Plan: | Professor Schermerhornstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0032-2001 |
In het plangebied zal een aantal ontwikkelingen plaatsvinden door woningbouwvereniging en grondeigenaar DUWO. Na een lange periode van leegstand van Kanaalweg 2B en het binnenterrein, heeft DUWO omgevingsvergunningen gekregen voor (1) de bouw van een International Student House (ISH) met 332 studentenwoningen, aanvullend programma op de begane grond en de aanleg van een park met waterpartijen, (2) het maken van 47 studentenwoningen en (3) hun eigen kantoor in het bestaande pand Kanaalweg 2B.
Voor het gebied is door DUWO een stedenbouwkundig plan (zie afbeelding 1.1) gemaakt met daarin de genoemde (reeds vergunde) gebouwen, het park en het omliggende gebied. Dit bestemmingsplan heeft als doel de samenhang tussen deze plannen en de indeling van de aangrenzende buitenruimte te borgen en meer flexibiliteit aan het programma te geven.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dienen eerder verleende omgevingsvergunningen te worden overgenomen c.q. verwerkt in een nieuw bestemmingsplan dat op een later moment voor hetzelfde gebied wordt vastgesteld. De hiervoor genoemde vergunningen voor het ISH en Kanaalweg 2B worden ook om deze reden in dit bestemmingsplan overgenomen en toegelicht. Het realiseren van het ISH en het herontwikkelen van Kanaalweg 2B is derhalve reeds mogelijk op basis van deze vergunningen. Het onderhavige bestemmingsplan neemt deze mogelijkheden slechts over en plaatst ze in de bredere context van het gehele plangebied.
Het huidige binnengebied van TU Noord ontbeert een heldere structuur, gebruiks- en verblijfskwaliteit. Het kent geen duidelijke functie en fungeert momenteel als restgebied tussen de huidige bebouwing. Hierdoor vormt het nu nog een onaantrekkelijk gebied dat de stad weinig te bieden heeft. Met de nieuwbouw van het ISH, de revitalisatie van de huidige gebouwen en de herinrichting van de stedelijke ruimte wordt hier verandering in gebracht. Het binnengebied krijgt een duidelijke functie en gaat onderdeel uitmaken van de ontsluiting van de aanliggende gebouwen. Een mix aan functies en een heldere routing in en door het gebied dragen zorg voor een actief gebruik van de openbare ruimte. Op deze manier ontstaat een levendig gebied met een grote aantrekkingskracht en hoogwaardige verblijfskwaliteit, een gebied dat actief onderdeel uitmaakt van het stedelijk weefsel.
Afbeelding 1.1 Programmaverandering binnen stedenbouwkundig plan
Het plangebied betreft het noordelijk deel van TU Noord, de historische campus van de Technische Universiteit Delft in de wijk Wippolder. Het plangebied wordt begrensd door (zie afbeelding 1.2):
Afbeelding 1.2 Luchtfoto met plangebied in huidige situatie
In de afbeelding hieronder is een overzicht opgenomen van de momenteel vigerende planologische regimes binnen het nieuwe plangebied. Binnen bestemmingsplangrenzen van het nieuwe bestemmingsplan Professor Schermerhornstraat (zie afbeelding 1.3) vigeren de volgende ruimtelijke plannen:
Afbeelding 1.3 Plangebied in vigerende bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, Analyse plangebied, beschrijft de huidige situatie en de geplande ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling in het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Huidige bebouwing
Het gebied kenmerkt zich door historische bebouwing met een rijk gedetailleerde baksteenarchitectuur met zeer uiteenlopende bouwkundig-decoratieve details. De uitstraling van de bebouwing is niet overal even goed. Mijnbouwplein, het Science Centre en de Dynamohal zijn gebouwen die een verzorgde uitstraling hebben. Dit zijn ook gebouwen die recentelijk zijn gerenoveerd en/of herbestemd.
Kanaalweg 2B opende in 1903 de deuren voor de faculteit van physica en elektrotechniek. Het hoofdgebouw heeft een T-vormige opzet waaraan de Dynamohal, de directeurswoning (villa) en het IJzervrij gebouw grenzen. In de hoofdvleugel aan de Kanaalweg bevonden zich onder meer een instrumentengalerij, laboratoriumzalen, een collegezaal, docentenkamers, conciërgewoning en verzamelingszalen. In het middendeel met plat dak bevonden zich onder meer ijklokalen en laboratoria. In het volume, parallel aan het hoofdgebouw, waren laboratoria, practicazalen en twee grote collegezalen. In 1930 werd de faculteit voor natuurkunde aan het Mijnbouwplein in gebruik genomen en kwam het gebouw beschikbaar voor de afdeling elektrotechniek. In 1969 verliet de afdeling het gebouw.
De villa, de voormalige directeurswoning, vormt aan de Kanaalweg de beëindiging van het gebouw. Het is als een kop tegen het T-vormige hoofdgebouw geplaatst en is lager dan het hoofdgebouw. Aan de Kanaalweg heeft ook Kanaalweg 4 een dergelijke villa als beëindiging. In het IJzervrije gebouw werden de elektromagnetische proeven uitgevoerd. Origineel had het IJzervrije gebouw maar één laag. Later, in 1949, zijn er door de rijksgebouwendienst nog twee lagen in dezelfde stijl bovenop gebouwd. Het IJzervrije gebouw wordt in het document met betrekking tot het stadsgezicht aangeduid als indifferente bebouwing. Inmiddels is dit gebouw gesloopt. Kanaalweg 2B is in slechte staat en ondergaat een grondige renovatie om het geschikt te maken voor het kantoor van DUWO en studentenwoningen.
Kanaalweg 4 en Kanaalweg 2B liggen niet op dezelfde rooilijn. Kanaalweg 2B verspringt naar achteren. Beide gebouwen hebben een soortgelijke opbouw: een hoofdvolume en een villa op de kop. In de hoofdvolumes zijn hoogteaccenten aanwezig die de bebouwing en het gebied ook een gezicht geven op een grotere afstand.
Afbeelding 2.1 Kanaalweg 2B
Professor Snijdersstraat 2 (was Kanaalweg 2A) is het voormalige ketelhuis. Op de kop doet het nog dienst als transformatorhuis. De rest van het ketelhuis maakt een vervallen indruk en is dus ook toe aan renovatie. Het diensthuisje (Professor Schermerhornstraat 7) wordt bewoond. Het is een huurwoning van DUWO. Het is gebouwd in dezelfde stijl als de andere monumentale gebouwen. Het is in tegenstelling tot de andere bebouwing een kleine korrel in het plangebied.
Afbeelding 2.2 Prof. Snijdersstraat 2 en Prof. Schermerhornstraat 7
De bebouwing in het plangebied is overwegend grootschalige bebouwing die in een open ruimte is gepositioneerd. Het Science Centre (dat grenst aan het plangebied) doet ook mee in deze configuratie. Over het algemeen kennen de gebouwen een basishoogte van 16 tot 19 meter, elk met één of meerdere hoogteaccenten variërend in hoogte van 23 tot 36 meter. De gebouwen kennen vaak een iets hogere bouwhoogte aan de buitenranden van het gebied (langs kanaal, Mijnbouwstraat, etc.) dan in het binnengebied. De hoogteaccenten van de grootste orde liggen eveneens aan de buitenranden.
Afbeelding 2.3 Mijnbouwplein en het Science Centre
Kanaalweg 4 bestond uit twee delen die op verschillende momenten gebouwd zijn. Er is een monumentaal deel waar DUWO nu kantoor in heeft en er was een later aangebouwd deel waar de brandweer in was gehuisvest (reeds gesloopt). Daarnaast stond er ook nog een (ook reeds gesloopt) deel waarin een hotel was gehuisvest. Het monumentale deel waarin DUWO is gehuisvest, is grotendeels wel in goede staat.
Afbeelding 2.4 Kanaalweg 4
Openbare ruimte
De huidige gebouwen in het plangebied zijn allemaal met hun voorzijde naar de buitenrand van het gebied georiënteerd. De openbare ruimte aan de voorzijde heeft nu op de meeste plekken in TU Noord een groene uitstraling. Voortuinen in de vorm van grasveldjes met bomen (voor het Science Centre), stenen muurtjes met daarachter groen (bij de Botanische tuin), hagen tegen de gevel (Kanaalweg 4) en bossages (bij Sebastiaansbrug) zijn de huidige verschijningsvormen. De tuinen scheppen ruimte tussen de bebouwing en de openbare weg waardoor de kwaliteit van het plangebied - een open verkaveling - ook aan de voorzijde herkenbaar is.
Randen van het gebied
Het gebied wordt verder omsloten door een aantal wegen, de Botanische tuin en het kanaal. Het plangebied is onderdeel van TU Noord, maar door de omliggende wegen is het plangebied samen met het Science Centre, de Botanische tuin en het TU-gebouw aan de Julianalaan ook een eiland in TU Noord. Alle omliggende wegen zijn in ontwikkeling. Deze ontwikkelingen hebben invloed op het plangebied.
Afbeelding 2.5a Foto's openbare ruimte huidige situatie, binnengebied
Afbeelding 2.5b Foto's openbare ruimte huidige situatie, entreegebied
Afbeelding 2.5c Foto's openbare ruimte huidige situatie, Kanaalweg
Mijnbouwstraat, Julianalaan, St. Sebastiaansbrug en Mijnbouwplein vormen belangrijke verkeersaders in het gebied. Ze behoren tot de zogenaamde Boulevards uit de vooroorlogse schil, zoals benoemd in het handboek inrichting openbare ruimte Delft (HIOR). Het zijn herkenbare lanen in het gebied en gematerialiseerd volgens de principes uit het HIOR: Delfts Principe, Delfts Palet, Delfts Detail.
De Botanische tuin van de TU grenst aan het plangebied. Momenteel is het zicht naar de Botanische tuin vanaf het plangebied niet aantrekkelijk.
Het kanaal (Rijn-Schiekanaal) vormt een sterke lijn aan de rand van het plangebied. Bebouwing houdt voldoende afstand tot het kanaal: de Kanaalweg is onderdeel van het leggerprofiel (de waterkering) van de Schie. Langs het kanaal loopt een pad waar je langs het water kan lopen. Er zijn in de huidige situatie langs een deel van het kanaal parkeerplaatsen zodat je ook langs geparkeerde auto's loopt.
Afbeelding 2.6 Tekening met typering randen en binnengebied
Binnengebied
Het huidige binnengebied van dit deel van TU Noord is ten opzichte van de formele buitenranden informeel van aard. Dit beschouwen we als een kwaliteit. Sommige gebouwen spelen hierin een rol doordat ze hof-achtige plekken vormen. De Dynamohal samen met Kanaalweg 2B zijn hier een goed voorbeeld van. Doordat bedrijfjes in de Dynamohal zich achter grote ramen tonen, verlevendigt het programma in het gebouw ook de buitenruimte en de informele sfeer. Ook het gebouw Mijnbouwplein en Kanaalweg 4 spelen een rol in de informele sfeer. Ze hebben aan de achterzijde een informele plint/terras waar bewoners of werknemers buiten kunnen zitten. Verder staat er een aantal mooie bomen in het plangebied, waarvan een aantal ook een monumentale status heeft. De losse setting van de bomen benadrukt de informele sfeer.
Tegelijkertijd ontbreekt echter een heldere structuur en een gebruiks- en verblijfskwaliteit. Het binnengebied kent geen duidelijke functie en fungeert vooral als restgebied tussen de monumentale bebouwing. Hierdoor vormt het nu nog een onaantrekkelijk gebied dat de stad weinig te bieden heeft. De grasveldjes in het gebied liggen er verlaten bij en worden vooral gebruikt door buurtbewoners om de hond uit te laten. Delen van het plangebied zijn ingericht met stelconplaten waardoor het een tijdelijk karakter heeft. Het straatje tussen de Dynamohal en Ketelhuis bestaat uit oude klinkers die versleten zijn en ingezakt. Bij de entree van de TU ziet het gebied er verzorgder uit. De kleurkeuze voor het materiaal is hier echter zodanig dat de parkeerweg met rode klinkers erg dominant is ten opzichte van de bebouwing. Kortom, er is nu nauwelijks structuur of een duidelijke identiteit afleesbaar van de materialisering en beplanting.
Campusidentiteit
In het plangebied is de sfeer van een campus al in potentie aanwezig. De belangrijkste kwaliteiten die daarin een rol spelen zijn: de gebouwen zijn alzijdig georiënteerd; ze staan in een open verkaveling; ze staan in een groene setting die loopt tot aan de gevels; binnentuinen zorgen voor groen aan de binnenzijde; voortuinen zorgen voor open ruimte; het gebied is van meerdere kanten ontsloten; en er is een variatie in functies.
Het plangebied is onderdeel van TU Noord, dat 26 juni 2013 is aangewezen als beschermd Rijksstadsgezicht. Het gebied is beschermd vanwege het bijzondere, voor ons land unieke gegeven van een groot ensemble van universiteitsgebouwen uit de periode tussen eind 19e eeuw tot circa 1930, in een ruim opgezette stedenbouwkundige structuur die behalve gebouwen ook enkele bijzondere groengebieden bevat. De aanwijzing betekent dat de Rijksdienst van oordeel is dat de geldende bestemmingsplannen het stadsgezicht voldoende beschermen.
Afbeelding 2.7 beschermd stadsgezicht en monumenten TU Noord
Landschapsstructuur
Het oorspronkelijke landschap was een laaggelegen weidenlandschap, met een evenwijdige strokenverkaveling vanaf de hoofdontginningsas Rotterdamseweg. Ter plaatse van het plangebied maakte deze verkaveling een lichte hoekverdraaiing naar het zuiden. De lijn van de noordelijke richting is herkenbaar in het Rijn-Schiekanaal en Nieuwe Laan/ Ezelsveldlaan. De zuidelijke richting is exact gevolgd door de Mijnbouwstraat. Van de oude verkaveling is nog een restant van een dwarssloot aanwezig, achter het gebouw Mijnbouwstraat 120, en haaks erop langs de Botanische Tuin. Deze dwarssloot heeft de bestemming Water gekregen.
Stedenbouwkundige structuur
Door het toen nog nauwelijks bebouwde landschap werd in 1891-1894 het Rijn-Schiekanaal aangelegd. Aan beide zijden van het nieuwe kanaal werden al direct door de Polytechnische School - voorganger van de TU - de dringend gewenste nieuwe faculteitsgebouwen gebouwd. Aan de zuidzijde werden eerst het gebouw Kanaalweg 4 in 1896 en vervolgens Kanaalweg 2b in 1903 opgeleverd. Het 'front' aan de zuidkant van het kanaal bestond uit twee op ruime afstand van elkaar, niet in één rooilijn geplaatste grote gebouwen, die de associatie oproepen van vrijstaande paviljoens of gigantische villa's.
Voor verdere uitbreiding van de (inmiddels) Technische Hogeschool kwamen door aankoop door het Rijk grote terreinen beschikbaar. In 1908 stelde Gemeentearchitect Hartman een uitbreidingsplan op, waarin de huidige Julianalaan als gedachte gordelweg, de knik daarin bij het huidige Poortlandplein, en de schuin op de Julianalaan gepositioneerde Mijnbouwstraat waren vastgelegd. Alleen de Mijnbouwstraat volgde exact de richting van de polderverkaveling. De wezenlijke structuur van het plangebied was hiermee gevormd, het in 1915 vastgestelde uitbreidingsplan Wippolder veranderde niets meer daaraan. In geen van beide plannen was een brug voorzien ter plaatse van de huidige Sebastiaansbrug; de ontsluiting van gebied was indirect, via lange omwegen.
In 1912 is het grote gebouw Mijnbouwstraat 120 opgeleverd. In het door de stedenbouwkundige plannen vastgelegde reusachtige bouwblok werden aan de oostzijde de Botanische Tuin en het voorgebouw Julianalaan 67 gerealiseerd in 1914-1917. Op de zuidwesthoek werd pas in 1929-1930 het gebouw Mijnbouwplein 11 gebouwd.
Na 1945 vonden er enkele ingrijpende veranderingen plaats. In 1956 werd tussen Kanaalweg 2b en 4 het Luchtkarteringsinstituut (later ITC) opgeleverd, dwars staand op de Kanaalweg met aan die zijde een hoogbouwdeel van acht bouwlagen. Tussen deze toren en Kanaalweg 4 werd een in bouwhoogte daarop aansluitende brandweerkazerne gebouwd. De rooilijn hiervan was wel terugspringend ten opzichte van het oorspronkelijke deel van Kanaalweg 4, het voormalig Geodesie-gebouw. In 1963 werd de Sebastiaansbrug met de aansluitende oprit geopend, waarvoor een bestaande doorsteek naar het Mijnbouwplein, de Kanaalstraat, moest worden verbreed.
Afbeelding 2.8 Deel van het uitbreidingsplan van gemeentearchitect Hartman uit 1908. De beide gebouwen aan de Kanaalweg waren toen al in gebruik, en het definitieve ontwerp voor Mijnbouwstraat 120 was al gereed. Ter plaatse van de huidige Sebastiaansbrug was geen brug voorzien.
Gebouwen
Alle vier in en om dit plangebied liggende universiteitsgebouwen zijn in 2002 aangewezen als rijksmonument. De vier gebouwcomplexen zijn typologisch verschillend. Kanaalweg 4, het Gebouw voor Geodesie uit 1896, is een éénvleugelig gebouw. Kanaalweg 2b, het Gebouw voor Physica en Electrotechniek uit 1903, is een samengesteld complex uit een T-vormig hoofdgebouw met aan de achterzijde een blok collegezalen en een machinehal. Mijnbouwstraat 120, het Gebouw voor Mijnbouwkunde uit 1912, is een gesloten blok met gebouwvleugels om twee grote binnenplaatsen. Mijnbouwplein 11, Technische Physica uit 1930, is L-vormig met een schuin staande, inspringende entreepartij. De gebouwcomplexen hebben allemaal aan hun voorzijden langgerekte gevelfronten. Aan hun achterkanten is het beeld vooral tussen Kanaalweg 2 en Mijnbouwplein 11 divers, met door de verschillende vleugels omsloten halfopen ruimten. Op deze achterterreinen werden later diverse, vaak alweer verdwenen aan- en bijgebouwen gerealiseerd. Schuin achter Mijnbouwstraat 120 werd in 1912 de bij dat complex horende dienstwoning gebouwd, ook sinds 2002 rijksmonument.
Het ensemble aan gebouwen is visueel samenhangend door fundamentele architectonische overeenkomsten. Alle gebouwen hebben plastisch gelede bouwmassa's gevormd door verspringende en verhoogde zij- en middenpartijen. De drie beeldbepalende hoogteaccenten zijn de middenpartij met koepel van Geodesie aan de Kanaalweg, de schoorsteen van het ketelhuis van Kanaalweg 2b naast de brugoprit, en de hoektoren van Mijnbouwplein 11.
Groenstructuren
In 1916-1917 werd een 'Cultuurtuin voor Technische gewassen' aangelegd, de huidige Botanische Tuin. De begrenzing van deze tuin ligt nu net ten westen van de nog bestaande sloot. Oorspronkelijk was de tuin veel groter en liep verder door tussen het Geodesie-gebouw en de sloot achter Mijnbouwstraat 120. Dit deel was bestemd als tuin voor zogenaamde één- en tweejarige gewassen, en had een formele, symmetrische aanleg met rechthoekige vakken en daarmee afwisselende gekromde waterpartijen. Het meest westelijke stuk werd in 1951 opgeofferd voor de nieuwbouw van het Luchtkarteringsinstituut. De resterende tuin werd vereenvoudigde ingericht, maar verwilderde vervolgens. In de jaren '80 werd bijna de hele nog resterende tuin - op één onderdeel na - omgeploegd.
Afbeelding 2.9 Luchtfoto van kort na 1930 gezien naar het zuiden. Linksonder het Geodesie-gebouw. Daarachter de nu bijna compleet verdwenen gewassentuin met formele aanleg. De halfcirkelvormige vijver links op de foto, verbreding van de vroegere poldersloot, bestaat nog.
De stedenbouwkundige structuur is bijna geheel gaaf, alleen de westelijke rand is door aanleg van de Sebastiaansbrug veranderd. Hoewel visueel een forse ingreep is deze brug met haar oprit wel een logische voortzetting van de na 1945 door de bouw van het TU-middengebied belangrijk geworden tracé Michiel de Ruyterweg-Mekelweg.
Het recent gesloopte gebouw Kanaalweg 3 en de aansluitende brandweerkazerne waren latere toevoegingen. De hoogbouw was overigens een belangrijk 'landmark' gezien vanaf de brug, waarmee deze beide naoorlogse veranderingen wel stedenbouwkundig waren gerelateerd.
Van de landschappelijke structuur is vrijwel niets meer aanwezig. Van de vroegere verkavelingsstructuur zijn de richtingen en de richtingsverdraaiing nog aanwezig in de lijn van de Kanaalweg, die van de Mijnbouwstraat, en de lichte gering ertussen. Het enig nog bestaande onderdeel is de sloot achter Mijnbouwkunde met de aansluitende dwarssloot.
De gebouwen zijn in typologisch opzicht nog geheel gaaf, het slopen van enkele (vaak later gerealiseerde) aan- en bijgebouwen heeft dat niet in essentie veranderd.
Groenstructuren. Van de vroegere gewassentuin is nog een klein onderdeel gespaard gebleven, het meest oostelijke deel grenzend aan de dwarssloot. Bij de symmetrische aanleg met drie waterpartijen werd de sloot verbreed tot een halfronde vijver in de lengteas van de tuin. Deze waterpartij bestaat nog, en de oorspronkelijke verdeling van de gewassentuin met in de lengte drie rijen vakken is nog rudimentair aanwezig. De huidige inrichting is echter nogal rommelig.
Langs de sloot staan diverse oudere bomen en struiken, die niet ouder zijn dan 70 tot 80 jaar, en niet tot de oorspronkelijke beplanting van de tuin horen. Over het terrein zijn meerdere niveauverschillen aanwezig, die sporen zouden kunnen zijn van de verdwenen aanleg, met name de vijvers.
Langs de Kanaalweg ligt het bij het Rijn-Schiekanaal horende historische jaagpad. De kenmerkende structuur ervan met de flankerende groenstroken die het pad van weg en water scheiden is nog geheel gaaf.
Beschermd stadsgezicht
In de 'Toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht TU Noord' is als meest waardevolle hoofdkenmerk genoemd: het ensemble van voormalige TU-gebouwen in een ruim opgezet stedenbouwkundig plan, verder ingevuld met bijzondere groengebieden waaronder de Botanische Tuin. Het geheel heeft een hoge cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarde.
Nadere waardenstelling plangebied
Van hoge waarde zijn in dit plangebied:
Cultuurhistorisch waardevol groen
De voormalige gewassentuin grenst aan de Botanische Tuin. De bestaande Botanische Tuin is als cultuurhistorisch waardevol groengebied opgenomen in de 'Beleidsregel cultuurhistorisch waardevolle groengebieden 2013', vastgesteld 8 oktober 2013. Daarin zijn onder andere als karakteristieken genoemd: de samenhang van, en de afwisseling tussen de diverse gedeelten van de tuin; en de formele, symmetrische indeling van enkele delen. De Botanische Tuin is van hoge waarde, omdat deze karakteristieken nog herkenbaar zijn.
De rij bomen en struiken langs de sloot hoort niet tot oorspronkelijke aanleg. Los van hun mogelijke ecologische waarde op zich, hebben zij geen historische waarde gerelateerd aan de verdwenen tuin.
Overige waardevolle onderdelen
Van hoge waarde zijn:
Afbeelding 2.10 Waarderingskaart beschermd stadsgezicht TU Noord.
Gebouwen
De nieuwbouw van ISH vindt plaats binnen een onveranderde stedenbouwkundige hoofdstructuur. Het uit twee U-vormige delen opgebouwde, min of meer gesloten blok sluit typologisch aan op het gebouwtype van Mijnbouwkunde. Afwijkend van de richting van de vier oude gebouwen staat de nieuwbouw in dwarsrichting op de bouwblokrand, parallel aan het middendeel vleugel van Kanaalweg 2B. De rooilijn aan de Kanaalweg springt iets terug van de voorgevel van het Geodesie-gebouw. De essentie van de door rooilijnverspringingen als 'paviljoens' vrijstaande gebouwen is daarmee gehandhaafd.
Stedenbouwkundig is de nieuwbouw duidelijk een latere toevoeging in het bouwblok. Met de hoogbouw op de kop volgt de nieuwbouw de latere naoorlogse verdichting in het bouwblok door zijn voorganger, maar is daarmee vergeleken weer een verdere verdichting. Ten opzichte van de oorspronkelijke ruime opzet is dit een ingrijpende verandering. Deze verdichting wordt gecompenseerd door een hoge inrichtingskwaliteit van de nieuwe pleinen en doorgangen in het westelijke gebiedsdeel, en van het nieuwe park achter de nieuwbouw.
Van het complex Kanaalweg 2b is een klein deel gesloopt ten gunste van het nieuwe openbare binnenplein. Het gaat om het zogenaamde IJzervrije gebouw, dat deel uitmaakt van het Rijksmonument. In 2004 is hierover met de Rijksdienst afgesproken dat voor toekomstige ontwikkelingen in dit gebied dit bouwdeel gesloopt kon worden, mits er programmatisch en/of stedenbouwkundig reden voor zou zijn. Dat is vastgelegd in het 'Werkboek beeldkwaliteit TU Noord'. Sloop van dit bouwdeel is toegestaan omdat daar de toegevoegde waarde van de nieuwe openbare ruimte tegenover staat. De sloop is inmiddels uitgevoerd.
Groenstructuren
De nieuwbouw en functieveranderingen in bestaande gebouwen hebben geen consequenties voor de historisch waardevolle sloot. Het resterende groen achter Kanaalweg 4 zal voor een deel worden bebouwd, en voor het overige opnieuw ingericht worden als park. De sloot blijft onveranderd behouden en heeft daarom de bestemming Water gekregen.
Binnen de enkelbestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' bestaat er in principe een vrije inwisselbaarheid met andere hierin toegelaten bestemmingen. Er is flexibiliteit in de inrichting op detail, ook na realisatie van de inrichtingsontwerpen van DUWO, gemaakt door bureau Lubbers.
Het plangebied wordt aan de west-, zuid- en oostzijde begrenst door wijkontsluitingswegen, respectievelijk de Michiel de Ruijterweg/St. Sebastiaansbrug, het Mijnbouwplein, de Mijnbouwstraat en de Julianalaan (deel Julianalaan-noord). De auto-ontsluiting van het plangebied verloopt via de Mijnbouwstraat. Ook ander verkeer als expeditieverkeer en bussen voor het Science Centre zullen hier TU Noord binnenkomen.
Komende jaren staan diverse infrastructurele werkzaamheden gepland voor de St. Sebatiaansbrug, de Mijnbouwstraat (instellen tweerichtingsverkeer) als de kruising Mijnbouwstaat/Julianalaan (realisatie rotonde Poortlandplein). Uit onderzoek blijkt dat de realisatie van de mix aan functies dat op basis van dit het bestemmingsplan maximaal zal worden toegestaan, er nu en in de toekomst niet toe zal leiden dat de verkeersintensiteit van omliggende wijkontsluitingsweg de maximale capaciteit overschrijdt. De toekomstige verkeerstructuur in de omgeving van plangebied biedt voldoende capaciteit voor het afwikkelen van het autoverkeer als gevolg van deze ontwikkeling.
Aan de noordoostelijke rand van het plangebied bij de Botaniestraat ligt een planologisch relevante rioolleiding. Aan de zuidkant van het plangebied bij de Mijnbouwstraat ligt eveneens een rioolleiding. Deze leiding ligt net buiten het plangebied maar de beschermingszone daarvan valt wel binnen het plangebied. De leidingen c.q. beschermingszones daarvan zijn op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming. De overige kabels en leidingen voor verschillende nutsvoorzieningen worden bij het bouwrijp maken van het terrein voor zover nodig omgelegd of verwijderd.
De groenstructuur in het plangebied bestaat uit een bomenlaan bestaande uit oude platanen ter hoogte van de Kanaalweg. Het groengebied (de voormalige gewassentuin) dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplangebied, is in de Nota Groen aangeduid als ecologisch kerngebied en bestaat uit een ruige extensief beheerde grasvegetatie en enkele bossages. Het kerngebied biedt biotoop voor met name algemene grondgebonden kleine zoogdieren, vogels en insecten.
Afbeelding 2.11 Groenstructuur
Het voorliggende bestemmingsplan maakt in de bestaande ecologische structuur die via de Kanaalweg loopt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Monumentale bomen zijn op de verbeelding aangegeven en maken deel uit van het toekomstige beeld. Het ecologisch kerngebied en de overige openbare ruimte in het bestemmingsplangebied zullen opnieuw worden ingericht, waarbij de componenten groen en ecologie expliciet geïntegreerd zijn in het ontwerp. Met de nieuwe inrichting wordt een ecologisch interessant gebied gecreëerd in de vorm van een park met o.a. wadi's en natuurvriendelijke oevers (nvo's). In het nieuwe park keren de oorspronkelijke biotopen grasland en bossages terug in het ontwerp, en worden deze aangevuld door diverse biotopen (watergangen met diverse diepten, nvo, struiken, laanvormige beplanting) die in de huidige situatie niet of minder aanwezig zijn in het binnenterrein. Hierdoor kan een ecologisch divers gebied ontstaan, wat zeker voor algemene soorten geschikt biotoop biedt. Door de bouw van een nieuw gebouw (ISH) neemt het oppervlak van het kerngebied af. Compensatie is echter niet aan de orde omdat de kwaliteit van groen en ecologie in het gehele bestemmingsplangebied per saldo verbeterd zal worden.
Uit vrijwel alle plandocumenten die de laatste jaren zijn opgesteld in overleg met gemeente, bewoners, TU Delft en ontwikkelaars blijkt dat voor TU Noord een levendig en divers gebied wenselijk is. De afzonderlijke programma-onderdelen gaan een synergie met elkaar aan: ze zullen elkaar versterken en aanvullen. Het programma wordt zo ingepast dat er een gebied ontstaat dat gedurende de hele dag gebruikt zal worden; wonen, bedrijven, horeca en maatschappelijke functies zullen daar aan bijdragen. Op deze locatie komen de thema's werken, wonen en ontmoeten samen: dit programma zal er mede voor zorgen dat de Technologische Innovatie Campus in TU Noord aanhechting zal vinden bij de stad en bij de TU.
Afbeelding 2.12 Synergie programma
Programma bebouwing
Een deel van de functies dat nu in het gebied aanwezig is, blijft behouden. Het gaat om de functies in het Science Centre, het Mijnbouwplein en de Dynamohal.
De vanuit de MER voor dit gebied mogelijke 200-400 studentenwoningen worden in het plangebied ingepast. Daarbij ligt de nadruk op huisvesting voor buitenlandse studenten, waaraan grote behoefte is zoals de woonvisie omschrijft. In Delft is het plangebied de perfecte plek voor een dergelijk programma vanwege de ligging tussen de stad en de TU.
Kanaalweg 2b wordt gerenoveerd en verbouwd tot studentenhuisvesting aan de Kanaalweg en het kantoor van DUWO aan het binnenplein.
Prof. Snijdersstraat 2 (het ketelhuis) behoeft renovatie en herbestemming. De gewenste functies die vanuit Creative City (zie paragraaf 3.5.1 Masterplan TIC Delft 1.0) en de MER omschreven zijn kunnen ook in dit gebouwen hun plek krijgen: bedrijven, huisvesting, horeca en maatschappelijke functies.
Afbeelding 2.13 Impressies nieuwbouw ISH en nieuwe functie Kanaalweg 2B
Het binnengebied heeft aantrekkende functies nodig om het levendig te maken. Horeca is een functie die deze aantrekkende werking zal bewerkstelligen. Horeca creëert een centrale plek waar ontmoeting mogelijk is, een plek waar bewoners, medewerkers, passanten en buurtbewoners gebruik van kunnen maken.
De huidige woning in het voormalige diensthuisje (Prof. Schermerhornstraat 7) kan in het gebied ingepast worden als de privésfeer van de woning zo veel mogelijk gewaarborgd blijft. Door de centrale ligging is horeca of een maatschappelijke functie op deze plek in de toekomst ook een optie. In het plan wordt rekening gehouden met deze mogelijke functiewijziging.
Programma buitenruimte
De organisatie van de buitenruimte zal bijdragen aan een heldere structuur van het gebied. Heldere routes voor auto's, fietsers en voetgangers zullen het gebied verlevendigen. Het gebied zal openbaar toegankelijk zijn zodat de levendigheid bevorderd wordt: bewoners, medewerkers, passanten en buurtbewoners kunnen in het gehele gebied een doorgang vinden. De plekken in de buitenruimte zullen een goede verblijfkwaliteit hebben.
Vanuit de MER en Groen-Blauw worden een waterbergingsfunctie en een ecologische functie aan het gebied toegekend. De stukken omschrijven de wens dat deze functies ook beleefbaar zijn. Dit betekent dat een groen gebied ingepast zal worden waarin verbleven kan worden en waar routes doorheen zullen lopen. Aan de vergunning voor ISH is gekoppeld dat het park wordt ingericht conform de inrichtingstekeningen. Het ISH kan pas in gebruik worden genomen na aanleg van het park en de vereiste waterberging.
Verdeling verkeersgebied - verblijfsgebied
In de openbare ruimte is een driedeling gemaakt om helder te maken waar het verblijfsgebied is waar auto's niet komen op de verharde terreinen. En auto's mogen ook niet overal parkeren waar ze wel mogen rijden:
- Verblijfsgebied
Hier mogen geen auto's (alleen laden en lossen en calamiteiten) komen maar alleen langzaam verkeer. Dit betreffen het centrale plein, de binnenhof van het ISH gebouw en de doorgang naar de Kanaalweg. In dit bestemmingsplan wordt dit voor het plein geregeld.
- Verkeersgebied, met aanduiding parkeren toegestaan
In het plangebied ligt een aantal parkeerterreinen: achter Mijnbouwplein 11, achter het Science Centre, tussen de dynomahal en Kanaalweg 2b en voor Kanaalweg 2b. De parkeerplaatsen binnen het plangebied zullen middels een separaat besluit aan de openbaarheid worden onttrokken.
- Verkeersgebied, parkeren niet toegestaan
De verbindende zones tussen de parkeerterreinen moeten vrij blijven van geparkeerde auto's. Het entreegebied vanaf de Mijnbouwstraat is de ontvangstruimte van het gebied. Van daaruit kunnen auto's naar het parkeerterrein achter het Science Centre en achter Mijnbouwplein 11. Laatstgenoemd terrein en de parkeerplaatsen bij Kanaalweg 2b worden met elkaar verbonden door de Prof. Snijdersstraat. Deze parkeerplaatsen zijn enkel vanuit het entreegebied te bereiken en niet vanaf de Kanaalweg. In de Prof. Snijderstraat mag niet geparkeerd worden.
Afbeelding 2.14 Verdeling verkeersgebied - verblijfsgebied
Omgeving plangebied
Buiten het plangebied zijn plannen voor verandering van het openbare gebied: de Kanaalweg, de Mijnbouwstraat en de St.sebastiaansbrug. deze onderdelen maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar worden voor het totaalbeeld wel hieronder beschreven.
De gemeente heeft plannen om de Kanaalweg te herprofileren. Er is in ieder geval een knip gewenst zodat door de Botaniestraat en op een deel van de Kanaalweg geen autoverkeer meer kan rijden richting het plangebied. De Kanaalweg zal daar dan in de toekomst meer de sfeer van een groene boulevard krijgen. De Kanaalweg rijgt verschillende functies aan elkaar. De platanenlaan is het verbindende element tussen deze functies. De bebouwing aan de Kanaalweg is georiënteerd op het kanaal.
Afbeelding 2.15 Kanaalweg
Ook de Mijnbouwstraat krijgt in plannen van de gemeente een nieuw profiel. De straat zal van een éénrichtingsweg naar een tweerichtingsweg omgevormd worden. Aan beide zijden komen dan fietspaden. In de plannen voor de Mijnbouwstraat kunnen touringcars voor bezoekers (scholen en groepen) in de toekomst niet meer direct voor het Science Centre halteren. Het stedenbouwkundig plan voorziet erin dat deze bussen kunnen stoppen, om mensen te halen of brengen, in het entreegebied, tussen het Science Centre en Mijnbouwplein 11.
Er zijn plannen om de Sebastiaansbrug te vervangen. Er zal in de toekomst een tram over de brug rijden en de brug zal mogelijk worden verhoogd. Tussen de Sebastiaansbrug en het plangebied (Kanaalpad) verdwijnt in deze plannen het fietspad. Dit betekent dat fietsers vanaf het Mijnbouwplein een route over de brug zullen moeten nemen of door het plangebied, maar niet meer over het Kanaalpad naar de Kanaalweg. De parkeerplaatsen aan het Kanaalpad zullen hier verdwijnen.
Het toepassen van het concept van Creative City - het bij elkaar plaatsen van bedrijven, (studenten)-woningen en maatschappelijke functies in karakteristieke bebouwing in de stad - zal er in TU Noord voor zorgen dat verschillende functies elkaar alsook het gebied gaan versterken. De invulling en locatiekeuze van het programma zullen bewerkstelligen dat het gebied levendig wordt, een gebied dat op alle momenten van de dag gebruikt wordt en dat aansluit op de maatschappelijke activiteiten van de stad en de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de TU.
De behoefte aan studentenwoningen in Delft Zuid-Oost zal op deze plek ingevuld worden door de bouw van de International Student Housing (ISH). De vergunning voor het ISH is inmiddels verleend. De locatiekeuze van het programma en de situering van entrees van de huidige en toekomstige bebouwing (de ISH en de toekomstige van DUWO in Kanaalweg 2b) zal zo zijn, dat de ruimte tussen deze gebouwen als plein gaat werken.
Het plein zal centraal in het binnengebied liggen en krijgt de functie van centrale ontmoetingsplek. De ligging van horeca aan deze pleinruimte zal er voor zorgen dat de levendigheid vergroot wordt. Omdat het gebied tussen de TU en de stad ligt, zal de horeca een goed tussenpunt worden voor onder meer studenten die een bestemming in de binnenstad hebben en van de TU vandaan komen. De centrale ligging van plein en horeca in het gebied zelf en tussen de stad en de TU zal er voor zorgen dat niet alleen medewerkers en bewoners van het gebied gebruik zullen gaan maken van deze plek, maar ook passanten en omwonenden.
De nieuwbouw van ISH en de functieveranderingen binnen de bestaande gebouwen brengen een levendig en divers programma in het hart van het gebied. Naast studentenwoningen en horeca zullen er diverse aanvullende voorzieningen voor studenten komen. In de ISH worden ruimtes aangeboden die gebruikt kunnen worden door studenten, bijvoorbeeld voor vergaderingen van studenten- of studieverenigingen, educatieve bijeenkomsten. Ook studentenbedrijfjes kunnen zich organiseren binnen de ISH. Bedrijven in het (plan)gebied maken onderdeel uit van Creative City van de Technologische Innovatie Campus (TIC) Delft. In meerdere panden binnen het (plan)gebied zijn deze bedrijven nu al gevestigd. In panden als het Ketelhuis en het diensthuisje zal er de mogelijkheid zijn om functies uit Creative City in te passen. Bedrijven kunnen profiteren van elkaars aanwezigheid en kennis. Ook bedrijven en bewoners (studenten, phd's) zullen in dit gebied van elkaars kennis en vaardigheden gebruik kunnen maken. De synergie tussen de TU, bedrijven en studenten kan op deze plek dus optimaal plaatsvinden.
Het park komt te liggen op de plek waar nu een drassig grasveld (de voormalige gewassentuin) aanwezig is. Dit aanwezige groen krijgt een flinke kwaliteitsimpuls zodat dit gebied dienst kan doen als ecologische functie, een waterbergingsfunctie en als verblijf- en wandelgebied. Het heeft qua ligging de potentie om het plangebied te verbinden met de Botanische tuin of het Science Centre. De achterzijde van het Science Centre zal dan meer aansluiten bij de ecologische functie van het park en bij de Botanische tuin.
De uitstraling van de nieuwe bebouwing en de nieuwe buitenruimte van het gehele plangebied zal ook zijn uitwerking hebben op de Botanische tuin en het Science Centre. Het gebied zal een meer representatieve uitstraling krijgen. De relatie tussen het gebied van DUWO en de TU zal in het plan onder meer verankerd worden in de logistiek: parkeerplaatsen van het Science Centre uit het entreegebied en gedeeltelijk vanuit het achterterrein van het Science Centre zullen verdwijnen. Deze parkeervraag wordt opgelost op het terrein van DUWO.
Daarnaast zullen de touringcars voor bezoekers van het Science Centre de mogelijkheid krijgen om te halteren in het plangebied. Bezoekers en medewerkers van het Science Centre zullen in de toekomst dus in een representatief gebied binnenkomen.
Afbeelding 2.16 Routing verkeer
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare verplichting. De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven (1) dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, (2) in hoeverre de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en (3) als de ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden in hoeverre de locatie passend wordt of is ontsloten.
De beoogde ontwikkeling in het plangebied bestaat voor een belangrijk deel uit het flexibiliseren van de gebruiksmogelijkheden van bestaande (deels) monumentale bebouwing in het noordelijke TU gebied. Door deze bestaande panden ruimere invullingsmogelijkheden te geven wordt eventuele leegstand op termijn voorkomen en wordt verzekerd dat de bebouwing een functionele invulling behoudt.
De beoogde ontwikkeling maakt daarbij onderdeel uit van een bredere ontwikkeling gericht op versterking van de kenniscampus in de stad. Een voldoende aanbod van (internationale) studentenwoningen met bijbehorende voorzieningen (o.a. horeca) en faciliteiten voor kennisintensieve bedrijven en ruimten voor start-ups behoort daartoe. De beoogde ontwikkeling krijgt daarmee regionale betekenis en voorziet daardoor in de regionale behoefte om Delft als kenniscluster verder te versterken. Dit gebied wordt in Delft gezien als zogenoemde stepping stone tussen de TU campus en de binnenstad, een nu nog ontbrekende verbinding waardoor de uitwisseling tussen beide belangrijke gebieden beter tot stand kan komen.
Wonen
Het bestemmingsplan voorziet in het flexibiliseren van de gebruiksmogelijkheden van bestaande bebouwing en onlangs vergunde bebouwing zoals het nieuw te realiseren gebouw ISH en de omvorming van Kanaalweg 2b. Het aantal van respectievelijk 332 en 47 studentenwoningen blijft in het bestemmingsplan in beginsel ongewijzigd. Binnen het gebouw ISH kunnen, onder bepaalde voorwaarden, extra studentenkamers worden toegestaan. De flexibiliteit zit verder met name in de niet-woonfuncties. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking voor genoemde woningen heeft reeds plaatsgevonden bij de eerder verleende omgevingsvergunningen. Volledigheidshalve wordt hierna nog kort ingegaan op de laddertoets.
In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden' en zal worden opgenomen in het herijkte Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP). Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in dit plangebied is in het regionale programma opgenomen.
In het kader van de regionale afstemming is de regionale woningbehoefte onderzocht door middel van een woonbehoefteonderzoek (de 'Grote Woon Test Haaglanden' (GWT), voorjaar 2013). Uit het onderzoek blijkt dat het regionale programma en de woningbehoefte met elkaar in evenwicht zijn. Door de crisis is het bouwtempo vertraagd. Dat betekent echter niet dat de woningbehoefte is weggevallen. Het regionale programma voorziet in de periode tot en met 2019 in 31055 woningen (netto). Uit het onderzoek blijkt dat dit aantal aansluit bij de vraag. In het regionale programma is voor Delft uitgegaan van 3508 woningen (waaronder de woningen in het onderhavige plangebied).
Kantoren
In de plint van het ISH gebouw is met de reeds verleende omgevingsvergunning de mogelijkheid gecreëerd voor circa 375 m2 kantoorgebruik. In het bestemmingsplan worden geen extra m2 kantoorfunctie gecreëerd. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking voor genoemde kantoorfunctie heeft reeds plaatsgevonden bij de eerder verleende omgevingsvergunningen. Volledigheidshalve wordt hierna nog kort ingegaan op de laddertoets. Deels bestaat behoefte aan kantoorgebruik ten dienste van de gerealiseerde studentenhuisvesting. Deels is er behoefte aan zelfstandig kantoorgebruik ter bevordering van de synergie tussen verschillende functies in het plangebied. In de bestemming Gemengd wordt - naast de 375 m2 aan nieuwe kantoorfuncties in het ISH - nog 1.475 m2 kantoorfunctie toegestaan. Dit is opgenomen ten behoeve van het bestaande kantoor van Fabrique in de Dynamohal met een oppervlak van 900 m2 en het bestaande aanwezige kantoorgebruik in de kantoorvilla aan Kanaalweg 2b met een oppervlak van 570 m2. Daarnaast heeft het bestaande kantoor waar DUWO zich zal gaan vestigen de bestemming Kantoor gekregen (het betreft 2.300 m2 kantoor en 275 m2 vergaderruimte). De beperkte omvang van maximaal 375 m2 nieuwe kantoren valt binnen de marges die in de provinciale verordening 'Visie op Zuid-Holland' worden gehanteerd die kantoorbebouwing buiten de zogenaamde concentratielocaties mogelijk maken.
Maatschappelijke functies e.a.
Zoals hierboven al vermeld is, bestaat de ontwikkeling voor een groot deel uit het flexibiliseren van de gebruiksmogelijkheden van bestaande bebouwing in het bestaand stedelijk gebied. Binnen de bestemming Gemengd worden naast studentenhuisvesting en kantoren ook maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, bedrijvigheid en horeca toegestaan. De genoemde functies zijn binnen de bestemming Gemengd uitwisselbaar. Dat geeft de eigenaar de keuzevrijheid om de panden van een geschikte functie te voorzien. Het betreft de volgende panden:ISH, de villa van Kanaalweg 2b, de dienstwoning, de Dynamohal en het ketelhuis. Afgezien van het ISH zijn dit allemaal monumentale gebouwen die multifunctioneel te gebruiken zijn.
Het toegestaan aantal vierkante meters van deze functies is gelimiteerd. Maatschappelijke dienstverlening mag maximaal 1700 m2 bedragen, horeca maximaal 1125 m2 waarvan maximaal 400 m2 restaurantfunctie, dienstverlening en/of bedrijven samen maximaal 1000 m2 en fitness maximaal 400 m2. Er is daarmee, in beperkte mate, ruimte voor deze functies. Door de bestaande panden ruimere invullingsmogelijkheden te geven wordt eventuele leegstand op termijn voorkomen en wordt verzekerd dat de bestaande bebouwing een functionele invulling behoudt of kan krijgen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande voorziet de ontwikkeling in een regionaal afgestemde behoefte. Binnen het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied, is sprake van herstructurering (sloop) en transformatie van bestaande bebouwing (andere/ruimere functies) en het toevoegen van één nieuw gebouw met verschillende functies. Hiermee voorziet het plan in zorgvuldig (her)gebruik van de beschikbare binnenstedelijke ruimte.
Afbeelding 2.17 Stepping stone TU Noord
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport).
Het bestemmingsplan geeft mede invulling aan de regionale doelstelling van een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven.
Het regionaal beleid voor bedrijventerreinen is vastgelegd in een bedrijventerreinenstrategie onder de titel 'Ruimte voor ondernemend Haaglanden', die periodiek wordt geëvalueerd en opnieuw wordt geformuleerd. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor bedrijventerreingebonden ondernemingen tot 2020 met elkaar in evenwicht te houden, op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode. Voor de periode 2007-2020 is voor Delft een realisatie van 33,5 ha bedrijventerrein geraamd, bestaande uit 20,5 ha op bestaande terreinen en 13,0 ha op nieuwe locaties, waarbij de werklocaties worden (her)ontwikkeld volgens de werkprofielen 1e klas bedrijvenpark, R&D, modern bedrijventerrein, werkterrein en logistiek centrum.
In het bestemmingsplangebied is in beperkte mate ruimte voor bedrijvigheid ingeruimd. Het betreft bestaande bebouwing die een meer flexibele gebruiksmogelijkheid toegewezen krijgt. Gelet op de beperkte omvang van de bedrijfsmatige aanwending van deze ruimte, de maximaal toegestane milieucategorie (cat. 1) en het gegeven dat het geen bedrijventerrein gebonden ondernemingen zijn die van deze vestigingsmogelijkheid gebruik zullen maken, treedt er geen strijdigheid op met de regionale bedrijventerreinenstrategie.
De Zuidvleugel is met 3,2 miljoen inwoners, een bruto regionaal product van 128 miljard euro en een groot potentieel aan kennis, innovatiemogelijkheden en ondernemende kracht een belangrijke peiler van de Nederlandse economie. De Zuidvleugel beschikt over een aantal zeer krachtige, internationaal concurrerende sectoren waarmee de regio een belangrijke bijdrage levert aan de economie van Nederland. De diversiteit van de economie is een belangrijke kracht van de Zuidvleugel. De Zuidvleugel beschikt over veel economisch potentieel. Om de Zuidvleugel verder te ontwikkelen tot Europese topregio is gezamenlijke actie en inzet nodig. Het Uitvoeringsprogramma van de Economische Agenda Zuidvleugel kiest voor het verder versterken van de economische pijlers in de Zuidvleugel: de transitie van het Haven Industrieel Complex, de verduurzaming van de Greenports, de campusontwikkeling en kennisvalorisatie rond de universiteiten en kennisinstellingen, en de groei van de kennisintensieve en zakelijke dienstverlening in het stedelijk gebied.
Het bestemmingsplan faciliteert een verdere versterking van de campusontwikkeling door enerzijds huisvesting te bieden voor (buitenlandse) studenten en anderzijds mogelijkheden voor bedrijfshuisvesting voor innovatieve bedrijvigheid.
Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden bovengenoemde Provinciale Structuurvisie (2010) en de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010) en de herzieningen daarvan ingetrokken. De VRM is, net als de Verordening en het Programma, op 1 augustus 2014 inwerking getreden.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Beter benutten en opwaarderen van wat er is
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
Verbeteren van ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. De essentie van deze rode draad is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is op de kwaliteitskaart van de VRM aangewezen als 'stedelijk centrumgebied' en 'steden en dorpen'.
Stedelijk centrumgebied
Het stedelijk centrumgebied is een gebied waar multimodale knooppunten, kenniscentra, voorzieningen en gevarieerde woon- en werklocaties bij elkaar komen.
Steden en dorpen
Steden en dorpen
Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de VRM.
Het Programma Ruimte is parallel aan de VRM, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. Dit programma kent, net als de VRM, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk provinciaal beleid.
De vier rode draden die beschreven zijn in de VRM en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma Ruimte. Het gaat om:
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is 'ja, mits'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
De provincie hanteert het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Net als het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Bro voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven:
De ladder voor duurzame verstedelijking is verder uitgewerkt in paragraaf 2.2.3.
De beleidsvisie 'Beleidsvisie en Uitvoeringsstrategie Regionale Economie en Energie 2012-2015' is de vertaling van de Ecomische Agenda Zuidvleugel naar de provincie. De provincie streeft naar een innovatieve en kennisgedreven economie die mee kan spelen op Europese schaal.
Zuid-Holland kent een relatief groot aantal locaties waar kennisintensieve bedrijvigheid en kenniswerkers zijn geconcentreerd rondom een universiteit, kennisinstituut of groot bedrijf. Deze locaties vormen samen de kennisas. De twee belangrijkste locaties op de Kennisas zijn het Leiden Bio Science Park en het Technologisch Innovatief Complex Delft.
De verdere ontwikkeling van de Kennisas en meer specifiek van de campussen, die een belangrijk onderdeel van de kennisas uitmaken, is vooral voorwaardenscheppend. Campussen hebben een gunstige invloed op de uitwisseling van kennis, mensen en middelen en vergroten het innoverende vermogen van actoren (bedrijven) op de campus. Campussen zijn een broedplaats voor de ontwikkeling van kennisintensieve bedrijvigheid.
De twee campussen in Zuid-Holland hebben een focus op rode biotechnologie (Leiden) en op Clean Technology (Delft). Kennis en innovatieve toepassingen die hier worden ontwikkeld kunnen worden toegepast in sterke clusters als het HIC en de Greenports.
De verwachte groei van de campussen kan slechts worden gerealiseerd door een gezamenlijke betrokkenheid en inzet van diverse publieke en private partijen en een integrale aanpak met zowel inzet op harde factoren (ruimte, ontsluiting) als zachte factoren (zoals versterken organiserend vermogen, aanjagen van innovatie en financiering van op technologische innovatie gerichte bedrijven).
De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen voor een gedeelte of voor het gehele grondgebied van de gemeente Delft en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie vormt daarmee een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen, zoals bestemmingsplannen. In de structuurvisie wordt aangegeven op welke wijze Delft nieuwe ontwikkelingen kan inzetten om de ruimtelijke kernkwaliteiten van Delft - die van de stad een aantrekkelijke stad maken - verder te verrijken en te versterken. Beschreven wordt hoe Delft wordt gezien in 2030, hoe wordt omgegaan met de ruimte in de stad en met welke projecten en maatregelen dat kan worden gerealiseerd.
Het streefbeeld dat Delft ruimte biedt voor ontplooiing, ruimte om plezierig te wonen, ruimte voor bedrijvigheid en ruimte voor vernieuwing heeft ze vertaald in een missie, die leidraad is bij het maken van keuzes voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van Delft. De missie bestaat uit 3 delen:
De visie geeft verder aan dat Delft internationaal bekend staat om de Technische Universiteit (TU), haar excellente kennisinstituten en gerelateerde innovatieve kennisbedrijven op het gebied van water- en deltatechnologie, duurzame energievoorziening, biotechnologie en nanotechnologie en ict. Delft wil deze positie versterken door in de stad letterlijk ruimte te creëren voor activiteiten die deel uitmaken van het Technologisch Innovatieve Complex Delft (TIC-D), later aangepast als Technologische Innovatie Campus, en voor passende woonmilieus voor mensen die werk vinden bij de TU, in de kennisinstituten en -bedrijven en voor (internationale) studenten. Maar ook door de aanwezige voorzieningen in het gebied te versterken en te zorgen voor een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit van het gebied, inclusief de bijbehorende openbare ruimte. Het TIC-D is de term waarmee de samenballing van kennis en concentratie van kenniswerkers, kennisbedrijven, wetenschappers, kennisinstituten en onderwijs op een paar vierkante kilometer in Delft wordt aangeduid. Het zwaartepunt van het economische beleid is de dynamiek en groeikracht van dit geheel volop de ruimte te geven. Delft wil de ruimtelijke samenhang van het TIC-D met de stad vergroten en de bereikbaarheid verbeteren door de ontsluiting per openbaar vervoer, per fiets en over de weg te verbeteren.
Ruimtelijk is het TIC-D verdeeld over de gehele stad. De grootste concentratie van activiteiten is te vinden in het zuidoosten van de stad waaronder het gebied waar de TU-Delft zich bevindt. Dit gebied (het zuidoosten van de stad) bevat een aantrekkelijke woonomgeving voor studenten, onderzoekers, kenniswerkers en docenten en anderen die zich in het gebied thuis voelen. Een fors aantal werknemers en studenten komen dagelijks in dit gebied. Zij maken gezamenlijk gebruik van uiteenlopende voorzieningen die bij hun werkstijl passen. Nieuwe functionele verbindingen tussen de aanwezige instellingen en bedrijven komen mede hierdoor tot stand.
Met het stedenbouwkundig plan en de (ver)bouwplannen wordt aan de leegkomende panden en een langdurig braakliggend terrein een invulling gegeven die past binnen de doelstellingen van de Structuurvisie; het plan ondersteunt de missie Delft als dynamische stad. Met de studentenhuisvesting wordt een (indirecte) bijdrage geleverd aan innovatieve kenniseconomie, een van de dragers van de Delftse economie. Het plan past uitstekend in de omgeving van het plangebied, de campus van de TU Delft. Gesteld kan worden dat het plan niet in strijd is met de Structuurvisie.
Masterplan TIC Delft 1.0
In maart 2011 is het Masterplan TIC Delft 1.0 vastgesteld: een gezamenlijke visie van de TU Delft en de gemeente Delft op het zuidoostelijk deel van Delft genaamd 'Technologische Innovatie Campus Delft'. De ambitie die daarin wordt verwoord is: Delft als hart van de Europese innovatieregio Rotterdam - Delft - Leiden, waarbij de focus ligt op duurzame en medische technologie. Hierbij is uitgegaan van verschillende vestigingsmilieu's. Om deze ambitie te realiseren is in het masterplan een programma van projecten opgenomen.
TU Noord is onderdeel van Creative City. TIC kan hier goed worden aangehecht op de stad. Dat is mogelijk door de transformatie van verouderde gebouwen van de TU te benutten en door het toevoegen van woonfuncties. Vanuit de woonvisie Delft wordt er op gewezen dat in de transformatieslag voldoende ruimte dient te worden gecreëerd voor studentenhuisvesting. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de huisvestingswensen van expats en kenniswerkers. De toename van de huisvestingsbehoefte van studenten wordt veroorzaakt door de grote toename van het aantal belangstellende buitenlandse studenten evenals Nederlandse studenten uit andere delen van het land. Uit de meeste onderzoeken blijkt dat buitenlandse studenten graag in een campusachtige setting wonen, tussen andere studenten en nabij de studiefaciliteiten. Situering van woonplekken in Delft Zuidoost is dus vanzelfsprekend.
Het onderwijs is steeds meer ingesteld op internationalisering met Bachelors en Masters, zodat meer studenten voor twee jaar naar Delft komen. De behoefte van aan de TU gelieerde werknemers, zoals expats, is een bijzondere. Deze mensen verblijven gemiddeld drie jaar in Delft. In de woningvoorraad moet voldoende ruimte zijn om deze tijdelijke werknemers goed te kunnen huisvesten. Bij een zeer krappe markt vallen deze groepen snel buiten de boot. Zonder goede primaire faciliteiten zoals huisvesting, komen deze werknemers niet.
Naast huisvesting vraagt Creative City ook om een mengeling aan functies. Op dit moment zijn in de gebouwen Mijnbouwplein, Science Centre en Dynamohal diverse creatieve bedrijfjes gevestigd. Daarnaast bevinden zich in TU Noord ook het Science Centre zelf en de Botanische tuin. Deze mix van functies is de kracht van Creative City en zorgt voor levendige gebieden. Doordat bedrijven, (studenten)woningen en maatschappelijke functies samen in een gebied aanwezig zijn, kunnen ze elkaar versterken en kunnen ze ook samenwerkingsverbanden aangaan. TU Noord is door de ligging tussen stad en TU de perfecte locatie om een dergelijke synergie te bewerkstelligen. Door het mogelijk maken van flexibel programma passend bij Creative City ontstaat er een gebied dat op alle momenten van de dag gebruikt kan worden.
In 2005 is de nota 'Bouwhoogten Delft' vastgesteld. Het beleid heeft drie doelstellingen:
In de nota zijn de mogelijkheden voor nieuwe hoogbouw onderzocht en vastgelegd.
Het nieuw te realiseren International Student House is qua maatvoering relevant voor deze nota. Zoals reeds eerder aangegeven is hiervoor al een omgevingsvergunning verleend. Wat dat betreft hoeft deze ontwikkeling in het kader van dit bestemmingsplan niet meer getoetst te worden. Volledigheidshalve wordt hier nog het volgende over aangegeven.
In lengte en breedte is het ISH in grote mate gelijk aan de voormalige bebouwing. Met betrekking tot privacy, zonlichttoetreding, uitzicht en windhinder zijn dus geen noemenswaardige veranderingen te verwachten. Desalnietteminen zijn een drietal onderzoeken gedaan die de inpassing van het gebouw nader hebben onderzocht met betrekking tot windhinder (LBP-Sight, 19 mei 2015), bezonning (LBP-Sight, 27 augustus 2014) en akoestiek wegverkeer (LBP-Sight, 20 februari 2015). Deze onderzoeken worden nader besproken in hoofdstuk 6 van deze toelichting. De conclusie is dat het gebouw past binnen de Nota Bouwhoogten Delft.
Op 15 september 2009 is de Visie openbare ruimte Delft vastgesteld. Deze Visie is een uitwerking van de Ruimtelijke Structuurvisie Delft (RSVD) en volgt de thema's (verbonden, duurzaam en dynamisch) die ook de RSVD als leidraad heeft. De nota geeft een samenhangende visie op de verschillende sectorale ambities op het gebied van openbare ruimte en legt het verband tussen deze ambities en de kenmerken van onderdelen van de stad. De visie benoemt opgaven en ambities en vormt de onderlegger en het toetsingskader voor projecten, programma's en toekomstig beleid in de openbare ruimte. In deze paragraaf worden de belangrijkste genoemd; die punten waarmee dit gebied of thema voorop staat in het vervullen van de betreffende ambitie.
Het huidige binnengebied van TU Noord ontbeert een heldere structuur, gebruiks- en verblijfskwaliteit. Het kent geen duidelijke functie en fungeert momenteel als restgebied tussen de huidige bebouwing. Hierdoor vormt het nu nog een onaantrekkelijk gebied dat de stad weinig te bieden heeft. Met de nieuwbouw van de ISH, de revitalisatie van de huidige gebouwen en de herinrichting van de stedelijke ruimte wordt hier verandering in gebracht. Het binnengebied krijgt een duidelijke functie en gaat onderdeel uitmaken van de ontsluiting van de aanliggende gebouwen. Een mix aan functies en een heldere routing in en door het gebied dragen zorg voor een actief gebruik van de openbare ruimte. Niet alleen voor de directe gebruikers (bewoners en werkenden), maar ook voor passanten en omwonenden ontstaat een levendig gebied met een grote aantrekkingskracht en hoogwaardige verblijfskwaliteit, een gebied dat actief onderdeel uitmaakt van het stedelijk weefsel.
Naast de integrale opzet vanuit het campuskarakter zijn er ook nog eisen en ambities vanuit de Schie als cultuurhistorische lijn en doorgaande drager. De Visie OR Delft geeft aan: oevers van de Schie in te richten t.b.v. recreatie, verblijf en ontmoeten. Zorgvuldig omgaan met de relatie tussen bebouwing en openbare ruimte, autoverkeer langs deze lijnen zoveel mogelijk beperken. Met het aanleggen van ruimte en faciliteiten voor verblijf, zal het gebruik toenemen.
Het plan geeft op kwalitatieve wijze invulling aan de gestelde ambities uit de Visie Openbare Ruimte.
In de Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat Delft inzet op de verdere ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Voor het woonbeleid betekent dit dat kenniswerkers, (startende) ondernemers en (buitenlandse) studenten voldoende mogelijkheid moeten hebben zich in Delft te vestigen en te huisvesten. De activiteiten van TU en hogescholen en de hieraan verbonden bedrijvigheid spelen zich hoofdzakelijk af in het zuidoostelijk deel van de stad en daarom bestaat ook bij veel studenten en kenniswerkers de wens zich in deze omgeving te kunnen huisvesten. Naast de ambitie van de gemeente Delft deze behoefte te faciliteren leiden ook de beperkte mogelijkheden tot verdichting elders in de stad tot de keuze een behoorlijk aandeel van de woonopgave in Delft Zuidoost te realiseren. Juist in dit deel van Delft is nog sprake van enige ruimte voor ontwikkelingen.
De tweede ambitie genoemd in de Woonvisie, is de inzet op de ontwikkeling van Delft als kwaliteitsstad en binnenstad van de regio. De woningbouwopgave wordt geconcentreerd rondom openbaar vervoersknooppunten en verkeersassen in centrumstedelijke woonmilieus en groenstedelijke woonmilieus worden gerealiseerd en versterkt in meer decentraal gelegen woongebieden.
Ten derde wil Delft kansenstad zijn en als stad aan al haar bewoners perspectief bieden. Perspectief voor groei en ontwikkeling om mee te kunnen doen in de samenleving. Delft richt zich op het bieden van voldoende goede huisvesting voor huishoudens met lage inkomens. De kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen zijn daarbij belangrijke onderwerpen.
Voor het behalen van de ambities uit de Woonvisie wordt ingezet op de realisatie van een forse bouw en transformatieopgave. Minimaal dienen er 6.000 woningen te worden gebouwd, zowel gestapeld als grondgebonden, voor met name ouderen, kenniswerkers en kwetsbare groepen. Op basis van het rapport 'Studentenwoningen in Delft' (RIGO, augustus 2010) heeft het college van burgemeester en wethouders bepaald dat in de periode 2008 – 2023 5.000 studentenwoningen bijgebouwd dienen te worden. Met de 332 studentenwoningen in het ISH en de 47 in het bestaande pand Kanaalweg 2b wordt een bijdrage geleverd aan de stedelijke opgave voor studentenwoningen.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt. Dit wordt besproken in paragraaf 2.1.5.
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.
Het huidige groene gebied (de voormalige gewassentuin) in het bestemmingsplangebied is als ecologisch kerngebied in de Groennota 2012 – 2020 benoemd. Het kerngebied bestaat uit een grasveld en enkele bossages en biedt biotoop voor met name algemene grondgebonden kleine zoogdieren, vogels en insecten. Verder maakt de Kanaalweg onderdeel uit van de stedelijke ecologische structuur, zoals ook opgenomen in de Groennota. De structuur langs het bestemmingsplangebied wordt gevormd door een bomenlaan, bestaande uit oude platanen, die langs de Kanaalweg staan.
De Bomenverordening Delft 2013 heeft als doel de houtopstand van Delft te beschermen. De gemeente Delft streeft naar een aantrekkelijke woon- en werkomgeving met voldoende kwalitatief openbaar groen, waaronder houtopstanden. Delft wil het bomenbestand op een zodanig peil houden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de groene belevingswaarde en de leefbaarheid van Delft, waarbij extra aandacht en bescherming wordt gegeven aan bomen met natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarde, waarde voor stadsschoon, cultuur en monumentale waarde en waarde voor recreatie en leefbaarheid.
Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015'. Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.
Liet de nota nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden – zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel – zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen. Ten aanzien van de kantorenvoorraad kan worden geconstateerd dat inmiddels sprake is van een leegstandspercentage van circa 14% wat aanzienlijk boven de frictieleegstand van 5 à 6% ligt.
Met het bestemmingsplan wordt geen verdere toevoeging aan kantoorvolume gedaan.Het kantoorprogramma in dit bestemmingsplan betreft bestaand of onlangs vergund bvo kantoor. Gelet hierop is dit niet strijdig met het regionale en provinciale beleid gericht op het tegengaan van leegstand, terwijl realisering van de ontwikkeling in zijn geheel (studentenwoningen met ondersteunende voorzieningen en bedrijfsruimten) wel als ondersteuning van de doelstelling om de kenniseconomie te versterken wordt aangemerkt.
De nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de structuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra. Delft kent een relatief groot aantal van deze centra, waarbij aangegeven wordt dat het toekomstperspectief dat deze centra hebben, gelet op het veranderend koopgedrag van de consument en de nog steeds verdergaande schaalvergroting binnen de detailhandel, verschillend is. Buurtcentra met een goed toekomstperspectief krijgen mogelijkheden tot aanpassing/uitbreiding. Buurtwinkelcentra waar een goed perspectief ontbreekt, kunnen door blijven functioneren maar zullen dat moeten doen binnen de huidige (fysieke) winkelcontouren. Met het oogmerk om leegstand te voorkomen kunnen ook andere functies in de buurtwinkelcentra en winkelstrips een plaats innemen. Aan de hand van een aantal criteria is in de nota een overzicht gegeven van het toekomstperspectief dat voor de verschillende centra wordt voorzien. In de beoogde ontwikkeling wordt geen toevoeging van detailhandel voorzien.
Wel zal er sprake zijn van het realiseren van horecavoorzieningen. Het gemeentelijk horecabeleid heeft echter geen ruimtelijke dimensie, maar ziet toe op de naleving van de wettelijke regelgeving en het voorkomen van overlast voor de omgeving. Het opnemen van horecavoorzieningen in de beoogde ontwikkeling past bij de wens om de levendigheid in het gebied te versterken. Gelet op het realiseren van studentenwoningen in het gebied zal de horeca voor een belangrijk deel ondersteunend aan die functie zijn. Ook de dicht tegen het plangebied aan gelegen toeristische voorziening rechtvaardigt de beoogde (en deels zelfstandig functionerende) horecavoorzieningen.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:
Omdat de (gewenste) grootschalige ingrepen in de stad een lange looptijd hebben, bevat het LVVP een visie voor de langere termijn (2020) voor het verkeers- en vervoerbeleid en een visie op het toekomstige verkeersnetwerk in samenhang met de andere Delftse plannen.
De maatregelen uit het LVVP zijn gestoeld op drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de structuur van de stad, die de mogelijkheden bepaalt voor het verkeersnetwerk. De tweede pijler wordt gevormd door het nationaal en regionaal beleid, dat de kapstok vormt voor het Delftse beleid. De derde pijler wordt gevormd door de economie, leefomgeving en ecologie, die randvoorwaarden stellen aan het verkeersnetwerk. Op basis van de resulterende mogelijkheden, kaders en randvoorwaarden zijn de maatregelen per vervoerwijze bepaald.
Een belangrijk onderdeel van het LVVP is de categorisering van wegtypen in het Delftse wegennet. Wegcategorisering is namelijk een essentieel onderdeel van de Duurzaam Veilig-ontwerpprincipes: bij elke categorie horen eigen vormgevingskenmerken. Delft onderscheidt de volgende wegtypen:
Afbeelding 3.1 Wegencategorisering
De wegen in het gebied zijn als volgt gecategoriseerd:
Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.
Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:
Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.
De hoofdfietsroutes in het TU-gebied zijn:
Afbeelding 3.2 Hoofdfietsnetwerk
In de regels bij dit bestemmingsplan is in de bouwregels opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte voor motorvoertuigen en fietsen. In de gebruiksregels is opgenomen dat het gebruik van de gronden alleen is toegestaan indien voldoende parkeerruimte voor motorvoertuigen en fietsen is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de Nota parkeernormen 2013.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse.Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
In het Waterplan Delft werken gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland samen aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in Delft. Om dit te bereiken hebben beide partijen een watersysteemanalyse uitgevoerd. Op basis van de watersysteemanalyse zijn maatregelen geformuleerd om knelpunten op te lossen en waterplan doelstellingen in te vullen in samenhang met het waterbeleid 21ste eeuw en het rioleringsbeleid. Vanuit de watersysteemanalyse zien de volgende relevante maatregelen en knelpunten in het plangebied bepaald:
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 108 m3/ha per hectare (conform watersysteemanalyse, werknorm waterberging 325 m3/ha). Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland is aangegeven dat de bergingsbehoefte voor het afkoppeling van het verhard oppervlak in dit gebied 1.263 m3 oftewel 2.937 m2 water is.
Belangrijke doelstelling voor de Waterstructuurvisie is de realisatie van integraal en duurzaam waterbeheer. Als leidraad zijn daarbij de gidsprincipes uit de in 1999 uitgevoerde 'Basisstudie van het waterplan' van Sybrand Tjallingii en Paul van Eijk gehanteerd. In een uitwerkingsprogramma is aangegeven wat dat per deelgebied betekent. Voor Delft Zuidoost is een lange termijn uitwerking opgenomen met een zelfvoorzienend watersysteem. De locatie van TU Noord valt binnen het deelgebied Zuidpolder van Delfgauw. In afbeelding 3.3 is de waterstructuur geschetst zoals die wordt nagestreefd in het waterstructuurvisie.
Maatregelen
Voor het plangebied zijn specifieke maatregelen benoemd in het waterstructuurvisie:
Tevens zijn de volgende algemene maatregelen van toepassing:
Deze maatregelen worden bij de aanleg van het plan in acht genomen. In hoofdstuk 5.4.2 wordt nader ingegaan op de wijze van uitvoeren van deze maatregelen.
Afbeelding 3.3 Waterstructuur deelgebied Zuidpolder van Delfgauw
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit, het vergroten van de bergingscapaciteit, zorgen voor stevige dijken en het klimaatbestendig maken van het watersysteem zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.
De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.
In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP), welke is verlengd t/m 2016, is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast.
De afvoer van regenwater vanuit TU Noord zorgt voor problemen benedenstrooms in het rioolsysteem. Om problemen met wateroverlast op te lossen dient afvoer van regenwater naar de riolering te worden verkleind. Het regenwater in TU Noord dient te worden afgekoppeld en te worden vastgehouden in het gebied.
Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking Delft Noord in de toekomst zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Gemengd
Het merendeel van de gebouwen heeft de bestemming Gemengd gekregen. Het gaat om het voormalig Ketelhuis aan Prof. Snijdersstraat 2, de Dynamohal aan Prof. Snijdersstraat 5, de kantoorvilla aan Kanaalweg 2d, de voormalige dienstwoning aan Prof. Schermerhornstraat 7 en het ISH. Binnen deze gebouwen zijn de volgende functies toegestaan: maatschappelijke voorzieningen, horeca, kantoren, dienstverlening, bedrijven, wonen en 332 studentenwoningen en bijbehorende voorzieningen. Bij de studentenwoningen en de woonfunctie zijn ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
Studentenwoningen zijn binnen deze bestemming alleen in het ISH toegestaan, hiervoor is de aanduiding 'studentenhuisvesting' op de kaart/verbeelding en in de regels opgenomen. Er zijn maximaal 332 studentenwoningen toegestaan. De voormalige dienstwoning heeft de aanduiding 'wonen' zodat hier - naast de andere toegestane functies - ook gewoond mag worden.
In verband met het maximaal mogelijk te bebouwen oppervlak en de mogelijkheden om parkeervoorzieningen te creëren zijn de maximale bruto vloeroppervlakten per functie vastgelegd in de regels. In totaal wordt aan maximum bruto vloeroppervlak toegestaan:
De gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de onder a t/m e genoemde functies en bijbehorende voorzieningen mag in totaal niet meer bedragen dan 4.600 m2. De functies restaurant en fitness mogen gezamenlijk niet meer dan 400 m2 bedragen.
De functies zijn alleen toegestaan als er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de Nota Parkeernormen Delft 2013. Zie ook paragraaf 5.1 Parkeerbalans.
Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. De monumentale bomen die binnen deze bestemming voorkomen hebben een aanduiding 'monumentale boom' met bijbehorende beschermende regels. De monumentale sloot is beschermd door middel van de bestemming 'Water'.
In de vergunning voor het gebouw ISH is opgenomen dat voordat het gebouw in gebruik wordt genomen, er eerst minimaal 1.263 m3 waterbergend vermogen dient te zijn gerealiseerd in de bestemming Groen. Dit wordt gerealiseerd ten oosten van het gebouw ISH. Het waterbergend vermogen van minimaal 1.263 m3 moet ook in de toekomst in stand worden gehouden, er dient te allen tijde minimaal 1.263 m3 waterbergend vermogen aanwezig te zijn.
Kantoor
Het bestaande kantooronderdeel van het complex aan Kanaalweg 2b - waar DUWO zich gaat huisvesten - heeft de bestemming Kantoor gekregen. Er is een bouwvlak getrokken om het gebouw, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven.
De functies zijn alleen toegestaan als er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de Nota Parkeernormen Delft 2013. Zie ook paragraaf 5.1 Parkeerbalans.
Verkeer
De verkeersbestemming is gegeven aan alle binnen het plangebied aanwezige verkeersruimte zoals wegen en pleinen. Binnen deze bestemming kunnen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, met uitzondering van de locatie op de kaart met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren uitgesloten'. Het bestaande transformatorhuis ten zuiden van Prof. Snijdersstraat 2 heeft een bouwvlak met de aanduiding 'nutsvoorziening'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - noodtrappenhuis' is een noodtrappenhuis toegestaan ten behoeve van het naastgelegen gebouw aan de Kanaalweg 4. De monumentale bomen die binnen deze bestemming voorkomen hebben een aanduiding 'monumentale boom' met bijbehorende beschermende regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan een deel van het openbaar gebied, zoals het plein tussen de gebouwen. De bestemming Verkeer heeft betrekking op stroomwegen, de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied heeft betrekking op de pleinen en verblijfsgebieden in het plangebied. Hier zijn pleinen toegestaan met terrasfunctie, maar ook functies zoals fietspaden/fietsroutes, laden en lossen, calamiteitenverkeer. Parkeren (afgezien van fietsenstalling) is niet toegestaan in Verkeer - Verblijfsgebied.
Overigens behoort de aanleg van groen binnen deze bestemmingen ook tot de mogelijkheden. Er wordt echter een onderscheid gemaakt tussen de grotere en structurerende groenelementen die als Groen worden bestemd en de groene 'aankleding' van het terrein die in algemene zin binnen het openbaar gebied wordt toegepast. Voor deze laatste vorm van groen bieden de beide verkeersbestemmingen mogelijkheden, zonder de inrichting daarbij op detailniveau vast te leggen. Binnen deze bestemming zijn ook geen gebouwen toegestaan, anders dan vergunningvrije gebouwen zoals nutsvoorzieningen.
Water
De watergang ten noorden van het Science Center heeft de bestemming Water gekregen. Deze watergang is van cultuurhistorische waarde, onderdeel van het inrichtingsplan en moet behouden blijven. Door op de verbeelding aan de watergang de bestemming Water toe te kennen wordt gewaarborgd dat de watergang behouden blijft.
Wonen
Een deel van de noordvleugel van het complex aan Kanaalweg 2b heeft de bestemming Wonen gekregen, hier zijn maximaal 47 studentenwoningen toegestaan. Er is een bouwvlak getrokken om het gebouw, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven.
De functies zijn alleen toegestaan als er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de Nota Parkeernormen Delft 2013.
Overige bestemmingen
Leiding - Riool
In het plangebied ligt een planologisch relevante leiding (een rioolleiding). De belangen, verbonden aan deze leiding, zijn in de regels beschermd via de bestemming 'Leiding - Riool'. Op grond van deze bestemming is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De waterkering ligt aan de noordzijde van het plangebied langs de Schie. Ter plaatse van deze waterkering geldt een beschermende bestemming. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen, zoals 'Verkeer'. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
In dit artikel is ook bepaald dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte voor motorvoertuigen en fietsen. Hierbij moet voldaan worden aan de Nota parkeernormen 2013.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
In dit artikel is ook bepaald dat het gebruik van de gronden alleen is toegestaan indien voldoende parkeerruimte voor motorvoertuigen en fietsen is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de Nota parkeernormen 2013.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.
de lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)
In het bestemmingsplan TU Noord wordt een mix van functies mogelijk gemaakt. Daarbij wordt voorzien in enige flexibiliteit door de uitwisseling van enkele functies mogelijk te maken.
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte van deze functies is een parkeerbalans opgesteld. Een parkeerbalans is een middel om te komen tot een cijfermatig inzicht voor de (on)balans tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Nieuwe ontwikkelingen zijn vaak de aanleiding voor het opstellen van een parkeerbalans om zo vast te kunnen stellen wat er in kwantitatieve zin moet gebeuren om te voorkomen dat de parkeerbehoefte behorende bij het ontwikkelprogramma wordt afgewenteld op de omgeving.
De stap ná de uitvoering van de berekening is ook belangrijk: hoe worden de cijfers geïnterpreteerd, welke conclusies zijn hieruit te trekken en hoe kan er op een slimme en praktische wijze invulling worden gegeven aan de parkeeropgave?
In het bestemmingsplan wordt flexibiliteit gezocht in het (deels) mogelijk maken van uitwisselbare functies (zie par. 4.1.2). Voor het opstellen van de parkeerbalans is uitgegaan van een mix aan functies die tezamen een maximale parkeerbehoefte generen (worst case scenario). Dit wordt beïnvloed door de hoogte van de norm en het moment waarop de parkeerbehoefte zich voordoet (aanwezigheidspercentages).
Naast de functies die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn er in de directe omgeving functies die gebruik maken van dezelfde parkeercapaciteit binnen het plangebied. Voor het opstellen van de parkeerbalans is daarom rekening gehouden met deze buiten het bestemmingsplan staande functies, zoals de studentenwoningen aan de De Vries van Heijstplantsoen. Evenzo is het mogelijk om het parkeerterrein bij de De Vries van Heijstplantsoen dubbel te gebruiken voor de functies binnen het plangebied TU Noord. Met deze gebiedsgerichte benadering van het parkeren kan op een slimme en praktische wijze invulling worden gegeven aan de parkeeropgave van deze ontwikkeling.
Tabel 5.1: Maximaal programma aan functies, gebaseerd op 'worst-case' scenario
Bovenstaande functies met een maximale invulling van de voor parkeren maximaal benodigde behoefte geven een worstcase scenario voor het inschatten van de parkeerbehoefte.
Parkeerbalans TU Noord
De gehanteerde parkeernormen en aanwezigheidspercentages zijn ontleend aan de beleidsnotitie Nota Parkeernormen 2013.
In de parkeerbalans is rekening gehouden met de afspraak uit het verleden om ten behoeve van de functie 'studentenwoningen De Vries van Heijstplantsoen' 28 extra parkeerplaatsen te realiseren (conform afspraak 2009). Deze afspraak is één op één vertaald in de parkeerbalans.
Op basis van de parkeernormen van de gemeente Delft ziet de parkeerbehoefte er over de week als volgt uit. De mogelijkheden van dubbelgebruik van parkeerplaatsen zijn hierin volledig meegenomen
Tabel 5.2: Parkeerbalans
Op het maatgevend zaterdagavond bedraagt de parkeerbehoefte 212 pp. Op de overige momenten van de week is de parkeerbehoefte lager en is er restcapaciteit in het gebied aanwezig.
Tekening 5.3: verdeling parkeerplaatsen
Binnen het plangebied zijn op diverse locaties parkeerterreinen voorzien. Deze terreinen dienen een gezamenlijk parkeercapaciteit te hebben van 212 parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte in de maatgevende situatie of de 'worst case situatie' te kunnen faciliteren. Ten behoeve van de functies in TU Noord wordt op de volgende locaties voorzien in parkeerplaatsen:
Parkeerplaatsen in plan TU Noord | aantal | |||
De Vries van Heijstplantsoen voorterrein villa | 32 | |||
De Vries van Heijstplantsoen binnenhof (gebouwd) | 20 | |||
Mijnbouwplein achterhof | 83 | |||
Kanaalweg 3 brandweerkazerne voorterrein | 0 | |||
Kanaalweg 2b voorterrein | 50 | |||
Kanaalweg 2b bij Dynamohal | 6 | |||
Kanaalweg 2a naast ketelhuis op straat | 0 | |||
Prof Schermerhornstraat naast science centre | 0 | |||
Prof Schermerhornstraat achter science centre | 21 | |||
totaal pp bestaand aanwezig | 212 | pp |
Binnen het plangebied is voldoende capaciteit beschikbaar voor faciliteren van de parkeerbehoefte in het 'worstcase' scenario op het maatgevend moment zaterdagavond.
Grafiek 5.4: parkeerbalans
Bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen dient een analyse opgesteld te worden van de verkeersintensiteiten waarbij onder andere de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijkswegen A13 en A4 in beeld worden gebracht. Onder een grootschalige ontwikkeling wordt in ieder geval een woningbouwlocatie van meer dan 250 woningen binnen 5 kilometer van een aansluiting op de rijksweg en/of 5.000 m2 kantooroppervlak, 10.000 of meer m2 detailhandel, horeca, toeristische-recreatieve voorzieningen met meer dan 100.000 bezoekers per jaar.
De onderhavige ontwikkeling betreft geen grootschalige ontwikkeling zoals deze hierboven is beschreven. Het betreft een plan dat 380 studentenwoningen planologisch juridisch vastlegt. Deze studentenwoningen zijn reeds mogelijk gemaakt middels een omgevingsvergunning d.d. 29 september 2015 en een omgevingsvergunning d.d. 12 augustus 2015 en worden dus niet voor het eerst mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Voor het bepalen of een ontwikkeling meer dan 250 gewone woningen bevat dient het aantal studentenwoningen door 3 gedeeld te worden. Dit heeft te maken met het feit dat studentenwoningen een veel lagere verkeersintensiteit kennen dan gewone burgerwoningen. Er kan dan ook gesteld worden dat er circa 125 woningen bij komen. Dit aantal ligt veel lager dan in de definitie van een grootschalige ontwikkeling is benoemd. Ook de horeca die in dit plan mogelijk wordt gemaakt blijft ruim onder de waarde voor een grootschalige stedelijke ontwikkeling. In dit plan wordt maximaal 1.125 m2 horeca mogelijk gemaakt, wat fors minder is dan de 10.000 m2 die in de definitie van grootschalige ontwikkeling wordt genoemd.
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkeling mogelijk maakt en er derhalve ook geen significante nadelige gevolgen voor het omliggende wegennet te verwachten zijn.
Zoals hiervoor aangegeven is voor het nieuwe gebouw ISH eerder al een omgevingsvergunning afgegeven waardoor en waarmee die ontwikkeling al is toegestaan. In het kader van die vergunning zijn verschillende omgevingsaspecten en onderzoeken uitgevoerd. Juridisch gezien hoeven deze onderzoeken in dit bestemmingsplan niet opnieuw benoemd en toegelicht te worden. Dat is immers al gebeurd bij de vergunningverlening. Omdat het gebouw ISH wel onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling van dit gebied en ter bevordering van de leesbaarheid en de volledigheid van deze toelichting worden de verschillende onderzoeken hier toch besproken en toegelicht.
Voor de in het bestemmingsplan opgenomen nieuwe ontwikkelingen die gevolgen voor de bezonning op percelen in de omgeving kunnen hebben is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze bezonningsstudie, LBP Sight, 27 augustus 2014, is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. De studie maakt inzichtelijk wat de gevolgen van het project voor de bezonning van de omringende percelen zijn. Uit de studie blijkt dat de gevolgen aanvaardbaar zijn.
De studie is uitgevoerd voor drie maatgevende data: 21 maart, 21 juni en 22 december. De resultaten voor maart gelden tevens voor september (de bezonningssituatie in maart en september is vergelijkbaar). In de studie is de situatie in maart weergegeven voor alle hele uren (zonnetijd) tussen 7.00 en 18.00 uur. Voor juni is de situatie weergegeven voor alle hele uren (zonnetijd) tussen 5.00 en 20.00 uur. Voor december is de situatie weergegeven voor alle hele uren (zonnetijd) tussen 9.00 en 15.00 uur.
Afbeelding 5.5 Aandachtsgebieden uit het onderzoek 'Bezonningsstudie bestemmingsplan, LBP Sight.
Uit de studie blijkt dat de bezonningssituatie op 3 locaties in beperkte mate verandert. Voor de functies 'park' (aandachtgebied 4) en 'terras' (aandachtsgebied 6) zijn de veranderingen groter.
In onderstaande tabel is aangegeven op welk moment de woningen in de omgeving schaduw zullen krijgen vanwege de nieuwbouw van het International Student House.
21 maart / 23 september | 21 juni | 22 december | |
Aandachtsgebied 1 | Oostelijke kopzijde ondervindt tot 10.00 uur schaduwwerking vanwege de nieuwbouw | Oostelijke kopzijde ondervindt tot 8.00 uur schaduwwerking vanwege de nieuwbouw | Geen effect |
Aandachtsgebied 2 | Tot 9.00 uur ondervinden de gebouwen in dit gebied schaduwwerking vanwege de nieuwbouw. | Geen effect | Tussen 9.00 en 12.00 uur ondervinden de gebouwen in dit gebied schaduwwerking vanwege de nieuwbouw. |
Aandachtsgebied 3 | Tussen 12.00 en 15.00 uur ondervindt de helft van het gebouw schaduwwerking vanwege de nieuwbouw. | Tussen 14.00 en 16.00 ondervindt een kwart van het gebouw schaduwwerking vanwege de nieuwbouw. | Tussen 11.00 en 14.00 ondervindt het gebouw schaduwwerking vanwege de nieuwbouw. |
Aandachtsgebied 4 | Vanaf circa 13.00 uur ondervindt het park schaduwwerking vanwege de nieuwbouw | Vanaf circa 15.00 uur ondervindt het park schaduwwerking vanwege de nieuwbouw | Vanaf circa 11.00 uur ondervindt het park schaduwwerking vanwege de nieuwbouw |
Aandachtsgebied 5 | de bezonningsituatie van de nieuwbouw zelf is aan het einde van de ze paragraaf beschreven. | de bezonningsituatie van de nieuwbouw zelf is aan het einde van de ze paragraaf beschreven. | de bezonningsituatie van de nieuwbouw zelf is aan het einde van de ze paragraaf beschreven. |
Aandachtsgebied 6 | Het terras ondervindt voor 9.00 uur en na 15.00 uur schaduw-werking vanwege de nieuwbouw | Het terras ondervindt voor 10.00 uur en na 17.00 uur schaduwwerking vanwege de nieuwbouw | Geen effect vanwege de nieuwbouw |
Aandachtsgebied 7 | Geen effect | Geen effect | Geen effect |
Tabel 5.6 Momenten van schaduw op de woningen en andere functies in de omgeving
Naast de impact die de nieuwbouw heeft op de omgeving is ook beschreven wat de mate van bezonning is van de nieuw te realiseren woonfuncties in het gebied. De woningen die gerealiseerd worden in het bestaande gebouw Kanaalweg 2b kennen hoofdzakelijk een oriëntatie op het noorden. Hierdoor voldoen ze niet aan de lichte TNO-richtlijn voor bezonning. Het rapport vermeldt voor deze locatie dat het vrije uitzicht op het Rijn-Schiekanaal compensatie biedt in het woongenot. De woningen in het ISH zijn rondom een binnenplaats gesitueerd. Voor de ruimten die aan de zuidzijde van de binnenplaats zijn gelegen (met een oriëntatie op het noorden) geldt dat ze niet aan de lichte TNO-richtlijn voor bezonning voldoen maar dat is inherent aan de situering van de ruimten. De studentenwoningen die aan de noordzijde van het gebouw worden gerealiseerd hebben een oriëntatie op het noorden. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de woningen in het gebouw kanaalweg 2B: weinig bezonningsuren, maar wel vrij uitzicht.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat de impact van de nieuwbouw op de omgeving gering is. De gebouwen in Aandachtgebied 1, 2 en 3 ondervinden enkele uren van de dag schaduwwerking. De functies park en terras (respectievelijk aandachtgebied 4 en 6) ondervinden sommige dagdelen sterke effecten van de schaduwwerking. Genoemde effecten zijn beperkt en geven geen reden om het project niet toe te staan. De verandering qua bezonning en schaduwwerking geeft geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
In februari 2011 is projectMER bestemmingplannen Delft Zuidoost vastgesteld. In dit MER is in het Voorkeursalternatief -VKA- de ontwikkelingen Professor Schermerhornstraat reeds meegenomen (200 - 400 studentenwoningen).
Tabel met uitputting van aantallen tov VKA MER :
Studentenwoningen Regulier
VKA 3000 1800
Pauwmolen 143 142
Stieltjesweg 665
Prof Schoemakersplantage 413
Kanaalweg 2b 47
ISH 332
nog te besteden 1813 1245
Conclusie: de ontwikkelingen passen binnen de gestelde ruimte van de project MER
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Daarmee is uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2009 (Commissie tegen Nederland, zaak C-255/08). Door deze wijziging zijn de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer indicatief geworden. Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er een nieuwe verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).
De ontwikkelingen in het plangebied bestaan uit het bestemmen van al vergunde plannen van studentenwoningen in nieuwbouw (ISH) en het omvormen van oud TU-gebouwen tot studentenwoningen en kantoorruimte voor DUWO. Tevens worden ook horeca en maatschappelijke bestemmingen flexibel mogelijk gemaakt. Vanwege deze ontwikkelingen valt het plan onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject' onder het Besluit MER. Op deze manier wordt 'stedelijk ontwikkelingsproject' toegelicht in het Besluit MER:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan."
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtig activiteit indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat of er sprake is van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. In het voorliggende geval wordt de drempelwaarde niet overschreden en wordt de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.
In deze toelichting is een beoordeling op verschillende omgevingsparameters waaronder lucht, geluid, ecologie, bodem en water opgenomen. Een aantal van deze onderzoeken is reeds eerder uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het gebouw ISH. Op basis van de beoordelingen hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten in voldoende mate zijn afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Zuidpolder van Delfgauw. In deze polder is een bergingstekort.
De wateropgave voor ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de Waterstructuurvisie Delft, bedraagt 108 m3/ha. Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland (memo d.d. 23 mei 2013, Berging Botanische tuin) is aangegeven dat de bergingsbehoefte voor het afkoppeling van het verhard oppervlak in dit gebied 1.263 m3 oftewel 2.937 m2 water is (Bij een T=10 met een toelaatbare peilstijging van 0,43m).
De watergang in het plangebied is secundair. Naast de secundaire watergang zijn er duikerverbindingen aanwezig in het plangebied, welke de watergangen met elkaar verbinden (zie afbeelding 5.2). Zonder toestemming van het Hoogheemraadschap mogen de watergangen niet worden gedempt of duikers worden verwijderd.
Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil wat is vastgesteld op - 1,49 m NAP.
Afbeelding 5.7 Uitsnede Legger wateren (Bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
Waterkeringen
Ten noorden van het plangebied is de Schie gelegen. De Schie is boezemwater. De waterkeringen en beschermingszones van de Schie zijn op de verbeelding als dubbelbestemming weergegeven. In de waterkering en beschermingszone mogen niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap van Delfland ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd.
Het noordelijke gedeelte van het plangebied is gelegen in de beschermingszone van de regionale kering langs de Schie, evenwijdig langs de Kanaalweg.
Waterkwaliteit
Het aanwezige oppervlaktewater is onderdeel van de structuur van de Zuidpolder van Delfgauw. In de Zuidpolder van Delfgauw is te weinig water aanwezig en er liggen een aantal lange duikers die de waterkwaliteit niet ten gunste komen.
Als ambitieniveau wordt ingezet op water als belevingsgoed. Met meer open water en betere waterkoppelingen. Het accent ligt op het bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. Het water is licht tot matig eutroof met deels natuurvriendelijke oevers en een redelijke water- en ecologische kwaliteit.
Er liggen geen waterlichamen in het plangebied die zijn aangewezen in de Kader Richtlijn Water (KRW). Boezenwater de Schie, grenzend ten noorden van het plangebied, maakt onderdeel uit van de KRW. Ter hoogte van het plangebied zijn er geen KRW maatregelen in de Schie van toepassing.
Waterzuivering en afvalwater
Al het afvalwater uit het plangebied wordt ingezameld in een vrijverval stelsel, dat afvoert naar het rioolgemaal Zuidplantsoen. Vandaaruit wordt het afvalwater getransporteerd via een transportsysteem naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder. Het huidige stelsel is een gemengd rioolstelsel, dit houdt in dat dit stelsel zowel het afvalwater als het regenwater inzamelt. De hoofdoverstort van dit gemengde stelsel bevindt zich aan de Amalia van Solmslaan.
Bij toekomstige rioolvervanging in de TU wijk wordt nu gekeken naar de mogelijkheden om het regenwater dat op het publieke gebied valt direct af te voeren naar oppervlaktewater. Hierdoor wordt het afvalwatersysteem ontlast.
Grondwater
Ter hoogte van Kanaalweg 3-4 (zie afbeelding 5.8) zijn gemeentelijke peilbuisgegevens (grondwatermeetnet Delft) aanwezig (zie afbeelding 5.4), sinds oktober 2013 wordt er gemonitord. Het maaiveldniveau ter plaatsen van de peilbuis is gelegen op ca. + 0,35 m NAP. Gemiddeld fluctueert het grondwaterniveau tussen de - 0,50 m NAP en - 0,70 m NAP. Dit betekent dat grondwater ter hoogte van de peilbuislocatie gemiddeld rond de 0,95 m beneden maaiveld ligt.
Afbeelding 5.8 Gemeentelijke peilbuisgegevens (https://wareco-delft-public.munisense.net/)
Afbeelding 5.9 Locatie gemeentelijke peilbuis (https://wareco-delft-public.munisense.net/)
De ontwikkeling die het meest van invloed is op de waterberging en waarbinnen de totale waterbergingscapaciteit voor het hele gebied wordt gerealiseerd betreft het ISH en het bijbehorende park. In de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de omgevingsvergunning voor het ISH is uitgebreid ingegaan op de wateraspecten verbonden aan deze ontwikkeling. Omdat het gebouw ISH wel onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling van dit gebied en ter bevordering van de leesbaarheid en de volledigheid van deze toelichting worden de verschillende onderzoeken, waaronder ook de watertoets, hier toch besproken en toegelicht.
Waterkwantiteit en kwaliteit
Er is door het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD) een bergingsbehoefte bepaald van 1.263m3 voor het plangebied. Deze berging zal in het park gesitueerd worden.
Om water in de berging in het park te krijgen, worden daken en de verharde openbare ruimtes in het plangebied en aan de randen van het plangebied zoveel mogelijk aangesloten op een systeem dat water naar het park leidt.
Voor het park ligt er dus een flinke wateropgave die er voor zal zorgen dat met het behoud van het huidige maaiveld (en dus een beperkte peilstijging) er nauwelijks nog park over zal blijven. De ambitie uit Groen-Blauw om water meer beleefbaar te maken zou dan nauwelijks gerealiseerd kunnen worden. Daarom is er ontworpen met een zogenaamde 'luikse wafelstructuur': een systeem van hogere delen (verhoogd maaiveld in de vorm van dijkjes) en lagere delen (laagtes). De hogere delen bevatten routes en verblijfgebieden die het park beleefbaar maken. De laagtes kunnen voldoende water bergen. Sommige laagtes zullen permanent water bevatten, dan zijn het vijvers. Deze vijvers zullen minimaal 2,00 m diep zijn zodat amfibieën er hun plek zullen vinden. In dit systeem zullen de vijvers en laagtes met elkaar in verbinding staan. Al het hemelwater wordt dan naar de vijvers geleid. Als het water het hoogste niveau heeft bereikt, zal er een overstort naar de laagtes plaatsvinden. Deze laagtes zullen zich dan ook vullen tot het hoogste niveau, zo kan het hele luikse wafelsysteem tot dit niveau stijgen. De vijvers staan middels een geknepen duiker (0,25 m3/min) in verbinding met het bestaande watersysteem.
De taluds van vijvers en laagtes hebben zoveel mogelijk een flauwe helling, het liefst op de zonkant. Een aantal hiervan zal als verblijfgebied dienst doen. De andere hellingen zullen juist dienst doen als gebied waar de ecologie een plek kan vinden. De beplanting in het park zal inheems zijn en passen bij een nat gebied. Door gepast beheer op de verschillende gradiënten die ontstaan door het reliëf, zal een gevarieerde omgeving ontstaan die verschillende flora en fauna aan zal trekken. Er zal geen verlichting in het park toegepast worden zodat flora en fauna 's avonds en 's nachts een relatief donkere plek hebben. Zoals vanuit het groenbeleid is vereist wordt de ecologische functie van deze plek dus versterkt.
Het water in het plangebied is middels een duiker verbonden met het water dat van de begraafplaats afkomt. Deze duiker sluit aan op de bestaande sloot ten noorden het Science Centre. Deze sloot watert ook weer middels een duiker af op het omliggende watersysteem. Water van de Botanische tuin watert hier ook af op het watersysteem. Andersom is het niet mogelijk: water van het plangebied kan niet in de Botanische tuin komen, omdat de Botanische tuin een eigen (schoon) watersysteem heeft. Water naar de Botanische tuin wordt dus van elders aangevoerd.
Het watersysteem dat hier gebruikt wordt, is een systeem dat vooral toegepast wordt op stedelijke waterpleinen. Door het hier toe te passen op een landschappelijke locatie wordt de ambitie uit Groen-Blauw voor een innovatief watersysteem bewerkstelligt. Ook de ambitie om een interessante plek te creëren voor flora en fauna wordt hier gerealiseerd door het toepassen van een fluctuerend watersysteem, voldoende diepe vijvers en flauwe taluds die zorgen voor gradiënten.
Het luikse wafelsysteem werkt met de dijkjes als verhogingen en de vijvers en laagtes als waterbergende capaciteit bij verschillende hoeveelheden regen. In uitwerking en berekening van het plan zijn nog varianten binnen het luikse wafelsysteem mogelijk. Het uitgangspunt voor het park is dat er een juiste balans zal zijn tussen de verschillende functies: waterberging, ecologie, routes en verblijf.
De definitieve inrichting moet nog bepaald worden. De onderdelen die nog nadere uitwerking vragen zijn: de manier van aanvoer van schoon regenwater bij (hevige) neerslag naar de vijvers, de onderlinge verbondenheid van de vijvers, de grootte van de duikers en de knijpconstructie tussen de vijvers en het bestaande watersysteem. Bij de uitwerking van deze details zal worden gestreefd naar een zo groot mogelijke zichtbaarheid van de waterstromen, zodat de beleving van het water ook in detail voelbaar wordt.
Tegelijk moet er een beheerplan komen, waarin beschreven wordt welke partij de vijvers, de duikers en de knijpconstructie onderhoudt, wie en hoe de knijpconstructie bediend wordt. In het beheerplan dient ook te worden aangegeven dat er een watervergunning aangevraagd moet worden waarin het hierboven genoemde publiekrechtelijk geregeld wordt. Afspraken over het eigendom van de vijvers, duikers en knijpconstructie en bereikbaarheid van de knijpconstructie moeten privaatrechtelijk worden vastgelegd. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland zal het functioneren van het ontwerp worden getoetst.
Als in de uitwerking blijkt dat het vasthouden d.m.v. de huidige wafelconstructie niet mogelijk is dient een andere oplossing gevonden te worden waarmee voldoende water vastgehouden kan worden. Deze dient te voldoen aan de eerder genoemde voorwaarde van inpassingen, en ook aan de voorwaarden die gesteld zijn vanuit ecologie voor dit gebied.
Ook de aansluiting op de Botanische tuin zal in een later ontwerpstadium verder uitgewerkt worden.
Met betrekking tot de inrichting van het park zal ook rekening worden gehouden met de bezonning (zie bijlage). Voor het park betekent dit dat de plekken die het langst van de zon kunnen profiteren in het noordoostelijk deel van het park liggen. Plekken (met name oevers met flauwe hellingen) die dienst doen als verblijfgebied of als gebied waar fauna aanwezig kan zijn, zullen dan ook vooral op het noordoosten gelegen zijn.
De bestaande watergangen in het plangebied mogen niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap worden gedempt. Bij demping dienen de watergangen te worden gecompenseerd in het nieuwe watersysteem. Het verwijderen of verleggen van de bestaande duikers in het plangebied dienen eveneens in toestemming van het Hoogheemraadschap te geschieden.
Het gebruik van uitlogende materialen die in contact komen met het hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden zodat dit niet in het oppervlaktewater komt.
Waterkeringen
Aan de Kanaalweg staan bestemmingen 'wonen' en 'kantoren' in de beschermzone van de aanwezige waterkeringen. Bouwen op de waterkering of haar beschermzone is alleen mogelijk als kan worden aangetoond dat de waterkering niet wordt aangetast. Daarvoor is toestemming (watervergunning) nodig van het HHD. Het HHD heeft inmiddels instemming verleend.
Waterzuivering en afvalwater
Nieuwe riolering dient gescheiden te worden aangelegd. Het afvalwater dient te worden afgevoerd naar de AWZI. Het hemelwater dient te worden afgevoerd naar toekomstige waterberging in het park.
Grondwater
De ontwateringsdiepte in het gebied is voldoende (Gemeentelijke grondwatervisie: >70 cm –mv.) In verband met de mogelijke stopzetting van de grondonttrekking van Delft Noord dient echter rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 cm. Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals verhogen maaiveld. Met de aanleg van drainage moet terughoudend omgegaan worden om de grondslag gevoelig is voor ontwatering (veen).
Het bestemmingsplan voldoet aan de wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot het aspect water.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn de bestaande natuuronderzoeken uit 2005 geactualiseerd door middel van een quickscan natuur (Bureau Stadsnatuur 14 april 2014) en een aanvullend onderzoek naar vleermuizen, vaatplanten, vogels en vissen (Bureau Stadsnatuur 29 oktober 2014). Deze onderzoeken zijn vermeld in bijlage 2 en 3 bij de toelichting. De voor dit onderdeel relevante ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn:
Allereerst wordt hieronder in gegaan op de huidige ecologische situatie van het bestemmingsplangebied. Op basis van literatuuronderzoek, een eerste veldbezoek en waar nodig aanvullend onderzoek is beoordeeld welke beschermde soorten op basis van verspreiding en biotoopgeschiktheid uitgesloten kunnen worden en welke beschermde soorten aanwezig zijn. Ook is beoordeeld welke effecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op beschermde soorten.
Toetsingskader
Aangezien er geen Natura2000 en (p)EHS gebieden in de omgeving van het projectgebied zijn gelegen, kunnen effecten op voorhand worden uitgesloten en wordt deze wetgeving verder buiten beschouwing gelaten. De voorgenomen activiteit is daarom alleen getoetst aan de Flora- en faunawet en het gemeentelijk beleid. Toetsing aan het gemeentelijk beleid is in paragraaf 4.1.5 beschreven.
Huidige situatie
In het plangebied staan enkele bakstenen gebouwen, loofbomen en is een aanzienlijk oppervlak voorzien van een korte, extensief beheerde grasvegetatie. Als gevolg van slechte afwatering kunnen in regenrijke periodes tijdelijk poeltjes in het terrein voorkomen. Speciale aandacht is geschonken aan gebouwen die herbestemd zullen worden, zoals het diensthuisje (Prof. Schermerhornstraat 7) en de twee te slopen gebouwen.
Flora – In het projectgebied zijn exemplaren van de beschermde soorten klein glaskruid en tongvaren aangetroffen (zie onderstaande afbeelding). Beide soorten behoren tot Tabel 2 van de Ff-wet. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen de betreffende groeiplaatsen beschadigd of vernietigd worden. In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen kan bij Tabel 2 soorten gewerkt worden volgens een goedgekeurde Gedragscode Flora- en faunawet en is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist. In het gebied zijn geen overige beschermde (muur)planten aangetroffen. De te slopen muren zijn ook ongeschikt voor deze planten omdat zij te droog zijn.
Afbeelding 5.10 Beschermde situaties in projectgebied TU Noord. Rode stip: zomer- en mogelijk ook winterverblijfplaats Gewone dwergvleermuizen Pipistrellus pipistrellus. Blauwe driehoek: groeiplaats Tongvaren Asplenium scolopendrium Gele lijnen: groeiplaatsen Klein glaskruid Parietera judaica
Ongewervelden, amfibieën, reptielen, grondgebonden zoogdieren – Op basis van biotoopgeschiktheid en/of verspreiding kan de aanwezigheid van Ff-wet beschermde ongewervelden, amfibieen, reptielen en grondgebonden (tabel 2 en 3) worden uitgesloten. De aanwezigheid van amfibieen soorten van tabl 1 kan niet worden uitgesloten. Voor aanwezige tabel 1 soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
Vissen – In het plangebied is permanent water aanwezig. Grenzend aan het plangebied zijn de Schie en een tweetal smalle watergangen gelegen. Effecten op vissoorten in de Schie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Daarnaast is er een watergang gelegen tussen de Botanische tuin en het bestemmingsplangebied. De aanwezigheid van de beschermde soorten Kleine modderkruiper Cobitis taenia, Bittervoorn Rhodeus amarus en Rivierdonderpad Cottus gobio in de twee overige smalle watergangen kan op voorhand niet worden uitgesloten en is in het kader van het bestemmingsplan nader onderzocht. In de betreffende watergangen zijn geen vissen aangetroffen. De watergangen waren ondiep en vol slib en daarmee ongeschikt als biotoop voor dergelijke beschermde vissoorten. Effecten kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.
Vleermuizen – Er is een vaste rust- en verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in het projectgebied aangetroffen. Het betreft een zomerverblijf in één van de gebouwen die niet gesloopt zal worden (zie afbeelding 5.5). In de zomerverblijfplaats verblijven tot maximaal drie vleermuizen. Gelet op het kleine aantal dieren is geen sprake van een kraamverblijfplaats die in gebruik is om jongen groot te brengen. Omdat er geen baltsroep van dieren op en rond het gebouw is gehoord, is geen sprake van een paarverblijfplaats. Het is mogelijk dat de aanwezige dieren ook in de winter in het gebouw verblijven. Omdat deze functie nauwelijks te onderzoeken valt, dient dus rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat het gebouw als winterverblijfplaats voor gewone dwergvleermuis wordt gebruikt. Er zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op aanwezigheid van een essentiële vliegroute of essentieel foerageergebied van vleermuizen binnen de grenzen van het plangebied.
De ontwikkeling omvat niet de sloop van het betreffende pand, waardoor vernietiging van het zomerverblijf kan worden uitgesloten. Verstoring van de vleermuizen in de verblijfplaats kan optreden door gebruik van nachtelijke verlichting wordt daarom afgeraden. Indien nachtelijke verlichting toch noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden dient men maatregelen te nemen die voorkomen dat de vleermuisverblijfplaats wordt verstoord (bv door afschermende armatuur toe te passen).
Naast waarnemingen van gewone dwergvleermuis zijn ook met enige regelmaat enkele jagende en overvliegende rosse vleermuizen boven het terrein van TU Noord waargenomen. Dit betreft waarschijnlijk dieren die rondom de naastgelegen Botanische Tuin jagen en daarbij het projectgebied oversteken. Het projectgebied TU Noord vervult voor deze soort geen essentiële functie, waardoor er geen sprake is van een beschermde situatie. Rosse vleermuizen migreren doorgaans op grote hoogte en zijn daarbij niet strikt afhankelijk van geleidende elementen zoals bomen in het landschap.
Het projectgebied TU Noord is voorts geen (onderdeel van een) essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute voor overige vleermuissoorten.
Vogels - Er zijn geen jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels in het bestemmingsgebied aangetroffen. In de te slopen gebouwen kan de aanwezigheid van gierzwaluw en huismus bovendien worden uitgesloten. In de bomen en struiken van het projectgebied komen wel verschillende vogelsoorten tot broeden waarvan de nesten tijdens het broedseizoen (15 maart – 15 augustus) beschermd zijn. Werkzaamheden in de omgeving van dit biotoop dienen te starten voor aanvang van het broedseizoen zodat dieren kunnen wennen aan die mate van verstoring en eventueel een ander broedbiotoop kunnen zoeken. Er zijn ruim voldoende alternatieven in de directe omgeving aanwezig, bv de Botanische tuin.
TU-Noord is naast een onderdeel van het stedelijk gebied, ook onderdeel van de waterstructuur en de ecologische structuur in Delft Zuid-Oost. De MER bestempelt het gebied tussen het Science Centre en Kanaalweg 4 als een belangrijk onderdeel van de stedelijke ecologische structuur. Het is een stapsteen tussen de andere onderdelen van die structuur die in de buurt van het plangebied liggen: de Botanische Tuin, het De Vries van Heijstplantsoen, de begraafplaats Kanaalweg, de begraafplaats Jaffa en het park Delfgauwseweg. Zie afbeelding 5.11 hierna.
Afbeelding 5.11 Stedelijke ecologische structuur
Het groengebied wordt ingericht als park met oppervlaktewater en wadi's met natuurvriendelijke oevers met oever- en waterbeplanting. Dit vormt de ecologische basis van het plangebied.
Bestaande bomen worden zo veel mogelijk behouden. Voor bomen die toch verwijderd moeten worden, zullen nieuwe bomen op andere plekken worden aangeplant. Daarnaast worden extra inheemse, gebiedseigen bomen worden aangeplant. Het park met natte ecologische zones zal een aantrekkelijk gebied worden voor planten en diersoorten als insecten, amfibieen, kleine zoogdieren (egels, vleermuizen) en vogels.
Het park is ook een verblijfplaats voor mensen en zal voor verkoeling zorgen op hete dagen. Daarnaast verhoogd dit de kwaliteit van het gebied. De groene invulling van het plangebied voldoet daarmee aan de ecologische, fysische, sociale en economische perspectieven van het groenbeleid. In het openbare gebied (plein en parkeerplaatsen) van de rest van het plangebied worden bomen ingepast. Dit zorgt samen met de watergang voor een verbinding voor flora en fauna van het park met de groengebieden in de omgeving. De aanwezige oude gebouwen vormen een aantrekkelijke verblijfplaats voor dieren als vleermuizen en gierzwaluwen. De muren bieden een goede vestigingsplaats voor muurplanten. De gebouwen blijven behouden.
Bomenverordening 2013
In het gebied zijn monumentale bomen aanwezig. In de straal van 8 m vanuit de stam mag niet worden gewerkt zonder aanlegvergunning. De bomen staan op de verbeelding weergegeven. Bomen worden behouden en ingepast, waar dit niet mogelijk is zullen bomen gekapt worden en zullen elders in het gebied bomen worden teruggeplant.
Op basis van de twee onderzoeken naar ecologische waarden (2014) kan worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. De nieuwe invulling van het park levert een positieve bijdrage in de ecologische kwaliteit en in de verbetering van verbinding/samenhang met de omliggende groenstructuren waaronder de nabij gelegen botanische tuin. Bomen worden ingepast en monumentale bomen behouden. Het bestemmingsplan wordt voor wat betreft het onderdeel groen en ecologie daarom uitvoerbaar geacht.
De bodemkwaliteit van het plangebied is in kaart gebracht. In 2014 zijn, in het kader van voorgenomen herontwikkeling van de locatie, een actualiserend- (zie bijlage 4, MHW 26 februari 2014) en aanvullend bodemonderzoek (zie bijlage 5, MHW 14 juli 2014) uitgevoerd.
Zones en algemene bodemkwaliteit
Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze beschrijft de algemene bodemkwaliteit. De kaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in december 2009 bestuurlijk vastgesteld. Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zone "10. Wonen na 1900, 1-1,5 meter opgehoogd, puinhoudend". In deze zone worden licht verhoogde concentraties zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen verwacht in de bovengrond.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).
De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit) en het provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moeten in acht worden genomen.
Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. De lokale maximale waarden en de bodemfunctie zijn opgenomen in de Nota bodembeheer. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd.
Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.
De bodemkwaliteit van het plangebied is voldoende in kaart gebracht. Uit de onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen plannen. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.
Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieu)ruimte nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de (milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'.
Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is door bureau LBP|Sight onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6 bij de toelichting (Bestemmingsplan Professor Schermerhornstraat, Bedrijven en milieuzonering, kenmerk R045573ab.00002.dve, versie 01_001, 7 juli 2015).
De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een grote menging van functies zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijven. Het plangebied is dan ook gelegen in een gemengd gebied. Ook het plangebied zelf kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies: er kan dan ook worden uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een gemengd gebied.
Het plangebied bevindt zich niet binnen hinderafstanden van bedrijven in de omgeving. Met uitzondering van het gebouw Mijnbouwplein dat op circa 7 meter van het gebouw Professor Snijdersstraat 2 staat. Deze afstand is kleiner dan de richtafstand. Echter, ter plaatse van Prof. Snijdersstraat 2 zijn geen gevoelige functies toegestaan en qua bedrijfsactiviteiten is maximaal categorie 1 toegestaan. Voor de reeds aanwezige functies in de gebouwen bestaan geen belemmeringen. Voor de andere aanwezige activiteiten in de omgeving geldt dat deze afstand tot de bebouwing van milieugevoelige functies groter is dan de richtafstanden van de VNG.
De functies die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt zijn o.a. wonen, horeca, maatschappelijk, fitness, kantoor, dienstverlening en bedrijven (max. cat. 1). Door binnen het plangebied milieuzonering toe te passen wordt voorkomen dat de bedrijfsfuncties overlast kunnen veroorzaken voor de woningen. Binnen het plangebied worden bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 1 toegestaan. Enkel de functie fitness valt onder milieucategorie 2. Voor het aspect geluid geldt voor fitness in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Van deze afstand kan worden afgeweken. In de praktijk is het gebruikelijk om een functie zoals fitness toe te staan naast en aanpandig aan woningen. In het bestemmingsplan wordt de functie fitness toegestaan in een gebied met diverse functies: wonen, bedrijven, horeca, etc. Ook gelet op het karakter van het gebied met gemengde functies kan geoordeeld worden dat een dergelijke recreatieve/sportfunctie (gericht op studenten) passend is binnen het gebied.
De conclusie uit het onderzoek is dat de met het nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakte functies geen beperking vormen voor de omgeving. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. De diverse (bedrijfs)functies zijn passend in een studentenwoonomgeving. Ter plaatse is dan ook geen milieuhinder te verwachten en de woningen vormen geen belemmering voor de bedrijfsuitvoering van de mogelijk gemaakte functies.
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van o.a. de Sint Sebastiaansbrug, het Mijnbouwplein, de Mijnbouwstraat en de Julianalaan/Schoemakerstraat. De bestaande situatie wordt gekenmerkt door gemengde en maatschappelijke bestemmingen. Vooruitlopend op dit bestemmingsplan zijn via andere ruimtelijke procedures nieuwe woningen mogelijk gemaakt in het plangebied, namelijk Kanaalweg 2b en International Student House.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidnormen. Er dient gekeken te worden naar drie bronnen van geluid, namelijk:
Zoals hiervoor aangegeven zijn eerder al omgevingsvergunningen verleend voor het gebouw ISH ten behoeve van studentenwoningen en het realiseren van studentenwoningen in het bestaande pand Kanaalweg 2B. Bij die vergunningen heeft ook akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Omdat het gebouw ISH en het bestaande pand Kanaalweg 2B wel onderdeel uitmaken van de herontwikkeling van dit gebied en ter bevordering van de leesbaarheid en de volledigheid van deze toelichting worden de verschillende onderzoeken hier toch besproken en toegelicht.
Wegverkeerslawaai
Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.
Ten behoeve van de nieuwe woningen zijn berekeningen uitgevoerd door bureau LBP|Sight, zie bijlage 7 bij de toelichting (Studentenwoningen Prof. Schermerhornstraat te Delft, kenmerk R045573aa.00004.ka, versie 05_004, 20 februari 2015). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op het te transformeren gebouw (Kanaalweg 2b) vanwege de Sint Sebastiaansbrug de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidsbelasting op de gevel van dit gebouw bedraagt ten hoogste 57 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Bij de vergunningverlening zijn hogere waarden vastgesteld.
De geluidsbelasting vanwege de Sint Sebastiaansbrug op de gevels van de geprojecteerde nieuwbouw (International Student House) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet.
Uit de berekeningen blijkt tevens dat vanwege het wegverkeer op de Mijnbouwstraat en de Julianalaan/Schoemakerstraat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Scheepvaartverkeerslawaai
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is tevens onderzocht of er binnen het plangebied hinder ondervonden kan worden vanwege geluid afkomstig van de beroepsvaart op het Rijn-Schiekanaal. Op basis van de vaarwegklasse en het aantal schepen per dag is geconcludeerd dat de beroepsvaart niet geluidrelevant is voor het plangebied.
Niet gezoneerde wegen
De Professor Schermerhornstraat vormt de ontsluitingsweg van het gebied. Dit is een 30-km/u weg. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de akoestische impact van deze weg in kaart gebracht. Het resultaat toont aan dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen en het te transformeren kantoorgebouw de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. De dienstwoning hoeft niet te worden getoetst, want dit betreft een bestaande woning.
Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van geluid.
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.
In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Het Besluit NIBM is, per besluit van 7 juni 2012, gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om in de Regeling NIBM gebieden en bronnen aan te wijzen die geen gebruik meer kunnen maken van NIBM.
Ten behoeve van het bestemmingsplan - en de nieuwe woningen die via andere ruimtelijke procedures mogelijk zijn gemaakt, Kanaalweg 2b en International Student House - is een onderzoek uitgevoerd door bureau Antea, zie bijlage 8 van de toelichting (Luchtkwaliteitsonderzoek Prof. Schermerhornstraat in Delft, projectnummer 0401329.00, 30 januari 2015) naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10 en PM2.5) uitgerekend op een groot aantal beoordelingspunten langs de in het onderzoek betrokken wegvakken.
Op basis van dit luchtkwaliteitsonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
De bestaande situatie wordt gekenmerkt door gemengde en maatschappelijke bestemmingen. Vooruitlopend op dit bestemmingsplan worden via andere ruimtelijke procedures nieuwe woningen mogelijk gemaakt in het plangebied, namelijk Kanaalweg 2b en International Student House.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die derden lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportassen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, is regelgeving hieromtrent vastgelegd in verschillende besluiten en regelingen:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De risico's van risicobronnen dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Binnen een PR 10-6 /jaar contour zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour als een richtwaarde.
Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico moet berekend en verantwoord worden wanneer binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting een ruimtelijk besluit genomen wordt, ook wanneer het bestemmingsplan conserverend is. Voor transportassen geldt een uitzonering: hier is groepsrisicoverantwoording alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Ten behoeve van het bestemmingsplan en de nieuwe woningen die via andere ruimtelijke procedures worden mogelijk gemaakt, Kanaalweg 2b en International Student House, is een onderzoek uitgevoerd door bureau MWH, zie bijlage 9 van de toelichting (Notitie externe veiligheid, kenmerk 14.61881/AB/KV, 17 september 2014).
In of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Bevi. Bevi-inrichtingen liggen ver buiten het plangebied. Er bevinden zich in (de nabijheid van) het plangebied geen water- of spoorroutes voor transporten met gevaarlijke stoffen. Ondergrondse buisleidingen zijn eveneens niet aanwezig. Op circa 800 van het plangebied ligt de A13. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een toxisch scenario van de A13. Mits rekening wordt gehouden met voorzorgsmaatregelen om de gevolgen van het vrijkomen van toxische gassen te beperken (zie onderzoek) vormt de externe veiligheid t.a.v. transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Bestaande situatie
De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen zowel dek- als geulafzettingen voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd. Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in en in de directe omgeving van het plangebied veelvuldig teruggevonden. Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd geen bewoning bevond. Het gebied was in gebruik als akker of weiland.
Binnen het grootste gedeelte van het bestemmingsplangebied heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 10 van de toelichting, ArcheoPro Archeologisch onderzoek februari 2008). In 2008 is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek middels grondboringen uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een archeologische verwachting. Tijdens het veldonderzoek is echter gebleken dat de bodemlagen waarin eventuele resten voor kunnen komen geheel zijn verstoord. De archeologische verwachting is daarom bijgesteld naar 'afwezig'.
Gewenste ontwikkeling
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. In een aanzienlijk deel van het plangebied is deze verwachting onderzocht tijdens archeologisch onderzoek. Hieruit is gebleken dat zich binnen het gebied geen archeologische resten meer zullen bevinden.
Binnen het tracé van de huidige Kanaalweg heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Vanwege de geringe diepteligging van de archeologische resten die hier verwacht kunnen worden, is het echter aannemelijk dat de aanleg van de weg destijds eventueel ooit aanwezige resten zal hebben verstoord. Daarnaast kunnen voor het grootste deel van het tracé de resultaten van het uitgevoerde onderzoek als representatief worden beschouwd, omdat de boringen direct naast de weg zijn gezet. Binnen het tracé van de Kanaalweg worden geen behoudenswaardige archeologische resten meer verwacht.
Omdat er binnen het plangebied geen verwachting (meer) bestaat voor de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten, wordt er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een archeologische dubbelbestemming toe te kennen.
Conclusie
Conform artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet 1988, beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische dubbelbestemming en worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Wettelijk is vastgelegd dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 100 m2 het archeologisch belang meegewogen moet worden bij de vergunningverlening. Gemeenten mogen echter onderbouwd afwijken van deze grens, zoals in het onderhavige bestemmingsplan wordt gedaan. Op deze manier wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.
Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied is afdoende aangetoond dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er zich nog behoudenswaardige archeologische resten bevinden. Binnen het gebied hoeft het belang van het archeologisch erfgoed niet langer meegewogen te worden in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.
Ondanks dat er geen sprake is van een archeologische dubbelbestemming en dat binnen een aantal dubbelbestemmingszone bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Zoals hiervoor aangegeven is voor het nieuwe gebouw ISH eerder al een omgevingsvergunning afgegeven waardoor en waarmee die ontwikkeling al is toegestaan. In het kader van die vergunning zijn verschillende omgevingsaspecten en onderzoeken uitgevoerd. Juridisch gezien hoeven deze onderzoeken in dit bestemmingsplan niet opnieuw benoemd en toegelicht te worden. Dat is immers al gebeurd bij de vergunningverlening. Omdat het gebouw ISH wel onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling van dit gebied en ter bevordering van de leesbaarheid en de volledigheid van deze toelichting worden de verschillende onderzoeken hier toch besproken en toegelicht.
De grootste verandering in het plangebied met invloed op het windklimaat is de bouw van de twee gebouwen die samen het International Student House (ISH) vormen. In het windonderzoek 'Professor Schermerhornstraat te Delft, CFD-studie windhinder en windgevaar, AFR-4217 2015 © Actiflow 19-5-2015 Versie 4.1' zijn de effecten onderzocht (zie bijlage 11). Een bijbehorende oplegnotitie van LBP SIGHT d.d. 11 maart 2015 is als bijlage 12 toegevoegd aan deze toelichting.
Normstelling
Voor de openbare buitenruimten is de volgende normstelling gesteld:
Het gehele gebied dat hier ter beschouwing voor ligt, wordt gekenmerkt door de activiteit I. Doorlopen. Windhinder dient bij voorkeur klasse A, B of C te zijn. Klasse D biedt een matig niveau, maar kan in beperkte mate geaccepteerd worden. Klasse E biedt een slecht niveau en dient vermeden te worden. De exacte omvang van de zone waarin een matig windklimaat geaccepteerd kan worden is in NEN 8100:2006 niet omschreven. Wel wordt opgemerkt dat men 'bij een matig windklimaat af en toe overmatige windhinder ervaart.' Het is aan de beoordelaar of en in welke omvang een matig windklimaat geaccepteerd kan worden.
Op basis van ervaring en expertise van het onderzoeksbureau met soortgelijke situaties zijn de volgende acceptatiegrenzen gesteld:
Conclusies
Rond de nieuwbouw is het windklimaat veelal goed. Hierbij wordt de nieuwbouw hoofdzakelijk omringd door windhinderklassen A, B of C:
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform de wet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode kan door eenieder een zienswijze worden ingediend. Aan het begin van deze periode zal een informatieavond worden georganiseerd voor omwonenden en andere belanghebbenden. Eventueel ingediende zienswijzen zullen worden beoordeeld en meegenomen richting de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende reacties zijn hierop ontvangen:
Hoogheemraadschap van Delfland:
Onder het hoofdstuk "Beleid" is nog een verwijzing gemaakt naar het oude Waterbeheerplan 2010-2015. Inmiddels werkt Delfland met het vastgestelde Waterbeheerplan 2016-2012. Verzocht wordt het oude beleid te vervangen door het nieuwe beleid. Verzocht wordt de Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast op te nemen onder het hoofdstuk "Waterbeleid".
Reactie:
De genoemde opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting.
Rijkswaterstaat:
Bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen dient een analyse opgesteld te worden van de verkeersintensiteiten waarbij onder andere de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijkswegen A13 en A4 in beeld worden gebracht. Onder een grootschalige ontwikkeling wordt in ieder geval een woningbouwlocatie van meer dan 250 woningen binnen 5 kilometer van een aansluiting op de rijksweg en/of 5.000 m2 kantooroppervlak, 10.000 of meer m2 detailhandel, horeca, toeristische-recreatieve voorzieningen met meer dan 100.000 bezoekers per jaar. Omdat in dit plan onder andere 380 studentenwoningen en horeca mogelijk worden gemaakt is er sprake van grootschalige ontwikkelingen, aldus Rijskwaterstaat. Daarom dient een mobiliteitsparagraaf in het bestemmingsplan opgenomen te worden waarin wordt ingegaan op de veranderde verkeersintensiteiten als gevolg van het plan.
Reactie:
De 380 studentenwoningen zijn reeds mogelijk gemaakt middels een omgevingsvergunning d.d. 29 september 2015 en een omgevingsvergunning d.d. 12 augustus 2015 en worden dus niet voor het eerst mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Alleen al om deze reden is een mobiliteitsparagraaf niet noodzakelijk. Echter de toelichting van dit plan is aangevuld met een korte mobiliteitsparagraaf. Dit initiatief betreft studentenwoningen en geen gewone burgerwoningen. Studentenwoningen kennen een veel lagere verkeersintensiteit dan burgerwoningen. Kijkend naar de richtlijnen van het CROW scheelt dat ongeveer een factor 3. Het aantal van 380 studentenwoningen gedeeld door 3 leidt tot circa 125 woningen waarmee ruimschoots onder de norm van 250 wordt gebleven. Ook de functie horeca blijft met maximaal 1125 m2 ruimschoots onder de norm van 10.000 m2.
Stichting DUWO:
DUWO heeft enkele opmerkingen gemaakt met betrekking tot in de toelichting opgenomen passages over de toekomstige parkeersituatie langs de Kanaalweg. Aangezien de daarin aangehaalde locaties niet tot het plangebied behoren verzoekt DUWO deze passages te schrappen.
Reactie:
De toelichting is dienovereenkomstig aangepast.
Evides:
Aangegeven is dat er geen impliciete en expliciete wijzigingen in het plan zijn opgenomen die kunnen leiden tot wijzigingen van het aanleggen en beheren van drinkwaterleidingen.
Reactie:
Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Gasunie:
Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen aardgastransportleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie:
Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Veiligheidsregio Haaglanden:
Op 20 mei 2015 heeft de Veiligheidsregio advies uitgebracht over het bouwplan voor het ISH. Het toen gegeven advies wijzigt met de nieuwe ontwikkelingen niet ten opzichte van het oude advies. Van belang blijft dat de lokale risicobeheerder in de wijk betrokken blijft v.w.b. de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen. Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn.
Reactie:
Met dit advies zal rekening worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plangebied.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De ontwikkelingen die op grond van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreffen ontwikkelingen geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De proces- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen en in procedure brengen van het onderhavige bestemmingsplan komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Dit is als zodanig opgenomen in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelende partij. In de anterieure overeenkomst is ook opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de ontwikkelaar komt.
De gemeentelijke kosten zijn verhaald door het afsluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer.