direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b 19e herziening Dubbeldam, locatie Oranjekwartier
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In Dubbeldam staan 114 sociale huurwoningen in eigendom van woningstichting Trivire (hierna: initiatiefnemer). De woningen zijn begin jaren '20 en eind jaren '50 gebouwd en voldoen niet meer aan de huidige bouwtechnische, energetische en woonkwaliteitseisen.

De initiatiefnemer wil daarom de wijk ter plaatse van deze woningen herstructureren, waarbij 114 bestaande grondgebonden woningen aan de Damstraat, de Couperusstraat, de Dubbeldreef, de Gorterstraat, de Verweystraat en de De Mérodestraat gesloopt zullen worden, om ruimte te maken voor 160 nieuwe woningen.

Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven in principe positief tegenover deze herstructurering te staan. De uitwerking van de plannen (beter bekend als het Oranjekwartier), vindt plaats in 2 deelplannen. Onderhavig plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het deel van de herstructureringslocatie ten zuiden van de Damstraat. In dit gebied bevinden zich 34 bestaande woningen, die worden vervangen door maximaal 37 nieuwe woningen.

Het initiatief past niet binnen de regels van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht. Daarom is er voor gekozen om het woningbouwplan via een TAM-omgevingsplan te realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Dubbeldam, even ten zuidoosten van het centrum van Dordrecht. Op navolgende afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)

Het plangebied bestaat uit 2 kleinere deelgebieden. Het eerste deelgebied wordt grofweg begrensd door:

  • In het noorden: de Damstraat;
  • In het oosten: de Dwarsstraat;
  • In het zuiden: de Dubbeldreef en de achterzijde van de woonpercelen Dubbeldreef 2 - 26;
  • In het westen: de Couperusstraat.

Het tweede deelgebied wordt grofweg begrensd door:

  • In het noorden: de Dubbeldreef;
  • In het oosten: de zijdelingse perceelsgrens van het woonperceel Dubbeldreef 55;
  • In het zuiden: de maatschappelijke voorzieningen aan de Van Schendelstraat en de Dubbelsteynlaan West;
  • In het westen: de zijdelingse perceelsgrens van het woonperceel Dubbeldreef 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

1.3 Geldend omgevingsplan

Voor de gronden in het plangebied geldt het tijdelijke Omgevingsplan gemeente Dordrecht, in werking getreden op 1 januari 2024. Dit tijdelijke omgevingsplan omvat het voormalige bestemmingsplan 'Dubbeldam', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 december 2014.

Dit bestemmingsplan geeft aan het plangebied de bestemmingen ‘Wonen’, 'Tuin' en 'Verkeer'. Omdat er verdichting plaatsvindt en er andere woningtypen worden gebouwd, is er ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied in de meeste gevallen geen bouwvlak opgenomen, danwel een bouwvlak op de verkeerde locatie, waardoor de bouw van deze woningen op dit moment niet is toegestaan.

Daarnaast omvat het tijdelijke omgevingsplan het voormalige bestemmingsplan 'Partiële herziening regeling parkeren in bestemmingsplannen Dordrecht' (2018) als relevant plan. Dit bestemmingsplan bevat een regeling voor het parkeren (en laden en lossen) met een verwijzing naar de gemeentelijke "Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten". Deze normen zijn ook van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Omdat de beoogde ontwikkeling van 37 woningen met bijbehorende voorzieningen niet past binnen de geldende bestemmingen, zal van het tijdelijke omgevingsplan moeten worden afgeweken om de woningbouw mogelijk te maken.

Vandaar dat in de onderhavige ruimtelijke motivering wordt onderbouwd dat, ondanks dat het woningbouwplan niet passend is binnen de regeling van het tijdelijke omgevingsplan, sprake is van een ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL).

1.4 Leeswijzer

Inleiding en planbeschrijving
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven en is het voorgenomen plan getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege en zijn de strijdigheden in beeld gebracht. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waarbij zowel de ruimtelijke aspecten als functionele aspecten aan de orde komen.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht.

Verantwoording
In de hoofdstukken 4 en 5 worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.

Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6, 7 en 8 gaan in op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL), de maatschappelijke respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur

De bestaande woningen aan de zuidzijde van de Damstraat (nr. 52 - 68 even) en om de hoek in de Couperusstraat (nr. 31 - 35 oneven) zijn gebouwd halverwege de jaren '50 en bestaan uit twee bouwlagen met flauwe kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0004.png"

Impressie bestaande woningen zuidzijde Damstraat

De Dubbeldreef is een historisch bebouwingslint dat begin jaren '20 is gerealiseerd. Deze lange, landschappelijke lijn wordt begrensd door kleine arbeiderswoningen van één bouwlaag met kap. De woningen in het plangebied (nr. 15 t/m 53 oneven) zijn voornamelijk geschakeld of vrijstaand langs het lint gelegen. Het smalle profiel wordt gedomineerd door auto's en er is geen (openbaar) groen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0005.png"

Impressie bestaande woningen zuidzijde Dubbeldreef in westelijke richting

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Stedenbouwkundig concept

Reuring op straat
Op straat ontmoeten buren elkaar. Er is daarom voor gekozen om ruime profielen te maken en de bebouwing op de straat te oriënteren. Daardoor ontstaat een heldere structuur met duidelijke voor- en achterkanten. De parkeerplaatsen worden om die reden ook overwegend langs de straat gerealiseerd. Zo ontstaat een ruimtelijke wijk waarbij het parkeren flexibel en efficiënt is opgelost.

Overgangen privé - openbaar
Naast de stedenbouwkundige structuur, de architectuur van de gevel en het openbaar groen zorgen vooral zorgvuldig vormgegeven overgangen tussen privé en openbaar voor ruimtelijke kwaliteit in het straatprofiel. De smalle voorzones worden begrensd door openbaar groen; dit zorgt voor een groen en samenhangend beeld langs de stoep.

Extra aandacht wordt besteed aan de bebouwingshoeken langs het openbaar gebied; kopgevels krijgen een bijzondere gevel in combinatie met gevelbeplanting en openbaar groen. Er komen daarom geen zijtuinen.

Conceptueel gezien, ziet dit er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0006.png"

Conceptueel stedenbouwkundig model beoogde herstructurering (Bron: buro Waalbrug)

2.2.2 Stedenbouwkundige planopzet

Op navolgende afbeelding is de beoogde verkavelingsopzet weergegeven met een parkeerkoffer en een nieuwe langzaamverkeersverbinding tussen de Damstraat en de Dubbeldreef:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0007.png"

Beoogde verkavelingsopzet (Bron: buro Waalbrug, d.d. 15 mei 2024)

In het plangebied is voorzien in 37 grondgebonden sociale huurwoningen (eengezinswoningen).

Eengezinswoningen Damstraat en Couperusstraat
De eengezinswoningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap. De woningen kenmerken zich door een heldere opbouw en een ingetogen architectuur die aansluit bij de omliggende woningen in de wijk. Veel aandacht wordt er besteed aan de entrees.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0008.png"

Voorbeelduitwerking eengezinswoningen 2 bouwlagen met kap (Bron: 3 Architecten, d.d. 11 juli 2024)

Eengezinswoningen Dubbeldreef
De woningen langs de Dubbeldreef vormen een invulling binnen het historisch dorpslint en zullen bestaan uit 1 bouwlaag met kap. Om deze woningen op een zorgvuldige manier in te passen, worden architectonische middelen ingezet om de schaal en de fijne historische korrel te benaderen. Verder wordt de aansluiting tussen de nieuwe woningen langs de Dubbeldreef en de straat gerealiseerd door een Delftse stoep, wat aansluit op het historische karakter van de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0009.png"

Voorbeelduitwerking eengezinswoningen 1 bouwlaag met kap (Bron: 3 Architecten, d.d. 11 juli 2024)

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het TAM-omgevingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het omgevingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht. Woningbouw op deze locatie past niet in het van het tijdelijk omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Dubbeldam', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.

Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het Omgevingsplan gemeente Dordrecht wordt het als hoofdstuk 22b toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht gelezen te worden.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit omgevingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

3.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk zijn vormgegeven. De regels zijn onderverdeeld in 5 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in het plangebied. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 2: Specifieke regels over functies
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voor onderhavig TAM-omgevingsplan voor het plangebied is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het bestemmingsplan 'Dubbeldam'. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 3: Algemene regels over functies
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.

Hoofdstuk 4: Regels ter bescherming van waarden en objecten
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van waarden en objecten. In dit geval liggen ter plaatse één archeologische waarde Waarde - Archeologie 3 

Hoofdstuk 5: Overgangsregels
In dit hoofdstuk is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige TAM-omgevingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd. Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige omgevingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het voorbeeld TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt. Voor meer info, zie: https://docs.geostandaarden.nl/ro/HRTAMomplan/.

3.3 Werkingsbereik/toepassingsbereik TAM-Omgevingsplan

Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22a wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht.

Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3). Voor 2032 moet het overgezet worden naar het definitieve Omgevingsplan gemeente Dordrecht.

3.4 Functies

Artikel 4 Groen
De structurele openbare groengebieden in het plangebied vallen binnen de functie 'Groen'.

Artikel 5 Tuin
De tuinen aan de voorzijde van de percelen van de woningen vallen binnen de functie 'Tuin'. Ook bij de functie behorende voorzieningen als groen- en nutsvoorzieningen en water zijn toegestaan.

Artikel 6 Verkeer
Deze functie is toegekend aan de gronden van de openbare ruimte. De regels maken het mogelijk deze gronden in te richten met wegen, parkeerplaatsen, verhardingen en groen- en nutsvoorzieningen.

Artikel 7 Wonen
In het plangebied worden de woningen op maat bestemd middels de functie 'Wonen' en een bouwvlak. Binnen deze functie zijn ook tuinen, erven, verhardingen, water en groen toegestaan.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen kunnen uitsluitend vergunningsvrij worden gerealiseerd.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3
In aansluiting op het omgevingsplan is een regeling opgenomen waaruit bescherming van de archeologische waarden bij bouwen en bij de uitvoering van werken voortvloeit, met dien verstande dat als het palenplan voor de nieuwe woningen onder de 2,5% (inclusief grondverdringing) van het te bebouwen oppervlak blijft, er geen aanvullend onderzoek meer vereist wordt tot een diepte van 1,0 m onder het maaiveld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch doorgang te geven, is onderzocht of deze niet strijdig is met de verschillende beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Instructieregels rijk (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's):

  • 1. het Omgevingsbesluit (Ob);
  • 2. het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
  • 3. het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
  • 4. het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor dit TAM-omgevingsplan is alleen het Bkl van belang.

Voor de volgende onderwerpen gelden er op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels voor het vaststellen van een (wijziging van het) omgevingsplan:

  • De dienstenrichtlijn (artikel 5.1a Bkl);
  • Waarborgen van veiligheid (§ 5.1.2 Bkl);
  • Beschermen van waterbelangen (§ 5.1.3 Bkl);
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit (§ 5.1.4 Bkl);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (§ 5.1.5 Bkl);
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (§ 5.1.6 Bkl);
  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (§ 5.1.7 Bkl);
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (§ 5.1.8 Bkl).

Toetsing
Onderhavig TAM-omgevingsplan wordt opgesteld om de herstructurering van een deel van een al bestaande woonwijk mogelijk te maken. Door de nieuwe stedenbouwkundige opzet wordt invulling gegeven aan de grote behoefte aan extra sociale huurwoningen in Dordrecht en wordt de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen bevorderd met onder andere extra wandelroutes in de wijk.

Daarnaast blijkt uit de resultaten in hoofdstuk 5 dat in het plangebied de veiligheid gewaarborgd is, de waterbelangen voldoende meegewogen zijn en dat de gezondheid en het milieu voldoende beschermd zijn.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen en leegstand van vastgoed te voorkomen is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) onder de Omgevingswet gecontinueerd en als instructieregel opgenomen in artikel 5.129g Bkl. Deze regel bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. De behoefte aan die nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarmee worden aangetoond. Alleen wanneer het gaat om een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling moet de Laddertoets worden uitgevoerd.

Voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan komen. In artikel 5.129g Bkl staat dat het stedelijk gebied ook het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied bevat. Door deze formulering is dat stedelijk gebied hetzelfde gebied als onder het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.

Behoefte
De regionale woningbehoefte is vastgelegd in de regionale woonvisie 2017 - 2031 van de regio Drechtsteden. Dordrecht valt binnen de regio Drechtsteden. In deze woonvisie wordt een grote vraag naar woningen in de toekomst voorzien. Daarom wordt in de woonvisie gesteld dat in de regio Drechtsteden wordt ingezet op een groei van 25.000 woningen;

  • 10.000 woningen om in de eigen woningbehoefte te voorzien;
  • 15.000 woningen om in de groeipotentie te voorzien.

Belangrijk aandachtspunt bij deze groei is het maken van een schaal- en kwaliteitssprong. Dit vertaalt zich in een groei van woningen voor hoogopgeleiden en jongeren in de regio.

De groeiopgave is verdeeld en afgestemd onder de 7 gemeenten binnen de regio Drechtsteden. Het woningbouwprogramma van de regio wordt jaarlijks gemonitord conform het provinciale programma Ruimte en daarna wordt erover gerapporteerd aan de provincie Zuid-Holland.

In het politiek akkoord 2022 - 2026 is bepaald dat de gemeente Dordrecht inzet op groei van het aantal woningen. Zo staat er: 'De bouw van nieuwe woningen is in Dordrecht de afgelopen jaren op gang gekomen en er liggen veel plannen klaar voor realisatie in alle segmenten. Maar de plannen voor betaalbare woningen waaronder sociale woningbouw, lopen niet in de pas met die in de andere prijsklassen zoals vastgelegd in de lokale woonvisie. Ondanks de stijgende bouwkosten, het enorme tekort aan vakmensen en andere negatieve ontwikkelingen, moeten we een flinke inhaalslag maken op de planvorming en bouw van met name betaalbare woningen. We trekken het been bij en komen zo de afspraken na die vastliggen in de Woonvisie.' De ambitie is om in deze 4 jaar een forse inhaalslag te maken door van de 4.000 woningen 30% te realiseren in het sociale huursegment.

Vanuit de regionale woonvisie en het coalitieakkoord volgt een duidelijke vraag naar sociale huurwoningen. Dit plan voorziet in deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied.

Toetsing
Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit TAM-omgevingsplan vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

4.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland geeft aan waar de provincie voor staat en hoe de provincie de toekomst voor zich ziet. Het document beschrijft zeven ambities, waar de beleidsdoelen richting aan geven en waar met de beleidskeuzes invulling aan wordt geven. De zeven ambities zijn:

  • Samen werken aan Zuid-Holland
  • Bereikbaar Zuid-Holland
  • Schone energie voor iedereen
  • Een concurrerend Zuid-Holland
  • Versterken natuur in Zuid-Holland
  • Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland
  • Gezond en veilig Zuid-Holland

Toetsing

De relevante ambities worden hieronder beknopt toegelicht.

  • Sterke steden en Dorpen in Zuid-Holland

Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Door de verdichting in het plangebied wordt invulling gegeven aan deze beleidskeuze.

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Er wordt gebouwd naar behoefte. Met de extra woningen in het plangebied wordt invulling gegeven aan de grote behoefte aan sociale huurwoningen in de gemeente.

4.2.3 Omgevingsvisie Zuid-Holland & Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

In de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) zijn de regels over de fysieke leefomgeving van de provincie opgenomen. In de verordening staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan: mag bijvoorbeeld op een bepaalde locatie een bedrijf worden uitgebreid of kan dat niet vanwege een grondwaterbeschermingsgebied. Ook staan er instructieregels in voor gemeentelijke omgevingsplannen en taken van waterschappen.

De ZHOV is geldig vanaf 1 januari 2024 en oorspronkelijk op 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. Daarna is de ZHOV enkele keren gewijzigd en aangevuld (ook al voor de inwerkingtreding). De ZHOV is voor het laatst aangevuld op 14 mei 2024 (in werking getreden op 15 juni 2024).

Stedelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat het handelingskader. De provincie heeft een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de omgevingsverordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Voldoende sociale huurwoningen
De provincie vindt passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van provinciaal belang. Dit betekent dat er enerzijds voldoende voorraad sociale huurwoningen in verhouding tot de omvang van de doelgroepen beschikbaar moet zijn en anderzijds voldoende aanbod sociale huurwoningen in verhouding tot de omvang van de actief woningzoekende doelgroepen bereikbaar moet zijn. Voor de omvang en gewenste toename van de sociale huurvoorraad is de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland leidend. Onder passend verstaat de provincie ook dat op lokaal niveau wordt bijgedragen aan een evenwichtig gespreide sociale huurvoorraad.

Het artikel is van toepassing op een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt. Volgens de jurisprudentie over de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Dichtheid en verscheidenheid woningbouw
Een hogere woningdichtheid en een grote variatie aan woningtypen en woonmilieus zijn nodig met het oog op de grote woningbouwopgave en om de schaarse ruimte en de mobiliteitsvoorzieningen beter te benutten. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve als de kwalitatieve woonbehoefte. Hiermee zijn provinciale belangen gemoeid.

Het zorgdragen voor een goed woon- en leefklimaat is en blijft onverminderd van toepassing. Ook bij een hoge woningdichtheid zal dus gezorgd moeten worden voor een aantrekkelijk woon- en leefomgeving, onder meer met voldoende groenvoorzieningen in de woonomgeving. Een hogere woningdichtheid wil niet zeggen dat ook hoger gebouwd moet worden. De woningdichtheid kan ook verhoogd worden door gevarieerder te bouwen en niet alleen suburbane woonmilieus te realiseren, maar ook centrum-dorpse en centrum-stedelijke woonmilieus. De oude dorps- en stadskernen kennen een relatief hoge dichtheid en zijn aantrekkelijke en populaire gebieden om te wonen. De structuur past goed bij de menselijke maat.

In de regels is bepaald dat een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met woningbouw mogelijk maakt, rekening houdt met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en bijdraagt aan goede woon- en leefomgeving. Welke dichtheid kan worden gerealiseerd hangt af van de lokale situatie en de lokale omstandigheden. Daarom zijn in de regels van de verordening hierover geen vooraf bepaalde getallen vastgelegd. Het gaat om maatwerk en om het toevoegen van kwaliteit. De dichtheid kan aansluiten bij de dichtheid van de kern, het dorp of de stad, waar de woningbouwlocatie bij hoort. Er is dus differentiatie mogelijk tussen stedelijk en landelijk gebied.

Parkeernorm sociale huur
Parkeernormen voor sociale huur zijn in veel gevallen structureel te hoog vergeleken bij het werkelijk autobezit van de huurders. Het gemiddelde autobezit ligt rond de 0,5 per woning. De gehanteerde parkeernorm ligt vooral in kleinere gemeenten meestal rond de 1. Een hoge parkeernorm voor sociale huur belemmert de haalbaarheid en betaalbaarheid van sociale huurprojecten en leidt vaak tot structurele leegstand in parkeergarages onder sociale huurcomplexen. Vanwege deze in het geding zijnde provinciale belangen, is een provinciale rol gerechtvaardigd. Daarom zijn hierover regels opgenomen in de omgevingsverordening.

Voor sociale huurwoningen hanteert de provincie een parkeernorm van 0,7 per woning. Dit is iets ruimer ten opzichte van het werkelijk gemiddelde autobezit, waardoor er ruimte blijft voor lokaal maatwerk. Deze regel geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen.

Wonen
De doelstellingen zoals beschreven in de omgevingsvisie krijgen doorwerking in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
  • waarvan de helft in portefeuille van woningcorporaties, dus minimaal 1/3 in het regionale woningbouwprogramma vanaf 2025 in portefeuille van woningcorporaties (nieuwbouw);
  • streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale voorraad per gemeente.

Deze doelstellingen worden gekoppeld aan instructieregels voor het omgevingsplan dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen mogelijk maakt. De doelstellingen in de omgevingsvisie zijn vanuit een regionaal oogpunt gesteld.

Ruimtelijke kwaliteit
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing, nieuw gebruik van locaties of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit vier kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de omgevingsverordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Er wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit doordat er aan de richtpunten die door de provincie op de locatie van de plannen eist wordt voldaan. Hieronder worden de relevante richtpunten toegelicht:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Dit aspect speelt langs de Dubbeldreef. De nieuwe woningen langs de zuidzijde van de Dubbeldreef vormen een invulling binnen het historisch dorpslint. Om deze woningen op een zorgvuldige manier in te passen, worden architectonische middelen ingezet om de schaal en de fijne historische korrel te benaderen. Hierbij valt er te denken aan het laten zakken van de pannen op de kop, het anders detailleren/materialiseren van de eerste laag, het toepassen van dwarskappen en het geleden door middel van materiaalgebruik. Verder wordt de aansluiting tussen de nieuwe woningen langs de Dubbeldreef en de straat gerealiseerd door een Delftse stoep, wat aansluit op het historische karakter van de straat.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd. De bestaande stedenbouwkundige structuur, waaronder het stratenpatroon, blijft behouden en er wordt tevens voldaan aan de behoefte van de moderne tijd aan duurzame woningen. Op dit moment zijn er veel woningen nodig, zeker ook sociale huurwoningen. Hier geeft dit plan ruimte toe.

Toetsing
Voorliggend plan is in lijn met de omgevingsverordening. Alle nieuwe woningen in het plangebied betreffen sociale huurwoningen en er is sprake van verdichting op een wijze die passend is binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van het plangebied. Met een parkeeronderzoek (parkeerdrukmeting, zie bijlage 8) is aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen zijn om in de extra parkeerbehoefte te voorzien als gevolg van het grotere aantal woningen in het plangebied. Voor de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar subparagraaf 4.1.2.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie 1.0 Dordrecht

Op 28 april 2021 is de omgevingsvisie Dordrecht 1.0 vastgesteld. Deze omgevingsvisie streeft naar integraal omgevingsbeleid en beschrijft de keuzes van de gemeente over hoe zij wil functioneren in het fysieke domein en welke ambities zij daar heeft. De visie heeft een zelfbindend karakter en biedt de basis voor de inzet van andere gemeentelijke instrumenten op grond van de Omgevingswet.

Met de omgevingsvisie wil de gemeente de groeiopgaven, zoals vastgesteld in het coalitieakkoord verwezenlijken. De gemeente Dordrecht heeft de ambitie om met 10.000 woningen en 4.000 arbeidsplaatsen te groeien. In het coalitieakkoord zijn zes leidende principes vastgesteld: Dordrecht Groeit, Dordrecht Zorgt, Dordrecht Verdient, Dordrecht Verbindt, Dordrecht Geeft Ruimte en Dordrecht Neemt Verantwoordelijkheid. Dordrecht Groeit is een belangrijk leidend principe. Bij elke keuze wordt de vraag gesteld of dit bijdraagt aan de zes principes.

Naast de zes principes vormt samenwerking een belangrijk onderdeel van de sturingsfilosofie van Dordrecht. Om de doelen te behalen en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren wordt zoveel mogelijk samengewerkt.

Om de groeiopgave te faciliteren is een nieuwe integrale visie nodig. De opgaven zijn groot, maar de fysieke ruimte beperkt. In de omgevingsvisie staan zeven doelen centraal die gelden als randvoorwaarden en zo bijdragen aan de groeiambitie. Het gaat om de volgende zeven doelen:

  • Dordrecht is een aantrekkelijke stad;
  • … een bereikbare stad;
  • … een gezonde stad;
  • … een stad met een uitstekend vestigingsklimaat;
  • … in 2035 klimaatbestendig;
  • … in 2050 energieneutraal;
  • … beschermend en bevorderend voor biodiversiteit.

Per gebied zijn het benodigde aantal nieuwe woningen en arbeidsplaatsen bepaald. Bij de nieuwe woningen is het belangrijk een gevarieerd woningaanbod te realiseren zodat er ruimte is voor iedere doelgroep.

Toetsing
Voorliggend plan is in lijn met de omgevingsvisie. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de groeiopgave binnen bestaand stedelijk gebied. Er worden bestaande verouderde grondgebonden sociale huurwoningen vervangen door nieuwe duurzame woningen in een mix van sociale huurappartementen en grondgebonden sociale huurwoningen aan de straat. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Regelgeving en beleid

Uit artikel 1.2 lid 2 van de Ow volgt dat cultureel erfgoed en werelderfgoed onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van erfgoederen (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.

Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Cultuurhistorische atlas Zuid-Holland
De Cultuur historische atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "'Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe ruimtelijke plannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht moet zorg worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden moet dan ook onderzocht worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, moet de initiatiefnemer zorgdragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden moet gewerkt worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

5.1.2 Onderzoek

Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

In het Pleistocene landschap dat nu tussen ongeveer 11 en 12 m -mv ligt, kan gewoond zijn in het Paleolithicum en Mesolithicum. Dit landschap wordt afgedekt door afzettingen van de Verlengde Brakelse beddinggordel die in het Neolithicum actief is. Op de oevers van deze beddinggordel kan gewoond zijn in het Neolithicum. In de navolgende perioden vormt zich een pakket veen is het plangebied tot de Romeinse tijd vermoedelijk ongeschikt voor bewoning. Vanaf de Romeinse tijd wordt de Dubbel actief en ter hoogte van de oever- en komafzettingen kan gewoond zijn in de Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen. De top van dit niveau ligt tussen 1,5 en 3,0 m -mv. Na de Sint Elisabethsvloeden in de 15e eeuw is een groot deel van de Grote Waard in de wateren verloren gegaan. Het gebied raakt daardoor onbewoonbaar tot aan de inpoldering in 1.603 na Christus. Hierna is het landgebruik weiland en blijft het plangebied onbebouwd tot en met de jaren 20 en 50 van de 20e eeuw.

Bij realisatie van het beoogde bouwplan zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden. De diepte van deze ingrepen zijn echter nog niet bekend. Daarnaast zullen waarschijnlijk funderingspalen worden gebruikt. Bij graafwerkzaamheden en het gebruik van funderingspalen kunnen archeologische resten worden verstoord.

In het Merwededek zijn waarschijnlijk geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig. In de onderliggende afzettingen op 130 cm -mv en dieper kunnen deze wel aanwezig zijn. Daarom wordt, uitgaande van een veiligheidsmarge van 30 cm, vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht als graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 100 cm -mv (-200 cm NAP) en gebruik gemaakt wordt van een archeologie vriendelijk palenplan. Indien graafwerkzaamheden dieper dan dit niveau reiken, adviseert Bureau voor Archeologie om nader te bepalen wat de aard en intactheid van het bodemprofiel is door middel van een verkennend booronderzoek en zo de archeologische verwachting te controleren en te verfijnen.

In Dordrecht wordt veelal de regel gehanteerd dat de gezamenlijke oppervlakte van de heipalen (plan inclusief grondverdringing) niet meer dan 5 % van het te bebouwen oppervlak mag bedragen.

De gemeente Dordrecht heeft een selectiebesluit genomen conform het selectieadvies, met dien verstande dat een diepe paalzetting is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 2,5 % van het daadwerkelijk (nieuw) te bebouwen deel van de plangebieden. Algemeen en landelijk geldt een grens van 5 %, maar het betreft hier een 2e paalzetting in hetzelfde gebied. Deze percentages worden in de praktijk zelden overschreden. Aanwezige palen mogen niet worden uitgetrokken, wel worden gekopt.

Naar aanleiding van het selectiebesluit is in de planregels de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ gehandhaafd c.q. opgenomen voor het gehele plangebied.

Cultuurhistorie
Raadpleging van de Cultuurhistorische atlas van de provincie leert dat er geen cultuurhistorische landschapswaarden en/of bouwkundige waarden in het plangebied aanwezig zijn.

5.1.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie en cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Regelgeving en beleid

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

In de loop van 2024 wordt de VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering' verwacht. Er wordt in deze handreiking geen gebruik gemaakt van milieucategorieën, maar van gebruiksruimte. Onder gebruiksruimte wordt verstaan de ruimte die een bedrijf mag benutten.

5.2.2 Onderzoek

Totdat de nieuwe VNG-handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' is verschenen, wordt nog uitgegaan van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor het vaststellen van de minimum richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies worden de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0010.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Als de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Wanneer niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

Het plangebied ligt binnenstedelijk, in een gebied met hoofdzakelijk een woonfunctie. Het plangebied maakt deel uit van de kern Dubbeldam in Dordrecht. Er kan gezien het karakter van de omgeving worden uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende functies aanwezig/ toegestaan:

  • Wonen;
  • Tuin;
  • Groen (trapveldje, Couperusstraat);
  • Verkeer (omliggende wegen);
  • Maatschappelijk (scholen, kinderopvang, kerk, Van Schendelstraat/ Dubbelsteynlaan West)

Er bevinden zich geen bedrijven in de omgeving van het plangebied.

Los hiervan is het plangebied in de bestaande situatie al in gebruik voor wonen.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Regelgeving en beleid

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:

  • regels en waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem worden opgenomen voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (artikel 5.89i t/m 5.89m Bkl);
  • moet worden gewaarborgd dat sanerende en beschermende maatregelen in stand worden gehouden, worden onderhouden of worden vervangen (artikel 5.89n Bkl);
  • bodembeheergebieden kunnen worden aangewezen voor het met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift afwijken van kwaliteitseisen (artikel 5.89o Bkl); en
  • de landbodem van het gemeentelijk grondgebied wordt ingedeeld in bodemfunctieklassen (landbouw en natuur/wonen/industrie) (artikel 5.89p Bkl).

Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.

Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.

De gemeente kan in het omgevingsplan aanvullende locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen. In de gemeente zijn dergeljke locaties vooralsnog niet aangewezen.

Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).

Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen die gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

5.3.2 Onderzoek

Op dit moment is het plangebied al in gebruik voor de woonfunctie (met tuin). Om die reden is in het kader van de ruimtelijke planprocedure geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Dit is wel het geval bij de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen. Omdat het wenselijk is om voor de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen ook de bodem te onderzoeken onder de bestaande sociale huurwoningen in het plangebied, en dit pas mogelijk is na sloop van de bestaande woningen, wordt de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek doorgeschoven in de tijd.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.4 Energie en duurzaamheid

5.4.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;
  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
  • transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke praktijk richtlijn (GPR). Op 19 maart 2018 heeft het Drechtsteden Bestuur het besluit genomen door te gaan met GPR. Hiervoor zijn de te behalen scores voor woningen geactualiseerd naar aanleiding van de nieuwe ambities (woonvisie en energiestrategie), te weten:

  • Energie & Milieu = 8,5;
  • Gezondheid = 8;
  • Gebruikskwaliteit = 8,5;
  • Toekomstwaarde = 7,5.

De regio Drechtsteden is licentiehouder van GPR Gebouw systeem. Bouwende partijen kunnen bij invoering van projecten in GPR gebruik maken van de licentie van de regio.

5.4.2 Onderzoek

Het creëren van een goede leefomgeving in het plangebied voor zowel de huidige als toekomstige bewoners is essentieel. Als de bewoners prettig wonen dan komt dit ten goede aan de wijk. Goede woningen, een heldere opzet van de wijk, privacy en het toevoegen van groen dragen hier aan bij. Buiten de woning is een goede sociale samenhang belangrijk. Plekken om elkaar te ontmoeten en een praatje te maken met de buren. De “Groene loper” met een eventuele speelplek en het appartementengebouw zijn hier de aangewezen plekken voor. Voor alles geldt dat deze toekomstbestendig worden ingericht.

De beoogde planopzet richt zich op het vergroenen van de wijk en het versterken van huidige groenstructuren. Niet alleen worden de voortuinen verkleind om verrommeling tegen te gaan, ook biedt dit de ruimte om een grotere openbare groenstrook aan te leggen waardoor het straatbeeld vriendelijker wordt. Een mooie bijkomstigheid is dat het tegelijkertijd bijdraagt aan het reduceren van hittestress. De belangrijkste speerpunten zijn:

  • Bomen van de 2e en 3e grootte met sierwaarde geven gelaagdheid aan het openbaar groen. Ze leveren bovendien een significante bijdrage aan de klimaatrobuustheid van het plan en het vergroten van de biodiversiteit. Ze nemen CO2 op, verkoelen bij hitte, verminderen wateroverlast en dragen bij aan een gezond en aantrekkelijk leefklimaat.
  • Borders en boomspiegels met bloeiende heesterbeplanting dragen bij aan het groene karakter van de straten;
  • Waar mogelijk worden inheemse en gebiedseigen soorten toegepast, die het beste bestand zijn tegen lokale condities en de biodiversiteit vergroten;
  • Zo mogelijk wordt gevelbeplanting op de kopgevels opgenomen door het spannen van staaldraden;
  • Zo mogelijk wordt er een groene erfafscheiding voor de woningen in de openbare ruimte ingebed in een groene haag of plantvak;
  • Zo mogelijk worden platte daken voorzien van sedum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0011.png"

Verder moet er ook bewuster om worden gegaan met water. Dit gebeurt waar mogelijk door het toepassen van waterpasserende bestrating op de binnenterreinen. Het regenwater kan hierdoor eenvoudig in de bodem infiltreren en het verharden van het terrein wordt daarmee zoveel mogelijk voorkomen. Wat de inrichting van de parkeerplaatsen en parkeerterreinen betreft, wordt gedacht aan het toepassen van grasbeton tegels. Hierdoor worden de parkeerplaatsen groen in plaats van grijs en kan meer hemelwater worden opvangen. Dit onderdeel wordt in overleg tussen de gemeente en de initiatiefnemer nog nader uitgewerkt richting de uitvoeringsfase.

Duurzaamheid gaat ook verder dan materiaal- en energiegebruik. De basis van de gebruikte woonconcepten in het plangebied is om zoveel als mogelijk in prefab elementen te realiseren. Volledige gevelelementen zijn af fabriek voorzien van kozijnen worden direct in het werk geplaatst. Elementen worden 'on demand' geleverd. Dat wil zeggen dat ze doorgaans direct vanaf de vrachtwagen in het werk worden geplaatst. Dit zorgt voor minder transport en daardoor overlast bij de realisatie van de woningen. Ook geeft dit een substantiële reductie van de CO2-uitstoot.

De nieuwe woningen worden ook duurzaam gebouwd met FSC® en PEFC™ gecertificeerd hout. Goede detailleringen en materiaalkeuzes op maat beperken afval en zorgen voor minder vervoersbewegingen.

5.4.3 Conclusie

De gemeente Dordrecht streeft na dat woningen worden ontwikkeld vanuit het uitgangspunt van Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen. Daarbij wordt beoogd om de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang. De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen zo veel mogelijk laten voldoen aan de GPR.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Regelgeving en beleid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:

  • zeer kwetsbare gebouwen
  • kwetsbare gebouwen en locaties
  • beperkt kwetsbare gebouwen en locaties.

Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden.

Groepsrisico: aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden voor branden, explosies en gifwolken.

Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.

5.5.2 Onderzoek

Volgens de Risicokaart Zuid-Holland geldt voor het plangebied een zeer kleine kans tot overstroming. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicorelevante bedrijven, infrastructuur en aardgastransportleidingen. Er is geen nadere verantwoording nodig van het groepsrisico noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Regelgeving en beleid

Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteiten die de natuur betreffen. Daarbij kan bij de meest voorkomende activiteiten een tweedeling worden gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Omgevingswet introduceert daarbij nieuwe terminologie: zo wordt een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied voortaan aangeduid als een 'Natura 2000-activiteit', en een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten als een 'flora- en fauna-activiteit'. Een verdere vernieuwing onder de Omgevingswet is de vormgeving van de zorgplicht voor natuur. De provincie blijft in beginsel het bevoegd gezag voor taken op het gebied van de natuur (artikel 2.18, lid 1, onder g Ow).

Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht kan worden opgedeeld in de Specifieke zorgplicht natura2000 (art.11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal). Uit de toelichting bij het Bal volgt dat deze specifieke zorgplichten voortborduren op de algemene zorgplicht in de Omgevingswet, maar concreter zijn. Omdat zij concreter zijn, kunnen zij volgens de toelichting niet uitsluitend bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd. De zorgplicht geldt daarbij ook voor vergunningsplichtige activiteiten.

Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.

De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

5.6.2 Onderzoek

De uitgevoerde ecologische onderzoeken en de ontheffingsaanvraag zijn nog gedaan onder de oude wetgeving (Wet natuurbescherming e.d.) van voor 1 januari 2024.

Quickscan natuur

Soortenbescherming
Er is een quickscan natuur uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de motivering gevoegd. Alleen de conclusies voor complex 536 en complex 542 uit het onderzoek zijn relevant voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0012.png"

Op basis van de onderzoeksresultaten moet aanvullend onderzoek worden uitgevoerd voor de volgende soorten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0013.png"

Gebiedsbescherming
Significante negatieve effecten van stikstofemissie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen (in tegenstelling tot wat in de quickscan staat) niet op voorhand worden uitgesloten als gevolg van de (ten opzichte van de quickscan gewijzigde) aard van de werkzaamheden (sloop en nieuwbouw in plaats van renovatie en verduurzaming) en de afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Passend nader onderzoek naar stikstofemissies – middels de Aerius Calculator – is daarom noodzakelijk. Zie voor het aspect stikstof paragraaf 5.9.

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Belangrijke weidevogelgebied en Strategische reservering natuur. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Nader ecologisch onderzoek
Er is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de motivering gevoegd. Alleen de conclusies voor complex 536 en complex 542 uit het onderzoek zijn relevant voor het plangebied. Op basis van de onderzoeksresultaten moet er ontheffing aangevraagd worden voor de volgende soorten:

  • Complex 536: Er is een ontheffing nodig voor de gewone dwergvleermuis, de huismus en de gierzwaluw;
  • Complex 542: Er is een ontheffing nodig voor de huismus.

Activiteitenplan en ontheffingsaanvraag
Er is een ontheffingsaanvraag gedaan bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Naast de onderzoeksrapportages is er ook een activiteitenplan voor de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis opgesteld (zie bijlage 5) die gezamenlijk als onderbouwing dienen voor de ontheffingsaanvraag ingaande per 1 oktober 2024. De verlening van de ontheffing loopt parallel aan het ruimtelijke spoor.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt, na verlening van de ontheffing, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.7 Geluid

5.7.1 Regelgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:

  • het geluid van geluidveroorzakende activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en
  • het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in het geluidaandachtsgebied (van wegen, spoorwegen en industrieterreinen, artikel 3.18 lid 1 Bkl).

Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied). Het Bkl bevat niet de mogelijkheid voor een gemeente om de definitie van geluidgevoelige gebouwen uit te breiden. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten gemeenten in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel rekening houden met geluid op niet door het Bkl aangewezen gebouwen en locaties.

Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:

Geluidbronsoort   Standaardwaarde (dB)
(tabel 3.34 Bkl)  
Grenswaarde (dB)
(tabel 3.35 Bkl)  
Provinciale wegen
Rijkswegen  
50 Lden   65 Lden  
Gemeentewegen
Waterschapswegen  
53 Lden   70 Lden  
Hoofdspoorwegen   55 Lden   70 Lden  
Industrieterreinen   50 Lden   60 Lden  
  40 Lnight   50 Lnight  

De geluidaandachtgebieden zijn - indien gepubliceerd - opgenomen op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). Dit geluidsregister is op dit moment nog vrijwel leeg. Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden). Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats en gelden een aantal eisen. Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als voldaan wordt aan een van de voorwaarden onder artikel 5.78z lid 1 onder a of b, 5.78z lid 2, 5.78ab lid 2, 5.78ac en 5.78ad Bkl.

Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven.

Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden vast zijn gelegd geldt op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:

Aantal rijstroken   Maximum snelheid weg (km/u)   Breedte zone (m)  
1 of 2   30 of minder   100  
1 of 2   meer dan 30   200  
3 of meer     350  


Geluid door activiteiten
Onder 'geluid door activiteiten' vallen nagenoeg alle activiteiten (zoals activiteiten van bedrijven). Het Bkl wijst in artikel 5.55 de activiteiten aan die er niet onder vallen. Zo bepaalt het Bkl dat de activiteit wonen geen geluidveroorzakende activiteit is. Het Bkl bevat zelf geen definitie van het begrip wonen, maar de toelichting bij het Bkl geeft aan dat een beroep of bedrijf aan huis en een 'uit de hand gelopen hobby' geen verband houden met de activiteit wonen. Dit is vergelijkbaar met de wetgeving voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waar de milieuregels ook van toepassing zijn op activiteiten die worden verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.

Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.

Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluid  op de gevel  van een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw   07.00 - 19.00 uur   19.00 - 23.00 uur   23.00 - 7.00 uur  
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen   -   70 dB(A)   70 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden   -   65 dB(A)   65 dB(A)  

Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein.

Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). Indien de gemeente een soepelere norm wil opnemen in het omgevingsplan, moet door middel van onderzoek vaststaan dat de binnenwaarde (het geluid binnen de geluidgevoelige gebouwen) niet hoger is dan de normen die het Bkl daarvoor stelt. Indien de gemeente een strengere norm wil opnemen, moet aangetoond worden dat de bestaande geluidveroorzakende activiteiten niet worden beperkt ten opzichte van het huidige recht. In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:

Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen   07.00 - 19.00 uur   19.00 - 23.00 uur   23.00 - 7.00 uur  
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen   -   55 dB(A)   55 dB(A)  
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden   -   45 dB(A)   45 dB(A)  

Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 hebben burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend. Voor de verlening van hogere waarden moet er sprake zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Omgevingsvisie Dordrecht 1.0
In de omgevingsvisie staat het doel 'Dordrecht is een gezonde stad'. Dit doel streeft naar een akoestisch aanvaardbare woon-, werk- en leefomgeving. Het is belangrijk bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de geluidssituatie. Uit de impactbeoordeling blijkt dat een toename van verkeersbewegingen zal plaatsvinden door de inzet op groei in woningen en banen in Dordrecht. Door de groei van verkeersbewegingen neemt wegverkeerslawaai toe. Van de andere kant neemt de bouw van nieuwe woningen toe en daarmee het aantal geluidgevoelige objecten in de omgeving.

De leefbaarheid als gevolg van geluid staat nu al onder druk en zal door de toename verder onder druk komen te staan, wat leidt tot een afname van de leefbaarheid en een negatief effect op de gezondheid van inwoners. Het is nodig per uitbreidingslocatie te kijken of de toename van geluid acceptabel is en zo niet welke maatregelen ingezet moeten worden om de geluidtoename te beperken. Dit komt ondermeer terecht in het Actieplan Geluid 2019 - 2023 (vastgesteld in september 2019).

Het aspect geluid is gekoppeld aan de beoogde woonmilieus. Deze locatie valt binnen het woonmilieu 'Suburbaan'. Voor dit woonmilieu gelden ondermeer de volgende voorwaarden omtrent de geluidssituatie:

  • Voorkeursgrenswaarde per bronsoort op de gevel is uitgangspunt.
  • Langs randen van o.a. lokale wegen en spoorwegen is een hogere geluidbelasting op de gevels van eerstelijnsbebouwing toelaatbaar onder voorwaarden (zie daarvoor de omgevingsvisie).
  • Cumulatie wordt in beeld gebracht en het geheel moet leiden tot een akoestisch aanvaardbare situatie.

5.7.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai
Delen van het plangebied vallen binnen de geluidzone van de Dubbelsteynlaan West, de Groenekruislaan en de Gravensingel (50 km/u). Het plangebied valt niet binnen de geluidzones van spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Toetsing standaardwaarden en grenswaarden
Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 49 dB. Hiermee worden de standaardwaarde van 53 dB en de grenswaarde van 70 dB niet overschreden. Maatregelen hoeven niet nader onderzocht te worden.

Gevelwering en woon- en leefklimaat

Benodigde gevelwering
Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste 49 dB ter plaatse van meerdere toetspunten. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal 49 – 33 is kleiner of gelijk aan 20 dB. Een onderzoek gevelwering is dan niet aan de orde.

Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘goed’ tot ‘zeer goed’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de beoogde woningen wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in subparagrafen 3.3.1 en 3.3.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat het cumulatieve geluid een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.

Railverkeerslawaai
De woningen in het plangebied zijn niet gelegen nabij een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.

Industrielawaai (geluid door activiteiten)
De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein.

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Regelgeving en beleid

Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat lucht onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van lucht (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).

De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.

In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.

Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.

De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 Bkl. Deze gaan over:

  • beoordeling luchtkwaliteit en toetsing aan de rijksomgevingswaarden;
  • ammoniakemissies van veehouderijen;
  • geologische opslag van CO2.

5.8.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van 34 woningen en de nieuwbouw van 37 woningen: een toename van 3 woningen. In paragraaf 5.10 is bepaald wat het extra aantal voertuigbewegingen als gevolg van deze extra woningen is.

Gebruikmakend van de NIBM-rekentool (versie 24 april 2024) geeft dit de volgende berekening van de luchtkwaliteit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0014.png"

Het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Er is daarom geen verder onderzoek nodig naar het aspect luchtkwaliteit.

Om na te gaan wat de (verwachte) situatie bij monitoringsronde 2023 in de monitoringsjaren 2022 en 2030 is, is gebruik gemaakt van de monitoring van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Zowel voor de NO2-concentratie, de PM10-concentratie alsmede de PM2.5-concentratie blijkt de luchtkwaliteit voor zowel nu als in de toekomst acceptabel te zijn, zie navolgende tabel. In deze tabel is de luchtkwaliteit op het meest nabij gelegen rekenpunt 'Noordhoevelaan/ Nijhofflaan' weergeven:

  2022   2030  
NO2   19,0   15,5  
PM10   17,7   14,6  
PM2,5   9,5   7,6  

Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5) niet worden overschreden. Het plan voegt daar geen in betekenende mate verslechtering aan toe.

De daggemiddelde grenswaarde voor PM10 van 50 µg/m³ mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. Uit het CIMLK blijkt dat in 2022 het totaal aantal overschrijdingsdagen 6,2 bedraagt, waarmee ruimschoots aan de daggemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

5.8.3 Conclusie

Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m³ en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrondconcentraties langs de omliggende wegen ligt onder de 25 µg/m³.

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet danwel verwaarloosbaar bij aan de verslechtering van de (goede) luchtkwaliteit.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.9 Stikstof

5.9.1 Regelgeving en beleid

Artikel 2.15a Ow geven de (resultaatsverplichtende) omgevingswaarden voor stikstofdepositie gehandhaafd. Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).

Vanwege recente jurisprudentie moet er ook aandacht worden besteed aan de vraag of bij een ruimtelijke ontwikkeling er sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie in een Natura 2000 gebied.

Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Dit zijn natuurgebieden met een Europese beschermingsstatus en bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot significante negatieve effecten op het beschermde natuurgebied. Indien er sprake is van significante effecten is een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet noodzakelijk.

PAS
In 2009 werd afgesproken het stikstofprobleem 'programmatisch' te gaan aanpakken. Dit heeft geleid tot 'Programma Aanpak Stikstof' (PAS). Met het PAS is ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld voor nieuwe economische ontwikkelingen (projecten). Tegelijkertijd zijn met het PAS maatregelen vastgesteld waarmee geborgd wordt dat de natuurlijke kenmerken van de natuurgebieden niet worden aangetast. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 is de basis voor het verlenen van vergunningen onder het PAS komen te vervallen.

Derhalve moet worden gesteld dat vergunningen nog slechts kunnen worden verleend indien is aangetoond dat er géén sprake is van een toename van (meer dan 0,05 mol/ha/jaar) stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. In dat geval is er in ieder geval geen sprake van significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof en is een vergunning niet aan de orde.

5.9.2 Onderzoek

Om uit te sluiten dat er externe effecten zijn als gevolg van een toename in stikstofdepositie is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de motivering gevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Ten aanzien van stikstofdepositie ondervinden stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dus geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling. Het plan is daarmee in het kader van stikstofdepositie niet aan te merken als een Natura 2000-activiteit.

5.9.3 Conclusie

Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.10 Verkeer en vervoer

5.10.1 Regelgeving en beleid

Omgevingsvisie 1.0 Dordrecht & Koersnota Mobiliteit
In Dordrecht bestaat het verkeers- en vervoerssysteem uit een combinatie van verschillende netwerken: auto, fiets, openbaar vervoer (spoor, bus en waterbus) en te voet. De omgevingsvisie zet in op het verbeteren van de knooppunten waar deze netwerken samenkomen en het anders benutten van de bestaande infrastructuur en voorzieningen. Deze lijn is overgenomen uit de Koersnota Mobiliteit voor Dordrecht uit 2020. Daarin is op hoofdlijnen aangegeven welke richting nodig is om de stad bereikbaar en berijdbaar te houden. De mobiliteit zal komende jaren nog doorgroeien. Daarom wordt ingezet op een forse groei van de fiets- en openbaar vervoermobiliteit en een stabilisatie of mogelijke afname van de automobiliteit.

Beleidsregels parkeerbeleid
Binnen de gemeente worden ruimtelijke plannen getoetst aan de 'Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten'.

5.10.2 Onderzoek

Verkeer
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling die met dit ruimtelijke plan wordt gefaciliteerd, is de voertuigaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024'. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt voor de gemeente Dordrecht uitgegaan van een 'zeer sterk stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'.

Het voorliggende TAM-omgevingsplan voorziet in de bouw van 37 woningen en de sloop van 34 woningen. Per saldo een toename van 3 woningen. Daarom is de toekomstige (nieuwe) situatie tegen de bestaande situatie afgezet:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0016.png"

Voor de toename van de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van het midden van de aangegeven bandbreedte, zijnde 133,2 minus 122,4 = 10,8 afgerond 11 extra voertuigbewegingen per gemiddelde weekdag.

Aangezien het a) om een relatief beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen gaat en b) de toename verspreid plaatsvindt via de Damstraat in oostelijke of westelijke richting, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

Parkeren
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Dordrecht de 'Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht'.

Het voorliggende ruimtelijke plan voorziet in de bouw van 37 woningen en de sloop van 34 woningen. Per saldo een toename van 3 woningen. Daarom is de toekomstige (nieuwe) situatie tegen de bestaande situatie afgezet:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0018.png"

De extra parkeerbehoefte in de toekomstige (nieuwe) situatie bedraagt 55,5 - 44,2 = 11,3 afgerond 12 parkeerplaatsen. Door tevens gebruik te maken van het reductiepercentage OV van 10 % uit de gemeentelijke beleidsregels parkeren (vanwege het nabijgelegen treinstation Dordrecht Stadspolders), neemt de extra parkeerbehoefte in de toekomstige (nieuwe) situatie af tot 50,0 - 39,8 = 10,2 afgerond 11 parkeerplaatsen.

Om te analyseren of de nieuwe parkeerbehoefte ook in de openbare parkeerruimte opgelost kan worden, is er een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Dit is een integraal onderzoek voor de locatie ten noorden van de Damstraat en de beoogde ontwikkeling ten zuiden van de Damstraat (in casu het plangebied).

Op basis van de gebruikte aannames zal de herontwikkeling van het Oranjekwartier 65,8 afgerond 66 parkeerplaatsen (op basis van dubbelgebruik) meer nodig hebben dan de huidige situatie op het maatgevende moment (weekdag avond). Deze aantallen zijn licht hoger dan in het parkeeronderzoek om dat er (worst-case) maximaal 5 sociale huurappartementen (in het gebied ten noorden van de Damstraat, dus buiten onderhavig plangebied) extra worden gerealiseerd.

Uit het parkeeronderzoek blijkt dat in de huidige situatie de maximale parkeerdruk 62 % bedraagt tijdens de nachten op werkdagen. Als de parkeerbehoefte (uitgaande van dubbelgebruik) van de voorgestelde ontwikkeling (61 parkeerplaatsen in de nachten op werkdagen) daarbij wordt opgeteld, neemt de parkeerdruk toe tot 66%, maar blijft ruim onder de grens van 85%.

Dit betekent dat de huidige parkeercapaciteit in het gebied na de herontwikkeling van het Oranjekwartier blijft bestaan, de nieuwe bewoners en bezoekers gebruik kunnen blijven maken van de openbare parkeerplaatsen en de parkeerdruk blijft ruim binnen de grenzen.

5.10.3 Conclusie

De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.11 Waterhuishouding

5.11.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.

De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. De ruimtelijke aspecten van de plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. Waterschappen stellen een waterbeheerprogramma op.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Het waterschap Hollandse Delta heeft in haar waterbeheerprogramma (WBP) de waterdoelen voor de planperiode 2022-2027 vastgelegd op gebied van waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Deze doelen zijn afgeleid van het waterschap haar ambities voor de lange termijn (tot 2050) die vastgelegd gaan worden in de omgevingsvisie Hollandse Delta. Naast de doelen tot 2027 bevat dit waterbeheerprogramma de strategie hoe deze doelen gerealiseerd gaan worden. Het programma richt zich op een toekomstbestendig waterbeheer en daarmee een toekomstbestendig woon-, werk- en leefgebied. Het waterschap zet in op het inperken van de impact op klimaat en milieu, het verbeteren van de klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van het gebied, versterken van de biodiversiteit en anders omgaan met hemelwater. Bij een klimaatbestendige en waterrobuust inrichting wordt gevolg gegeven aan de doelen vanuit de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie en is de ambitie dat inwoners en bedrijven veilig in het gebied kunnen blijven wonen, ondernemen en recreëren en dat wordt bijgedragen aan het robuust en veerkrachtig maken van de leefomgeving. Er komt meer ruimte voor water; niet alleen letterlijk, maar ook bij de voorbereidingen van plannen voor de ruimtelijke inrichting.

Om dit te bereiken heeft het waterschap de volgende acties gesteld in het WBP:

  • samenwerken met overheidspartners en belanghebbenden;
  • naar de voorkant van ruimtelijke planprocessen bewegen.

Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009 - 2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

"Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht."

5.11.2 Onderzoek

Plannen worden vooral getoetst aan het beleid van het waterschap Hollandse Delta. In verband met de ontwikkeling van onderhavig bouwplan is een watertoets uitgevoerd. Hierna wordt op verschillende aspecten in verband met deze watertoets ingegaan.

Hemel- en afvalwater
Het hemelwater wordt via het gescheiden gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. Het rioleringsstelsel binnen het plangebied wordt aangesloten op het stelsel langs/in de Damstraat en de Dubbeldreef, één en ander afhankelijk van de ligging van de betreffende woningen. De exacte wijze van uitvoeren is op dit moment onbekend, omdat er ook plannen zijn om de bestaande riolering in het plangebied (al dan niet deels) te vervangen.

Qua aansluiting zijn er 2 opties mogelijk, onder vrij verval of met tussenkomst van een minigemaal. De uiteindelijke keuze is afhankelijk van het maaiveld en de hoogteligging van de bestaande riolering die op het moment van het opstellen van dit ruimtelijke plan niet bekend zijn. Het aspect riolering zal in een later stadium nog nader uitgewerkt worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen.

Verhard oppervlak voor en na planrealisatie
Er is een verhardingsbalans gemaakt waarbij de verharding (bebouwing, terreinverharding, wegen, voetpaden en parkeerplaatsen) in de bestaande situatie is afgezet tegen de toekomstige situatie. Deze balans is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Hierbij is er worst-case voor de woningen vanuit gegaan dat de tuinen voor 90 % verhard zijn.

Uit de verhardingsbalans blijkt dat sprake is van een afname van de hoeveelheid verharding.

5.11.3 Conclusie

Conclusie is dat het plan zal voldoen aan de uitgangspunten van het Waterschap voor waterkwantiteit en waterkwaliteit. Het TAM-omgevingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.12 Niet gesprongen explosieven

5.12.1 Regelgeving en beleid

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat regels voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandige ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten te voorkomen die door het werk kunnen worden veroorzaakt. De Arbowet is een kaderwet, dat wil zeggen dat het algemene bepalingen en richtlijnen bevat.

Vanaf 1994 geldt voor alle werkzaamheden vanuit de Arbowet een wettelijke verplichting om een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uit te voeren in de voorbereidingsfase van het project. Doel is om vooraf te bepalen of er tijdens de uitvoeringsfase van een project risico's te verwachten zijn en zo ja, hoe de betrokkenen risico's kunnen wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar veiligheidsniveau.

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot CE volgt uit artikel 4.10 van het Arbobesluit, de zogenaamde Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). Dit besluit trad op 31 december 2006 in werking.

5.12.2 Onderzoek

Voor het bepalen van de noodzaak tot aanvullend OCE onderzoek heeft de gemeente Dordrecht de explosievenkaart van Drechtmaps geraadpleegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0019.png"

De meest nabij gelegen locatie waar mogelijk sprake is van niet gesprongen explosieven ligt echter even ten zuiden van de Dubbeldreef, buiten de grens van het plangebied. Dit betreft een locatie voor niet nader beschreven munitiedump. Op navolgend detailweergave is te zien dat de locatie buiten de perceelsgrens ligt van Dubbeldreef 53. Daarmee is geen nader onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0505.TOP188Herzorkwzd-2001_0020.png"

Het aspect 'explosieven' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

5.13 M.e.r.-beoordeling

5.13.1 Regelgeving en beleid

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.

Voor het bepalen of een plan eventueel m.e.r.-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-m.e.r.-beoordeling twee mogelijke resultaten:

  • 1. Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-m.e.r. en er moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
  • 2. Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-m.e.r. nodig en er wordt geen MER gemaakt.

Er zijn twee situaties waarin een plan-m.e.r.-beoordeling aan de orde kan komen:

  • 1. Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben, maar het betreft geen project dat in bijlage V bij het Omgevingsbesluit staat. Het plan is derhalve niet direct plan-m.e.r.-plichtig. In dit geval dient een plan-m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
  • 2. Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage V Omgevingsbesluit, maar komt niet boven de drempelwaarden van kolom 2 uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. Een plan-m.e.r.-beoordeling is aan orde indien:
  • a. Het plan een kleine wijziging van een plan of programma betreft.
  • b. Het plan gaat over een klein gebied op lokaal niveau én als voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is.

5.13.2 Onderzoek

Het onderhavige TAM-omgevingsplan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betreft ook een woningbouwontwikkeling. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het Omgevingsplan gemeente Dordrecht en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau waarin een beperkt extra aantal woningen wordt gerealiseerd. De gemeenteraad is voor onderhavig TAM-omgevingsplan het bevoegd gezag.

Op grond van het gestelde in Hoofdstuk 5 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit TAM-omgevingsplan te kunnen nemen.

5.13.3 Conclusie

Het aspect 'm.e.r.-beoordeling' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 6 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), zie verder subparagraaf 4.1.1.

In voorgaande hoofdstukken is gemotiveerd dat er met de nieuwe regeling sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL):

  • In hoofdstuk 4 Beleidskader is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de verschillende overheden;
  • In hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten is aangetoond dat er geen milieu- en omgevingsaspecten aan de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling in de weg staan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

7.1 Kostenverhaal en nadeelcompensatie

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade c.q. nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Participatie en inspraak

Er is een uitgebreid participatieproces doorlopen waarin bewoners vanaf de allereerste start zijn betrokken. Het verslag van deze participatie is opgenomen in bijlage 10 in de vorm van een oplegnotitie met alle relevante bijlagen daarbij.

8.2 Zienswijzen

Te zijner tijd zullen ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

8.3 Overleg

Te zijner tijd zullen ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

8.4 Vergunningverlening en handhaving

Er zijn geen gevolgen voor de vergunningverlening; deze zal niet verbeteren of verslechteren. Ook hoeven geen wijzigingen in het Omgevingsloket te worden doorgevoerd.

Het is ook zo dat voor het realiseren van het plan nog een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Het is enkel vrijgesteld van de omgevingsplanactiviteit omdat het TAM-omgevingsplan woningen mogelijk maakt. Er is wel nog toetsing nodig aan de regels voor milieubelastende activiteiten en bouwtechnische voorschriften.

8.5 Evaluatie en monitoring

Dit TAM-omgevingsplan voorziet niet in dusdanige wijzigingen die het noodzakelijk maken het instrument monitoring in te zetten.