direct naar inhoud van Regels

Derdemerwehvn

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP189Derdemerwehvn-3002

Toelichting bestemmingsplan Derde Merwedehaven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gemeente Dordrecht

Vastgesteld d.d. 16 juni 2015

Gewijzigd vastgesteld d.d. 27 september 2016

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

2.2 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur

2.3 Toekomstige situatie

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Amvb Ruimte

3.1.3 Structuurvisie Randstad 2040

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

3.2.2 Verordening ruimte

3.2.3 Risicomethodiek buitendijkse waterveiligheid

3.3 Regionaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040

3.4.2 Bedrijfsterreinen

3.4.3 Vaststellingsovereenkomst vervroegde sluiting

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Regelgeving en beleid

4.1.2 Onderzoek

4.1.3 Conclusie

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Regelgeving en beleid

4.2.2 Onderzoek

4.2.3 Conclusie

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Regelgeving en beleid

4.3.2 Onderzoek

4.3.3 Conclusie

4.4 Duurzaamheid

4.4.1 Regelgeving en beleid

4.4.2 Onderzoek

4.4.3 Conclusie

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving en beleid

4.5.2 Onderzoek

4.5.3 Conclusie

4.6 Natuur

4.6.1 Regelgeving en beleid

4.6.2 Onderzoek

4.6.3 Conclusie

4.7 Geluid

4.7.1 Regelgeving en beleid

4.7.2 Onderzoek

4.7.3 Conclusie

4.8 Groen

4.8.1 Regelgeving en beleid

4.8.2 Onderzoek

4.8.3 Conclusie

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Regelgeving en beleid

4.9.2 Onderzoek

4.9.3 Conclusie

4.10 Verkeer en vervoer

4.10.1 Regelgeving en beleid

4.10.2 Onderzoek

4.10.3 Conclusie

4.11 Water

4.11.1 Regelgeving en beleid

4.11.2 Onderzoek

4.11.3 Conclusie

HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planmethodiek

5.2 Inleidende regels

5.3 Bestemmingen

5.4 Algemene regels

5.5 Overgangs- en slotregels

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

7.2 Overleg

 

 

 

 

Bijlagen bij de toelichting:

 

Bijlage 1 Milieuonderzoeken

Bijlage 1a Akoestisch onderzoek uitbreiding industrieterrein Derde Merwedehaven

Bijlage 1b Raming verkeersaantrekkende werking voorterrein

Bijlage 1c Aanvullende onderbouwing milieuzonering

Bijlage 1d Aanvullend akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Situering dichtingswanden

Bijlage 3 Quickscan Flora- en faunawet en habitattoets Natuurbeschermingswet 1998

Bijlage 4 Uitbreiding geluidzone

Bijlage 5 Kaart met geldende geluidzones industrielawaai

Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio d.d. 19 juli 2013

Bijlage 7 Rapportage inspraak- en overlegreacties

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

 

1.1 Aanleiding en doel

 

Aan de noordoostzijde van het Eiland van Dordrecht ligt het bedrijventerrein en de gesloten stortplaats Derde Merwedehaven. De Derde Merwedehaven ligt aan de Beneden - Merwede te midden van het recreatiegebied Hollandse Biesbosch en nabij het Natura 2000-gebied "Biesbosch".

Het geldende bestemmingsplan in dit gebied is - behoudens een herziening uit 2011 - ouder dan 10 jaar en dient op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, en meer specifiek de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, te worden geactualiseerd. Daarnaast is in de vaststellingsovereenkomst d.d. 18 januari 2011, zoals gesloten tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeente Dordrecht, PROAV N.V. en Derde Merwedehaven B.V., over vervroegde sluiting van de stortplaats bepaald dat een nieuw bestemmingsplan zal worden opgesteld.

 

Passend binnen de in Dordrecht afgesproken werkwijze is voorafgaand aan het opstellen van een bestemmingsplan een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Deze nota wordt door zowel het college van burgemeester en wethouders als door de gemeenteraad vastgesteld. Dit past in de afspraak met de gemeenteraad om hem aan de voorzijde bij het proces te betrekken.

 

De gemeenteraad stelde de Nota van Uitgangspunten voor onderhavig bestemmingsplan vast op 20 december 2011. Hierna zijn de benodigde onderzoeken gedaan en vervolgens is gestart met het opstellen van het bestemmingsplan.

 

In afwijking van de Nota van Uitgangspunten zijn het 380 kV-transformatorstation en staalstraalbedrijf A.J. den Breejen en Zonen, waarvoor de gemeenteraad in 2011 de 1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen vaststelde, in dit bestemmingsplan meegenomen. Vanwege de regeling van de verdeling van geluid van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Derde Merwedehaven is dit noodzakelijk (zie hoofdstuk 4.7).

Hierdoor zal ook een volledig digitaal bestemmingsplan voor de Derde Merwedehaven ontstaan. Dit komt de inzichtelijkheid van de planologische regelingen en de onderlinge samenhang ten goede.

 

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 18 mei 2016, nummer 201506107/1/R4, heeft de gemeenteraad het op 16 juni 2015 vastgestelde bestemmingsplan op 27 september 2016 gewijzigd vastgesteld. Voor de wijzigingen in de toelichting wordt verwezen naar de gearceerde teksten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied ligt in het noordoosten van Dordrecht en wordt globaal begrensd door:

  • In het noorden: de Vogelaarsweg en de Beneden - Merwede

  • In het oosten: recreatiegebied Hollandse Biesbosch

  • In het zuiden en westen: de Baanhoekweg

 

 

 [image]

Ligging plangebied

 

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

 

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  1. Opgecomen Landen, vastgesteld op 26 november 1991;

  2. 1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen, vastgesteld op 13 september 2011.

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het voorliggende plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verantwoording, zoals op de terreinen archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna, water en milieu. Per onderdeel worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens wordt het onderzoek beschreven en wordt een conclusie getrokken.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.

De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Historie

In hoofdstuk 4.1 Archeologie en cultuurhistorie wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van dit plangebied.

 

2.2 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt in het verlengde van het bedrijventerrein De Staart en is bereikbaar via de Baanhoekweg. In het gebied ligt een haven, i.c. de Derde Merwehaven, met aansluiting op de Beneden - Merwede. Ten noorden van deze haven is een bestaand bedrijventerrein. Aan de westzijde van de haven komt het 380 kV-transformatorstation voor. In de haven is het straalstraalbedrijf A.J. den Breejen en Zonen gelegen. Het gebied ten zuiden van de haven is de gesloten provinciale stortplaats Derde Merwedehaven.

 

Bedrijventerrein noordkant Derde Merwedehaven en het transformatorstation

Het bedrijfsterrein Derde Merwedehaven is een nat bedrijventerrein met grotendeels watergebonden bedrijvigheid. Op dit terrein bevindt zich een diervoederbedrijf met distributiecentrum (Holland Diervoeders B.V.). In de haven komt een staalstraalbedrijf voor dat zich bezig houdt met werkzaamheden aan schepen. Dit laatste bedrijf kent (samen met het 380 kV-schakelstation) een eigen geluidzone. Met dit doel waren de "1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen"en het bestemmingsplan "Herziening zone industrielawaai 3e Merwedehaven" vastgesteld (raadsbesluit d.d. 13 september 2011, in werking en onherroepelijk sinds 17 november 2011). De 1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen en de geluidzone (voor zover binnen het plangebied gelegen) zijn integraal in dit plan overgenomen.

 

Stortplaats Derde Merwedehaven

In 1987 vroeg de provincie Zuid-Holland de gemeente Dordrecht om medewerking te verlenen aan de inrichting van het gebied van de Derde Merwedehaven als stortplaats voor bouw- en sloopafval en baggerspecie. In 1992 sloten de provincie Zuid-Holland en de gemeente Dordrecht een koopovereenkomst over de oprichting van de Derde Merwedehaven als stortplaats. In de koopovereenkomst was aangegeven dat na beëindiging van de exploitatie de stortplaats ingericht zou worden als recreatiegebied.

De 60 hectare grote locatie werd begin jaren ’90 gereed gemaakt en in juni 1993 werd de stortplaats geopend. In 1997 werd overeengekomen om exploitatie van de stortplaats te verlengen tot 2017.

 

Op 18 januari 2011 sloten de provincie Zuid-Holland, de gemeente Dordrecht, PROAV N.V. en Derde Merwedehaven B.V. een vaststellingsovereenkomst betreffende het afbouwen van de stortplaats Derde Merwedehaven te Dordrecht. Zie hierna onder 2.3..

 

2.3 Toekomstige situatie

Stortplaats

Bij de opening van de stortplaats zijn afspraken gemaakt over de maximale stortcapaciteit en de periode waarin gestort mocht worden. In een aanvulllende overeenkomst was afgesproken dat de stort in 2017 zou sluiten.

Begin 2011 (bovenvermelde vaststellingsovereenkomst d.d. 18 januari 2011) hebben de provincie Zuid-Holland, de gemeente Dordrecht, PROAV en Derde Merwedehaven B.V. afgesproken dat de stortactiviteiten per 31 december 2012 beëindigd worden.

 

 

 

 

 

Gesloten stortplaats

Op 31 december 2012 zijn de stortactiviteiten beëindigd en is de periode voorafgaand aan de oplevering van het recreatieterrein en de overdracht aan de afdeling Nazorg van de provincie Zuid-Holland begonnen. De oplevering is gepland op 1 januari 2023.

In de toelichting bij en de regels van dit bestemmingsplan wordt deze periode de "exploitatie van de gesloten stortplaats" genoemd.

Het voorterrein zal in gebruik blijven als bedrijfsterrein. Dit bestemmingsplan voorziet zowel in dit nieuwe recreatieterrein als in de herinrichting van de kade en het voorterrein aan de zuidzijde van de Derde Merwedehaven voor watergebonden bedrijvigheid.

 

Tot de oplevering van het recreatieterrein en de overdracht aan de afdeling Nazorg van de provincie Zuid-Holland worden de navolgende activiteiten uitgevoerd:

 

Exploitatie: het in stand houden, vervangen, beheren en het zo nodig wijzigen van voor de stortplaats noodzakelijke voorzieningen. Hieronder valt bijvoorbeeld het monitoren van de stortplaats en de bijbehorende voorzieningen, zoals de peilbuizen, het geregeld maaien van de locatie maar ook de in stand houding van de stortgasonttrekking en de stortgasverwerking.

 

Eindafwerking: het voorbereiden en het aanbrengen van de bovenafdichting en de recreatieve inrichting, inclusief de opslag en het bewerken van voor eindafwerking benodigde materialen.

De bovenafdichting voorkomt contact met afval, maakt daarmee de locatie veilig voor recreatief gebruik en voorkomt dat hemelwater verontreinigd raakt. De bovenafdichting wordt op het gestorte afval aangebracht. De bovenafdichting is circa 1,2 tot 1,5 meter dik en is als volgt opgebouwd: steunlaag (circa 0,3 meter), een dichte laag bestaande uit een minerale afdichting en/of folie, drainagelaag en daarop een leeflaag van grond (circa 0,8 tot 1,2 meter, gemiddeld 1 meter). Daarnaast bevat de bovenafdichting voorzieningen om bijvoorbeeld stortgas en hemelwater op te kunnen vangen en goed te kunnen afvoeren.

Voordat gestart wordt met de aanleg van de bovenafdichting wordt het terrein voorbewerkt.

Ter voorbereiding op de aanleg bovenafdichting worden bouwstoffen en toepasbare grond voor de steunlaag en de leeflaag in opslag genomen en bewerkt zodat de juiste specificatiesworden verkregen. Een voorbeeld van een bewerking die kan worden uitgevoerd is het uitzeven van puin uit grond.

 

Doorlopende activiteiten: uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten niet behorende tot de exploitatie en eindafwerking van de gesloten stortplaats op basis van de milieuvergunning van 17 april 2002. Deze activiteiten vinden op het voorterrein plaats. Het bestemmingsplan staat deze activiteiten toe. Het deel van deze activiteiten dat "watergebonden" is, is namelijk toegestaan op grond van de bestemming Bedrijf (artikel 3.5.1 onder a.). Doorlopende "droge" activiteiten kunnen op grond van het overgangsrecht worden voortgezet (artikel 24.1).

 

Na sluiting van de stortplaats worden de navolgende activiteiten uitgevoerd:

Nazorg van de gesloten stortplaats;

Op het voorterrein bedrijfsmatige activiteiten.

 

Recreatieterrein

Na de technische afwerking zal een terrein met een zeer specifieke vorm ontstaan, met twee bergen en een dal. In de onderste waterdoorlatende laag liggen een drainagemat en andere technische voorzieningen. Sommige technische voorzieningen dienen met gemotoriseerd verkeer bereikbaar te zijn vanwege monitorings- en onderhoudsaspecten. Hiervoor wordt een padenstructuur aangelegd die ook voor recreatieve doelen kan worden gebruikt. Buiten de paden is de berg vrij toegankelijk om te recreëren.

De bovenste laag is geschikt voor een grazige vegetatie en kleine heester. Overige beplanting behoeft een extra dikke leeflaag die op het type beplanting is afgestemd. De definitieve vorm van de beplanting wordt bij het definitieve inrichtingsontwerp bepaald. In het voorlopig ontwerp wordt getracht door middel van de beplanting de gesloten stortplaats te verbergen, op te laten gaan in het landschap en aan te sluiten bij de omgeving. Er zal sprake zijn van een parkinrichting.

Recreatief gebruik van de bovenlaag is mogelijk zolang er geen schade aan de afdeklaag wordt veroorzaakt. Het gaat hierbij dan ook voornamelijk om extensieve dagrecreatie, zoals wandelen (hardlopen) en fietsen (mountainbiken). Ook is er ruimte voor een speelweide en kleinschalige evenementen. Hierbij horen basisvoorzieningen, zoals bankjes en prullenbakken.

Daarnaast kan een gebouw worden gerealiseerd. Hierin kan daghoreca worden gevestigd, dat ondersteunend kan zijn aan het recreatieve gebruik van de gesloten stortplaats.

 

 

Omdat de inrichting en het gebruik als recreatieterrein binnen de planperiode plaats zullen vinden, is de bestemming Recreatie opgenomen. Dit wijkt af van de Nota van Uitgangspunten (zie hierna), waarin nog over een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Recreatie werd gesproken. Dit betekent dat de recreatieve inrichting en gebruik van het gebied zonder wijzigingsprocedure kunnen plaatsvinden. Zie verder hoofdstuk 5.3.

 

Over de behoefte aan deze bestemming wordt het volgende opgemerkt.

Uit het onderzoek "economische betekenis toerisme en recreatie Drechtsteden" van het VVV Zuid-Holland-Zuid uit 2011 blijkt dat de economische betekenis van toerisme en recreatie in de Drechtsteden nog onderontwikkeld is. Toerisme en recreatie hebben een aandeel van 4,3% in de totale werkgelegenheid in de regio. Dit aandeel is relatief laag: in andere regio's ligt het veelal tussen de 5% en 8%. Het merendeel (87%) van de toeristisch-recreatieve bestedingen komt voort uit dagrecreatie. De bestedingen liepen in de periode 2007-2011 iets terug, met name vanwege een forse daling in de activiteit winkelen voor plezier / funshoppen. Al met al nam de toeristisch-recreatieve besteding in verblijfsrecreatie in de Drechtsteden met 25% toe.

Voor de buitenrecreatie is een kleine terugloop in aantallen bezoekers gesignaleerd. Dit wordt met name verklaard omdat mensen minder "alleen naar een gebied toe willen", daar moet ook iets te doen zijn, gezien de groei van het attractiebezoek, wellness en evenementen. Dit geeft juist kansen rondom de Derde Merwedehaven om met onder meer het bestaande gebouw en een nieuw gebouw invulling te geven aan deze beleving.

 

Nota van Uitgangspunten

Zoals hiervoor vermeld is voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan een Nota van Uitgangspunten opgesteld. De gemeenteraad heeft de volgende uitgangspunten vastgesteld:

 

"De gemeente is bereid 4 hectare bedrijfsterrein op de zuidelijke oever mogelijk te maken

Dit is conform het raadsbesluit genomen op 25 januari 2011. Er wordt door de initiatiefnemer, in dit geval ProAV, aangetoond dat het niet in strijd is met wet- en regelgeving. Er wordt aangetoond dat er behoefte is aan nieuw bedrijfsterrein.

 

Nat bedrijfsterrein met afwijkingsmogelijkheid voor droge invulling

Er is een beperkt aantal meters kade in de Drechtsteden. Er is sprake van een blijvende behoefte aan bedrijfsterreinen met kades.

Daarom streven we naar een optimaal gebruik van de aanwezige kade in de Derde Merwedehaven. De voorkeur gaat daarom uit naar een natte invulling. Een afwijkingsmogelijkheid voor droge bedrijvigheid in het bestemmingsplan is mogelijk. Deze kan worden gebruikt indien, nadat natte bedrijvigheid is ingevuld, er ruimte resteert.

 

Bouwhoogte en bebouwingspercentage

Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bouwregels in het bestemmingsplan Opgecomen Landen voor de noordzijde van de haven. In het bestemmingsplan uit 1991 is daar een bouwhoogte van 15 meter opgenomen. Het uitgangspunt is dat de maximale bouwhoogte voor gebouwen 15 meter wordt, met een afwijkingsbevoegdheid tot 25 meter. Ook wordt een passende regeling voor hogere kadekranen en installaties opgenomen. De noordzijde heeft een bebouwingpercentage van 55%.

Het bestemmingsplan Oostpoort (2009) heeft bouwhoogtes van 15 meter en een bebouwingspercentage van 75% voor gebouwen. Omdat dit bebouwingspercentage meer mogelijkheden voor ontwikkelingen biedt is daarmee de financiële haalbaarheid groter.

 

Akoestisch

Watergerelateerde bedrijvigheid die als “Lawaaimakers” op grond van de Wet geluidhinder worden gedefinieerd worden in beperkte mate toegestaan, waarmee rekening wordt gehouden met de recreatieve omgeving (inclusief budgethotel en camping), het Natura 2000 gebied (stiltegebied) en de woonbebouwing in Sliedrecht. De bestaande begrenzing van het gezoneerde industrieterrein en de geluidzone zullen moeten worden heroverwogen.

 

Transportbewegingen

Uitgangspunt is dat er niet meer transportbewegingen ontstaan dan nu is toegestaan voor de stortplaats. Het maximaal toelaatbare, gebaseerd op de huidige milieuvergunning voor de stortplaats, is op jaarbasis 24.440 transporten naar de stortplaats en aanvullend 7.800 transporten ten behoeve van overslag aan de kade.

 

 

Externe Veiligheid

In de Structuurvisie Dordrecht 2020 is vastgelegd dat er geen nieuwe vestiging van Bevi bedrijven is toegestaan op de Staart vanwege de slechte kwaliteit van de route gevaarlijke stoffen. Verder van belang zijn de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten (maar één toegangsweg) en de effecten op de omgeving (intensieve recreatie met maar één vluchtroute die loopt langs de risicobron Du Pont).

 

Bedrijfscategorieën

Ook hiervoor wordt aangesloten bij het regime aan de noordzijde van de haven. Op grond van de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG) is tot maximaal categorie 4.2 toelaatbaar (richtafstand van 300m ten opzichte van een rustig buitengebied, inclusief verblijfsrecreatie, stiltegebied en natuurgebied) bedoeld voor watergebonden bedrijven. In het bestemmingsplan wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor 1 categorie zwaardere bedrijven indien uit de door de aanvrager van de omgevingsvergunning verstrekte gegevens blijkt de activiteiten naar aard en inrichting gelijk kunnen worden gesteld met toegestane categorie."

 

Bovenvermelde uitgangspunten zijn op de volgende manier in het bestemmingsplan vertaald:

 

De gemeente is bereid 4 hectare bedrijfsterrein op de zuidelijke oever mogelijk te maken

Dit bestemmingsplan maakt 4 ha bedrijfsterrein mogelijk aan de zuidzijde van de Derde Merwedehaven. De behoefte aan kadegebonden bedrijventerrein komt uit twee sectoren, de maritieme industrie (scheepsbouw en –reparatie, waterbouw, etc.) en de logistieke sector (overslag van goederen). Binnen de Drechtsteden worden de haventerreinen voor deze twee doelgroepen gebruikt. De binnenhavens in de regio worden vrijwel uitsluitend voor de eerste doelgroep gebruikt. Met name de Dordtse Zeehaven wordt voor de overslag van goederen gebruikt.

Uit de Natte Bedrijventerreinenstrategie Drechtsteden (2009), de Agenda Bedrijventerreinen van de Deltriregio (Rotterdam – Drechtsteden – West-Brabant) (2012) en Ruimtebehoefte bedrijventerreinen in Zuid-Holland en Deltri-regio, Ecorys (2012) kan voor wat betreft de behoefte aan ruimte voor deze sectoren het volgende worden afgeleid.

Uit diverse onderzoeken blijkt dat de fysieke uitbreidingsbehoefte in de maritieme sector niet zo groot is (Ecorys schat die voor de gehele Deltri-regio Rotterdam – Drechtsteden – West-Brabant op zo’n 35 ha tot 2020). Voor een belangrijk deel betreft dit een vervangingsvraag. Ook in de Drechtsteden gaat het per sector vooral om een kwalitatieve opgave en niet zozeer om een kwantitatieve opgave.

De binnenhavens, zoals de 1e en 2e Merwedehaven in Dordrecht, worden namelijk dermate intensief gebruikt dat het er een voortdurend passen en meten is om bedrijven te faciliteren, zowel op het land als in het water. Passen en meten zowel qua fysieke ruimte als qua vergunningverlening.

In de regio bestaat dan ook behoefte aan schuifruimte om ruimtelijke knelpunten op bestaande terreinen op te lossen. De fysieke behoefte aan bedrijventerrein wordt de komende decennia vooral bepaald vanuit de logistieke sector. Dat heeft alles te maken met de verwachte groei van de Rotterdamse haven. Er is ook een groeiende behoefte aan multimodaal ontsloten terrein voor logistieke doeleinden: weg – water - spoor. Deze behoefte concentreert zich vooral op de as Rotterdam – Zeehaven Dordrecht – West-Brabant. Dit soort locaties stellen hoge eisen aan ligging, omvang en ontsluiting, zeker ook over de weg.

Het nieuwe terrein aan de Derde Merwedehaven zal dus vooral dienen als schuifruimte voor de maritieme industrie. Gelet op de omvang en wegontsluiting is het terrein niet zozeer geschikt voor logistieke doeleinden.

 

Nat bedrijfsterrein met afwijkingsmogelijkheid voor droge invulling

In het bestemmingsplan is het nieuwe natte bedrijfsterrein mogelijk gemaakt. De bestemming is bedrijf met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden bedrijf". In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor andere bedrijvigheid (droge invulling).

 

Bouwhoogte en bebouwingspecentage

De maximale bouwhoogte bedraagt 15 m. Het bebouwingspercentage bedraagt 75%.

 

Akoestisch

Zie hoofdstuk 4.7 voor de akoestische inpassing van het nieuwe bedrijfsterrein. In bijlage 1 van deze toelichting zijn de milieuonderzoeken opgenomen. Het akoestisch onderzoek maakt hier deel van uit. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft aanvullend akoestisch onderzoek verricht (rapport d.d. 21 januari 2014). Zie bijlage 1a bij deze toelichting.

Transportbewegingen

Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het nieuwe bedrijfsterrein is berekend (zie de raming in bijlage 1b).

Om te zorgen dat het aantal transportbewegingen, gelet op de effecten ervan voor de wijk De Staart, beperkt en beheersbaar blijft, is een regeling in het bestemmingsplan getroffen. Zie de artikelen 3.5.7 en 18.3.

Die regeling gaat uit van het vergunde aantal van 32.240 vrachtwagentransporten per jaar (d.i. 24.440 en 7.800) voor het nieuwe bedrijventerrein en is gerelateerd aan m2 uitgeefbare grond. Dit maximale aantal verkeersbewegingen geldt ook voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats.

 

Uit onderstaande berekening volgt dat noch de nieuwe bedrijven noch Derde Merwedehaven B.V. en PROAV N.V. hierdoor in hun belangen zullen worden geschaad. Een rendabele exploitatie van de nieuwe bedrijfslocatie is mogelijk. De eindafwerking van de stortplaats zal door deze regeling niet worden belemmerd.

Berekening: De exploitatie en de nazorg van de gesloten stortplaats zijn gericht op het controleren en in stand houden van voorzieningen. Het aantal vrachtwagentransporten, dat hiervoor nodig is, wordt ingeschat als zeer gering en niet relevant voor de regeling voor vrachtwagentransporten. Het gaat met name om het mogelijke aantal vrachtwagentransporten voor de eindafwerking.

Kort gezegd komt de eindafwerking neer op het aanbrengen van een steunlaag, een minerale laag, een folie, een drainagemat en een afdeklaag over de gehele stortplaats met een oppervlakte van circa 55 hectare. Hier bovenop wordt de recreatieve inrichting met beplanting en paden aangelegd. De afdeklaag met grond is wat betreft volume het meest bepalend. De dikte varieert van 0,8 tot 1,5 meter, afhankelijk van het type beplanting.

 

Voor een berekening van het aantal vrachtwagentransporten zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Er wordt gemiddeld 1,0 meter afdeklaag over 55 hectare aangebracht;

  • De afdekgrond wordt verdicht aangebracht maar wordt "los" aangevoerd. Er wordt om die reden voor transport een opslag van 15% berekend;

  • Er wordt gerekend met 20 m3 per vrachtwagentransport;

  • Voor de aanvoer van alle overige benodigdheden wordt gerekend met een gelijk aantal transporten als de grondtransporten;

  • De milieuvergunning schrijft voor dat de aan- en afvoer van onder meer bouw- en grondstoffen voor het merendeel dient te geschieden over water (voorschrift 3.11.1). Dit wordt vertaald door uit te gaan van 50%; het aantal transporten halveert dan;

  • De werkzaamheden van de eindafwerking zijn gepland voor de periode 2017 (voorbereiding) t/m 2021, een periode van vijf jaar. Uitgangspunt is dat de aanvoer van grond en overige materialen met name plaatsvindt in een periode van drie jaar. Het totaal aantal transporten wordt door drie gedeeld.

 

Berekening:

  • 550.000 vaste m³ grond nodig

  • 550.000 + 15% = 632.500 losse m³ grond

  • 632.500/20 m³ per vrachtwagen = 31.625 transporten

  • 31.625 (grond) + 31.625 (overige benodigdheden) = 63.250 transporten

  • 63.625/2 (minimaal 50% over water aangevoerd) = 31.625 transporten

  • 31.625/3 (jaar) = 10.542 transporten per jaar

 

De conclusie is dat voor de vrachtwagentransporten voor de gesloten stortplaats alleen de eindafwerking relevant is. Op basis van bovenstaande uitgangspunten en berekening dient rekening te worden gehouden met maximaal 10.542 vrachtwagentransporten per jaar voor de eindafwerking in de periode 2017 t/m 2021.

 

Het toegestane maximum aantal vrachtwagentransporten bedraagt 32.240 per jaar. Gezien de berekening resteren er in die periode dus 21.698 vrachtwagentransporten per jaar voor bedrijven op gronden met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden bedrijf", hierna "het voorterrein". Dit is het voorterrein van de gesloten stortplaats.

 

 

 

Aan de hand van CROW-kengetallen is een raming gemaakt van het aantal vrachtwagentransporten bij een gemiddelde ontwikkeling, voor de scenario’s zeehaventerrein en zwaar industrieterrein. Zie bijlage 1b.

De daarop gebaseerde prognose van 8.853 vrachtwagentransporten per jaar bij een gemiddelde ontwikkeling tot zwaar industrieterrein blijft ruimschoots onder de resterende 21.698 vrachtwagentransporten per jaar. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat genoemd aantal resteert in de drukste periode, namelijk in de jaren van de eindafwerking van de stortplaats. Hier komt nog bij dat de aannemer naar verwachting een aanzienlijk deel van het voorterrein nodig zal hebben voor de eindafwerking.

 

In het bestemmingsplan is een administratieve verplichting opgenomen in verband met de handhaving van deze regeling. Deze verplichting geldt alleen voor de nieuwe watergebonden bedrijven op het voorterrein. Voor de gesloten stortplaats geldt de milieuvergunning inclusief administratieve verplichtingen immers onverkort (voorschriften 2.5 en 2.6).

Het toezicht en de handhaving op het aantal vrachtwagentransporten zullen plaatsvinden als onderdeel van het regulier toezicht op bedrijven.

 

Externe Veiligheid

In hoofdstuk 4.5 van deze toelichting komt dit omgevingsaspect aan de orde.

 

Bedrijfscategorieën

Aan de milieuzonering is in de milieuonderzoeken ook aandacht besteed. Categorie 4.2 is vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Zie hoofdstuk 4.2 van deze toelichting. De afwijkingsbevoegdheid naar een categorie zwaardere bedrijvigheid is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vast. Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

 

Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

 

Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

 

Voor wat betreft nationaal belang 8 (verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem en water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's) wordt verwezen naar de milieuonderzoeken zoals die in hoofdstuk 4 aan de orde komen. Voor wat betreft nationaal belang 9 (ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling) wordt verwezen naar hoofdstuk 4.11 waarin de watertoets is opgenomen.

In hoofdstuk 4.1 wordt aandacht besteed aan archeologie en de cultuurhistorische waarden in het gebied; dit raakt aan nationaal belang 10 (ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische waarden en natuurlijke kwaliteiten).

Ook nationaal belang 11 is voor dit bestemmingsplan relevant, namelijk: "ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten". Het plangebied ligt nabij de Hollandse Biesbosch, Natura 2000-gebied en onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Naar de gevolgen van dit bestemmingsplan voor flora en fauna is onderzoek verricht (Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998). Zie hoofdstuk 4.6.

 

 

3.1.2 Amvb Ruimte

De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte, Barro).

Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels. Zie hoofdstuk 4 voor de verantwoording van de onder 3.1.1 genoemde omgevingsaspecten.

 

 

3.1.3 Structuurvisie Randstad 2040

Het Rijk wil dat de Randstad zicht ontwikkelt tot een concurrerende Europese topregio. De regio moet aantrekkelijk zijn om in te wonen, te werken, te recreëren en te investeren. Omdat te bereiken, heeft de overheid een visie ontwikkeld op hoe de Randstad er in 2040 uit moet zien.

 

Met de Structuurvisie Randstad 2040 geeft de overheid aan hoe de Randstad in 30 jaar kan uitgroeien tot een internationaal krachtige, duurzame en aantrekkelijke regio. Daarbij staan de steden centraal. Nieuwe woonhuizen en kantoren moeten vooral in de steden worden gebouwd, zodat de stad sterker en aantrekkelijker wordt. Bij steden komen natuurgebieden van topkwaliteit.

Het Rijk wil het Groene Hart verbinden met het IJsselmeer, de Zeeuwse wateren, de kust

en de Utrechtse Heuvelrug.

 

 

Er zijn vier belangrijke doelstellingen voor de Randstad in 2040:

  • de Randstad bestand maken tegen klimaatverandering;

  • combinaties van water, natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken moeten bijdragen aan meer verscheidenheid in recreëren en de woon- en werkomgeving;

  • de internationaal sterke economische functies in de Randstad moeten worden versterkt en moeten goed internationaal verbonden zijn;

  • de stedelijke regio’s in de Randstad moeten ruimte en kwaliteit bieden voor wonen, werken en voorzieningen met een goede bereikbaarheid.

 

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland.

Met het oog hierop hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

 

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie.

De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.

  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.

  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.

  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

 

Bij de VRM horen de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

 

In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden, namelijk:

 

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.

Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

 

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan.

De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

 

Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

 

Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

 

Over watergebonden bedrijventerreinen wordt in de VRM het volgende opgemerkt:

 

"Watergebonden bedrijventerreinen

Watergebonden werkgebieden zijn een zeer karakteristiek Zuid-Hollands fenomeen. De kracht hiervan is enerzijds te zien in de grootschalige mainport Rotterdam, anderzijds in de vele natte bedrijventerreinen langs de vaarwegen in de provincie. Karakteristiek voor de mainport zijn de grote schaal, zware en ‘belevingswaardige’ industrie en logistiek, gekoppeld aan de ligging aan zee en rivier. Havens, schepen, kranen, containers, schoorstenen, industrie en dynamiek bepalen het beeld.

De kleinere natte bedrijventerreinen zijn gekoppeld aan binnenvaartwater (rijks- en provinciale vaarwegen). Ook hier is het industriële en logistieke karakter en de relatie land-water bepalend voor de karakteristiek, alleen aanmerkelijk kleinschaliger dan bij de mainport. De relatie tussen functie en vorm is duidelijk zichtbaar. Bij ontwikkelingen wordt gezorgd voor een versterking van de relatie tussen vaarwegen en watergebonden werkgebieden. Er wordt gewerkt aan een gepaste overgang tussen terrein en omgeving en het benutten van de milieuruimte zonder hinder voor de

omgeving.

 

Richtpunten:

  • Er wordt respectvol omgegaan met aanwezig cultuurhistorisch erfgoed (zoals het industrieel erfgoed langs de Oude Rijn).

  • Ontwikkelingen in en rond de mainport sluiten aan bij het grootschalig industriële en logistieke havenkarakter.

  • Ontwikkelingen op en rond natte bedrijventerreinen sluiten aan bij het industriële en logistieke landwaterkarakter en dragen bij aan een gepaste overgang tussen terrein en omgeving."

 

Juridisch instrumentarium

Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

 

 

 

3.2.2 Verordening ruimte

In samenhang met de VRM is ook de Verordening ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

 

Artikel 2.1.1 van de Verordening is relevant voor onderhavig bestemmingsplan, d.i. de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De verantwoording die dit artikel vraagt is opgenomen in hoofdstuk 2.3..

 

Het bestemmingsplan voldoet ook aan artikel 2.1.3 over bedrijventerreinen (hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijven). Zie in dit verband hoofdstuk 2.3. over het uitgangspunt van de gemeenteraad om op het voorterrein bedrijven in maximaal milieucategorie 4.2 toe te staan. In de milieuonderzoeken is getoetst of deze categorie haalbaar is. Zie ook de aanvullende onderbouwing in bijlage 1c bij deze toelichting.

De conclusie is dat dit het geval is. Hierbij is gekeken naar de afstand tot de meest nabij gelegen woningen, tot het nabij gelegen hotel met camping en het Natura 2000 gebied De Biesbosch.

Het bestemmingsplan maakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid in artikel 20.3 de vestiging van een hogere milieucategorie mogelijk. Hiertoe behoren bijvoorbeeld scheepsbouw- en scheepsreparatiebedrijven. Artikel 20.4 bevat de criteria.

Het in het gebied voorkomende kantoor aan de Baanhoekweg is als zodanig bestemd met de mogelijkheid om dit gebouw in de toekomst ook voor recreatie te gebruiken.

 

 

3.2.3 Risicomethodiek buitendijkse waterveiligheid

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben in april 2010 besloten dat de provincie:

  • een risicomethodiek ter beschikking stelt waarmee gemeenten de risico’s op slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting bij een overstroming in buitendijks gebied kunnen inschatten;

  • met betrokken partners een afsprakenkader opstelt en ondertekent waarmee onder andere afspraken worden gemaakt over het gebruik van de risicomethodiek;

  • het beleid verankert in de structuurvisie, waarmee een basis ontstaat voor zienswijzen op bestemmingsplannen.

 

In buitendijkse gebieden van de grote rivieren neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken.

 

In de VRM wordt hierover het volgende opgemerkt:

 

"Kwetsbare buitendijkse gebieden

De provincie vindt het wenselijk dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden van het benedenrivierengebied een inschatting maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en verantwoorden hoe zij daarmee omgaan. Buitendijkse gebieden zijn gebieden die niet beschermd worden door een primaire kering. Door hun ligging zijn het vaak aantrekkelijke gebieden voor wonen en werken. Veel buitendijkse gebieden – zoals de Kop van Zuid in Rotterdam en de Maasvlakte – liggen hoog genoeg waardoor water geen bedreiging vormt.

Lagergelegen buitendijkse gebieden hebben daarentegen een relatief grote kans op overstromingen."

 

In de Verordening ruimte zijn hiervoor de volgende regels opgenomen:

 

"Artikel 2.4.3 Buitendijks bouwen

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de kaartbijlage, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing."

In hoofdstuk 4.11 van deze toelichting wordt hierover verantwoording afgelegd.

 

Dit bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.

 

 

 

3.3 Regionaal beleid

De regio West-Brabant, Drechtsteden, Stadsregio Rotterdam, provincie Noord-Brabant, provincie Zuid-Holland en het Havenbedrijf Rotterdam N.V. hebben in augustus 2012 een atlas Bedrijventerreinen Deltri uitgebracht. De Derde Merwedehaven is hierin vermeld: "Rondom het havenbekken komen binnen enkele jaren enige kavels beschikbaar voor maritieme bedrijvigheid.".

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040

In deze op 17 december 2013 vastgestelde Structuurvisie komt de Derde Merwedehaven zowel voor in het leefmilieu "Industrieterrein" als in het leefmilieu "Groen en Recreatie". Over het eerste leefmilieu wordt opgemerkt: "Het gebruik van deze terreinen is uitsluitend bestemd voor bedrijven. Woningen en kantoren zijn absoluut uitgesloten. Ook andere functies zijn in principe

niet verenigbaar met het bedrijfsmatige karakter hier. De maximale milieuklasse op deze

terreinen is 5. De gebruiksintensiteit is laag tot gemiddeld, de bebouwing grootschalig en functiemening wordt niet nagestreefd."

En over laatstgenoemd leefmilieu staat het volgende : "Het groen en recreatie leefmilieu kent verschillende gezichten. Onderdeel van dit milieu zijn de parken, sportterreinen, recreatiegebieden zoals de Merwelanden en landelijke zones in de zuidelijke stadsrand. Er wordt gewerkt aan uitbreiding van dit leefmilieu, met de Nieuwe Dordtse Biesbosch en de oplevering van de Derde Merwedehaven. Dit milieu is gericht op recreatie maar ook op het behoud van natuur- en landschappelijke waarden. De gebruiksintensiteit is vrij laag, functiemenging kan wel plaatsvinden door recreatieve ondersteuning."

 

 

3.4.2 Bedrijfsterreinen

In de regionale natte bedrijventerreinen strategie en bijbehorend uitvoeringsprogramma zijn beide oevers van de Derde Merwedehaven opgenomen. Over beide oevers wordt gesteld dat deze op termijn worden herontwikkeld en herprofileerd naar een nat bedrijfsterrein.

 

Het bestemmingsplan voldoet aan gemeentelijk beleid.

 

 

3.4.3 Vaststellingsovereenkomst vervroegde sluiting

Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een overeenkomst over vervroegde sluiting van de stortplaats vastgesteld. Afgesproken is onder meer dat:

  • de stortactiviteiten uiterlijk 31 december 2012 worden beëindigd;

  • de kade en het voorterrein worden herontwikkeld tot bedrijventerrein;

  • de inrichting tot recreatieterrein voor 1 januari 2023 zal plaatsvinden.

  • de gemeente binnen 3 jaar na inwerking treden van de overeenkomst een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld.

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

In de wet wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;

  • de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

 

Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht

Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht. Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven.

Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.

 

Gemeentelijke monumenten
In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.

 

 

 

 

Archeologische waarden

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is

in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld.

De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421.

 

Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap.

Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk

aanwezige archeologische waarden. Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in

situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

 

 

4.1.2 Onderzoek

 

Monumenten

In het plangebied zijn geen monumenten.

 

Archeologie

Het plangebied is onderdeel van de vroegere Groote of Zuid Hollandsche Waard, eeuwenlang het achterland van de stad Dordrecht. Door de St. Elizabethsvloeden 1421-1424 zijn grote delen van dit gebied economisch onbruikbaar geworden en is dat veranderd in een zoetwatergetijdengebied met slikken en gorzen. Pas in de 17e eeuw is stapsgewijs weer begonnen met het inpolderen en in cultuur brengen van wat uiteindelijk het huidige Eiland van Dordrecht is geworden.

Lang is aangenomen dat bij de overstromingen van 1421-1424 de bestaande inrichting en bewoning, zoals onder andere de vele dorpen in de Grote Waard, in archeologische zin verloren zijn gegaan. Het is in de laatste jaren duidelijk geworden dat de verwoesting minder ernstig was dan werd aangenomen en dat de vele bij naam bekende dorpen met landerijen en akkers eerder ‘verdronken’ en verlaten zijn. Na 1424 is de Grote Waard niet direct opnieuw ingepolderd en kreeg de rivier de Merwede vrij spel. Tot in de 17e eeuw heeft de rivier een variërend dik pakket zand en klei afgezet op het verdronken laatmiddeleeuwse cultuurlandschap. Door dat pakket – het zogenoemde Merwedek - is het landschap van vóór 1421-1424 afgedekt, beschermd en grotendeels goed bewaard gebleven. Maar daardoor is het nu ook onbekend waar belangrijke archeologische waarden zoals de verdronken dorpen zich bevinden.

 

Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart een hoge verwachting vanwege de ligging óp de Merwedeoever. In het zuidelijke deel van het plangebied, gelegen in het klei-op-veengebied geldt een middelmatige verwachting voor archeologische sporen.

Op de zuidelijke Merwede-oeverzone is op 5,5 kilometer oostelijk van het plangebied door archeologisch onderzoek een verdronken dorp gelokaliseerd: Houweningen, gelegen in de huidige polder Ruigten Bezuiden de Perenboom.
In de huidige polder Craijenstein (ingepolderd in 1853) lag al vóór 1421-1424 op de Merwede-oever het kasteel Craijenstein. Behalve de naam van de polder herinnert niets meer aan dit kasteel. Op kaarten uit de 16e eeuw lijkt nog een restant van het kasteel aanwezig, op latere kaarten wordt er geen melding meer van gemaakt. De exacte locatie van het kasteel en of er nog resten in de ondergrond aanwezig zijn, is onbekend.
De meeste vindplaatsen en onderzoeken in de omgeving van het plangebied wijzen op laatmiddeleeuwse bewoning of - gebruik van de oeverzone van de Merwede. De exacte locaties daarvan zijn niet aan te geven.
In 1964 zijn bij de aanleg van de Derde Merwedehaven zowel laatmiddeleeuwse als Romeinse vondsten gedaan (vindplaatsnummers 236, 237, 238, 243 en 245). Vondsten uit de Romeinse tijd zijn uitzonderlijk voor het Eiland van Dordrecht. Mogelijk zijn deze te relateren aan de nabijheid van één van de oudere stroomgordels in de directe omgeving van het plangebied.

 

 [image]

 
Archeologische onderzoeken (blauwe nummers) en vindplaatsen (rode nummers en driehoeken) in en rond het plangebied (2009).

 

 

 

 

Beleid archeologie

 

[image]
Het plangebied op de beleidskaart archeologie

 

[image]
Legenda beleidskaart archeologie

 

 

 

 

 

 

 

 

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen, zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen.

 

Waarde - Archeologie - 2
Voorafgaand aan vergunningplichtige bodemingrepen dieper dan 70 cm beneden het oorspronkelijke maaiveld, dat op basis van NAP-hoogtes uit de directe omgeving gesteld is op 1,5m+NAP, dient een archeologisch vooronderzoek – bestaande uit een bureauonderzoek en een booronderzoek – uitgevoerd en gerapporteerd te worden.

De gemeente neemt het selectiebesluit op basis van het vooronderzoek:

  1. Vrijstelling, eventueel onder voorwaarden

  2. Planaanpassing conform afspraken

  3. Vervolgonderzoek in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek of een definitief onderzoek in de vorm van een opgraving.

 

Waarde - Archeologie - 3

Voorafgaand aan vergunningplichtige bodemingrepen dieper dan 100 cm beneden het oorspronkelijke maaiveld, dat op basis van NAP-hoogtes uit de directe omgeving gesteld is op 1,5m+NAP, dient een archeologisch vooronderzoek – bestaande uit een bureauonderzoek en een booronderzoek – uitgevoerd en gerapporteerd te worden.

De gemeente neemt het selectiebesluit op basis van het vooronderzoek.

  1. Vrijstelling, eventueel onder voorwaarden

  2. Planaanpassing conform afspraken

  3. Vervolgonderzoek in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek of een definitief onderzoek in de vorm van een opgraving.

 

Onderzoeksvrijstellingen

Deze regeling geldt niet voor:

  • gelijke vervanging van bestaande bouwwerken

  • bouwen of aanleggen tot 70 cm beneden oorspronkelijk maaiveld bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2

  • bouwen of aanleggen tot 100 cm beneden oorspronkelijk maaiveld bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3

 
Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het afgraven van gronden, is een omgevingsvergunning nodig.

Gemiddelde NAP hoogtes binnen en direct buiten het plangebied (DrechtMaps 2013).

 

 [image]

 

Onderzoeksvoorwaarden
Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte laatmiddeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en “het omgaan met water in het verleden”. Vanwege het feit dat niet bekend is waar zich archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel aanwezige archeologische resten.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij het vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de gemeente Dordrecht op te stellen of te toetsen Programma van Eisen (PvE).
In het plangebied mag alleen worden gebouwd of aangelegd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen. Die regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, Artikel 38a e.v., Monumentenwet 1988.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cultuurhistorie

[image] 1847

 
Het plangebied behoorde grotendeels tot de circa 1830 gerealiseerde polder De Ronduit en voor een kleiner deel tot de oostelijk aansluitende De Bekramming (oost) en zuidelijk aansluitende griend Meerkotennest. Polder De Ronduit werd gescheiden van polder Craijenstein door de Ronduitsloot. Mogelijk is het noordelijke deel van deze sloot gebruikt als uitgangspunt voor de aanleg van de latere Derde Merwedehaven.
De naam Ronduit verwees naar de aanwezigheid van een zogenoemd reduit of redoute. Deze militaire versterking of controlepost lag op de oever van de Merwede en dateert uit de periode van de 80-jarige oorlog (1568-1648). Een exacte locatie is niet bekend.

[image]1642

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig.

 

 

4.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan beschermt de archeologische waarden in het plangebied.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

 

4.2.2 Onderzoek

 

Uitgangspunten bij de milieuzonering

Voor het bepalen van de zwaarte van de toe te laten bedrijvigheid is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze VNG uitgave worden richtafstanden gegeven per type bedrijfsactiviteit en wordt op basis van deze afstanden aan elk opgenomen bedrijfsactiviteit een milieucategorie toegekend. Er worden zes milieucategorieën onderscheiden, die vervolgens weer verder onderscheiden worden in twee of meer subcategorieën. De gegeven richtafstanden gelden ten opzichte van een "rustige woonwijk" en een "gemengd gebied".

 

Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Het bedrijventerrein is tevens voor een deel een voor geluid gezoneerd industrieterrein. Op een dergelijk terrein zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken. Aanvullend op de milieuzonering wordt de verdeling van de voor het gehele gezoneerde industrieterrein beschikbare geluidruimte over de verschillende percelen in dit bestemmingsplan vastgelegd (zie hiervoor hoofdstuk 4.7).

 

Bedrijven moeten niet alleen voldoen aan de milieuzonering uit het bestemmingsplan maar ook aan de Wet milieubeheer. Deze wet kent een eigen beoordelingskader voor de milieueffecten van bedrijven. De toepassing daarvan zal er, zoals bij de zonering, toe leiden dat milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van gevoelige functies worden gesitueerd.

Beide instrumenten dienen daarmee eenzelfde doel en kunnen naast elkaar functioneren.

In bijlage 1 van deze toelichting zijn de milieuonderzoeken opgenomen. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft de onderzoeken verricht (rapport nr. 909120, d.d. 12 september 2012).

Het onderzoek naar de toe te laten bedrijvigheid is opgenomen in paragraaf 2 van deze bijlage.

De Omgevingsdienst heeft voor de maximaal toe te laten categorie een aanvullende onderbouwing geleverd. Deze is opgenomen in bijlage 1c bij deze toelichting.

Hieruit blijkt dat op het nieuw te ontwikkelen bedrijfsterrein op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) bedrijven met maximaal milieucategorie 4.2 toelaatbaar zijn. De ruimtelijk relevante milieuaspecten zijn geur, stof, geluid en gevaar.

Het bestemmingsplan maakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid in artikel 20.3 de vestiging van een hogere milieucategorie mogelijk. Hiertoe behoren bijvoorbeeld scheepsbouw- en scheepsreparatiebedrijven. Artikel 20.4 bevat de criteria.

 

Naar het aspect geluid is aanvullend onderzoek verricht. Het gaat hierbij om de geluidbelasting ter plaatse van het hotel met camping vanwege bedrijfsactiviteiten op de gronden met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – watergebonden bedrijf".

Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1d bij deze toelichting. Voor wat dit aspect betreft, is milieucategorie 5.1 voor deze functies aanvaardbaar. Dit is verwerkt in artikel 20.4.

 

4.2.3 Conclusie

Op de bedrijfsterreinen (bestaand en nieuw te ontwikkelen) binnen het plangebied, is de vestiging van bedrijven met maximaal milieucategorie 4.2 toelaatbaar. Voor geen van de bestaande bedrijven is een maatbestemming nodig.

 

4.3 Bodemkwaliteit

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de wet bodembescherming is bepaald dat de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

 

In 2011 heeft de gemeenteraad de regionale bodembeheernota vastgesteld. In deze nota is de bodemkwaliteitskaart en de zogenaamde functiekaart van Dordrecht opgenomen. Aan de hand hiervan is het beleid voor grondverzet en toepassing van lichtverontreinigde grond geformuleerd. Doel is de bodemkwaliteit en het bodemgebruik met elkaar in evenwicht te brengen. Leidend hierin is de specifieke functie van een bepaald gebied of zone. Ten tijde van de opstelling van de bodembeheernota was de stortplaats Derde Merwedehaven nog in bedrijf. Om deze reden heeft de stortplaats, zowel in de functiekaart als in de bodemkwaliteitskaarten de kwalificatie ‘industrie respectievelijk industrie/heterogeen’ gekregen. In het kader van het bodemsaneringsbeleid is de locatie aangemerkt als verdacht, zodat altijd onderzoek moet plaatsvinden.

 

 

4.3.2 Onderzoek

De Derde Merwedehaven is ontstaan uit een ontzanding in de jaren ’70 van de twintigste eeuw. In de tijd dat het gebied functioneerde als haven is er circa 1 miljoen m3 verontreinigd baggerslib in het gebied terecht gekomen. De bodemverontreiniging die in het gebied aanwezig was is blijven zitten en afgedekt. Daar bovenop is de stortplaats aangelegd.  

 

De stortplaats van de Derde Merwedehaven is aangelegd met een Geohydrologisch Beheers Systeem (GBS). Dit bestaat uit een dichtingswand rondom en een continue grondwateronttrekking uit het eerste watervoerend pakket. In de zool van de stort ligt een drainage om percolaatwater op te vangen.

Er is een waterzuiveringsinstallatie om het percolaatwater te zuiveren. Verder is een stortgasonttrekkingssysteem aanwezig, inclusief installaties voor ontzwaveling en benutting (productie van elektriciteit).

 

Voor de eindafwerking van de stortplaats is een plan opgesteld. Tot de eindafwerking behoren bouwwerken en voorzieningen zoals dichtingswanden, pompputten, monitoringsvoorzieningen, waterbuffer, buffersloten e.d.. Met de eindafwerking zal een bovenafdichting op de stortplaats worden aangebracht. Daarop vindt de recreatieve invulling plaats. De dichtingswanden, grondwateronttrekking en bovenafdichting moeten eeuwigdurend worden onderhouden. In bijlage 2 is een kaart opgenomen waarop de dichtingswanden zijn aangegeven.

 

Ook voor de nazorg is een plan opgesteld. In dat plan is de wijze beschreven waarop nazorg gepleegd dient te worden op basis van de IPO-checklist 2008 nazorg stortplaatsen.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 november 2004 de uitvoeringsnota "nabestemming gesloten stortplaatsen" op basis van de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgesteld. Deze uitvoeringsnota bevat regels over de wijze waarop de ontheffing in het kader van artikel 4.4.2 PMV gegeven wordt. Deze ontheffing wordt afgegeven in het kader van in het kader van nieuw gebruik op een gesloten stortplaats.

Na uitgifte van de sluitingsverklaring is de provincie verantwoordelijk voor de nazorg op een gesloten stortplaats.

Als er nieuw gebruik van de gesloten stortplaats komt, beoordeelt de provincie of de maatregelen die in het eerder goedgekeurde nazorgplan staan, gewaarborgd blijven.

Er wordt in de uitvoeringsnota tevens inzicht verschaft in de maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het nieuwe gebruik van de gesloten stortplaats geen nadelige effecten voor het milieu veroorzaakt, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen.

 

 

4.3.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden. De activiteiten die nodig zijn voor de exploitatie, eindafwerking en de nazorg zijn in dit bestemmingsplan geborgd.

 

4.4 Duurzaamheid

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 is een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

transitie naar duurzame energiehuishouding;

transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

transitie naar duurzame landbouw.

 

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd.

Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

 

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

 

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

 

 

4.4.2 Onderzoek

Voor een deel (bedrijven ten noorden van de Derde Merwedehaven) is er in dit plangebied sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde kan komen.

Zo mogelijk zullen daarbij duurzaamheidsmaatregelen als groene daken en andere duurzaamheidsoplossingen als warmte-koude opslag worden gestimuleerd.

 

 

4.4.3 Conclusie

Bij (vooral) nieuwe ontwikkelingen zal aandacht moeten zijn voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht verkrijgen.

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

 

Externe veiligheid is de kans dat personen het slachtoffer worden van een activiteit met gevaarlijke stoffen in de omgeving.

 

Structuurvisie

De structuurvisie Dordrecht 2040 geeft aan dat het voor het naastgelegen industrieterrein Staart-Oost niet mogelijk is om nieuwe risicorelevante bedrijven (Bevi bedrijven) te vestigen. De reden hiervoor is de ligging tegenover de woonwijk Merwepolder. Deze reden geldt ook voor het plangebied Derde Merwedehaven.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

 

Provinciaal beleid: CHAMP

De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.

De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

 

Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid

Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid, zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.

Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Voor externe veiligheid (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.

Het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.

Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.

Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval bij de risicobron waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

 

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het

groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

 

4.5.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicorelevante bedrijven mogelijk. De huidige bedrijven binnen het plangebied leveren geen gevaar op voor de omgeving. Verder onderzoek hiernaar is dan ook niet nodig.

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het buiten het plangebied gelegen bedrijf DuPont in juridische zin een risicobron. De plaatsgebonden risicocontour van DuPont ligt grofweg op de terreingrens. Het groepsrisico invloedsgebied is kilometers groot. Onderhavig plangebied ligt voor een deel in dit invloedsgebied.

Ook andere risicobronnen nabij het plangebied zijn onderzocht, zoals het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Beneden - Merwede.

 

In bijlage 1 van deze toelichting zijn de milieuonderzoeken opgenomen. Het onderzoek naar externe veiligheid is opgenomen in paragraaf 4 van deze bijlage.

Uit het onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied in de huidige situatie geen knelpunt is. Nieuwe risicobedrijven zijn niet mogelijk. Extensieve dagrecreatieve bestemmingen vormen geen belemmering voor externe veiligheid en kunnen in het gehele plangebied worden toegelaten.

Het groepsrisico van DuPont de Nemours ligt boven de oriëntatiewaarde, maar neemt door het bestemmingsplan Derde Merwedehaven niet toe.

Het groepsrisico vanwege DuPont ligt boven de maximum waarde uit de Structuurvisie Dordrecht 2020. De gemeente Dordrecht stelt hierin dat een groepsrisico van 0,75 maal de oriëntatiewaarde acceptabel is voor woongebieden. Het groepsrisico van DuPont zal, gezien de geringe overschrijding van de oriëntatiewaarde, gemonitord gaan worden binnen het invloedgebied. Daartoe zal een bewakingsmodel worden ingericht. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die het onderzoek heeft uitgevoerd, raadt aan om het plangebied Derde Merwedehaven in dit onderzoek mee te nemen.

 

Ten westen van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding (270 meter). De leiding heeft een diameter van 1219 mm en een druk van 80 bar. De leiding heeft een invloedsgebied van 580 meter. De afstand tussen de leiding en het plangebied is minimaal 240 meter. Door de geringe personendichtheid in het plangebied, de eigenschappen en de verdiepte ligging van de leiding heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico. Een fakkelbrand is het bepalende scenario bij een incident met de leiding. De 100%-letaliteitsafstand bij dit scenario is 220 meter.

 

 

4.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de regels over externe veiligheid.

 

4.6 Natuur

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

 

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI), voorheen het Ministerie van LNV.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (1 oktober 2010, afgekort Wabo) is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

De gemeente Dordrecht heeft een Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen opgesteld. Door gedragsregels uit deze code te volgen, kan schade aan beperkte soorten worden vermeden dan wel beperkt.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a lid 2 Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

  • een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

  • de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Artikel 19 j leden 2 tot en met 4 Natuurbeschermingswet 1998 bepalen dat bij de vaststelling van een plan dat een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben voor een Natura 2000-gebied de habittattoets moet worden verricht.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van ELI.

Zij mogen slechts vergunning verlenen als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

 

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is De Biesbosch. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.

 

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats. De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad”. Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.

 

 

4.6.2 Onderzoek

Naar de gevolgen voor flora en fauna en de nabij gelegen Biesbosch (Natura 2000-gebied) heeft het Natuur-Wetenschappelijk Centrum onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

 

De conclusie van het onderzoek naar de gevolgen voor flora en fauna luidt als volgt:

"Bij gebruik van de gesloten stortplaats als recreatieterrein zal geen verstoring van de Bever optreden als de geluidsbelasting ter hoogte van het Moldiep onder de 60 dB(A) blijft. Verder dient rekening te worden gehouden met vleermuizen, door in het zomerhalfjaar (wanneer de Meervleermuis in boomholtes kan verblijven) geen bijzondere geluidsverstoring (groter dan 60 dB(A) of een toename van geluidsverstoring in het ultrasone spectrum) nabij de verblijfplaatsen van deze soort toe te laten. Ook dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels, door binnen deze periode (globaal van 15 maart-15 juli, soortspecifiek) geen activiteiten zoals bomenkap, rooien van struiken en sloop van gebou-wen uit te voeren en tijdens het broedseizoen geen geluidsverstoring van groter dan 45 dB(A) op broedplaatsen toe te laten. Bovendien moet in deze periode binnen 100 meter van broedbiotoop niet gevlogen worden met modelvliegtuigjes. Modelvliegtuigjes kunnen wel boven kaal terrein vliegen, op minimaal 100 meter afstand van broedbiotoop.

Significante verstoring wordt voorkomen doordat in het bestemmingsplan de volgende regels worden opgenomen:

  • lichtmasten mogen uitsluitend gebundeld het bedrijventerrein en het recreatie-gebied beschijnen;

  • evenementen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 50 m tot de zui-delijke en de oostelijke plangrens plaatsvinden, waarbij de geluidsbelasting gedu-rende het broedseizoen (1 maart tot 1 augustus) niet meer dan 85 dB(A) mag bedragen en buiten het broedseizoen niet meer dan 110 dB(A)."

Het NWC doet ook een aantal aanbevelingen voor de verdere planvorming.

 

De conclusie van de Habitattoets Natuurbeschermingswet 1998 luidt als volgt:

"Om de effecten van verstoring zo klein mogelijk te houden dienen werkzaamheden met een grote geluidsbelasting (zoals het heien van betonpalen en het zagen met een motorkettingzaag) buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart t/m half juli) en buiten de gevoelige periode voor bevers (mei t/m augustus) uitgevoerd te worden.

Met handhaving van een afstand van 50 meter van evenementen tot de plangrens, het niet verlichten van de omgeving van het plangebied door het bedrijventerrein en het recreatieterrein gebundeld te beschijnen en door het hanteren van een maximum geluidsbelasting van 110 dB(A) buiten de periode van 1 maart tot 1 augustus en een maximum van 85 dB(A) daarbinnen, blijft significante verstoring uit. Evenementen die een hogere geluidsbelasting hebben moeten apart getoetst worden.

Uit toetsing blijkt dat uitvoering van de plannen niet leidt tot een significante hoe-veelheid stikstofoxide ter hoogte van het Natura 2000-gebied ‘de Biesbosch’.

Vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan ‘Derde Merwedehaven’ zal met inachtneming van genoemde maatregelen met betrekking tot de aanlegfase en met inachtneming van de regels die opgenomen worden in het bestemmingsplan niet leiden tot significant nadelige effecten op het Natura 2000-gebied De Biesbosch."

 

De Omgevingsdienst Haaglanden heeft (een concept van) het onderzoek beoordeeld. Op 7 maart 2014 is als volgt geoordeeld: "Naar aanleiding van de Quick-scan merken wij op dat de toets beschrijft welke ontwikkelingen door wijziging van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en welke effecten deze ontwikkelingen kunnen hebben op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Wij wijzen er echter wel op dat concrete en toekomstige ontwikkelingen die het nog vast te stellen bestemmingsplan mogelijk gaat maken (waaronder bijvoorbeeld toekomstige wijzigingen op het bedrijventerrein en evenementen in het nieuwe recreatiegebied) vergunningplichtig kunnen zijn op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet. Voor een concrete uitwerking van (toekomstige) initiatieven wordt geadviseerd contact op te nemen met de Omgevingsdienst Haaglanden, afdeling Toetsing & Vergunningverlening Milieu, team Groen, Geluid en Externe Veiligheid. Wij adviseren u om deze passage in het bestemmingsplan op te nemen."

 

 

4.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is getoetst op zijn gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000. Uit de onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

 

 

 

 

4.7 Geluid

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

 

Algemeen

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Wegverkeerslawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.

De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

 

Industrielawaai

De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied.

 

De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

 

Spoorweglawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen.

De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

 

Beleid hogere waarden

Op 11 december 2007 hebben burgemeester en wethouder van Dordrecht de “Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder” vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

  • een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogst belaste zijde.

  • het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

  • elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.

 

 

 

 

4.7.2 Onderzoek

 

Wegverkeerslawaai

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of de aanleg van nieuwe wegen mogelijk gemaakt.

 

Industrielawaai

Het bestemmingsplan maakt nieuwe watergebonden bedrijvigheid mogelijk. Deze bedrijven zijn "grote lawaaimakers" op grond van de Wet geluidhinder. Dit is de reden voor akoestisch onderzoek naar industrielawaai. Dit onderzoek maakt deel uit van de in bijlage 1 opgenomen milieuonderzoeken (paragraaf 3). Voor de gebieden waarin de mogelijke vestiging van lawaaimakende activiteiten wordt toegestaan is door middel van een akoestisch onderzoek de geluidsemissie naar de omgeving vastgesteld. De berekeningen zijn uitgevoerd in combinatie met de geluidemissie van het industrieterrein Derde Merwedehaven.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de bestaande vastgestelde zone (i.c. de zone van het bestemmingsplan Herziening zone industrielawaai 3e Merwedehaven uit 2011) moet worden uitgebreid om de vestiging van lawaaimakende activiteiten toe te staan (zie bijlage 4). Dit kan voor een deel in dit bestemmingsplan worden meegenomen.

Voor een ander deel wordt het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch herzien. Voor de overzichtelijkheid en eenduidigheid wordt in die herziening de gehele zone op het grondgebied van Dordrecht opgenomen, ook het deel van de zone in het bestemmingsplangebied De Staart.

De gemeente Sliedrecht zal voor de uitbreiding van de geluidzone op haar grondgebied ook een bestemmingsplanprocedure voeren.

 

De uitbreiding van de geluidzone is beperkt van omvang. De conclusie is dat bij geen van de omliggende woningen de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (50 dB(A) etmaalwaarde) zal worden overschreden. Het is dan ook niet nodig een hogere waarde besluit te nemen.

In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de geldende geluidzones vanwege industrielawaai.

 

Nu het gezoneerde industrieterrein en de geluidzone worden uitgebreid is het van belang dat ook de verdeling van de beschikbare geluidruimte over de verschillende percelen wordt vastgelegd.

 

Zonebewaking

Zonebewaking richt zich op het voorkomen van overschrijdingen van grenswaarden, te weten de voorkeursgrenswaarde op de buitenrand van de geluidzone (voorheen de zonegrens) en hogere waarden. Zonebewaking is gebaseerd op de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Wgh is een geluidzone vastgesteld en zijn hogere waarden vastgesteld voor geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone. Op grond van de Wabo wordt bij vergunningverlening de voorkeursgrenswaarde op de zonegrens (en de hogere waarden) in acht genomen. Zonebewaking is geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

 

Verdeling geluidruimte

De verdeling van geluidruimte op het industrieterrein zelf wordt niet geregeld in de Wgh en de Wabo. Een regeling hiervoor is echter noodzakelijk voor een duurzame invulling van het industrieterrein. Zonder een regeling geldt “wie het eerst komt, die het eerst maalt”. Dat kan tot gevolg hebben dat delen van het industrieterrein niet of onvoldoende benut worden. Daarnaast leidt dit tot grote onzekerheid voor ondernemers. Met name bij wijzigingen in activiteiten is op voorhand geen zekerheid over het te verkrijgen geluidbudget. Ook dit kan leiden tot ongewenste gevolgen voor het industrieterrein.

 

Dit bestemmingsplan voorziet in een dergelijke regeling. De verdeling van geluid wordt op grond van de Wro ruimtelijk geordend en vastgelegd. Met deze regeling wordt voorzien in een duurzame en goede ruimtelijke invulling van het industrieterrein en daarmee in een “goede ruimtelijke ordening”.

 

Geluidverdeling

In dit bestemmingsplan wordt de verdeling van de beschikbare geluidruimte vastgelegd. Daarmee is op voorhand duidelijk welk geluidbudget er voor een bepaald perceel beschikbaar is. Daarmee is bovendien verzekerd dat er voor elk perceel een geluidbudget beschikbaar is. De verdeling van de beschikbare geluidruimte wordt hierna verder uitgewerkt.

 

 

Voorgeschiedenis

Bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1992, nr. 92009479, is het industrieterrein 3e Merwedehaven aangemerkt als een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het gezoneerde industrieterrein was op dat moment beperkt tot het 380 kV-station aan de Baanhoekweg. In de 1e herziening bestemmingsplan Opgecomen Landen, vastgesteld op 13 september 2011 is het gezoneerde industrieterrein uitgebreid met het in de haven gevestigde staalstraalbedrijf. In een aparte herziening is ook de geluidzone daarop aangepast.

 

In onderhavig bestemmingsplan wordt op het voorterrein van de gesloten stortplaats 4 hectare nieuw watergebonden bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Hierop mogen zogenaamde “grote lawaaimakers” worden gevestigd. Het bestaande gezoneerde industrieterrein wordt om die reden uitgebreid met 4 hectare terrein met bijbehorende haven. Parallel wordt ook de geluidzone, zowel in Dordrecht als in Sliedrecht, aangepast.

 

Op 11 april 2014 heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid aanvullend akoestisch onderzoek verricht, opgenomen in bijlage 1a bij deze toelichting. Daarin is onder meer onderzocht hoeveel geluidruimte moet worden gereserveerd voor toekomstige activiteiten op het voorterrein en op het water.

 

Emissie en immissie

In de planregels zijn zowel regels voor de geluidemissie als regels voor de geluidimmissie opgenomen. Met de geluidemissie wordt bedoeld de hoeveelheid geluid die wordt geproduceerd. Op de verbeelding is per deelgebied of akoestische gebiedseenheid - deze term wordt in de regels gebruikt - aangegeven hoeveel geluid mag worden geproduceerd. Dat noemen we de emissiewaarde en die wordt uitgedrukt als bronvermogen per vierkante meter, als Lw per m2, uitgedrukt in dB(A)/m2. De emissiewaarde betreft een waarde voor de dag-, avond- en nachtperiode, conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (HMRI) 1999.

 

Met deze geluidverdeling wordt ook de zonebewaking geborgd; de verdeling mag niet leiden tot overschrijdingen van grenswaarden. Tegelijkertijd is de emissiewaarde niet onnodig beperkend. Het is goed denkbaar dat een hogere geluidproductie inpasbaar is op het moment dat goede afschermende voorzieningen worden toegepast. Om deze reden zijn ook planregels opgenomen over de geluidimmissie. De geluidimmissie is de geluidbijdrage op toetspunten rondom het gezoneerde industrieterrein. Hiervoor zijn 18 toetspunten gekozen ter plaatse van de zonegrens, zogenaamde zonebewakingspunten. De bijdrage wordt per akoestische gebiedseenheid weergegeven in dB(A) per (zone)toetspunt en in dB(A)/m2.

 

De immissiebijdrage is nauwkeuriger dan de emissiebijdrage en geeft de mogelijkheid om de beschikbare geluidruimte optimaal te benutten. Om die reden is in de planregels bepaald dat een hogere emissiewaarde is toegestaan als aan de toepasselijke immissiewaarde wordt voldaan.

 

Gevolgen geluidverdeling

Voor de omgeving is de geluidverdeling niet relevant. De geluidzone en overige van toepassing zijnde grenswaarden worden op grond van de Wgh en de Wabo in acht genomen.

 

Voor de bedrijven geldt dat bij vergunningverlening niet alleen aan de grenswaarden van de geluidzone wordt getoetst, maar ook aan de regels van dit bestemmingsplan. In een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de emissie- en/of immissiewaarden. Een dergelijk akoestisch onderzoek moet doorgaans ook in het kader van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd. Een voordeel van de geluidverdeling is dat met deze regeling vastligt hoeveel geluidruimte er voor een bepaald perceel aanwezig is, ongeacht of bijvoorbeeld activiteiten worden beëindigd of wijzigen.

 

Het voorterrein is op dit moment in gebruik als onderdeel van de gesloten stortplaats Derde Merwedehaven. De komende jaren zal het terrein onder meer worden gebruikt voor de eindafwerking van de gesloten stortplaats. De milieuvergunning voor de gesloten stortplaats maakt ook nog een aantal andere activiteiten mogelijk. De activiteiten op het voorterrein gaan met dit bestemmingsplan behoren tot het gezoneerde industrieterrein. Op grond van het akoestisch onderzoek blijkt dat die activiteiten conform de milieuvergunning akoestisch inpasbaar zijn.

 

 

 

 

Uitgangspunten geluidverdeling

Bij het bepalen en vastleggen van de geluidverdeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. Voor de twee bestaande bedrijven op het bestaande gezoneerde industrieterrein is uitgegaan van de geluidruimte, zoals vastgelegd in de betreffende omgevingsvergunningen. Deze geluidruimte is omgerekend naar emissie- en immissiewaarden.

 

Voor het nieuwe deel van het gezoneerde industrieterrein en voor de haven is rekening gehouden met een maatgevend scenario van scheepswerfachtige activiteiten. Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is rekening gehouden met een emissiewaarde van 71 dB(A)/m2 (Lwr) voor zowel het land als het water.

 

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een akoestische gebiedseenheid op te delen in één of meer kavels (artikel 19.2.1 onder e.).

 

Overige aspecten

In de planregels is een mogelijkheid - in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid, artikel 19.2.7 - opgenomen om immissiewaarden te verhogen en/of te verlagen. Dat kan aan de orde zijn als een voorgenomen activiteit net niet inpasbaar is of wanneer er uitruil van geluidruimte aan de orde is. Van belang daarbij is dat er geen grenswaarden worden overschreden en dat belangen van andere inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein niet onevenredig worden aangetast.

 

Tot slot is in de planregels een regeling getroffen voor het slopen van grote gebouwen. Voor een dergelijke sloop is een omgevingsvergunning nodig. Het doel hiervan is te voorkomen dat gebouwen worden gesloopt die voor het geluid van andere bedrijven een afschermende werking hebben. Deze regeling is beperkt tot gebouwen met een bouwhoogte van meer dan 6 meter of een breedte van meer dan 10 meter.

De zonebeheerder kan een onderzoek naar de geluideffecten van het slopen van gebouwen, zoals bedoeld in artikel 19.2.5 onder lid 1.a, uitvoeren. De aanvrager moet het onderzoek naar compenserende voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 19.2.5 onder lid 1.b uitvoeren.

 

 

4.7.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan. Voor industrielawaai is een regeling opgenomen. Die biedt een juridische grondslag voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte.

 

 

4.8 Groen

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.

De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.

 

 

4.8.2 Onderzoek

Groen maakt een belangrijk onderdeel uit van de toekomstige inrichting van het recreatiegebied.

Zie in dit verband hoofdstuk 2.3 onder Recreatieterrein.

 

 

4.8.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.

4.9 Luchtkwaliteit

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in bijlage 2 grenswaarden voor de luchtkwaliteit gesteld voor enkele stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze twee stoffen is bekend dat op sommige locaties in Nederland de grenswaarde (bijna) wordt overschreden. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) moeten deze grenswaarden in acht worden genomen bij onder meer het vaststellen van een bestemmingsplan.

 

Indien een ontwikkeling op grond van een nieuw bestemmingsplan gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kan de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • de activiteit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;

  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van de activiteit of blijft ten minste gelijk;

  • de activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;

  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

 

Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³. Als van een project aannemelijk is gemaakt dat het niet meer dan 1,2 µg/m³ aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bijdraagt, is het 'NIBM' en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wet milieubeheer.

 

Indien een bestemmingsplan wel “ïn betekenende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, dan kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

 

 

4.9.2 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit beschouwd. De volgende ontwikkelingen zijn relevant voor de luchtkwaliteit:

  • vier hectare nieuw industrieterrein;

  • extensieve recreatie op de gesloten stortplaats.

Dit zijn de nieuwe activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het onderzoek is opgenomen in paragraaf 5 van de milieuonderzoeken, bijlage 1 van de toelichting.

 

De conclusie van het onderzoek naar dit omgevingsaspect luidt als volgt:

 

"Door OZHZ is de bijdrage van de bestemmingsplanwijzigingen in De Derde Merwedehaven aan de concentraties voor fijn stof en stikstofdioxide berekend. Uit de berekening voor 2012 blijkt dat de bijdrage aan de concentraties in de buitenlucht afkomstig van de bestemde industrie maximaal 2,3 μg/m³ (voor NO2) bedraagt op de terreingrens. De bijdrage voor PM10 is ten hoogste 1,1 μg/m³. Uit de berekening blijkt verder dat deze bijdrage op enige afstand snel afneemt (toetspunt Vogelaarsweg).

Uit de resultaten blijkt dat de planbijdrage als gevolg van de vier hectare bedrijfsterrein op de concentratie PM10 niet en voor NO2 wel in een betekenende mate is.

 

Conform de vigerende wet- en regelgeving wordt een planbijdrage groter dan 1,2 μg/m³ als ‘in betekenende mate’ beschouwd. De bijdrage van het verkeer is niet in betekenende mate, als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer.

Op basis van dit rekenresultaat is de achtergrondconcentratie in beeld gebracht met behulp van de monitoringsresultaten 2011, uit de NSL monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aannemelijk is, dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 voor de jaren 2012, 2015 en 2022 niet worden overschreden.

Ondanks dat de plannen in betekenende mate bijdragen, kunnen ze doorgang vinden op basis van de Wet milieubeheer art.5.16 lid 1 onder a. De effecten op de luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan Derde Merwedehaven."

 

 

4.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan Derde Merwedehaven voldoet aan de wettelijke eisen over luchtkwaliteit.

 

4.10 Verkeer en vervoer

 

4.10.1 Regelgeving en beleid

 

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan

Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de

opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak

tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht

maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en

het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij

gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te

worden.

 

In de Nota van Uitgangspunten is gesteld dat het aantal vervoersbewegingen (gerelateerd aan de

vervoersbewegingen voor de inmiddels gesloten stortplaats) niet mag toenemen.

 

 

4.10.2 Onderzoek

De bestaande wegenstructuur blijft gehandhaafd. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van

het nieuwe bedrijventerrein en de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats zal niet toenemen. Zie bijlage 5 van de milieuonderzoeken. In de regels is dit geborgd. Zie ook hoofdstuk 2.3 onder Transportbewegingen.

 

 

4.10.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.

4.11 Water

 

4.11.1 Regelgeving en beleid

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn, die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden, moet meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer.

Kernelementen zijn:

  • de bescherming van alle wateren, meren, kustwateren en grondwateren;

  • het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;

  • de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;

  • ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;

  • de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;

  • het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk zijn van het milieu.

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november 2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel) en Schelde vastgesteld.

 

 

 

Waterwetgeving

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet heeft een groot aantal wetten op het gebied van water vervangen en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken.

De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen.

Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en beheerplannen.

 

In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer.

Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. Een vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken (zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater in beheer bij het Rijk.

Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden, waaronder de Sliedrechtse Biesbosch).

 

Beleidsregels grote rivieren

Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.

Het plangebied Derde Merwedehaven is aangewezen als: "Gedeelte van het rivierbed waar paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 Waterbesluit)". Dat betekent dat voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken geen watervergunning nodig is. De haven is aangewezen als bergend regime (artikel 4).

 

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Barro stelt het rijk regels aan de inhoud van bestemmingsplannen. Het kan hierbij alleen

gaan om nationale belangen. Eén van die belangen betreft de Rijksvaarwegen (bepaling

vrijwaringszone en de veiligheid van de scheepvaart).

 

Beleid buitendijkse waterveiligheid, provincie Zuid-Holland

Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren samen met belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Dordrecht, gewerkt aan waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten om de waterveiligheidsrisico’s van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen.

Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte. Zie hierna onder 4.11.2.

 

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.

Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

 

Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)

Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.

In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones, zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.

Binnen het plangebied is geen waterkering aanwezig. De dichtsbijzijnde (primaire) waterkering is de Wantijdijk. De kern- en beschermingszones van deze kering liggen buiten het plangebied.

 

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

 

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

 

 

4.11.2 Onderzoek

 

Buitendijkse waterveiligheid

In hoofdstuk 3.2 is aandacht besteed aan het buitendijkse waterveiligheidsbeleid van de provincie en de verankering ervan in de Verordening ruimte.

In artikel 2.4.3 wordt verwezen naar een kaartbijlage. Op deze bijlage is de Derde Merwedehaven opgenomen.

 

Op basis van informatie uit het Algemeen Hoogtebestand kan worden vastgesteld dat het maaiveld en de kade minstens 3,50 meter boven NAP zijn gelegen. De ervaringen met andere plannen in Dordrecht leren dat een dergelijke hoogte leidt tot een Lokaal Indiviueel Risico (slachtofferrisico) dat kleiner is dan 10-5. Daarmee is er geen directe noodzaak tot het nemen van extra maatregelen ten behoeve van het voorkomen van slachtoffers.

 

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van dit gebied. Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen gemaakt over de Nota van Uitgangspunten, zoals de gemeenteraad die voor dit plangebied heeft vastgesteld. Tussen het nieuwe bedrijventerrein (zuidelijke deel haven) tot de Beneden-Merwede wordt voldoende afstand gehouden.

 

 

4.11.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan relevante wetgeving en het beleid op watergebied.

 

HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving

 

 

5.1 Planmethodiek

De verschillende bestemmingen zijn direct van de verbeelding af leesbaar. Door middel van ruime bestemmingen en mogelijkheden van afwijking (door middel van een omgevingsvergunning) en wijziging is de nodige flexibiliteit opgenomen.

 

Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

 

5.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

 

5.3 Bestemmingen

In iedere bestemming is in de bestemmingsomschrijving aangegeven voor welke doeleinden de aangewezen gronden zijn bestemd. Daarna wordt in algemene zin aandacht besteed aan de bouwregels, nadere eisen, afwijkingsbevoegdheden en specifieke gebruiksregels.

 

In het plangebied wordt gewerkt met bouwvlakken waarbinnen de zogenaamde hoofdbebouwing is toegestaan. Aan de zuidzijde van de Derde Merwedehaven (bestemming Bedrijf) is het bouwvlak gelijk aan de bestemmingsgrens. Dat biedt de nodige flexibiliteit bij de invulling van dit bedrijventerrein. De toegestane hoogtemaat is met het maximaal te bebouwen oppervlak op de verbeelding aangegeven.

 

De in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen zijn:

 

Bedrijf

Deze bestemming regelt het bestaande (overigens met uitzondering van het 380 kV schakel- en transformatorstation en het staalstraalbedrijf, zie hierna) en het nieuwe bedrijventerrein in het plangebied. De maximale milieucategorie is 4.2 van de bij de regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Op het nieuwe bedrijventerrein (aan de zuidzijde van de Derde Merwedehaven) mogen naast activiteiten voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats uitsluitend watergebonden bedrijven/bedrijfsactiviteiten worden gevestigd. Voor andersoortige bedrijven is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Hiervoor gelden wel bepaalde criteria.

Daarnaast is een specifieke regeling opgenomen voor het maximum aantal transportbewegingen met vrachtwagens van en naar deze locatie. Deze regeling geldt ook voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats.

Op gronden met de aanduiding "stortplaats" mogen uitsluitend activiteiten voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats worden uitgevoerd.

 

Bedrijf - Nutsbedrijf

Deze bestemming regelt het bestaande 380 kV schakel- en transformatorstation.

 

Bedrijf - Staalstraalbedrijf

Deze bestemming regelt het in het plangebied gelegen staalstraalbedrijf.

 

 

 

Gemengd

Het kantoor aan de Moldiepweg 7 is bestemd tot Gemengd. In dit pand is naast een kantoorfunctie ook recreatie toegestaan.

 

Groen

De groenvoorzieningen in het plangebied, langs de Baanhoekweg en de Beneden - Merwede, zijn bestemd tot Groen. Met het oog op de nodige flexibiliteit zijn voor het nieuwe recreatiegebied ook ontsluitingswegen in deze bestemming mogelijk.

Daarnaast zijn ook in deze bestemming activiteiten toegestaan voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats.

 

Recreatie

Deze bestemming maakt de recreatieve inrichting van de gesloten stortplaats mogelijk. Er zijn meerdere functies toegestaan, namelijk dagrecreatie, recreatieve dienstverlening (onder meer outdoor - activiteiten en evenementen), elektrische modelvliegtuigsport en horeca 1. Uiteraard zijn ook in deze bestemming activiteiten voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats toegestaan.

Het bestemmingsplan maakt een gebouw mogelijk van maximaal 1000 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 meter en voor ten hoogste 30% van het oppervlak maximaal 8 m. Daarnaast zijn twee overige gebouwen toegestaan, bijvoorbeeld voor een sanitaire voorziening. Ook hiervoor geldt een maximale bouwhoogte (4 m) en maximale opppervlakte (gezamenlijk niet meer dan 100 m2).

Aan de te houden evenementen zijn gebruiksregels gesteld. Zie in dit verband hoofdstuk 7.1, het commentaar op de reacties van de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.

 

Verkeer

Deze bestemming geldt voor de openbare ruimte in het plangebied.

 

Water

De Beneden - Merwede is als zodanig bestemd.

 

Water - Haven

De haven in het gebied is met deze bestemming geregeld. De bestemming biedt ruimte voor watergebonden bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

In het plan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

 

Leiding - Leidingstrook

Deze dubbelbestemming beschermt de in het plangebied gelegen ondergrondse 150 kV hoogspanningsleiding. Onder voorwaarden is andere bebouwing op grond van de andere daar geldende bestemmingen mogelijk. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, is een vergunningsstelsel opgenomen.

 

Waarde - Archeologie-2 en -3

Vanwege de eerder in deze toelichting beschreven mogelijke archeologische waarden is

een regeling opgenomen waaruit bescherming van de archeologische waarden bij

bouwen en bij de uitvoering van werken voortvloeit.

Binnen het gehele plangebied bestaat in principe een verplichting tot het doen van

archeologisch vooronderzoek en zorg voor archeologische waarden. Dit betreft zowel

bouwen als aanleggen.

In principe mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen

beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate

zijn zeker gesteld. Deze regeling is niet nodig bij gelijke vervanging van bestaande

bouwwerken en bij nieuwe bouwwerken:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de heipalenplan -inclusief grondverdringing- niet meer dan 5% van het te bebouwen oppervlak bedraagt.;

  • waarvan de fundering niet dieper ligt dan 70 cm respectievelijk 100 cm beneden het oorspronkelijke maaiveld (= 1,5 m + NAP).

 

Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het leggen van nieuwe

kabels en leidingen, vernieuwen van riolen of verlagen van het waterpeil is een

aanlegvergunningenstelsel nodig. Pas met vergunning kunnen werken worden

uitgevoerd.

 

In afwijking hiervan is zo’n vergunning niet nodig voor onder meer het

uitvoeren van:

  • normale onderhoudswerkzaamheden;

  • grondwerkzaamheden tot een diepte van 70cm, respectievelijk 100 cm beneden het oorspronkelijke maaiveld (= 1,5 m + NAP);

  • grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 50 m² ;

  • archeologisch onderzoek door een gekwalificeerd archeoloog.

 

Waterstaat - Waterbergingsgebied

Ter bescherming van het bergend regime dat op grond van de Waterwet en de Beleidsregels grote rivieren op de Derde Merwedehaven van toepassing is, is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor het in de haven gelegen staalstraalbedrijf is een passende regeling getroffen.

 

Exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats

In de bestemmingen Bedrijf, Groen en Recreatie zijn de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats uitdrukkelijk geregeld. Hieronder worden de volgende activiteiten begrepen: het vervangen en zo nodig wijzigen van de voor de gesloten stortplaats noodzakelijke voorzieningen, het voorbereiden en aanbrengen van de bovenafdichting en daarbij behorende voorzieningen, inclusief de opslag en voorbewerking van de voor de eindafwerking benodigde materialen en het beheer van alle hiervoor genoemde voorzieningen.

Voor bouwwerken, die noodzakelijk zijn voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats, zoals dichtingswanden, gelden niet de (nadere) bouwregels vanwege deze bestemmingen.

De regeling over het maximum aantal verkeersbewegingen geldt ook voor de exploitatie, eindafwerking en nazorg van de gesloten stortplaats. Het bevoegd gezag kan van deze regel afwijken, indien de hiervoor noodzakelijke transporten niet over het water kunnen plaatsvinden.

De ingevolge de bestemmingen Bedrijf, Groen en Recreatie toegelaten gebruiksvormen kunnen uitsluitend plaatsvinden indien en voor zover de nazorgvoorzieningen van de gesloten stortplaats niet worden geschaad. Onder de nazorgvoorzieningen worden alle in het nazorgplan stortplaats Derde Merwedehaven genoemde voorzieningen begrepen.

Ter bescherming van deze voorzieningen is ook een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holand zijn hiervoor het bevoegd gezag (zie artikel 3.4 Besluit omgevingsrecht). Omdat er echter meer bevoegdheden in het plan voorkomen, is in de regels de term “het bevoegd gezag” gebruikt.

 

5.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk van de regels worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

 

  • Antidubbeltelregel;

Het artikel "Antidubbeltelregel" voorkomt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het opnemen van dit artikel is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

 

  • Algemene bouwregels;

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels gesteld dat voor alle bestemmingen geldt, zoals de regel dat geen bedrijfswoningen zijn toegestaan.

 

  • Algemene gebruiksregels;

Deze gebruiksregels geven aan wat in het plan in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.

 

  • Algemene aanduidingsregels:

Op de verbeelding komen de aanduidingen "Geluidzone - industrie 1", "Geluidzone - industrie 2"en "Geluidzone - industrie 3" voor. Dit zijn de geluidzones van bestaande gezoneerde industrieterreinen, namelijk van industrieterrein Het Plaatje van de gemeente Sliedrecht (1.), industrieterrein De Staart (2.) en van de Derde Merwedehaven zelf (3.).

Ter plaatse van de aanduiding "Gezoneerd industrieterrein" zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder juncto artikel 2.1 lid 3 Besluit omgevingsrecht toegestaan. Dit zijn de zogenaamde lawaaimakers.

Zoals in hoofdstuk 4.7 vermeld, is een regeling opgenomen voor de verdeling van geluidruimte.

 

  • Algemene afwijkingsregels;

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsbevoegdheden in de bestemmingen zelf nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijfsactiviteiten, die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn vermeld en voor activiteiten die in een hogere categorie zijn ingedeeld.

 

  • Algemene wijzigingsregels

Voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten is wijzigingsbevoegdheid opgenomen (ingeval van technologische ontwikkelingen).

 

  • Overige regels

Dit artikel bevat een voorrangsregeling tussen dubbelbestemmingen.

 

5.5 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

 

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

 

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

 

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet overwegend in het vastleggen van de huidige situatie, d.i. de gesloten stortplaats met een definitieve inrichting als recreatieterrein. Nieuw is het bedrijventerrein aan de zuidzijde van de Derde Merwedehaven voor watergebonden bedrijven/bedrijfsactiviteiten.

 

In de Wro (artikel 6.12) staat dat de gemeente verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen, voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Bro staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan. Het gaat daarbij om: de bouw van één of meer woningen, één of meer hoofdgebouwen, uitbreiding van het hoofdgebouw met ten minste 1.000 m², functieverandering naar woningen voor ten minste 10 woningen, of functieverandering naar horeca of kantoor voor ten minste 1.000 m².

 

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal rechtstreekse bouwmogelijkheden van hiervoor genoemde "aangewezen bouwplannen". In de op 18 januari 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst is voorzien in het kostenverhaal.

Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden niet nodig en achterwege gelaten.

 

 

 

HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

7.1 Inspraak

Het bestemmingsplan is onderwerp van inspraak geweest.

Een rapportage van de inspraakronde is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting.

 

 

7.2 Overleg

Het in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:

  1. Provincie Zuid-Holland

  2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland

  3. Waterschap Hollandse Delta

  4. KPN Telecom Netwerkdiensten

  5. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie/Energie

  6. Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie

  7. ProRail

  8. Kamer van Koophandel

  9. Tennet TSO

  10. N.V. Nederlandse Gasunie

  11. Veiligheidsregio

  12. Gemeentebestuur Sliedrecht

 

Een rapportage van de overlegreacties en het gemeentelijk commentaar is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting.