direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Martinus Nijhofflaan fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0076-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

De aanleiding voor dit bestemmingsplan is het voornemen om aan de Martinus Nijhofflaan in Delft een woningbouwontwikkeling van 260 woningen te realiseren op de hoek van Martinus Nijhofflaan en het Delflandplein met daaronder enkele commerciële ruimtes, in de vorm van een toren als vervolg op een eerste fase waarin de Albert Heijn XL is gevestigd met daarboven woningen langs de zuidzijde van de Martinus Nijhofflaan. Deze ontwikkeling vormt de tweede fase van het plan op deze locatie. De gronden waarop de woningbouwontwikkeling is geprojecteerd, zijn in het bestemmingsplan 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan' bestemd als 'gemengd'. Binnen deze bestemming is het realiseren van woningbouw rechtstreeks toegestaan. De bouwregels die in geldende bestemming 'gemengd' zijn opgenomen, zijn echter niet toereikend voor de realisering van de beoogde bebouwing. Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken binnen duidelijke kaders. Deze kaders worden bepaald door de in het Besluit ruimtelijke ordening genoemde onderdelen waaruit een bestemmingsplan tenminste dient te bestaan: een verbeelding, regels en een toelichting.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Martinus Nijhofflaan 1 t/m 5 te Delft nabij het Delflandplein. De locatie ligt in het zuidwestelijke woongedeelte van Delft, in de wijk Voorhof. Op figuur 1.1 is de ligging in Delft te zien. Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn en de rijksweg A13 gelegen. Ten westen van het plangebied ligt de rijksweg A4.

In figuur 1.2 is verder ingezoomd op het plangebied. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied naast de Albert Heijn. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Martinus Nijhofflaan, aan de oostzijde door het Delflandplein. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het winkelcomplex en de Albert Heijn (fase 1 van de ontwikkeling).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (geel) ten opzichte van rijkswegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0002.png"

Figuur 1.2 Luchtfoto met begrenzing plangebied (Bron: StreetSmart, 2019)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan', dat op 24 september 2015 is vastgesteld. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'gemengd'. Binnen deze bestemming is de bouw van 6.119 m² detailhandel en dienstverlening toegestaan met daarboven de bouw van 156 appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan

1.4 Opbouw plan

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft de voor bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Aan de zuidzijde van de Martinus Nijhofflaan, recht tegenover de Hovenpassage ligt de planlocatie. De ontwikkeling is voorzien op een braakliggend terrein, zoals te zien is in figuur 2.1. Ten westen van het plangebied (in figuur 2.1 rechts van het met geel aangegeven plangebied) ligt fase 1 van de ontwikkeling. Fase 1 van de ontwikkeling bestaat uit een winkelcomplex van 5.450 m² met onder andere een Albert Heijn XL en Gall & Gall, een parkeergarage en een appartementencomplex van 59 woningen. Fase 1 is in 2016-2017 gerealiseerd.

Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een hoog appartementencomplex aan de Roland Holstlaan. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de nieuwbouw van de Albert Heijn XL met daarboven een appartementencomplex. Het ensemble van bestaande gebouwen rondom het Delflandplein kennen een sterk overeenkomstig volume en hebben alle een bouwhoogte van rond de 60 meter. Uitzondering hierop is de 'Torenhove', die zowel in verschijningsvorm als qua hoogte van een andere aard is.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0004.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie (bron: StreetSmart, 2019)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Inleiding

Voor de Albert Heijn-locatie aan de Martinus Nijhofflaan is in 2015 gestart met het ontwikkelen van een nieuw bouwplan, omdat de voormalige bebouwing sterk verouderd was. Dit bouwplan levert een bijdrage aan de versterking van de ruimtelijke-functionele structuur van het winkelgebied 'In de Hoven', waarmee de boulevardambities uit de ruimtelijke structuurvisie van Delft (RSVD) verder vorm is gegeven. De herontwikkeling is opgedeeld in twee fases. Het grootste deel van de herontwikkeling, fase 1 is in 2016-2017 gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft fase 2 van de herontwikkeling.

2.2.2 Beschrijving

Met het initiatief wordt een woontoren gerealiseerd dat voorziet in 260 appartementen, zie figuur 2.2. De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet in appartementen voor starters. De woontoren heeft een bouwhoogte van 65 meter en gaat uit van appartementen vanaf de 2e verdieping. Op de begane grond is ruimte voor een gezamenlijke ‘huiskamer en lobby’ van circa 150 m² 'aan de kant van het Delftlandplein en enkele commerciële functies (waaronder horeca) van circa 265 m2 aan de zijde van de Martinus Nijhofflaan.

De woontoren voorziet in 260 appartementen waarvan een deel een eigen berging krijgt. De appartementen hebben een oppervlakte van tussen de 30 tot 60 m², met enkele grotere appartementen tot 80 m². Daarnaast wordt een inpandige fietsenstalling gerealiseerd. De ontwikkeling richt zich met name op young proffesionals.

De toren vormt aan de ene kant het begin van de zuidelijke gevelwand van de Martinus Nijhofflaan en markeert deze aan het Delfland plein. Daarnaast vormt de toren, mede door zijn bredere basement samen met de al aanwezige gebouwen rond het Delflandplein deze stedelijke ruimte.

Het gebouw heeft aan de zijde van het Delflandplein een getrapte opbouw. Het gebouw heeft een breed basement waarin de niet-woonplint is verbijzonderd in aansluiting op de omliggende openbare ruimte. De toren verjongt zich naar de top die een bijzondere dakrand heeft als bekroning. Aan de zijde van de Martinus Nijhofflaan sluit de plint naadloos aan op de winkelplint van de 1e fase. Ook daarboven wordt aansluiting gezocht bij de eerste fase, die uitkraagt boven de plint. De toren zelf ligt iets terug uit de gevel van het deel daar direct onder. Het gebouw heeft een alzijdig karakter, wat betekent dat er aan alle zijden sprake is van een voorgevelkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0005.png"

Figuur 2.2 Architectuurconcept vanaf Delftlandplein toekomstige situatie (bron: architectuurconcept 29-05-2020)

Ontsluiting en maatvoering

De entree van woontoren komt aan de oostzijde (Delftlandplein) te liggen. De buitenruimten/balkons komen aan de oost-, zuid- en westzijde. Aan de noordzijde komen geen buitenruimten. Wel is aan de zijde van de Martinus Nijhofflaan sprake van een overkraging net als bij de eerste gebouwde fase 1.

De entree van de commerciële ruimtes komt aan de Martinus Nijhofflaan en aan de zijde van de Voorhofdreef. De woningen worden ontsloten vanaf de Voorhofdreef. Aan de zijde van Roland Holstlaan worden de bergingen en fietsenstalling ontsloten voor de bewoners. Ook is de naastgelegen parkeergarage direct bereikbaar vanuit het appartementengebouw.

De maatvoering van de van de footprint zijn weergegeven op onderstaande afbeelding. Zoals in figuur 2.2 is te zien komt er een gelaagdheid in de bebouwing. Deze is ook zo opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan die is weergeveven in figuur 2.3. De maximale hoogte van het gebouw is nu 63 meter in het vigerende bestemmingsplan en wordt in het nieuwe plan 2 meter hoger om de ruimtelijk gewenste bekroning van de toren te kunnen vormgeven. Daarnaast liggen daarmee de aanwezige technische installaties op het dak uit het zicht. De delen aan de zuidkant worden respectievelijk maximaal 42 en 31 meter hoog. De hoogtes aan de westkant van het gebouw worden doorgetrokken op basis van de mogelijkheden die in het huidige bestemmingsplan gelden.

De nieuwe bebouwing kan op basis van het nieuwe bestemmingsplan niet dichter bij de omliggende bebouwing komen te staan. In figuur 2.4 is te zien hoe de nieuwe bebouwing aansluit op de bestaande bebouwing van de Martinus Nijhofflaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0006.png"

Figuur 2.3: maatvoering op basis van verbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0007.png"

Figuur 2.4 Doorsnede nieuwe en bestaande situatie gezien vanaf de Martinus Nijhofflaan (Groosman)

2.2.3 Inpasbaarheid

De bestaande hoogbouw in de Voorhof en Buitenhof bestaat voornamelijk uit schijfvormige (galerij)flats van meer dan 25 meter hoogte en middel hoogbouw met een hoogte van 15 à 25 meter. Hierop zijn enkele uitzonderingen, zoals het kantoorgebouw Torenhove (gelegen op circa 40 meter van het plangebied) van ongeveer 81 meter en de drie Sterflats met een hoogte van circa 60 meter in het westen in de wijk Buitenhof. De flats hebben alle een herkenbare uitstraling van de bebouwing uit de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw.

Met de ontwikkeling van In de Hoven/Poptahof wordt deze eenvormigheid en eenzijdigheid al doorbroken, hetgeen goed zichtbaar is in de nieuwbouw van de afgelopen jaren aan o.a. de Martinus Nijhofflaan. Met de onderhavige ontwikkeling wordt de diversiteit van bebouwingvorm verder versterkt. Ter markering van het Delflandplein voorziet het gebouw in een slanke toren van 65 meter hoog. Met de woningbouwontwikkeling is rekening gehouden met enerzijds de ambitie om de boulevardfunctie van de Martinus Nijhofflaan te versterken en de pleinvormige ruimte van het Delftlandplein en anderzijds in massa en verschijningsvorm op een goede wijze te laten aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving. In de architectuur wordt bewust een nieuwe verschijningsvorm gekozen, waarbij meer variatie in beeld, schaal, vorm en functie wordt nagestreefd.

Invloed stadsbeeld

Zoals in de Nota bouwhoogten is aangegeven kent Delft een karakteristiek silhouet, waarin de historische binnenstad met kerktorens een waardevol en herkenbaar beeld vormt. Ook de hoogbouw in de TU-wijk als referentie van de kennisstad is herkenbaar. Daarnaast vormen de hoge woonflats in de Voorhof en Buitenhof met als centraal baken Torenhove een vanuit de omgeving van Delft herkenbaar gezicht. Onderzocht is of en zo ja, wat de invloed van de hoogbouw op deze zichten op Delft heeft. De nieuwe hoogbouw heeft vooral invloed op het wat monotone, grootschalige beeld van woonflats de Voorhof en Buitenhof en vormt een aanvulling op de ontwikkeling van de Poptahof en In de Hoven , alsmede de stedellijke bouelvard van de Martinus Nijhofflaan in de Voorhof en de Pierre van Hauwelaan in de Buitenhof, waar op de locatie van de voormalige sporthal Buitenhof in 2020 een nieuwe toren nabij de Sterflats in aanbouw is. Deze invloed zal vooral vanuit het zuiden/zuidwesten zichtbaar worden en geen effect hebben op het zicht op de historische binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0008.png"

Afbeelding 2.5: onderzochte zichten op Delft

Vanuit het noordwesten, noorden en oosten wordt de nieuwbouw door de bestaande stad, inclusief de opgaande beplanting (bomen) aan het zicht onttrokken. Zowel Torenhove als de beoogde nieuwbouw, die lager is dan deze kantoortoren zullen niet of nauwelijks zichtbaar zijn. Daarnaast ligt deze bebouwing op een zodanige afstand van het historische zicht op Delft, dat van een invloed hierop geen sprake is.

Daar waar de nieuwbouw wel zichtbaar zal zijn vormt dit een verrijking van de bestaande hogere bebouwing. Het gebouw vormt, samen met de gebouwen aan de noordzijde de Martinus Nijhofflaan, een cluster van bebouwingsaccenten dat de eenvormige hoogbouw doorbreekt en een herkenbaar markeerpunt van de stad is. Om deze verandering van dit beeld te illustreren is een zicht vanaf verschillende punten geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0009.png"

Afbeelding 2.6a: projectie nieuwbouw in stadsbeeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0010.png"

Afbeelding 2.6b: projectie nieuwbouw in stadsbeeld

Zichtlijnen directe omgeving

De hoogbouw ter plaatse van de knooppunten aansluiting Martinus Nijhofflaan, Beatrixlaan en Delflandplein zijn belangrijke markeringen in de ruimtelijke structuur ter plaatse. De toren vormt een aanvulling op Torenhove en de hogere gebouwen rond het Delflandplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0011.png"

Afbeelding 2.7 Zichtlijnen op de directe omgeving

Ook is het gebouw vanaf de noordzijde vanaf de Vermeertoren in beeld gebracht. Hierbij wordt zichtbaar op welke wijze de toren een aanvulling op de bestaande hoogbouw in de Voorhof vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0012.png"

Afbeelding 2.8: Zicht vanuit noorden vanaf Vermeertoren - bestaande (in aanbouw zijnde) en nieuwe situatie

Het gebouw draagt bij aan het verlevendigen en beleving van de Martinus Nijhofflaan/Delflandplein en geeft de mogelijkheid om een kwalitatief hoogwaardig woongebouw te realiseren met het front naar de Martinus Nijhofflaan/Delflandplein. De toren heeft een alzijdig karakter en uitstraling. De openbare ruimte wordt hierdoor beter gedefinieerd en aantrekkelijker voor de gebruikers.

Het gebouw wordt ook op maaiveld ingebed in het huidige straatbeeld van de Martinus Nijhofflaan. Daarbij sluit de tweede fase op straatniveau direct aan op de bebouwing van de eerste fase. De eerste verdiepingen zijn net als bij de eerste fase terugliggend en de rooilijnen sluiten hier op elkaar aan. Ook de hogere verdiepingen worden qua vormgeving op elkaar aangepast, waardoor ook op maaiveldniveau de nieuwe ontwikkeling goed past in haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0013.png"

Afbeelding 2.9: Zicht vanuit het zuidoosten en zuiden: bestaande (in aanbouw zijnde) en nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0014.png"

Afbeelding 2.10: Zicht vanuit Delflandplein (oostzijde)

2.2.4 Duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.1.6) per 1 oktober 2012 voor, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bevat. Deze plicht is vervat in artikel 3.1.6 Bro.

De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Oorspronkelijk had de ladder drie treden. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder teruggebracht naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinschalige ontwikkelingen. De grens van een stedelijke ontwikkeling is voor woningbouw gelegen op 12 woningen, zo blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3). De grens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij commerciële en maatschappelijke voorzieningen is gelegen bij 500 m² BVO.

De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op 260 appartementen en 264 m2 bvo commerciële ruimte en overschrijdt hiermee de hierboven aangehaalde drempelwaarden voor woningbouw. De ruimtelijke ontwikkeling dient dus te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor het aspect woningbouw.

Woningen

In het huidige bestemmingsplan is nog ruimte voor 97 nieuwe woningen. Dat betekent dat voor 163 woningen (260 -97) beoordeeld moet worden of dit past binnen de behoefte.

De locatie heeft momenteel een stedelijke bestemming (‘gemengd’). Daarmee gaat het volgens de definitie van het Rijk om bestaand stedelijk gebied. Omdat de locatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt, kan worden volstaan met een onderbouwing van de behoefte en hoeft geen analyse van alternatieve locaties plaats te vinden.

Voor de nabijgelegen ontwikkeling van het Bethelpark is de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen recent in beeld gebracht (juni 2019). In onderstaande tabel is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen in de woningmarktregio bij elkaar gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0015.png"

Tabel 2.1 Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in het onderzoeksgebied, 2019-2029

Bron: ontwerpbestemmingsplan Bethelpark (Bureau stedelijke planning, Quickscan ladderonderbouwing wonen, Bethelpark, 28 juni 2019)

Op basis van deze analyse kan worden geconstateerd dat:

  • Wanneer vraag en aanbod tegen elkaar worden afgezet, er zowel kwantitatief als kwalitatief meer dan genoeg behoefte is voor de ontwikkeling van de 260 woningen in fase 2.
  • In zowel de gemeente Delft als het gehele onderzoeksgebied er de komende tien jaar aanzienlijk meer vraag naar woningen is, dan dat er concrete plannen zijn (harde plancapaciteit). De 260 woningen uit onderhavig plan voorzien nog lang niet in de behoefte in de gemeente Delft.
  • Ook kwalitatief is de behoefte groot. Er is meer vraag dan aanbod in een buitencentrum woonmilieu, ook in de categorie appartementen. Onderhavige ontwikkeling past derhalve ook bij de kwalitatieve vraag naar woningen.

Conclusie

Voor het woonaanbod is de behoefte onderzocht. Hierbij is op basis van de vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er ruim voldoende behoefte bestaat voor het realiseren van 260 woningen in het plangebied, waarvan 163 woningen aan de plancapaciteit wordt toegevoegd. Dit geldt zowel voor de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Beoordeling en conclusie

De SVIR heeft geen gevolgen voor het plangebied.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Beoordeling en conclusie

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities

In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta

Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.

  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level

De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.

  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool

De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.

  • 4. Energievernieuwing

Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.

  • 5. Best bereikbare provincie

De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.

  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Beleidsopgaven

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 1. Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • 1. De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • 2. Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • 3. Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0016.png"

Figuur 3.1 Soorten ruimtelijke ontwikkelingen

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Ontwikkeling van de Martinus Nijhofflaan in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit:

De realisatie van de tweede fase van de Martinus Nijhofflaan is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie 'inpassing'. Het betreft een al eerder aangewezen woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. In het geldende bestemmingsplan 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan' , vastgesteld 24 september 2015 is sprake van een bestemming 'Gemengd' voorzien van een bouwvlak. Overeenkomstig met deze bestemming kan het plangebied verder worden uitgewerkt ten behoeve van wonen, detailhandel, horeca en dienstverlening . Onderhavige bestemmingsplan geeft aan deze contouren invulling met dien verstande dat de bouwhoogte beperkt afwijkt van de bestemmingsplanvoorschriften en er meer woningen mogelijk worden gemaakt. Om deze reden is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is onder andere in paragraaf 2.2.3 verantwoord dat de ontwikkeling past binnen de te behouden en te versterken ruimtelijke kwaliteit.

Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.

In paragraaf 3.3.12 is beschreven welke energiesystemen voor Martinus Nijhofflaan fase 2 zijn voorzien.

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

De ontwikkeling van Martinus Nijhofflaan vindt plaats binnen het BSD.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Ontwikkeling van Martinus Nijhofflaan fase 2 bezien in het licht van artikel 6.9 betreffende ruimtelijke kwaliteit:

De realisatie van Martinus Nijhofflaan fase 2 is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie 'inpassing'. Het betreft een beoogde woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied. In het geldende bestemmingsplan 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan' , vastgesteld 24 september 2015 is sprake van een bestemming 'Gemengd' voorzien van een bouwvlak. Overeenkomstig met deze bestemming kan het plangebied verder worden uitgewerkt ten behoeve van wonen, detailhandel en dienstverlening en inpandige parkeervoorzieningen. Onderhavige bestemmingsplan geeft aan deze contouren invulling met dien verstande dat de bouwhoogte afwijkt van de uitwerkingsbepalingen en er meer woningen mogelijk worden gemaakt. Om deze reden is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is onder andere in paragraaf 2.2.3 en 4.2 verantwoord dat de ontwikkeling past binnen de te behouden en te versterken ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Ontwikkeling van Martinus Nijhofflaan fase 2 bezien in het licht van artikel 6.10

Voor de ontwikkeling van Martinus Nijhofflaan is voor de functie wonen een laddertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in paragraaf 2.2.4. Hierbij is op basis van de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er ruim voldoende behoefte bestaat voor de extra 163 woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief.

3.2.3 Regio

Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is op 16 april 2008 vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden. Het plan geeft de regionale visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Haaglanden kiest in het RSP voor een beperkte uitbreiding van het stedelijk gebied. De nadruk ligt op de binnenstedelijke opgave. Verdere verstedelijking gaat namelijk ten koste van het "Goud van Haaglanden", zoals de groene kwaliteiten worden aangeduid. Uitbreiding van de woningvoorraad moet zoveel mogelijk plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en er moet dus gezocht worden naar verdichtingsmogelijkheden.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van 163 extra woningen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstellingen beschreven in het RSP.

3.2.4 Conclusie

Op basis van de voorgaande paragrafen en de doorlopen Ladder voor duurzame verstedelijking , kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de bovengenoemde provinciale en regionale beleidsdoelstellingen.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie: Ontmoetingen met Delft 2030 (RSVD 2009)

De ruimtelijke structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' schetst een toekomstbeeld voor de stad en gaat onder meer uit van verdichten langs de boulevards, waar het plangebied deel van uitmaakt. De boulevards zijn de voordeur van de buurt. Het stelsel van boulevards, dat al enige tijd in ontwikkeling is, omvat aantrekkelijke routes en verblijfruimtes met een mix aan stedelijke functies. Ze zorgen voor een versterking van de verbinding van de wijken en buurten met het centrum van de stad.

De boulevards bieden ruimte voor het faciliteren van nieuwe ontwikkelingen via dubbel grondgebruik. Hier is ruimte voor nieuwe, gestapelde woningen en uitbreiding van het 'stedelijk plint' (functies op de begane grond). Nieuwe dienstverlenende ondernemingen, zoals kleine kantoren en openbare functies voor zorg, welzijn, cultuur, onderwijs en sport en commerciële voorzieningen worden bij voorkeur langs de boulevards gerealiseerd. Ook detailhandel kan hier een plek vinden, zolang dit de bestaande structuur van buurtwinkelcentra niet verstoort.

Nieuwe woningen langs de boulevards sluiten qua woonmilieu aan bij doelgroepen die prijs stellen op een hoog verzorgingsniveau, de nabijheid van winkels en andere voorzieningen, de beschikbaarheid van gebouwde en beveiligde parkeeraccommodaties en de uitstekende bediening per openbaar vervoer.

Gesteld wordt dat langs de Papsouwselaan en de Martinus Nijhofflaan het grondgebruik fors wordt geïntensiveerd met een mix van functies: winkels, dienstverlenende functies, sport, wonen, parkeren.

Als opgaven worden in de structuurvisie onder meer genoemd; het leggen van prioriteit bij boulevards bij nieuwe ontwikkelingen voor openbare voorzieningen en intensieve woonbebouwing. Daarnaast wordt aangegeven dat wanneer in buurten een meer gedifferentieerd aanbod aan woningen wordt gerealiseerd, gestapelde woningen worden toegevoegd langs de boulevards en in het bijzonder rondom knooppunten van routes.

Het toevoegen van woningen en voorzieningen aan de Martinus Nijhofflaan en het toevoegen van kwaliteit aan de boulevard past in de opgaven die in de structuurvisie zijn verwoord. Wanneer er gebouwd wordt, dient er zorgvuldig, duurzaam en slim omgegaan worden met de beschikbare ruimte in de stad. Dit kan door meer te doen met dezelfde ruimte, ofwel door te verdichten. Het plan past uitstekend binnen de uitgangspunten van verdichting langs de boulevards.

Het geldende beleid schrijft onder meer voor dat de verstedelijkingsopgave zich vooral richt op het bestaand stads- en dorpsgebied, waarbinnen het plangebied ligt. In eerste instantie dient uitgegaan te worden van het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied. Wanneer er gebouwd wordt, dient er zorgvuldig, duurzaam en slim omgegaan worden met de beschikbare ruimte in de stad. Dit kan door meer te doen met dezelfde ruimte, ofwel door te verdichten. Binnen het plangebied wordt woningbouw beoogd binnen bestaand stedelijk gebied. Met de herontwikkeling en de stapeling van functies wordt zorgvuldig met de ruimte omgegaan.

3.3.2 Ruimtelijk economische visie Delft 2030

De ruimtelijk economische visie Delft 2030 biedt een ontwikkelperspectief voor de Delftse economie, schetst de ruimtelijke impact daarvan in de stad en de beleidskeuzes die hieruit voortvloeien. Met de ontwikkeling van commerciële voorzieningen binnen Martinus Nijhofflaan fase 2, wordt mede een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van doelstellingen vanuit de betreffende visie voor wat betreft het realiseren van werklocaties en een adequaat voorzieningniveau.

3.3.3 Coalitieakkoord Delft 2018-2022

Het doel van het Coalitieakkoord is een stad waar het goed wonen, werken en verblijven is, en een stad waarin voor iedereen een plek is die goed en betaalbaar is. In het akkoord wordt ingezet op het realiseren van de ambities uit de Woonvisie, het realiseren van 15.000 woningen en het versterken van de economische positie met nieuwe werklocaties die moeten leiden tot 10.000 extra banen.

Delft heeft ook behoefte aan meer (middel)dure huur- en koopwoningen. Die zijn nodig om de doorstroming uit de sociale huurvoorraad te stimuleren, medewerkers van Delftse bedrijven huisvesting te bieden, studenten na hun studie vast te houden en promovendi te binden. Om te zorgen dat er in het middeldure huursegment voldoende aanbod komt, worden nieuwe woonvormen mogelijk gemaakt voor starters op de woningmarkt. Bijvoorbeeld varianten waar mensen zelf moeten klussen aan hun huurwoning of waarin woningen door meerdere personen worden gehuurd (zoals ‘friendscontracten’).

Het onderhavige bestemmingsplan maakt woningen voor starters (friends-appartementen) mogelijk en sluit hiermee aan op de doelen van het coalitieakkoord.

3.3.4 Woonvisie Delft 2016-2030

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.

Het is wenselijk dat medewerkers van Delftse kennisbedrijven en (internationale) promovendi en studenten in Delft kunnen wonen en woonruimte kunnen vinden in de stad. Ook zouden meer afstudeerders van de TU ervoor moeten kunnen kiezen om na hun studie in de stad te blijven wonen. Delft is een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen, met name ook voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen.

Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft  is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. De druk op de Delftse woningmarkt is groot. Steeds meer mensen willen in de nabijheid van goede voorzieningen, openbaar vervoer en een baan wonen. Daarnaast is er een toename van het aantal 1- en 2- persoons huishoudens, blijven ouderen steeds langer thuis wonen en wonen meer kwetsbare mensen zelfstandig in de wijken.

Zoals vastgelegd in de Woonvisie 2016 – 2023 is de Delftse woningmarkt niet in balans. Vooral het aandeel woningen in het middeldure en hogere segment is ondervertenwoordigd. De Woonvisie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat met vitale stedelijke woonmilieus dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad en aan een evenwichtige opbouw van de wijken met een passende voorzieningenstructuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. 

Studentenwoningen dienen vooral gerealiseerd te worden in de nabijheid van de TU en de hogescholen op de campus en in de randen daarvan. Eénzijdige gebieden met grote clusters studentenwoningen elders in de stad zijn niet gewenst.

Op korte, middenlange en lange termijn (tot 2040) dienen in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken circa 15.000 woningen te worden toegevoegd en dient de bestaande voorraad toekomstbestendig en duurzaam te worden gemaakt.

De uitvoering van het woonbeleid is vastgelegd in de Woonagenda 2019 – 2022. De pijlers voor de uitvoering zijn: sterke wijken, een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad, voldoende kansen op doorstroming, geschikte woningen voor ouderen (rollator toe- en doorgankelijk) en kwetsbare groepen en studentenhuisvesting in goede banen.

Om de kansen op een woning te vergroten voor starters, doorstromers en mensen die in Delft werken en hier willen wonen en die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet kunnen of willen kopen is in het verlengde van de Woonagenda het Aktieplan middenhuur opgesteld en zijn afspraken gemaakt met beleggers, ontwikkelaars en woningcorporaties over nieuwbouw van middeldure huurwoningen, de wijze van samenwerking en afstemming, huurbeleid, monitoring van de toewijzing aan de doelgroep en de voortgang en ontwikkeling van dit segment.

Met woningbouwplan Martinus Nijhofflaan fase 2 wordt ingespeeld op het gemeentelijk woonbeleid.

Regio

Afstemming over woningbouwprogramma's staat centraal in het regionale en provinciale woonbeleid. Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. Door af te stemmen over het kwalitatieve en kwantitatieve regionale woningbouwprogramma wordt de vraag en het aanbod naar woningen in balans gebracht.

De regio is belangrijk voor de economische ontwikkeling van Delft en geldt dit ook andersom. Naast werkgelegenheid en bereikbaarheid, zijn aantrekkelijke woonmilieus en één woningmarkt die faciliterend is aan de groei van de regio van belang.

Provincie, het Rijk en de gemeenten trekken samen op om de woningbouwproductie te versnellen, de leefbaarheid in zwakkere wijken te verbeteren en excessen aan te pakken.

Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad

Het onderhavig bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk, die voorziet in woningen voor starters. De beoogde ontwikkeling sluit hiermee aan op de Woonvisie Delft 2016-2030.

3.3.5 Beleidsnota bouwhoogten Delft

Deze nota bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft.

Het gebied waarin de planlocatie is gelegen is in de nota aangewezen als initiatiefgebied. In deze gebieden is de maximale bouwhoogte 75 meter. Ter beoordeling van de bouwhoogte is in de nota een stappenplan opgenomen. Voor hoogbouw hoger dan 40 meter wordt een hoogbouweffectrapportage voorgeschreven. Het voorliggende plan voorziet in een bouwhoogte van maximaal 65 meter. Dit betekent dat een hoogbouweffectrapportage (HER) uitgevoerd moet worden. In Bijlage 2 is deze rapportage opgenomen, waarin naast een ruimtelijke en stedenbouwkundig/architectonische onderbouwing aandacht is besteed aan schaduw en wind. Dit is gebeurd aan de hand van de checklist uit de Nota Bouwhoogten. Met betrekking tot de laatstgenoemde aspecten is zowel een schaduw en windhinderonderzoek uitgevoerd, welke als bijlage bij de HER zijn opgenomen.

In het HER wordt onderbouwd en geconcludeerd dat met de woningbouwontwikkeling aan de Martinus Nijhofflaan een toren van 64 meter wordt gerealiseerd, zowel stedenbouwkundig als architectonisch uitstekend past binnen de uitgangspunten van verdichting langs de boulevards zoals in de gemeentelijke structuurvisie is vastgelegd, de ruimtelijke kwaliteit en de samenhang van dit gebied versterkt en vergroot. In paragraaf 2.2.3 is reeds ingegaan op de inpasbaarheid van de ontwikkeling op het niveau van de directe omgeving en de stad.

3.3.6 Nota Groen

Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.

In het vigerende bestemmingsplan is de aanpassing van de footprint van de nieuwbouw al mogelijk gemaakt. Hierbij is de voorgevel aan de Martinus Nijhofflaan op de straat komen te liggen en aan de zijde van het Delflandplein ligt de nieuwbouw enkele meters terug, zodat de ontwikkeling niet ten koste gaat van het aanwezige oppervlak groen.

3.3.7 Lokaal Verkeers- en vervoersplan 2005 – 2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid- en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.

In het Lokale Verkeers- en Vervoersplan 2005-2020 van de gemeente Delft zijn de Martinus Nijhofflaan, en de Voorhofdreef als wijkontsluitingsweg. De Provincialeweg is gecategoriseerd als regionale stroomweg. Daarnaast is in het Fietsactieplan II (2005) de stimulering en gebruik van de fiets verder uitgewerkt.

3.3.8 Nota Parkeernormen 2018

3.3.8 Nota Parkeernormen 2018

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.

De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • ln de gebieden binnenstad en schil binnenstad geldt het minimale parkeerkencijfer als referentiepunt. ln alle overige gebieden wordt het gemiddelde parkeerkencijfer als referentiepunt gehanteerd. Een uitzondering op deze toedeling is het Delftse autoluwplusgebied. ln dit voornamelijk voetgangersgebied is een geslotenverklaring van kracht, gereguleerd met beh u Ip van kentekenherkenning. Extra autoverkeer is in dit gebied ongewenst, daarom is in dit gebied de parkeernorm nul en is de Autoluwplusregeling van kracht. ln het autoluwplusgebied worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Dit betekent ook geen parkeerplaatsen op eigen terrein.

  • Binnen de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar mate van stedelijkheid en ligging in de stedelijke zone. De mate van stedelijkheid is voor de gemeente Delft vastgesteld op de hoogste categorie: zeer sterk stedelijk (dit betekent dater in de gemeente Delft per vierkante kilometer gemiddeld meer dan 2.500 adressen gevestigd zijn). De ligging in de stedelijke zone kan per bouwontwikkeling verschillen Bij het bepalen van de stedelijke zone wordt de ligging van de voordeur als uitgangspunt gehanteerd.

Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.

Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik, en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.

De beoogde ontwikkeling voorziet in appartementen voor starters. Een alternatieve toepassing van parkeernormen is wenselijk, omdat deze groep vaak (nog) geen auto heeft. Hierdoor wordt aannemelijk gemaakt dat met acht deelauto's de helft van de potentiële bewoners überhaupt geen auto zal aanschaffen. De normen kunnen daardoor per saldo gehalveerd worden. Voorde overige bewoners gelden gebruikelijke normen.

In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de toetsing aan de Nota Parkeernormen 2018.

3.3.9 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

3.3.9 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen.

Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw. In het plan is hiermee rekening gehouden, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.6.

3.3.10 Waterstructuurvisie (2006)

3.3.10 Waterstructuurvisie (2006)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m² per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.

Met het plan voor de ontwikkeling van woningen wordt de afgesproken wateropgave gerealiseerd. Zie ook paragraaf 4.6.

3.3.11 Beheervisie Openbare Ruimte 2019

Het beleid voor het beheren en onderhouden van de stad is vastgesteld in het gemeentelijke beleidsstuk 'Beheervisie Openbare Ruimte' uit 2019. De visie ziet de openbare ruimte als een belangrijk kapitaalgoed. Daarnaast faciliteert het de bewoners en bezoekers van Delft: het moet een prettig verblijfsgebied zijn. Als beheerder heeft de gemeente haar visie op de openbare ruimte vastgelegd in dit document. De beheervisie is het verbindende document tussen de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD), de nog op te stellen Omgevingsvisie, de omgevingsplannen en diverse organisatiedoelen. De uiteindelijke doelstelling voor het bovengenoemde beleid is een kwalitatief hoogwaardig openbare ruimte. Binnen het plangebied wordt in zeer beperkte mate openbare ruimte gerealiseerd. Het bestemmingsplan voegt inhoudelijk geen nieuwe elementen toe aan de visie op de openbare ruimte.

3.3.12 Energie en duurzaam bouwen
3.3.12.1 Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Op deze punten wordt in de hierna volgende paragrafen ingegaan.

3.3.12.2 Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

3.3.12.3 Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.

3.3.12.4 Energiesysteem op projectniveau

In het plan wordt aandacht besteed aan de uitwerking van de energiesystemen op basis van het beleid in Delft. De uitwerking hiervan krijgt concreet vorm in de aanvraag omgevingsvergunning.

Energiesystemen

Voor de beoogde ontwikkeling worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd met betrekking tot energie:

  • geen aansluiting op aardgas;
  • voldoende comfort, naast verwarming ook aandacht voor koeling (minimaal voldoende spuimogelijkheid in woning);
  • geen airco, luchtwarmtepomp of vergelijkbare systeem in verband met geluid, warmte en hoog energiegebruik;
  • voor de gehele ontwikkeling (woningbouw en overige functies) geldt een GPR Gebouw Score van minimaal 7,5.

Aan deze randvoorwaarden wordt met de beoogde bouw op deze locatie voldaan. Daarnaast zijn enkele ambities opgesteld. Het gaat hier om het opwekken van duurzame energie op eigen kavel en mogelijk ook op bronnen in openbaar gebied. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om de nieuwbouw aan te sluiten op het warmtenet Voorhof (op basis van Geothermie) waarvan het tracé naast de locatie komt.

Afvalsystemen 

Aan het afvalsysteem van de nieuwbouw zijn randvoorwaarden gesteld. Bij gestapelde bouw dient de inpassing van ruimte voor huishoudelijk afval 0,75% van het totale gebruiksoppervlakte te bedragen, met een minimum van 1,6 m2. Daarnaast dient onderzocht te worden waar rolcontainers worden aangeboden ter lediging. De bedrijven in het gebouw dienen een eigen opslagvoorziening voor afval te realiseren op eigen terrein, waarbij het bedrijfsafval en huishoudelijke afval fysiek gescheiden moeten blijven.

Geluid en overige milieuhinder

Voor de aspecten 'geluid en overige milieuhinder' gelden twee aandachtspunten:

  • de hoge geluidbelasting aan de Martinus Nijhofflaan en Voorhofdreef;
  • milieuhinder van de andere functies in en om het gebouw (zoals horeca, supermarkt) op de nieuwe woningen.

In paragrafen 4.10 en 4.11 zijn deze aspecten nader uitgewerkt.

Water en Klimaatadaptatie

Een randvoorwaarde is om 40% van het oppervlak groen in te richten door daktuinen (inclusief verblijfsgebied met terrassen en looppaden). Daarnaast wordt per vierkante meter groen 200 liter permanente berging gerealiseerd. Middels opslag in substraat of een vorm van irrigatie dient het geborgen water beschikbaar te zijn voor het groen. Dit om geen aanspraak te hoeven doen op de drinkwatervoorraad t.b.v. irrigatie gedurende lange droge perioden.

Om de randvoorwaardes met betrekking tot klimaatadaptatie te behalen, wordt de nieuwbouw voorzien van groene daken. Aangezien het hier om kijkgroen en verblijfsgroen gaat is een gewenste combinatie met zonnepanelen/zonneboilers niet mogelijk. Om hemelwateroverlast te voorkomen worden de volgende maatregelen getroffen:

  • op 2 van de 3 daken wordt 60 mm van de neerslag op privaatterrein vastgehouden, geborgen en vertraagd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar (of wordt gestuurd);

Tevens is de ambitie om het plangebied 'rainproof' in te richten, zodat bij een extreme bui (1/250 jaar, 90 mm in één uur) geen schade optreedt aan de gebouwen en voorzieningen.

Ook wordt ernaar gestreefd om de gevolgen van hitte en droogte te beperken door:

  • in het plangebied 50% van de jaarlijkse neerslag te infiltreren;
  • tenminste 50% schaduw in het plangebied op de hoogste zonnestand voor verblijfplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst;
  • tenminste 40% van alle oppervlakken warmtewerend of verkoelend in te richten/bouwen, om de opwarming van het stedelijk gebied te verminderen;
  • geen airco toe te passen bij de woningen, zodat koeling van gebouwen niet leiden tot opwarming van (verblijfs)ruimte in de directe omgeving.

Voor het beoogde bouwplan geldt omdat deze aansluit qua architectuur en materialisering dat de gevel met baksteen wordt bekleed conform het gebouw in fase 1. In de basis wordt in het beoogde bouwplan er geen koeling toegepast in de woningen.

Natuurinclusief bouwen

Een aantrekkelijke openbare ruimte, een fijnmazig netwerk, beleving en een hoge biodiversiteit zijn belangrijke componenten binnen deze ontwikkeling. Boomrijen langs straten in aansluiting op omliggende gebieden en diversiteit in beplantingen vormen het wensbeeld. Binnen 'natuurinclusief bouwen' zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld:

  • voor mussen worden 2 keer 6 nestplekken opgehangen op een ophanghoogte tussen de 5,5 en 12 meter vanaf maaiveld met ingangen op het noorden, oosten en/of noordoosten. Daarnaast dient binnen een straal van 50 meter enkele dichte heesters worden aangeplant als wilde liguster, hulst, vuurdoorn etc;
  • voor gierzwaluwen is het van belang om groepsgewijs 12 neststenen mee te nemen aan de noord- of oostzijde op minimaal 5 meter hoogte (bij voorkeur hoger). Op die locatie mogen geen horizontale vlakken (platte daken, balkons, galerijen) direct onder deze nesten geplaatst worden. Dit in verband met de vrije val van 3 meter die gierzwaluwen moeten kunnen maken bij het verlaten van de nestplaats;
  • voor vleermuizen dienen per bouwblok 12 nestblokken aan de noord- en/of oostzijde te worden geïntrigeerd. Dit mag verspreid over het bouwblok.

 

3.4 Hoogheemraadschap Delfland

3.4.1 Waterbeheersplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-
2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en
het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige
activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.


Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in
waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van
grondwater en natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijn regels wordt
voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding.


Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die het hoogheemraadschap Delftland
als toetsingskader voor het wel of niet verlenen van een vergunning.


Watertoets


Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten,
adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de
watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand
beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden
    voorkomen;
  • verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande
    knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.

3.4.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor
het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij
zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.4.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

3.4.4 Handreiking watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;

2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.6.

 

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de ruimtelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.1.1 Inleiding

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.- procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten met bijbehorende drempelwaarden aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Door de wijziging van het Besluit m.e.r. in het voorjaar van 2011 is het tegenwoordig ook verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling geen aparte procedurevereisten zitten (vandaar de term vormvrij). Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.

4.1.2 Beoordeling

De voorgenomen activiteit, de realisatie van woningen en de herontwikkeling van winkelruimte, is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings-project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening à het bestemmingsplan  

De voorgenomen activiteit valt onder de drempelwaarden (zie kolom 'gevallen'):

  • De oppervlakte bedraagt minder dan 100 ha;
  • Het project is wel een aaneengesloten gebied, maar bevat minder dan 2.000 woningen;
  • De bedrijfsvloeroppervlakte van de herontwikkeling van de winkelruimte bedraagt minder dan 200.000 m2.

Dit betekent dat het verplicht is om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Deze is opgesteld door Antea Group en opgenomen in Bijlage 1.

Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er de volgende verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0017.png"

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de mileueffecten van het bestemmingsplan met als doel om te toetsen of als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Slechts voor de volgende milieuaspecten moeten maatregelen getroffen worden om nadelige effecten te beperken:

• Geluid wegverkeerslawaai:

aanvragen hogere waarde en advies om in de slaapkamers van de woningen met direct zicht op de Martinus Nijhofflaan een maatregel te treffen;

• Industrielawaai als gevolg van de parkeergarage:

aanvraag hogere waarde en opnemen van maatwerkvoorschrift voor de gevels ter plekke van de parkeergarage;

  • • Ecologie: algemene broedvogels:
  • werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren. Indien dat niet mogelijk is, het plangebied ongeschikt maken voor algemene (broed)vogels. Indien dat niet mogelijk is, een controle door een ecoloog laten uitvoeren voorafgaand aan de werkzaamheden. Bij het aantreffen van nesten worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd als het nest niet meer in gebruik is.

Voor de overige relevante aspecten zijn er geen gevolgen te verwachten

4.1.3 Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (hinder, bodem, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap), ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor onderhavige ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor onderhavige ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor onderhavige ontwikkeling.

4.2 Hoogbouweffectrapportage

Gelet op de Nota Bouwhoogten is een hoogbouweffectrapportage (HER) uitgevoerd, waarin naast een ruimtelijke en stedenbouwkundig/architectonische onderbouwing aandacht is besteed aan schaduw en wind. Dit is gebeurd aan de hand van de checklist uit de Nota Bouwhoogten.

Met betrekking tot de laatstgenoemde aspecten is zowel een schaduw- en windhinderonderzoek uitgevoerd, welke als bijlage bij de HER zijn opgenomen. In het HER wordt onderbouwd en geconcludeerd dat de woningbouwontwikkeling aan de Martinus Nijhofflaan, waarbij een woontoren van 65 meter wordt gerealiseerd, zowel stedenbouwkundig als architectonisch uitstekend past binnen de uitgangspunten van verdichting langs de boulevards zoals in de gemeentelijke structuurvisie is vastgelegd, de ruimtelijke kwaliteit en de samenhang van dit gebied versterkt en vergroot. De HER is opgenomen in Bijlage 2.

4.2.1 Schaduw

Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de mogelijke invloed van de hoogbouw op de bezonning van de omliggende woonbebouwing.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een hiervoor vervaardigd 3D-computermodel van het bouwplan en de stedenbouwkundige omgeving. De planologisch mogelijke bebouwing aan de overzijde van de Martinus Nijhofflaan is volgens het bestemmingsplan Zuidwest 1 (Voorhof) uit 2006 als gerealiseerd meegenomen. Hierbij is gekozen om gebruik te maken van de maximaal mogelijk gemaakte bouwhoogte voor het gehele bouwvolume. De daadwerkelijke invulling zal hiervan afwijken, dit is niet bepalend voor de onderzoek. Teneinde een duidelijk beeld van de invloed van de geplande bebouwing op de bezonning van de omliggende woningen te verkrijgen is de aanwezige begroeiing niet in het model meegenomen.

Het onderzoek is gebaseerd op door adviesbureau Peutz ontwikkelde programmatuur binnen het softwarepakket Radiance. Hiermee is de potentiële bezonningsduur, de afname van de bezonning alsmede de schaduwwerking inzichtelijk gemaakt op de data 19 februari, 21 april en 21 juni (langste dag), hetgeen tevens representatief is voor de maanden augustus en oktober. De onderzoeksresultaten geven derhalve met een interval van 2 maanden een beeld van de bezonningssituatie gedurende een groot deel van het jaar en daarmee een representatief beeld van de bezonning gedurende het jaar.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat bij diverse woningen in de omgeving een beperkte mate van schaduw van de nieuwbouw te verwachten is. Gedurende het jaar wijzigt het verloop van de zonnebaan, waardoor schaduw bij de omliggende bebouwing zich steeds op een andere plaats manifesteert. Hoewel op basis van het bovenstaande er weliswaar sprake is van een gering effect, leidt dit niet tot significant nadelige schaduweffecten, zeker niet in vergelijking met de eerder mogelijk gemaakte bouwmassa in het vigerende bestemmingsplan.

4.2.2 Windhinder

Met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) is door adviesbureau Peutz een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande nieuwbouw aan de Martinus Nijhofflaan te Delft. Doel van het onderzoek was het geven van een beoordeling van de effecten van de geplande nieuwbouw op het windklimaat rondom het bouwplan. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een hiervoor vervaardigd 3D-computermodel van het bouwplan en de stedenbouwkundige omgeving. De planologische bebouwing aan de overzijde van de Martinus Nijhofflaan is als worst case benadering met een maximale invulling van bestemmingsplan Zuidwest als gerealiseerd meegenomen. In totaal is een gebied gemodelleerd van 550 bij 450 meter.

Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Dankzij de aangepaste positionering van de hoogbouw zijn de gevolgen van de geplande nieuwbouw op het windklimaat beperkt.
  • De geplande nieuwbouw wordt iets hoger dan bij de vigerende mogelijkheden in het bestemmingsplan. Door de interactie tusen de geplande hoogbouw en de bestaande hoogbouw ten zuiden van het project, is het te verwachten windklimaat in de doorgang plaatselijk slecht. Het slechte windklimaat in deze doorgang wordt veroorzaakt door valwinden van de bestaande hoogbouw, die op laag niveau tussen de twee gebouwen door stroomt. Deze blijven echter onder de kritische 20%, waar dit bij het eerdere plan wel het geval was.
  • Te overwegen is om middels het aanbrengen van bomen met onderbegroeiing in dit gebied een beter windklimaat te creëren.
  • Met de geprojecteerde hoogbouw vergroot het gebied waarin dergelijke windsnelheden optreden. Opgemerkt dient te worden dat de plaatselijk ongunstige windsituatie deels het gevolg is van de gehanteerde maximale bebouwingssituatie.
  • In het uitgevoerde onderzoek is in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen overschrijding van het gevaarcriterium vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0018.png"

Figuur 4.1: windhindersituatie bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0019.png"

Figuur 4.2 windhindersituatie nieuwe situatie

4.2.3 Conclusie

Op basis van de HER kan worden geconcludeerd dat het plan op de aspecten stedenbouwkundige inpassing, bezonning en windhinder aanvaardbaar en uitvoerbaar is.

4.3 Verkeer en parkeren

Door de realiastie van de tweede fase van het plan verandert er in vergelijking met het eerdere plan voor de locatie de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte. Voor de realisatie van het plan en het effect hiervan op de infrastructuur is door Antea Group de verkeersgeneratie bepaald (17 september 2020) en door Spark een momiliteitsmemo opgesteld voor het aspect parkeren (30 juni 2020).

Openbaar vervoer

De locatie is gelegen direct naast de tramhalte Martinus Nijhofflaan (tram 1 verbindt Delft met Den Haag en Scheveningen) en hierdoor met het openbaar vervoer dus uitstekend bereikbaar.

Autoverkeer

De Albert Heijnlocatie wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de Martinus Nijhofflaan. Dit geldt voor zowel de inpandige parkeergarage als de bevoorrading. Dit is een bestaande in- en uitrit van de parkeergarage in de eerste fase met de AH XL en bij het ontwerpen daarvan is rekening gehouden met een goed zicht op zowel de voetgangers als het verkeer op de Martinus Nijhofflaan. Uit de de verkeersgeneratie die is doorgerekend voor 2024 inclusief planontwikkeling blijkt dat er op de wegen rond het plangebied sprake is van een goede verkeersafwikkeling (Bijlage 3). Ook op de omliggende rijkswegen zijn geen directe effecten van de ontwikkeling te verwachten. De planontwikkeling op zich leidt niet tot verstoring in de verkeersafwikkeling. De verkeersgeneratie is verder input geweest voor verschillende onderzoeken die voor de ontwikkeling zijn uitgevoerd.

Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend op basis van de normen die in de 'Nota Parkeernormen 2018' van de gemeente Delft. Uit het parkeer- en verkeersonderzoek, dat als bijlage 4 is opgenomen, blijkt dat er sprake is van een sluitende parkeerbalans.

Parkeren omliggende gebied

In fase 1 is een parkeergarage gebouwd waarin voldoende ruimte is om een deel van het parkeeraanbod te faciliteren. Met de eigenaar van de parkeergarage is afgesproken dat in ieder geval 30 zwerfplekken voor bewoners van fase 2 zijn gereserveerd. Het gebruik van de parkeergarage is echter dusdanig dat er gebleken is dat er steeds voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om – naast de 30 zwerfplekken - alle bezoekers van fase 2 te laten parkeren. Ten slotte is volgens opgave van de gemeente in de omgeving nog parkeerruimte (restcapaciteit) op straat beschikbaar.

Beschikbare capaciteit in de omgeving

Op basis van tellingen op straat is bepaald hoeveel parkeerplaatsen in de directe omgeving beschikbaar zijn. In totaal liggen er circa 300 openbare parkeerplaatsen aan de Martinus Nijhofflaan, E. du Perronlaan en Roland Holstlaan. Rekening houdend met de eis dat de bezettingsgraad maximaal 85% op straat en 95% op parkeerterreinen mag zijn, is het aantal parkeerplaatsen beschikbaar zoals aangegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0020.png"

Tabel 4.1 Beschikbaar aantal parkeerplaatsen op straat bij 85% respectievelijk 95% bezetting

Inzet deelauto's

Zoals al is aangegeven zal de doelgroep van de woningen vooral bestaan uit bewoners die aan het begin staan van hun woon- en arbeidscarrière en in mindere mate dan gemiddeld voor alle inwoners van Delft een auto bezitten. Voor deze doelgroep is de inzet van deelauto’s een goed middel om de bewoners automobiliteit aan te bieden zonder dat de aanschaf van een auto nodig is. Aan de toekomstige bewoners zal daarom een abonnement voor het gebruik van een deelauto worden aangeboden en zijn er initieel 8 deelauto’s voorzien met een eigen parkeerplaats in de directe omgeving van het complex.

De reductie door de inzet van deelauto’s verschilt per dagdeel op basis van de aanwezigheidspercentages. De deelauto’s staan immers ter beschikking van bewoners en moeten derhalve gecorrigeerd worden voor de percentages van deze doelgroep om een correct beeld van de reductie aan parkeerplaatsen te krijgen. In onderstaande tabel is de feitelijke reductie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0021.png"

Tabel 4.2 Reductie aantal benodigde parkeerplaatsen door inzet deelauto's

Fietsverkeer

In de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Delft zijn in paragraaf 3.3 de parkeernormen voor fietsen opgenomen. Voor woningen gelden geen specifieke Delftse normen, maar wordt verwezen naar het Bouwbesluit omdat in het Bouwbesluit hier voldoende eisen aan zijn gesteld. Wel wordt van deze eisen op gelijkwaardige wijze afgeweken om een collectieve fietsenstalling naast aparte bergingen mogelijk te maken.

. Voor de overige voorzieningen zijn in bijlage 3 van de Nota Parkeernormen kencijfers opgenomen.

Ten aanzien van de bergingen wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Dat betekent dat voor de 35 woningen groter dan 50 m² GO een berging wordt gerealiseerd en voor 225 woningen kleiner dan 50 m² GO een fietsparkeerplaats in de gemeenschappelijke fietsenstalling zal worden gerealiseerd. Voor woningen groter 50 m² GO wordt niet alleen een berging gerealiseerd volgens het bouwbesluit maar ook twee fietsparkeerplaatsen in de gemeenschappelijke fietsenstalling. Totaal zijn derhalve 290 (225 + 2*35) stallingsplekken voor de bewoners gereserveerd. Op de begane grond wordt tevens een ruimte voor fietsen van bezoekers ingericht met minimaal 30 plaatsen.

Op grond van bijlage 3 van de Nota Parkeernormen zijn 44 fietsparkeerplaatsen nodig voor de overige voorziening (restaurant eenvoudig). Naast de fietsparkeerplaatsen in het gebouw worden voldoende fietsparkeerplekken bij de entree van het gebouw geplaatst voor deze overige voorziening. Deze plaatsen worden in de uitwerking van het inrichtingsplan meegenomen. Oneigenlijk gebruik door bewoners van deze plekken zal worden voorkomen door actief toezicht vanuit de beheerder van het gebouw.

Conclusie

Er is sprake van een sluitende parkeerbalans. Tevens worden er voldoende fietsparkeervoorzieningen gerealiseerd en blijkt uit de verkeersgeneratie dat de beperkte toevoeging van verkeer door de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten in de omgeving of op de rijkswegen.

4.4 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. In de omgeving zijn geen ondergrondse voorzieningen voor afvalinzameling aanwezig. Voor het plangebied worden met betrekking tot kabels en leidingen geen verdere ontwikkelingen verwacht.

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en gelden belemmeringenstroken waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen en rioolwaterpersleidingen) gelden alleen belemmeringenzones.

Omdat er geen bebouwing binnen de belemmeringenstroken van de planologisch relevante leidingen aanwezig zal zijn, ontstaan er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0022.png"

Figuur 4.4 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi en Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0023.png"

Figuur 4.5 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

4.5.2 Onderzoek

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5 .

Transport van gevaarlijke stoffen

Rijkswegen A4 en A13

Op meer dan twee kilometer afstand ten westen van het plangebied ligt de A4 en op meer dan twee kilometer ten oosten van het plangebied ligt de A13. Beide wegen zijn opgenomen in het Regeling basisnet. Gezien de grote afstand tot het plangebied moet worden geconcludeerd dat het plangebied ruim buiten de plaatsgebonden risicocontouren en plasbrandaandachtsgebieden is gelegen. Omdat de ontwikkeling op meer dan 200 meter van deze transportbronnen is gelegen, is ten aanzien van deze bronnen geen groepsrisicoberekening vereist. Relevant is dat er over deze wegen toxische stoffen vervoerd worden met een zeer groot invloedsgebied (meer dan vier kilometer). Een beperkte verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van het vervoer van deze stoffen is verplicht.

Lokale transportroutes

Op ongeveer 900 meter ten zuiden van het plangebied ligt de N470 Kruithuisweg (wegvak Z171). Op ongeveer 160 meter ten westen van het plangebied ligt de Prinses Beatrixlaan (Wegvak Z172). Voor beide wegen geldt dat de ze niet zijn opgenomen in de Regeling basisnet maar dat er door de provincie Zuid-Holland tellingen van vervoer van gevaarlijke stoffen zijn verricht. De tellingen van de wegvakken is weergegeven in tabel 4,3.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0024.png"

Tabel 4.3 Tellingen vervoer van gevaarlijke stoffen door Rijkswaterstaat (2019)

Gezien de afstand van het plangebied tot de Kruithuisweg, is voor deze weg alleen het vervoer van toxische stoffen relevant. Voor de Prinses Beatrixlaan geldt dat de weg binnen wel 200 meter van het plangebied is gelegen. Een beschouwing van het groepsrisico zou voor deze weg daarmee verplicht zijn. Echter wordt er over deze weg – conform de tellingen van de provincie Zuid-Holland (2009) – geen GF3 getransporteerd. Daarom biedt een groepsrisicoberekening geen meerwaarde. GF3 is namelijk de maatgevende stof voor het groepsrisiconiveau. Om deze reden is alleen een toxisch scenario relevant. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico in relatie tot het vervoer van toxische stoffen over de weg is voor zowel de Kruithuisweg als de Prinses Beatrixlaan verplicht.

Hogedruk aardgastransportleidingen

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zijn er geen relevante hogedruk aardgastransportleidingen (het plangebied ligt niet binnen een 1% letaliteitsgrens).

Risicovolle inrichting

Op meer dan twee kilometer ten noorden ligt het BRZO-bedrijf DSM Delft Permit B.V. Het invloedsgebied van dit bedrijf reikt niet tot het plangebied en is daarmee niet relevant.

4.5.3 Conclusie

Uit de beoordeling blijkt dat het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied bevindt van de wegen: A4, A13, Kruithuisweg en de Prinses Beatrixlaan. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verplicht. Een eerste aanzet hiervoor is gegeven in het uitgevoerde onderzoek.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

4.6.2 Beoordeling

Ten behoeve van het voornemen is eerder voor het bestemmingsplan "Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan" een watertoets opgesteld. Op 13 april 2015 is hierover overleg gevoerd met de waterbeheerder. Het voorliggende bestemmingsplan maakt ten opzichte van het nu vigerende bestemmingsplan geen ander bebouwd oppervlak mogelijk. Voor de eerdere ontwikkelingen zijn in de watertoets zaken vastgelegd voor het gehele plangebied. Deze afspraken zijn nog steeds van toepassing en gelden ook voor het nu voorliggende plan.

Het gaat hierbij om de volgende opmerkingen en afspraken uit de voorgaande waterparagraaf:

Wateroverlast

Het plangebied is gelegen in het binnenstedelijk gebied en is momenteel volledig verhard. Uit de klimaatatlas Zuid-Holland en de WOLK-modellen van de gemeente Delft blijkt water-op-straat op te treden ter hoogte van het perceel. Dit komt niet tegen de gevel te staan, maar uitgangspunt is wel dat hemelwaterafvoer niet mag worden afgewenteld op de omgeving, waardoor de situatie verslechterd. Overlast uit naastgelegen en aangrenzende gebieden wordt niet verwacht.

Waterberging

De waterbergingsnorm voor stedelijk gebied is 325 m³/ha. Bij polders waar een bergingstekort is dient bij herstructurering waterberging gerealiseerd te worden om aan de waterbergingsnorm te kunnen voldoen. Voor deze polder geldt een restopgave bij ontwikkelingen van 92 m³/ha. De opgave voor dit project is omgerekend 84 m³.

Waterberging zal niet binnen het plan plaatsvinden. De financiële compensatie om bij te dragen aan een realisatie van de benodigde waterberging elders, is in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer geregeld. Hiermee wordt aan de eisen van Hoogheemraadschap van Delfland zoals beschreven in paragraaf 3.4 voldaan.

Aanvullend

Om de randvoorwaardes met betrekking tot klimaatadaptatie te behalen, wordt naast de eerdere afspraken de nieuwbouw voorzien van groene daken. Om hemelwateroverlast te voorkomen worden aanvullend op het hierboven beschrevene de volgende maatregelen getroffen:

  • op 2 van de 3 daken wordt 60 mm van de neerslag op privaatterrein vastgehouden, geborgen en vertraagd afgevoerd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar (of wordt gestuurd). Het gaat hierbij om een dak van +/- 250 m² en een dak van 150 m² van het totaal van 1.000 m² dakoppervlak;

De groene daken dienen ook zorg te dragen dat per vierkante meter groen 200 liter permanente berging worden gerealiseerd. Het geborgen water dient beschikbaar te zijn voor het groen middels opslag in substraat of een vorm van irrigatie. Dit om geen aanspraak te hoeven doen op de drinkwatervoorraad t.b.v. irrigatie gedurende lange droge perioden.

Dit is te realiseren door middel van het vasthouden van water op het dak in de retentie die hier wordt aangelegd. Een voorbeeld hiervan is het systeem van het Polderdak, waarvan de werking is weergegeven in onderstaande figuur. Een dergelijk systeem kan ingezet worden om water te bergen bij hevige neerslag en om de daktuinen te bevloeien. Het systeem bestaat uit waterberging in zogenaamde retentiekratten en een slimme stuw die het waterpeil in de berging automatisch en op afstand kan regelen. Onder de kratten wordt een wortel- en waterwerende dakbedekking aangelegd met daarop een beschermdoek. Bovenop de kratten komt een filtervlies met daarboven ofwel het substraat met de beplanting ofwel een verhard deel zoals een pad of een terras. De beplanting kan het water direct opnemen vanuit de waterberging, zonder gebruik van pompen. In het bouwplan dient een dergelijk systeem te worden toegepast om aan deze randvoorwaarde te voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0025.png"

Figuur 4.6 Voorbeeld opbouw Polderdak met beplanting

Tevens worden de volgende ambities nagestreefd.

  • het plangebied wordt 'rainproof' ingericht, zodat bij een extreme bui (1/250 jaar, 90 mm in één uur) geen schade optreedt aan de gebouwen en voorzieningen.
  • in het plangebied 50% van de jaarlijkse neerslag te infiltreren;

Het beoogde bouwplan wordt zo veel mogelijk rainproof ingericht zodat een extreme bui goed te verwerken is. Het openbaar gebied wordt door de gemeente Delft ingericht. Zij streeft ernaar om voldoende infiltratie in het openbaar gebied te realiseren. Binnen het plangebied kan niet worden geïnfiltreerd, dit wordt conform eerdere afspraken buiten het plangebied gedaan. Wel wordt een groot deel van de regen die in het plangebied valt, vastgehouden en vertraagd afgevoerd door het toepassen van de groene daken.

Waterveiligheid

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering. Binnen de plangrenzen wordt hoge bebouwing gecreëerd die bij een eventuele overstroming als gevolg van een dijkdoorbraak te allen tijde een veilige locatie blijft.

Waterkwaliteit

Binnen de voorgenomen ontwikkeling worden geen activiteiten ontplooid die een verhoogd risico op vervuiling met zich mee brengen. In het plangebied is ook geen oppervlaktewater aanwezig. Er wordt enkel gebruik gemaakt van niet uitlogende en gecertificeerde materialen.

Aangezien het gehele plangebied wordt bebouwd is de kans op vervuiling van grondwater niet aanwezig.

Riolering

In de huidige situatie is een gemengd en deels gescheiden rioolstelsel aanwezig.

De ontwikkeling ligt in de invloedsfeer van een vuil en schoonwaterriolering van omliggende panden. Deze riolering zal verlegd worden om de ontwikkeling mogelijk te maken.

De riolering van de ontwikkeling dient gescheiden te worden aangeboden, zodat deze aangesloten kunnen worden op het schoon- en vuilwaterriool. De afvoercapaciteit van de gemeentelijke riolering is voldoende om het water van de ontwikkeling af te kunnen voeren. In de rioleringsplannen van de gemeente is rekening gehouden met de ontwikkelingen rond de Hoven en de Martinus Nijhofflaan.

Grondwater

Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte (Gemeentelijke grondwatervisie: >70 cm –mv.) en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals verhogen maaiveld of aanleg drainage. Met de aanleg van drainage moet terughoudend omgegaan worden in Delft omdat de grondslag gevoelig is voor ontwatering (veen).

In de huidige omstandigheden is de ontwateringsdiepte voldoende. In verband met de mogelijke stopzetting in de toekomst van de grondwateronttrekking Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 cm.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Inleiding

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

Voor dit onderzoek is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 6)

4.7.2 Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten categorie 1 t/m 5 aanwezig zijn in het plangebied.

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.1 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.5 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in artikel 3.10, bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel B (1 en 2) en C van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Indien bij het voornemen het overtreden van verbodsbepalingen in artikel 3.10 niet kan worden uitgesloten, kan onder bepaalde voorwaarden gewerkt worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het aanvragen van een ontheffing bij de provincie, waarin het voornemen plaatsvindt, noodzakelijk. De grond waarop een ontheffing kan worden verleend, verschilt per categorie. Het voorgaande geldt echter niet indien de soorten zijn vrijgesteld door het bevoegd gezag.

Bij voorliggende toetsing is de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag. In de provincie Zuid-Holland zijn in tegenstelling tot de landelijke vrijgestelde soorten van artikel 3.10 onderdeel A (zie Regeling Natuurbescherming, Bijlage 13), de ondergrondse woelmuis en de tweekleurige bosspitsmuis niet vrijgesteld. De provincie heeft de vrijstellingslijst van het Rijk beoordeeld of de door het Rijk vrijgestelde soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling. Zo is per soort gekeken naar o.a de verspreiding en talrijkheid van de soort in de provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten ondergrondse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis (en molmuis), niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is (Provincie Zuid-Holland, 2016). Voor deze soorten dient bij een overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 gewerkt te worden conform een door het ministerie goedgekeurde gedragscode of dient een ontheffing aangevraagd te worden. In de provincie geldt voor de overige landelijk vrijgestelde soorten, ook een vrijstelling. Voor deze soorten geldt enkel de zorgplicht.

4.7.3 Gebiedsbescherming
4.7.3.1 Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

4.7.3.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. Dit is onderdeel van de actieve soortbescherming uit de Wet natuurbescherming; bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te realiseren is in de Wnb art. 1.12, lid 2 vastgelegd dat de provincies zorgen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland. Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt het Natuurnetwerk Nederland. Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Voor de natuurgebieden die behoren tot het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe''. In de Omgevingsverordening van provincie Zuid-Holland (2019) zijn regels voor het NNN opgenomen in Artikel 2.5 en Artikel 6.24.

Het 'nee, tenzij'-principe betekent dat nieuwe plannen en projecten niet zijn toegestaan als deze een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een zwaarwegend belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Het compensatiebeleid van provincie Zuid-Holland voor de gebieden die aangewezen zijn als NNN is vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013).

Het regime ter bescherming van het NNN kent in de provincie Zuid-Holland geen externe werking. Dit houdt in dat alleen wanneer er binnen de grenzen van het NNN gewerkt wordt, de effecten beoordeeld en eventueel gecompenseerd dienen te worden. Effecten als gevolg van de activiteiten die ontstaan op NNN-gebieden die buiten de plangrenzen liggen (externe effecten), hoeven derhalve niet gecompenseerd te worden.

4.7.3.3 Bijzonder Provinciaal landschap Midden Delfland

De aanwijzing van het gebied Midden Delfland als Bijzonder Provinciaal Landschap is verleend op grond van Artikel 1.12 lid 3 van de Wet natuurbescherming. Hierin staat het volgende opgenomen.

Art. 1.12 lid 3 Wnb. Gedeputeerde staten kunnen gebieden gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als «bijzondere provinciale natuurgebieden», onderscheidenlijk bijzondere provinciale landschappen.

Voor dit gebied geldt geen juridisch beschermingskader; de provincie gaf aan dat de aanwijzing als bijzonder provinciaal landschap alleen een predicaat betrof en dat de streek zelf de landschappelijke waarden moest beschermen en instandhouden om het predicaat te behouden.

Voor het aspect Bijzonder Provinciaal Landschap wordt beoordeeld wat de effecten zijn op de kernwaarden van het gebied. De kernwaarden en beoordelingscriteria voor het Provinciaal Landschap zijn afgeleid uit de publicatie “Omgangsvormen met een landschap van stand; Gebiedsbeschrijving Landschap Midden-Delfland” van de gemeente Midden-Delfland, Maart 2017.

4.7.3.4 Bescherming van houtopstanden

De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet. De bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wnb. De Provincie is het bevoegd gezag. De bescherming betreft de houtopstanden die zijn gelegen buiten de bebouwde kom Wnb en die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 (0,1 hectare) of bestaan uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. De Wnb doet geen uitspraken over houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of met kleinere oppervlakte dan 1.000 m2. Bescherming van dergelijke houtopstanden is een taak van de gemeentelijke overheid.

De wet geldt niet voor:

      • a. Houtopstanden op erven of in tuinen;
      • b. Fruitbomen of windschermen om boomgaarden;
      • c. Naaldbomen bedoeld als kerstbomen indien niet ouder dan 20 jaar;
      • d. Kweekgoed;
      • e. Uit populieren of wilgen bestaande wegbeplantingen, beplantingen langs waterwegen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
      • f. Het dunnen van een houtopstand;

Het uit populieren, wilgen, essen of elsen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van biomassa (onder specifieke voorwaarden).

Voor houtopstanden groter dan 1.000 m2 is veelal sprake van overlap met de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De mate van overlap kan per gemeente verschillen en is dus maatwerk. Toetsing aan de APV valt buiten de scope van de Natuurtoets.

Voor houtopstanden die zijn beschermd in de Wnb geldt een meldingsplicht bij voorgenomen velling, en in principe tevens een herplantplicht. Herplant wordt in principe ter plekke ingevuld. Onder voorwaarden kan herplant ook elders worden gerealiseerd.

4.7.4 Onderzoek
4.7.4.1 Beschermde soorten

Uit het terreinbezoek is gebleken dat het plangebied een potentieel geschikte biotoop biedt voor vogels, (zie ook Tabel 4.4) Om deze reden is er enkel op deze soortgroepen een potentieel effect aan de orde. De onderstaande effectbeoordeling richt zich alleen op deze soort(groep)en. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten en ondervinden geen effect van het voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0026.png"

Tabel 4.4 Mogelijk aanwezige beschermde soorten in het plangebied

Vogels

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli)) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.

Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten in de aanwezige bomen. Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.

Zoogdieren

Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5)

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn beschermd en staan vermeld op bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Verwacht wordt dat het plangebied gebruikt wordt als foerageergebied voor vleermuizen.

In het plangebied blijven de bomen deels behouden. Naar verwachting verdwijnt hiermee geen essentieel foerageergebied (d.w.z. van essentieel belang voor de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen in de omgeving). In en rondom het plangebied blijft voldoende en alternatief foerageergebied aanwezig. De ontwikkeling van het appartementencomplex zorgt ook niet voor een effect op mogelijke vliegroutes in de omgeving. Er worden immers geen lijnvormige structuren doorbroken. De voorgenomen ontwikkeling zorgt derhalve niet voor een overtreding van verbodsbepalingen uit de wet.

In alle redelijkheid kan worden gesteld dat het voorgenomen plan weinig of geen invloed zal hebben op de vleermuisactiviteiten binnen en rondom het plangebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Wet Natuurbescherming. Het plan is wat betreft vleermuizen uitvoerbaar.

4.7.4.2 Beschermde gebieden

Uit de bureaustudie blijkt dat binnen elf kilometer afstand van het plangebied geen Natura 2000-gebied ligt. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft, verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de geringe omvang van de ontwikkeling in het plangebied en daardoor de afscherming worden geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht. Er is geen effect op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en daarom is er geen aanleiding om te verwachten dat er op Natura 2000-gebieden op grotere afstand nog effecten zullen optreden, behalve voor wat betreft het effect van vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie. In paragraaf 4.8 zijn de resultaten van het stikstofonderzoek nader toegelicht.

4.7.5 Conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich mogelijk broedvoegels. Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli)) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.

4.8 Stikstof

4.8.1 Inleiding

De regels waaraan stikstofberekeningen moeten voldoen waren tot voor kort vastgelegd in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en (nog steeds) verankerd in de Wet natuurbescherming. De Raad van State zette 29 mei 2019 een streep door het PAS, waarmee (het overgrote deel van) het toetsingskader is komen te vervallen. Onderdeel van het PAS was het rekenmodel AERIUS. Dit model wordt – na een update (release 15 oktober 2020) – nog steeds gebruikt om de stikstofdepositie voor projecten te berekenen.

In Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten aanwezig. De effecten van het voornemen, zijn daarom in beeld gebracht aan de hand van een enkelvoudige berekening met AERIUS. In deze berekening is gemodelleerd of er wel of niet een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt ten gevolge van de aanlegfase en de gebruiksfase. Uitgaande van een worstcase, is een berekening gedaan waarin de aanlegfase en de gebruiksfase allebei zijn opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

4.8.2 Onderzoek

In het kader van de nieuwe ontwikkeling is in op 21 oktober 2020 door Ecogroen een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit de berekening volgt dat er dat er als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase van de nieuwbouw geen toename van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van de effecten van stikstof zijn niet aan de orde. De output van de AERIUS berekening is als bijlage toegevoegd (bijlage 7).

4.8.3 Conclusie

Uit de AERIUS berekening volgt dat de stikstofdepositie binnen de stikstofgevoelige natuurgebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar is. Er zijn geen effecten op Natura 2000-gebieden.

4.9 Bodem

4.9.1 Inleiding

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet.

4.9.2 Onderzoek

In 2020 heeft BMA Milieu B.V. het volgende bodemonderzoek binnen het plangebied uitgevoerd: Milieukundig bodemonderzoek Martinus Nijhofflaan 15-19 met kenmerk MBO.2020.0078, opgesteld op 16 juni 2020, zie bijlage 8.

Het onderzoek geeft een goed beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de (beoordeling van de) bestemmingswijziging en de voorgenomen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten. De algemene bodemkwaliteit is vastgelegd. Hierbij is ook onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest en PFAS in de bodem.

Het terrein is braakliggend / in gebruik als plantsoen. In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten vastgesteld aan kwik, zink en PCB's. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten met barium en minerale olie aanwezig. De concentratie arseen in het grondwater overschrijdt de interventiewaarde. De grond rondom de grondwaterstand bevat geen arseen, waardoor gesteld kan worden dat de verhoogde concentratie in het grondwater niet het gevolg is van menselijk handelen maar van natuurlijke oorsprong is. Aanvullend onderzoek is daardoor niet nodig. In het mengmonster van de bovengrond (tot 0,5 m-mv) is geen asbest aangetoond.

Zones en kwaliteit

Het plangebied bevindt zich in de volgende bodemkwaliteitszone:

  • 11. Wonen vanaf 1960.

De kwaliteit van de grond die mag worden toegepast (toepassingseis) betreft voor de bovengrond de klasse Wonen. Vanaf 0,5 m-mv mag alleen grond met kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde worden toegepast. Indien er grond wordt toegepast moet voldaan worden aan de hiervoor geldende regelgeving (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018, regelgeving m.b.t. PFAS).

4.9.3 Conclusie

De bodem binnen de contouren van het plangebied is over het algemeen licht verontreinigd. Er is geen asbest aangetoond in de bovengrond (verdachte zone). PFAS-concentraties liggen onder de normen van het Tijdelijk Handelingskader. De locatie is in voldoende mate onderzocht. De bodemkwaliteit in het plangebied is geschikt voor de beoogde bestemming (wonen).

4.10 Milieuzonering bedrijven

4.10.1 Inleiding

Om te bepalen of sprake is van mogelijke hinder, kan de systematiek van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In deze VNG brochure is een systematiek op basis van een lijst met bedrijfsactiviteiten opgenomen, waarop de activiteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën. Op basis van de te verwachten milieubelasting van bedrijven, gelden richtafstanden die variëren van 10 meter (milieucategorie 1 lichte hinder) tot 1.500 meter (milieucategorie 6 zeer zware hinder). De indicatieve afstanden gaan uit van een gevoelig object - zoals een woning - in het omgevingstype 'rustig woongebied'. Deze 'standaard' systematiek gaat uit van het principe van functiescheiding. Binnen een gebied waar sprake is van functiemenging (zoals een centrumgebied, een horecaconcentratiegebied of een woon-werkgebied waar bewust wordt gekozen voor een menging van functies) is deze systematiek minder goed werkbaar.

In dergelijke levendige gebieden ('gebieden met functiemenging') is het immers veelal wenselijk dat milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen kunnen worden gerealiseerd. In de VNG- brochure is daarom voor gebieden met een menging van functies een andere systematiek geïntroduceerd. In plaats van een indeling van activiteiten in zes milieucategorieën wordt daarbij ingegaan van een indeling van bedrijfsactiviteiten in de categorieën A, B en C. Deze categorie-indeling heeft de volgende betekenis:

  • categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • categorie B: activiteiten die in een gebied met functiemenging kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen te vinden;
  • categorie C: activiteiten vergelijkbaar met categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
4.10.2 Omgevingstype plangebied

De omgeving van de ontwikkeling aan de Martinus Nijhofflaan is een gebied dat in de huidige situatie al een sterke functiemenging kent. Het ruimtelijke beleid is er ook op gericht om deze functiemenging te behouden. Dit blijkt onder meer uit het huidige vigerende bestemmingsplannen "Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan" en "Partiele herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)", waarbij voor de percelen aan weerszijden van de Martinus Nijhofflaan de bestemming 'Gemengd', danwel 'Gemengde doeleinden' is opgenomen. Binnen deze bestemmingen zijn naast woningen diverse niet-woonfuncties toegestaan. Het betreft onder andere horeca, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijven. Het plangebied ligt binnen het winkelgebied aan de Martinus Nijhofflaan en valt daarom binnen een gebied dat conform de VNG brochure kan worden aangemerkt als een 'gebied met functiemenging'. In het verleden is hier voor andere bestemmingsplannen wel de standaard systematiek toegepast van de richtafstanden. Ook uit deze toets kwam naar voren dat de beoogde functiemenging in het gebied mogelijk was. Vanwege de grote mate van functiemenging in het gebied is het echter minder logisch om gebruik te maken de standaard systematiek. Daardoor er voor het voorliggend plan voor gekozen is om gebruik te maken van de meer passende methode van de ABC-lijst zoals opgenomen in de VNG-brochure.

4.10.3 Toetsing initiatief

Voorliggend bestemmingsplan maakt horeca en detailhandel mogelijk. Een restaurant en detailhandel (met uitzondering van een supermarkt) is op basis van de bedrijvenlijst in de VNG-brochure ingedeeld in categorie A. Detailhandel valt Dit betekent dat de functie zodanig weinig milieubelastend is dat deze aanpandig aan woningen kan worden uitgevoerd. Er hoeft dus geen 'vrije' afstand in acht te worden genomen tussen het perceel van een restaurant of detailhandelsvoorziening en een nabijgelegen woning. In de praktijk wordt dit ook al overal aan de Martinus Nijhofflaan toegestaan. Zowel boven horeca als boven supermarkten zijn nu ook al woningen gesitueerd. Op grond van de VNG-brochure kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder geen bezwaren zijn om de beoogde voorzieningen te vestigen binnen het plangebied.

4.10.4 Onderzoek industrielawaai

In de huidige situatie is horeca en detailhandel met daarboven een parkeergarage toegestaan en inmiddels ook gerealiseerd op een deel van het perceel (fase 1). Omdat alle functies dicht op elkaar liggen is in het nu geldende bestemmingsplan nader onderzoek gedaan naar alle relevante geluidseffecten van die beoogde voorzieningen, om vast te stellen dat er sprake is van een goed woon en -leefklimaat. Dit is in 2015 door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing gedaan.

Eerder onderzoek en maatregelen

Er is onderzocht wat de gevolgen van de gehele ontwikkeling zijn voor het industrielawaai (geluid veroorzaakt door bedrijven) op de omgeving en de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. Daarbij is onderzocht wat de geluidseffecten zijn van relevante aspecten, zoals het geluid van bevoorrading, winkelwagen, installaties en parkeren. Uit het onderzoek, (11 mei 2015, rapportnummer 2014053.G1, revisie 3) is gebleken dat het geluid van de parkeergarage voor een aantal woningen uit fase 2 zodanig is dat er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor geluid optreedt (meer dan 50 dB(A) bij bedrijfslawaai). Hiervoor zijn maatregelen in het huidige bestemmingsplan opgenomen

Onderzoek nieuwe situatie

In het beoogde bouwplan voor fase 2 wordt geen parkeergarage voorzien op de verdiepingsvloeren. Hierdoor ontstaat geen geluid meer van de parkeergarage aan de oostzijde van de locatie en is het toepassen van een luifel niet meer noodzakelijk.

De huidige parkeergarage eindigt hierdoor echter op korte afstand van de nieuw te ontwikkelen woningen in fase 2 aan de westzijde. Hierdoor dient onderzocht te worden wat de geluidsbelastingen worden op de appartementen van fase 2 vanwege de parkeerdekken. Dit onderzoek is gedaan door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing (Bijlage 9).

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de reguliere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau hoger zijn dan de richtwaarden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, zoals deze gelden voor een goede ruimtelijke ordening. De richtwaarden worden met maximaal 8 dB in de dag-, 11 dB in de avond- en 8 dB in de nachtperiode overschreden. Ter plaatse van de appartementen, die aan de parkeergarage grenzen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor in totaal drie woningen op de tweede en derde verdieping meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde en voor 20 appartementen op vierde tot en met de zesde verdiepingen meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde.

Al deze appartementen krijgen een systeem waardoor deze appartemtenenten geluidluw (dus geen grotere binnenniveaus vanwege de parkeergarage dan 35 dB(A) etmaalwaarde) geventileerd worden.

De overschrijdingen worden veroorzaakt door de openingen van de huidige parkeergarage aan de oostkant. Het is niet mogelijk om aan deze bron aanpassingen te doen.

De parkeergarage is naar alle waarschijnlijkheid in werking krachtens het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ingevolge het eerste lid van artikel 2.20 van dit besluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) vaststellen. In het tweede lid van artikel 2.20 is bepaald dat het bevoegd gezag een dergelijke hogere waarde kan vaststellen indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.

In onderhavige situatie is het, indien er geen maatregelen ter reductie van de geluidbelasting getroffen worden én mits het bevoegd gezag daartoe genegen is, mogelijk om een waarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te stellen van ten hoogste 60 dB(A) etmaalwaarde, mits het verschil tussen de vast te stellen hogere langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de geluidwering van de gevel zodanig is dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de betreffende appartementen ten hoogste 35 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De geluidwering van het hoogst geluidbelaste appartement dient derhalve ten minste 61 – 35 = 26 dB te bedragen. Dit wordt met de uit te voeren maatregel geborgd.

4.10.5 Onderzoek horecalawaai

Voor de ontwikkeling is een beschouwing horecalawaai uitgevoerd door Antea Group (Bijlage 10). Deze beschouwing bestaat uit een kwalitatieve beschouwing en een versimpelde berekening voor het geluid van het terras. De beoordeling uit deze memo en de uitgangspunten die hieruit volgen zijn opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan van de betreffende locatie.

Het horecalawaai van de commerciële ruimte is beschouwd op basis van een kwalitatieve beschouwing en door middel van een versimpelde berekening van het geluid dat afkomstig is van het terras. Op basis van de kwalitatieve beschouwing is bepaald dat in de commerciële ruimte zonder specifiek akoestisch onderzoek een horecagelegenheid is toegestaan die valt binnen categorie A voor functiemenging en type A uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

In het Bouwbesluit 2012 staan eisen gesteld met betrekking tot de luchtgeluidisolatie van een besloten ruimte naar een op hetzelfde perceel gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie. Deze dient minimaal DnTA,k = 52 dB te bedragen. Indien aan deze luchtgeluidisolatie eis wordt voldaan is het aannemelijk dat een horecagelegenheid die valt onder type A van het Activiteitenbesluit milieubeheer (met een geluiddruk ten gevolge van muziekgeluid van maximaal 70 dB(A)), voldoet aan de gestelde grenswaarde zonder maatregelen. Dit is in lijn met de functiemenging zoals staat omschreven in de VNG-publicatie. Indien het wenselijk is om een equivalent geluiddrukniveau ten gevolge van muziekgeluid van boven 70 dB(A) ten gehore te brengen dient in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer te worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden.

Daarnaast is door middel van een versimpelde berekening bepaald dat het aantal sprekers op het terras is gelimiteerd tot 15, 5 en 1 in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, wat betekent dat er respectievelijk 30 zitplaatsen, 10 zitplaatsen en 2 zitplaatsen zijn toegestaan. Op het terras mag zonder aanvullend akoestisch onderzoek geen versterkte muziek ten gehore worden gebracht. De bovenstaande uitgangspunten kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit zijn de voorwaarde waarmee een horecagelegenheid zonder aanvullend onderzoek kan worden toegestaan in de commerciële ruimte. Indien er sprake is van een horecagelegenheid waarbij wordt afgeweken van de bovenstaande uitgangspunten dan is aanvullend akoestisch onderzoek nodig om vast te stellen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit Milieubeheer.

4.10.6 Conclusie

De locatie van het plangebied is gelegen in een omgeving waar een groot winkelcentrum met verschillende winkels zijn gelegen. In het algemeen dienen bewoners in een dergelijke stedelijke omgeving meer geluid te dulden dan op een rustige locatie in een buitenwijk van de stad. Desondanks blijft de geluidsbelasting van de onderhavig ontwikkeling binnen de maximale grenswaarde van het Activiteitenbesluit.

Uit het onderzoek blijkt dat voor de nieuw te bouwen woningen/appartementen en de daarbij behorende voorziening in de plint aan de grenswaarden van het Acitviteitenbesluit kan voldoen. Hiervoor dienen de volgende voorwaarden opgenomen geborgd te worden in het bestemmingsplan:

  • voor de gevels van de nieuwbouwappartementen ter plaatse van de parkeergarage dient door middel van een maatwerkvoorschrift een hogere waarde voor de gevel te worden vastgesteld en dienen 20 woningen uitgevoerd te worden met een systeem waardoor deze appartemtenenten geluidluw (dus geen grotere binnenniveaus vanwege de parkeergarage dan 35 dB(A) etmaalwaarde) geventileerd worden.

Indien een maatwerkvoorschift wordt afgegeven, kan voor het voornoemde een aanvaardbare geluidssituatie worden gewaarborgd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden en de nieuwe bewoners. Het plan is inpasbaar in de omgeving en wordt er voor het aspect geluid voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

4.11 Geluid wegverkeerslawaai

4.11.1 Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen of ter plaatse van de gevoelige bestemmingen die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, hinder ontstaat ten gevolge van verkeerslawaai en de wettelijke gevolgen daarvan.

De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldende grenswaarden. Wanneer de in de Wgh gestelde grenswaarden worden overschreden, dient beoordeeld te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Delft. Hierbij dient het beleid hogere grenswaarde te worden betrokken.

4.11.2 Akoestisch onderzoek

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (opgenomen als Bijlage 11). Hierbij is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op verschillende gezoneerde en niet gezoneerde wegen in kaart gebracht en is de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer (tram) berekend.

4.11.3 Hogere waarden

De gemeente Delft hanteert ten behoeve van het verlenen van hogere waarden het “Beleid hogere waarden Wet geluidhinder" (april 2013). Dit beleid is op de onderhavige ontwikkeling van toepassing,

De doelstelling van het beleid is als volgt geformuleerd:

  • enerzijds wordt, geheel in de geest van de Wet, gestreefd naar het zoveel mogelijk voorkomen van geluidshinder;
  • anderzijds is geluid in het stedelijk gebied en langs infrastructuur onvermijdelijk; ondanks de soms hoge geluidsbelasting moet een optimale ruimtelijke ontwikkeling van deze gebieden mogelijk blijven.

De beleidsnotitie biedt de basis en het gereedschap voor een evenwichtige afweging van deze beide belangen.

"De nota is bedoeld als hulpmiddel. De nota beschrijft een maatregelen die tot een aanvaardbaar akoestisch klimaat leiden. Als aan de eisen uit de nota is voldaan, is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat en kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Dat betekent niet dat andere situaties dan beschreven in de nota niet mogelijk zijn. Het doel van de nota is niet om alternatieve oplossingen uit te sluiten. Afwijkende situaties waarbij eveneens sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat zijn mogelijk. In dat geval kan voor de motivering van het HGW-besluit echter niet worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsnota maar zal moeten worden gemotiveerd waarom sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat".

Stappenplan

In het beleid hogere grenswaarden is een stappenplan opgenomen (par. 3.6. “Beleid hogere waarden Wet geluidhinder" ) dat doorlopen dient te worden. Onderbouwd dient te worden waarom maatregelen aan de bron niet doelmatig zijn. Voorts moet voldaan worden aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. In de nota worden handvatten aangereikt om hiertoe te komen. Onderstaand is het te doorlopen stappenplan opgenomen. Het gaat hierbij m.n. om het rood omkaderde deel.

Vertrekpunt

De opgave binnen het plangebied betreft een aanpassing van het bestaande bouwplan: het gaat daarbij om een commerciële plint met een toevoeging van woningbouw, verticaal (toren) op de plint. De setting/situering van het bouwblok en daarmee de geluidgevoelige functies (woningen) ligt hiermee vast. De eventuele maatregelen om te komen tot een aanvaardbaar akoestisch klimaat ligt dus op bronniveau of gebouwniveau.

In de onderstaande tabel is aangegeven op welke punten de hogere waarden van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0027.png"

De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Martinus Nijhofflaan en de Voornhofdreef & Papsouweselaan leidt voor een aantal woningen tot een geluidbelasting die boven de voorkeursgrenswaarde ligt. De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Minervaweg en de Pr. Beatrixlaan / Provinciale weg leidt tot een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde.

Voor alle geluidgevoelige bestemmingen waarvoor het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen aan de wettelijke eisen voor het binnen-niveau van de karakteristieke ruimte voldoen.

Het gemeentelijk geluidbeleid stelt eisen aan de cumulatieve geluidbelasting. De zuidgevel van de woontoren is conform het gemeentelijk geluidbeleid geluidluw. De cumulatieve geluidbelasting voor de woningen die zijn gelegen aan de noord-, west en oostgevel voldoen met een maximale cumulatieve geluidbelasting van respectievelijk 63 dB, 58 dB en 61 dB niet direct aan het gemeentelijk geluidbeleid.

In het gemeentelijk geluidbeleid is ervoor eenzijdig georiënteerde en daarmee vergelijkbare woningen een ontheffingscriteria opgenomen. Op basis van deze ontheffingscriteria kan ontheffing worden verleend ten aanzien van de indelingsvereiste dat minimaal één slaapkamer is gelegen aan een geluidluwe zijde. Deze indelingsvereiste is zeer bepalend voor de indeling van woningen en is hierdoor niet realistisch voor eenzijdig georiënteerde en daarmee vergelijkbare woningen. Daarnaast wordt geadviseerd om de woningen met direct zicht op de Martinus Nijhofflaan te voorzien van een maatregel ter plaatse van de slaapkamer zodat er in de nachtperiode voldoende ventilatie mogelijk is. De geluidbelasting aan de binnenzijde van de te nemen maatregel moet gelijkwaardig zijn aan een geluidluwe gevel.

Door het toepassen van de bovenstaande maatregelen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde is opgenomen als Bijlage 14 Besluit hogere grenswaarde bij deze toelichting. De te verlenen hogere waarden staan vermeld in onderstaande tabel 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0028.png"

Tabel 4.5 Aan te vragen hogere waarden (incl. aftrek ex. Artikel 100g Wgh)

(Bron)maatregelen en onderbouwing

De Martinus Nijhofflaan heeft te maken met wringend verkeer (veel afremmend en optrekkend verkeer) mede door de aanwezige van de rotonde tussen de Martinus Nijhofflaan, Voorhofdreef en Papsouwelaan en de aanwezigheid van meerdere voetgangersoversteekplaatsen. Hierdoor zullen dunnen geluidreducerende deklagen (DGD) snel slijten waardoor dit type wegdek niet kan worden toegepast voor de Martinus Nijhoflaan. Hierdoor kan alleen een wegdek zoals SMA-NL5 worden toegepast. De reductie die met een dergelijk wegdek wordt behaald is zeer beperkt, maximaal 1 dB. Dit is mede door de aanwezigheid van de tram die onderdeel maakt van deze weg. De deelbijdrage van de tram bedraagt op deze weg al ten hoogste 54 dB incl. aftrek. De trambaan is gelegen in een gebied met een absorberende ondergrond en bovenbouwconstructie ballastbed. Het treffen van verdere maatregelen ter plaatse van de trambaan is hierdoor niet mogelijk.

Ook de Voorhofdreef & Papsouweselaan heeft te maken met wringend verkeer (veel afremmend en optrekkend verkeer) mede door de aanwezige van de rotonde tussen de Martinus Nijhofflaan, Voorhofdreef en Papsouwelaan. Hierdoor is het toepassen van een dunnen geluidreducerende deklagen (DGD) voor de meest relevante wegdelen (met de kleinste afstand tussen de bron en de ontvanger) niet mogelijk. Wel zou er een wegdek van het type SMA-NL5 kunnen worden toegepast. Echter, het effect van dit type wegdek is beperkt. De afname bedraagt voor de oostgevel maximaal 1 dB.

Naar aanleiding van de bovenstaande toelichting is bepaald dat het treffen van bronmaatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

Overdrachtsmaatregelen

Een andere mogelijkheid om de geluidbelasting op de te projecteren woningen terug te brengen is het plaatsen van een geluidscherm of geluidwal. Gezien de maximale bouwhoogte van het complex is voor het creëren van voldoende effect een relatief hoog geluidscherm benodigd. Gezien de omgeving van het plangebied (binnenstedelijk) heeft het toepassen van een geluidscherm een grote ruimtelijke impact en is deze maatregel vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst.

Op basis van de bovenstaande argumentatie is beargumenteerd waarom het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk is. Hierdoor dienen er hogere grenswaarde te worden aangevraagd.

Ontvangermaatregelen

Wanneer bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn kunnen er maatregelen bij de ontvanger worden gerealiseerd. Bij maatregelen aan de ontvanger kan gedacht worden aan de gevelisolatie van het pand, een akoestisch gunstige indeling van het pand, toepassing van een dove gevel, realisatie van een geluidluwe gevel en/of realisatie van een geluidluwe buitenruimte.

Voor de geluidbelasting vanwege 30 km/uur wegen kan geen hogere waarde worden verleend. Geadviseerd wordt om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ingevolge de Wet ruimtelijke ordening bij het bouwkundig dimensioneren van de woningen en dan met name de geluidsisolatie van de omhullende constructie ervan, rekenschap te houden met de geluidsniveaus zoals nu berekend. De minimale normen hiervoor zijn de vereisten in het Bouwbesluit.

Resumé

Het treffen van bronmaatregelen of maatregelen in het overdrachtgebied zijn ontoereikend om de geluidbelasting terug te brengen tot onder de voorkeursgrenswaarde en is vanuit financieel, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt ongewenst.

Gemeentelijke eisen aanvaardbaar akoestisch klimaat

De hoofdopzet van fase 2 is een stedenbouwkundig hoogteaccent van ongeveer 65 meter hoog waarbij de appartementen en studio's in de vorm van een 20-spanner rond een kern waarin de ontsluiting (gang, lift en trappen) zijn opgenomen. De afmetingen van het beschikbare kavel geeft aanleiding tot een noord – zuid oriëntatie, waarbij de woning grotendeels aan de oost, dan wel de westzijde zijn gelegen. Door de situering rond de centrale kern ontstaan enkelzijdige oriëntaties van de woningen en daarmee te vergelijken hoekwoningen.

Toetsing gemeentelijk beleid

Inhoud beleid

Vanuit het gemeentelijk beleid (paragraaf 3.3.1.) zijn de volgende aspecten van belang:

Onder een geluidsluwe zijde wordt het volgende verstaan:

  • De geluidsbelasting op de geluidluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB, exclusief aftrek conform artikel 110 van de Wet geluidhinder.
  • Indien de gecumuleerde geluidbelasting op de hoogst belaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting op de geluidluwe zijde maximaal 55 dB (excl. aftrek).
  • De gevel achter een vliesgevel kan beschouwd worden als een geluidsluwe zijde Het geluidbeleid stelt geen nadere eisen aan de positie van tot de woning behorende buitenruimten.

Het geluidbeleid kent een uitzonderingssituatie voor enkelzijdig georiënteerde woningen (paragraaf 3.5.2) waarbij een afweging op maat wordt gemaakt.

Toetsing woningen fase 2 aan gemeentelijk beleid

De zuidgevels van het gebouw zijn geluidsluw, evenals het grootste gedeelte van de westgevels. Doordat de geluidsbelasting van de noordgevel (zijde Martinus Nijhofflaan) plaatselijk met ten minste 9 dB wordt teruggebracht door het treffen van maatregelen, beschikken alle achterliggende woningen over ten minste één geluidsluw te openen deel. De oostgevel is niet geluidsluw. De gecumuleerde geluidsbelasting van de woningen die alleen een gevel op het oosten hebben, varieert tussen 57 en 60 dB.


Omdat de meeste woningen eenzijdig op de maatgevende bron(nen) zijn georiënteerd, beschikken niet alle ontheffingsgevallen over ten minste één slaapkamer die niet is gelegen aan de hoogst geluidsbelaste zijde. Dit is aanvaardbaar, omdat op gebouwniveau ruim 75% van de woningen zich niet bevindt aan de hoogst geluidsbelaste zijde.


De meeste woningen in het complex beschikken over een geluidsluw(e) gevel(deel) en/of bevinden zich niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde. Dit wordt mede bereikt doordat bij de hoogst geluidsbelaste woningen maatregelen worden getroffen om de geluidsbelasting van ten minste één (slaap)kamer plaatselijk te verlagen. Van de woningen zonder geluidsluw(e) gevel(deel) is de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk lager dan de hoogste geluidsbelasting waarvoor in binnenstedelijk gebied ontheffing kan worden verleend (63 + 5 dB zonder aftrek conform artikel 110g Wgh). Tezamen leidt dit tot het oordeel dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Daarom wordt voor dit plan een algemene uitzondering op het beleid (paragraaf 3.5.2) gemaakt.

4.11.4 Conclusie

In verband met de realisatie van 260 appartementen aan de Martinus Nijhofflaan moet voor 186 van de betreffende appartementen een besluit hogere grenswaarden worden genomen. De Wet geluidhinder en het gemeentelijke hogerewaardenbeleid staan de vaststelling van hogere grenswaarden niet in de weg. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.12 Luchtkwaliteit

4.12.1 Inleiding

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0076-2001_0029.png"

Tabel 4.6 Vastgestelde grenswaarden (concentraties in in µg/m3)

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is .

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

4.12.2 Onderzoek

Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van 260 woningen, waarvan 163 woningen extra mogelijk worden gemaakt met het nieuwe bestemmingsplan. De omvang van dit plan past binnen een in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen aangegeven categorie van gevallen die standaard niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 13).

4.12.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Archeologie en cultuurhistorie

4.13.1 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich deels op de dekafzettingen en deels op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Vanwege hun relatief hoge ligging in een nat landschap, werden de geulafzettingen van de Gantel Laag veelvuldig bewoond vanaf de Romeinse tijd. De gebieden tussen de nederzettingen werden ingericht met bv. verkavelingssystemen en grafvelden, zogenaamde off-site structuren. Er zijn geen vindplaatsen bekend binnen het plangebied, wel in de directe omgeving. Het betreft daarbij resten van Romeinse verkaveling, het middeleeuwse Kartuizerklooster en de Madeburcht (eveneens uit de Middeleeuwen). Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied in elk geval tot 1832 in gebruik was als weiland.


Over recente bodemverstoringen in het plangebied zijn geen detail gegevens bekend, maar het is zeer waarschijnlijk dat de hiervoor op deze locatie aanwezige bebouwing die bij de bouw van fase 1 is gesloopt voor bodemverstoring heeft gezorgd. Uit archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied blijkt dat er in deze hele omgeving veel grondverzet heeft plaatsgevonden, voorafgaand aan bouwactiviteiten.

4.13.2 Toetsingskader

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Hiervoor hanteert Archeologie Delft sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.13.3 Beoordeling

Binnen het plangebied is in 2015 in het nu geldende bestemmingsplan "Albert Heijn locatie Martinus Nijhofflaan" al dezelfde bebouwingsoppervlakte toegestaan als in het nu voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Aangezien het plangebied van voorliggende ontwikkeling (fase 2) binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan (fase 1) valt, is de eerdere toetsing aan het aspect archeologie ook op voorliggende ontwikkeling van toepassing.


Het plangebied heeft op de archeologische beleidskaart van Delft een middelhoge archeologische verwachting toegekend gekregen, vanwege de ligging ervan op (en in de bufferzone van) de geulafzettingen van de Gantel Laag. Als in detail naar het plangebied wordt gekeken, blijkt echter dat een zeer klein deel van het onderhavige gebied op deze verwachtingsvolle afzettingen ligt. De rest bevindt zich op de dekafzettingen van de Gantel Laag, waarvoor slechts een lage verwachting geldt, voor off-site structuren uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Voor dergelijke structuren geldt dat ze zich kenmerken door een lage spreiding van sporen en vondsten. Bij bodemverstoringen binnen kleine plangebieden zal daarom nauwelijks tot geen schade optreden aan de eventueel aanwezige resten. Vanwege de aard van de archeologische verwachting, de afwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal, de aard van de bodemingrepen (beperkt in oppervlakte) en de (verwachte) reeds aanwezige bodemverstoringen, is de verwachting dat het uitvoeren van dit bestemmingsplan geen nadelige gevolgen zal hebben voor het bodemarchief. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling hoeft dan ook geen vervolgonderzoek plaats te vinden en er hoeft geen archeologische medebestemming te worden toegekend aan het plangebied.


Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing


Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermd stadsgezicht en er zijn geen monumentale panden en objecten en geen cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig.

4.13.4 Conclusie

Binnen het plangebied hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden, er hoeft dan ook geen archeologische medebestemming opgenomen te worden. Wel blijft te allen tijde de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (vanwege praktische redenen bij de gemeente Delft in deze, bij Archeologie Delft). Indien het bevoegd gezag van mening is dat dit noodzakelijk is, moet er tijd en ruimte geboden worden de resten te onderzoeken, te documenteren en eventueel veilig te stellen. Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Monumentenwet 1988 en daarmee een strafbaar feit. Consequenties die hieraan verbonden kunnen worden zijn het intrekken van de verleende omgevingsvergunning of het opleggen van een geldboete.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming in het plangebied is aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden en de doorvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.

5.2 Systematiek bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals Gedeputeerde Staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Gemengd

Voor de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Gemengd' opgenomen, aangezien binnen het gebied diverse functies worden beoogd: detailhandel, horeca, wonen, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende voorzieningen. Voor de detailhandel en horeca is een maximale oppervlakte opgenomen van 264 m².

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak is met hoogtescheidingslijnen verdeeld in verschillende vlakken. Binnen elk vlak is op de verbeelding aangegeven hoeveel de maximale bouwhoogte voor dat vlak bedraagt. Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarvoor in de regels de maximale bouwhoogte is bepaald.

Om een aantal onderdelen, die ruimtelijk relevant worden geacht, op een goede wijze te borgen zijn de volgende zogenaamde specifieke bouwaanduidingen opgenomen:

  • Specifieke bouwaanduiding - balkons toegestaan: aan de oost-, west- en zuidzijde van de toren (fase 2) wordt de plaatsing van balkons beoogd. Omdat deze balkons binnen het aanduidingsvlak met lagere hoogte liggen, is hiertoe deze specifieke bouwaanduiding opgenomen.
  • Specifieke bouwaanduiding - overkraging: Aan de zijde van de Martinus Nijhofflaan zal de plint van het gebouw over drie lagen iets inspringen. Om dit architectonische en ruimtelijke uitgangspunt te borgen, is hiervoor deze specifieke bouwaanduiding opgenomen.

Daarnaast zijn woningen in de eerste twee bouwlagen uitgesloten. In de eerste 2 bouwlagen (begane grond en de eerste verdieping) worden de commerciële ruimten, collectieve woonruimte en de bergingen gerealiseerd. Deze eerste twee bouwlagen zijn in de regels uitgedrukt in meters, te weten 7 meter tesamen. Deze uitgangspunten worden op deze wijze planologisch geborgd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn nadere bepalingen ten aanzien van het parkeren opgenomen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan. Daarnaast is aangegeven dat het bouwplan moet voldoen aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder dat geldt op het moment van indiening van de omgevingsvergunning.

Tevens is met betrekking tot parkeren aangegeven dat het gebruik van de gronden conform de bestemming alleen is toegestaan indien de in artikel 5 bedoelde parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte (algemene bouwregels), is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan

worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Overige regels

Bepaald is dat waar in de regels verwezen wordt naar andere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan, “Martinus Nijhofflaan fase 2”, opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden.Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat
  • 2. Provincie Zuid-Holland
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Gemeente Midden-Delfland
  • 5. Gemeente Den Haag
  • 6. Gemeente Rotterdam
  • 7. Gemeente Rijswijk
  • 8. Gemeente Pijnacker-Nootdorp
  • 9. Kamer van Koophandel
  • 10. Prorail
  • 11. KPN
  • 12. Vestia
  • 13. Tennet
  • 14. Stedin
  • 15. Gasunie
  • 16. Evides
  • 17. Pipeline-Control
  • 18. Veiligheidsregio
  • 19. DUWO
  • 20. Vestia
  • 21. Vidomes
  • 22. Woonbron

De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

  • 1. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat
  • 2. KPN W&O NS Access Rayon Midden
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Prorail
  • 5. Gemeente Midden-Delfland
  • 6. Veiligheidsregio Haaglanden

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

  • 1. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat

Samenvatting

In een reactie van het ministerie wordt verzocht om de verkeerseffecten op het onderliggende wegennet en het hoofdwegennet inzichtelijk te maken.

Beantwoording

Voor het plan is een memo opgesteld over de verkeergeneratie en verkeersafwikkeling van het bestemmingsplan, deze is opgenomen in Bijlage 3 en hierop wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.3. uit de memo blijkt dat de effecten op het onderliggend wegennet zeer beperkt zijn en er geen problemen te verwachten zijn op het rijkswegennet.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

  • 2. KPN W&O NS Access Rayon Midden

Samenvatting

De plannen hebben mogelijk consequenties voor de aanwezige infrastructuur van KPN. Het gaat daarbij om een kabel die voorlangs het gebouw gaat lopen. Of er consequenties zijn kan KPN niet beoordelen.

Beantwoording

Het tracé is gelegen voor het bouwvlak langs en ligt buiten de grenzen van het voorliggende bestemmingsplan. In deze gronden mag dus op basis van het bestemmingsplan niet worden gebouwd. Deze grenzen zijn op deze plaats overgenomen van het vigerende plan. De ontwikkelaar is erop geattendeerd dat de kabel hier loopt en zal hiermee rekening houden in het bouwproces.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

  • 3. Prorail

Samenvatting

Prorail heeft op dit moment geen opmerkingen over het plan.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

  • 4. Gemeente Midden-Delfland

Samenvatting

De gemeente Midden-Delfland heeft geen opmerkingen over het plan.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

  • 5. Hoogheemraadschap Delfland

Samenvatting

Het Hoogheemraadschap Delfland kan instemmen met het plan. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven. Echter, het beschreven beleid uit het oorspronkelijke plan is verouderd. Het waterschap verzoekt dit in de waterparagraaf te vermelden en de tekst waar nodig te actualiseren.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen, het beschreven beleid is op dit punt geactualiseerd.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan, wel is het beschreven beleid geactualiseerd.

6. Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting

In de vooroverlegreactie gaat Veiligheidsregio Haaglanden in op relevante risicobronnen en aanbevelingen.

Risicobron

Het plangebied ligt op circa 875 meter van het transport van gevaarlijke stoffen over de N470 en op circa 2300 meter van het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A13. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de N470 en de A13 zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet significant toe- of afnemen.

Geadviseerde maatregelen en restrisico

Gezien de afstand van de risicobron tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:

1) Afschakelbare ventilatie;

2) Voorbereiding interne organisatie

3) Risicocommunicatie.

Beantwoording

Voor de bovenstaande reactie is aandacht gevraagd bij de ontwikkelaar ten behoeve van de verdere uitwerking van het bouwplan. Daarnaast is dit meegenomen in het voorbereiden van de interne organisatie en de risicocommunicatie richting de bewoners, welke zonder meer door de ontwikkelaar wordt voorzien.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactie is daarentegen wel meegenomen in de verdere uitwerking van het bouwplan door de ontwikkelaar en zal onderdeel vormen van de risico communicatie door de ontwikkelaar richting de toekomstige bewoners.

7.2 Zienswijzen

Vanaf 15 december 2020 tot en met 25 januari 2021 heeft met toepassing van de 'Coördinatieverordening gemeente Delft 2018', het ontwerpbestemmingsplan Martinus Nijhofflaan fase 2, de ontwerpbeschikking hogere grenswaarde Wet geluidhinder en de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen in het kader van de zienswijzenprocedure. Naar aanleiding van deze zienswijzenperiode zijn géén zienswijzen ontvangen.

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3.2 Wat zit er in het plan

Het onderhavige bestemmingsplan maakt nieuwbouw binnen het plangebied aan de Martinus Nijhofflaan 1 t/m 5 te Delft planologisch mogelijk. Dit betreft een bouwplan in de zin van 6.12 Wro juncto 6.2.1 Bro.

Gevolgen

De in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden hebben tot gevolg binnen het plangebied woningbouw en detailhandel kan worden gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats op privaat eigendom en komt geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. Via een anterieure overeenkomst wordt er voorzien in het kostenverhaal. Met de initiatiefnemer is daartoe een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wro gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer aan de gemeente een bijdrage betaalt ten behoeve van de apparaatskosten en een bijdrage in het honorarium (controle van het bestek en toezicht op de uitvoering) van de gemeente. Daarbij is een regeling opgenomen indien de kosten van de gemeente de exploitatiebijdrage overschrijden, alle met de ontwikkeling samenhangende kosten komen aldus ten laste van de initiatiefnemer. De herziening van het plan met betrekking tot deze locatie heeft daarom voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.