
gebiedspartijen uitgenodigd om met een bod te komen hoe de natuurdoelen gerealiseerd kunnen
worden. De begrenzing van de EHS is op 11 december 2013 door PS vastgesteld en opgenomen in
de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte. Deze EHS heeft geen betrekking op de zee.
Dat is een verantwoordelijkheid van het Rijk.
Zoals hiervoor al aan de orde kwam wil de Europese Unie de achteruitgang van de biodiversiteit
keren door een samenhangend netwerk van natuurgebieden op Europees niveau: Natura2000. Dit
bestaat uit de gebieden die eerder al zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en de
Habitatrichtlijn. Zuid-Holland kent 23 Natura 2000-gebieden, allen binnen de Ecologische
Hoofdstructuur. Het gaat om de grote natuurgebieden zoals de Biesbosch. Deze gebieden zijn niet
alleen van groot belang voor behoud van de biodiversiteit, maar ook voor de groenbeleving.
Voor elk van de 23 gebieden wordt een Natura 2000-beheerplan opgesteld, waarin bepaald wordt
hoe de natuurdoelen gerealiseerd gaan worden. De provincie heeft een belangrijke rol bij het
opstellen van deze beheerplannen. Maatregelen variëren van het verbeteren van de milieu- en
watercondities tot het (her)inrichten van terreindelen en het aanpassen van het beheer en de
zonering. Prioriteit gaat uit naar maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak
Stikstof (PAS). De instandhoudingsdoelen zullen ‘robuust’ gerealiseerd worden, zodat er in en rond
Natura 2000-gebieden voldoende economische ontwikkelruimte blijft en gebieden niet ‘op slot’
gaan. Over de uitvoering van die maatregelen maakt de provincie afspraken met
terreinbeheerders en andere betrokkenen. Voor de Biesbosch is een beheerplan in de maak.
De ambitie voor de eerste beheerplanperiode is minimaal het realiseren van de behoudsopgaven
en het tegengaan van een verdere verslechtering van de aangewezen habitattypen en
leefgebieden van soorten. De verbeter- en/of uitbreidingsopgaven zullen in de daaropvolgende
beheerplanperioden hun beslag krijgen.
3.3.2 Verordening ruimte
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In de Verordening ruimte is aangegeven dat er geen bestemmingen mogen worden gerealiseerd die de kenmerken en waarden significant beperken of die leiden tot vermindering van de oppervlakte of samenhang van gebieden die tot de EHS behoren, tenzij daarmee een zwaarwegend belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn.
In dat geval moeten mitigerende maatregelen de schade zo veel mogelijk beperken en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Toestemming hiervoor wordt alleen verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook moet voldaan worden aan de overige voorwaarden voor een ontheffing van de Verordening ruimte.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
De gemeenteraad stelde op 17 december 2013 de Structuurvisie Dordrecht 2040 vast.
Als ambitie heeft de raad vastgesteld: "De Biesbosch is in 2020 één aaneengesloten natuur- en recreatiegebied."
Over de Biesbosch komt onder meer de volgende passage voor:
"De Biesbosch heeft, als uniek zoetwatergetijdengebied, een zeer hoge ecologische waarde en ook toenemend een belangrijke recreatieve betekenis. De nabijheid van stad en natuur speelt een belangrijke rol in de aantrekkelijkheid van Dordrecht. Het groen in en rond de stad is een onmisbaar element voor ontspanning en aangenaam vertoeven van de inwoners en bezoekers."
Het wijzigingsplan voldoet aan het gemeentelijke beleid.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1
oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de
Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem.
De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de
oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie
voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke
aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen,
kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek
moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze
behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van
de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en
documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot
behouden blijven.
In de wet wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van
archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische
waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van
de modernisering van de monumentenzorg.
Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische
kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van
de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel
bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is
en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en
de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele
planologie.
Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht
Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van
de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar
ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht.
Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om
cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven.
Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze
zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.
Archeologische waarden
Al vanaf de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats. Sinds 1995 is een gemeentelijke archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen archeologiebeleid.
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld.
De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal
beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog.
In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland
van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting
verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen
verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden
uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de
bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het
ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het
Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St.
Elisabethsvloed van 1421.
Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie
tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een
speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe
aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de
middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren
zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap.
Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken
en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk
aanwezige archeologische waarden. Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook
onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat
hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient
de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in
situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met
behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente
Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
In hoofdstuk 5.1 van de toelichting op het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is uitgebreid aandacht besteed aan de archeologische en cultuurhistorische waarden in dat plangebied. Hiernaar wordt kortheidshalve verwezen.
In het plangebied van dit wijzigingsplan geldt de bestemming "Waarde - Archeologie - 2". In de hierboven bedoelde toelichting staat hierover het volgende: "bouwen of aanleggen tot maximaal 70 cm beneden maaiveld in de noordelijke rood gestippelde/paarse oeverzone van de Merwede, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt (bestemming Waarde-Archeologie-2)."
Voor het nieuwbouwplan van het Skicentrum zal niet dieper dan 70 cm worden gefundeerd. Er is dus geen nader archeologisch onderzoek nodig.
In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden.
4.1.3 Conclusie
De archeologische en cultuurhistorische waarden worden met dit wijzigingsplan voldoende beschermd.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren), indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen, die gesteld worden in de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en de bodembeheernota Zuid-Holland Zuid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.2 Onderzoek
Voor het nieuwbouwplan van het Skicentrum Drechtsteden zijn bodemonderzoeken uitgevoerd.
Hieruit blijkt dat onder het bijgebouw de grond matig verontreinigd is met zink. Ook is geconstateerd dat de grond onder het nieuwe clubgebouw matig tot sterk verontreinigd is met minerale olie.
De omvang van de verontreiniging met minerale olie is niet volledig vastgesteld. Wel is duidelijk dat het volumecriterium van 25 m³ is overschreden en dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zoals bedoeld in Wet bodembescherming. Het grondwater is nog niet onderzocht op minerale olie. Dit dient alsnog onderzocht te worden, net als de omvang van de grondwaterverontreiniging.
In het kader van de aanvraag bouwvergunning 2e fase dient dan ook nader bodemonderzoek naar minerale olie in grond en grondwater te worden uitgevoerd. Hierna dient een saneringsplan of BUS-melding te worden ingediend.
De zinkverontreiniging ter plaatse van het bijgebouw is geen ernstig geval van bodemverontreiniging. Er dient wel een plan van aanpak te worden opgesteld voor het te realiseren bijgebouw. Ook dit zal bij de aanvraag bouwvergunning 2e fase aangeleverd moeten worden.
4.2.3 Conclusie
Na het uitvoeren van nader bodemonderzoek en het treffen van de noodzakelijke maatregelen kan het wijzigingsplan worden uitgevoerd.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Regelgeving en beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet basisnet
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke ordeningskant). Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen wonen of verblijven een basisbeschermingsniveau te bieden.
Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is. Zo mogen er bijvoorbeeld geen huizen gebouwd worden vlakbij transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.
Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid
voor individuele burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als
gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op
een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er
van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden
risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk
risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval
aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan
worden weer gegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke
slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
4.3.2 Onderzoek
In de toelichting op het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is uitvoerig aandacht besteed aan de (externe) veiligheidssituatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Eén van de risicobronnen in de omgeving is het bedrijf DuPont. Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico voor DuPont in de huidige situatie ca. 1,46 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
De Veiligheidsregio Zuid-Holland gaf het advies om in het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" geen intensieve recreatie toe te staan. Het bestemmingsplan staat geen omvangrijke bouwplannen of nieuwe ontwikkelingen toe waarbij grote hoeveelheden personen in het plangebied kunnen verblijven. Het bestemmingsplan is conserverend van aard.
Dit geldt ook voor onderhavig wijzigingsplan. Het maakt alleen de nieuwbouw van een bestaande recreatieve voorziening mogelijk. De bezoekersaantallen zullen niet toenemen.
Het Skicentrum ligt op voldoende afstand van de Beneden - Merwede.
De Veiligheidsregio heeft over dit wijzigingsplan nog geen advies uitgebracht. Dit zal de Veiligeheidsregio worden verzocht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Zie hoofdstuk 7.2.
4.3.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit wijzigingsplan.
4.4 Natuur
4.4.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit
houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te verkrijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI).
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Sindsdien is de Flora- en faunawet “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet wordt een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke
ontwikkelingen”.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze Natura 2000-gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a lid 2 Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en
handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren;
een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van EL&I.
Zij mogen slechts vergunning verlenen als zij zich hebben verzekerd dat het project
afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante
effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied.
In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op
hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats.
Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een plan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Op grond van artikel 19j Nb-wet is het daartoe ook verplicht.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Zie hoofdstuk 3.3.
4.4.2 Onderzoek
Het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) heeft in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 een quick scan uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.
De geplande activiteiten (sloop en nieuwbouw) kunnen wat betreft geluid een externe werking hebben op het Natura 2000 gebied de Biesbosch. Daarom moeten werkzaamheden met een hoge geluidsbelasting (>107 dB(A) bij de bron) worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels, anders is nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Binnen het plangebied zijn geen beschermde plant- en diersoorten aanwezig en ook geen vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Conclusies en aanbevelingen
Voorafgaand aan de werkzaamheden moet nog een inspectie binnen het plangebied worden uitgevoerd naar eventueel aanwezige beschermde planten en dieren (zorgplicht). Verder zijn er geen effecten op beschermde plant- en diersoorten en de uitvoering is niet in strijd met de Flora- en faunawet.
Met behulp van de AERIUS Calculator is op 11 september 2015 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, zie bijlage 3 bij deze toelichting. De kritische depositiewaarden voor stikstof voor het Natura 2000 gebied De Biesbosch worden als gevolg van dit plan niet overschreden.
4.4.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van het wijzigingsplan.
4.5 Verkeer en vervoer
4.5.1 Regevlgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het
Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht beoogt een antwoord
te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af
komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid
wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het
mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de
leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij
gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld
dient te worden. In het plan wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het versterken en
verbeteren van de radialen naar de binnenstad.
4.5.2 Onderzoek
In hoofdstuk 5.8 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is uitgebreid aandacht besteed aan de ontsluitingsweg (Baanhoekweg) en de verkeerssituatie in het gebied.
De nieuwbouw van het Skicentrum brengt hierin geen verandering. Als gevolg van het nieuwbouwplan zullen de bezoekersaantallen niet toenemen. De verkeerssituatie blijft dus gelijk.
Voor wat betreft het parkeren wordt het volgende opgemerkt.
Parkeervraag
Op basis van de parkeerkencijfers van het CROW is een parkeerbehoefte berekend van 55 parkeerplaatsen.
Parkeerlocatie
Naast het pand zijn 9 parkeerplaatsen aangegeven. Voor het opvangen van de overige parkeerbehoefte kan gebruik worden gemaakt van de algemene parkeerplaats bij DTC De Mol. Dit is in de bestaande situatie al het geval.
In het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" en in onderhavig wijzigingsplan is de regel opgenomen dat op eigen terrein moet worden geparkeerd.
Bij bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. In dit geval is er een tekort van 46 (55-9) parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze ontbrekende parkeerbehoefte kan niet op eigen terrein worden gemaakt, omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit van de voorziening. In de omgeving is voldoende openbare parkeergelegenheid, zoals het terrein bij DTC De Mol (ongeveer 50 plaatsen). Samen met de wielervereniging is het Skicentrum hoofdgebruiker van het terrein. Omdat het Skicentrum qua volume nauwelijks groeit en nu ook gebruik maakt van openbare parkeergelegenheid kan van de verplichting om op eigen terrein te parkeren worden afgeweken.
4.6 Water
4.6.1 Regelgeving en beleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW, richtlijn 2000/60/EC) is in 2000 van kracht geworden en heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen. In deze richtlijn zijn verschillende doelen geformuleerd, namelijk ecologische, chemische en drinkwaterdoelen.
Kernelementen zijn:
de bescherming van alle wateren, meren, kustwateren en grondwateren;
het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;
de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;
ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;
de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;
het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk zijn van het milieu.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in
de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij
overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan
ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces
van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in
ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de
waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om
waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets
betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van
ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De
watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is
overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle
ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met
name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op
hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een
duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen
genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt
opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is
gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november
2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel)
en Schelde vastgesteld.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet
het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen
waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet heeft een groot aantal wetten op het gebied van
water vervangen en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige
manier op te pakken.
De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal
kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de
aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk
ingevolge Europese verplichtingen.
Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en
beheerplannen.
In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij
watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het
waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het
Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer.
Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en
het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband
met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. Een
vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
(zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan
oppervlaktewater in beheer bij het Rijk.
Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder
vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij
Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden, waaronder de Biesbosch).
Beleidsregels grote rivieren
Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.
Artikel 6 van de beleidsregels biedt de mogelijkheid om een vergunning te verlenen voor
niet-riviergebonden activiteiten in stroomvoerend regime. Het bepaalde onder c. en d. zijn voor onderhavig plangebied van belang: "een functieverandering binnen de bestaande bebouwing" en “een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie”.
Rijkswaterstaat maakt bij de vergunningaanvraag een afweging tussen enerzijds het belang van bescherming van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en het belang van verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken en het belang van de aanvrager.
De toestemming als bedoeld in artikel 6 onder d. wordt alleen onder bepaalde
voorwaarden verleend. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Beleidsregels grote
rivieren. Het gaat hierbij om de volgende voorwaarden:
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Barro stelt het rijk regels aan de inhoud van bestemmingsplannen. Het kan hierbij alleen
gaan om nationale belangen. Eén van die belangen betreft de Rijksvaarwegen (bepaling
vrijwaringszone en de veiligheid van de scheepvaart).
Beleid buitendijkse waterveiligheid, provincie Zuid-Holland
Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren
samen met belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Dordrecht, gewerkt aan
waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten
om de waterveiligheidsrisico’s van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij
daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen.
Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is sinds 30 januari 2013 opgenomen in de provinciale
Structuurvisie en de provinciale Verordening.
Waterkering
In het plangebied komt geen waterkering voor.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan.
Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op
de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse
Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange
termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het
heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes
van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is
rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele
eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en
beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een
aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge
natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en
genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij
aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.6.2 Onderzoek
In hoofdstuk 5.9 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is aan dit relevante omgevingsaspect uitgebreid aandacht besteed.
Zoals in hoofdstuk 2.2 al opgemerkt, is voor het oprichten van het hoofdgebouw en het bijgebouw ook een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig. Deze watervergunning is op 2 maart 2010 verleend. Nadien is het bouwplan gewijzigd. Rijkswaterstaat heeft vervolgens op aanvraag d.d. 23 januari 2014 de watervergunning bij besluit d.d. 17 maart 2014 gewijzigd. Zie bijlage 1 bij deze toelichting.
4.6.3 Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan relevante wetgeving en het beleid op watergebied.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
Het wijzigingsplan is gebaseerd op de bevoegdheden van artikel 10.7.1 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch". Eerstgenoemde bevoegdheid was opgenomen om de nieuwbouw van het Skicentrum mogelijk te maken. Het motief voor toepassing van de als tweede genoemde wijzigingsbevoegdheid is dat het bouwplan is gewijzigd. Deze bevoegdheid ziet op "de situering, vorm en/of omvang van de bouwvlakken". Het aangevraagde bouwplan leidt ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan tot een iets andere situering van het hoofdgebouw en het bijgebouw.
Aan de voorwaarden van beide bevoegdheden wordt voldaan. Rijkswaterstaat heeft de watervergunning, inclusief de wijziging, verleend.
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Inleidende regels
In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard, die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingen
Recreatie
Deze bestemming maakt de nieuwbouw van het hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk (bijgebouw voor opslag) van het Skicentrum mogelijk. In het hoofdgebouw zal naast een kleine shop ook een horecavoorziening worden gevestigd. Dit is het bestaande eetcafé "Bij Berry's".
Deze horecavoorziening kan los van het Skicentrum bezocht worden. Op 22 oktober 2007 is voor de uitoefening van dit eetcafé een exploitatievergunning verleend. Destijds is ook een Drank- en Horecawetvergunning verleend.
Waarde - Archeologie - 2
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Vanwege de eerder in deze toelichting beschreven mogelijke archeologische waarden is een regeling opgenomen waaruit bescherming van de archeologische waarden bij bouwen en bij de uitvoering van werken voortvloeit.
Binnen het plangebied bestaat in principe een verplichting tot het doen van archeologisch vooronderzoek en zorg voor archeologische waarden. Dit betreft zowel bouwen als aanleggen.
In principe mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. Deze regeling is niet nodig bij gelijke vervanging van bestaande bouwwerken en bij nieuwe bouwwerken:
die kleiner zijn dan 30 m²;
waarvan de fundering niet dieper ligt dan 70 cm beneden maaiveld.
Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het leggen van nieuwe
kabels en leidingen, vernieuwen van riolen of verlagen van het waterpeil is een
omgevingsvergunning nodig. In afwijking hiervan is zo’n vergunning niet nodig voor
onder meer het uitvoeren van:
normale onderhoudswerkzaamheden;
grondwerkzaamheden tot een diepte van 70 cm beneden maaiveld;
grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 50 m²;
archeologisch onderzoek door een gekwalificeerd archeoloog.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Met deze dubbelbestemming wordt de waterstaatkundige functie, zoals die door de waterwetgeving en de Beleidsregels grote rivieren gestalte heeft gekregen, van het buitendijks gelegen gebied beschermd. Nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing voor zover meer dan 10% is uitsluitend mogelijk indien deze voldoen aan de alle vereisten die de Beleidsregels grote rivieren stellen voor het bouwen in stroomvoerend regime. Voor alle activiteiten (met
uitzondering van vergunningvrije activiteiten) is een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig.
5.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk van de regels worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Antidubbeltelregel;
Het artikel "Antidubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het opnemen van dit artikel is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene gebruiksregels;
Deze gebruiksregels geven aan wat in het plan in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.
Voorrangsregeling:
Tussen de verschillende dubbelbestemming is een voorrangsregeling vastgesteld.
5.5 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan aangehaald worden.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
Het nieuwbouwplan voor het Skicentrum is een particulier initiatief.
Het wijzigingsplan voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het opstellen van een exploitatieplan is echter niet nodig, daar voor het verhaal van de (plan)kosten met de initiatiefnemer een overeenkomst is gesloten.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
De gemeenteraad heeft op 12 februari 2013 het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" vastgesteld. In de procedure tot vaststelling van dit bestemmingsplan zijn over de wijzigingsbevoegdheden van artikel 10.7.1. geen zienswijzen ingediend.
Gelet op het recent vastgestelde bestemmingsplan en de geringe ruimtelijke impact van dit wijzigingsplan is geen inspraakronde gehouden.
Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van deze termijn over het plan. Daarna wordt het wijzigingsplan voor beroep ter inzage gelegd.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland
Rijkswaterstaat
Veiligheidsregio
Gemeente Sliedrecht
De provincie Zuid-Holland heeft geen strijdigheden met provinciale belangen geconstateerd.
Rijkswaterstaat heeft de volgende reactie gegeven: "Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, zie ik geen aanleiding voor een reactie op dit plan.
Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van ruimtelijke plannen in uw gemeente die een relatie hebben met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem."
De overige instanties hebben niet gerageerd.