direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voorhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0031-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Het plangebied bestaat uit het gebied Voorhof en Station Zuid. Het geldende bestemmingsplan Station Zuid is binnenkort 10 jaar oud, het bestemmingsplan Voorhof is in 2016 10 jaar oud. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten de bestemmingsplannen iedere 10 jaar worden herzien, daarom worden deze plannen nu herzien. Dit bestemmingsplan - het bestemmingplan 'Voorhof'- voorziet het plangebied van een actueel planologisch-juridisch kader.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt begrensd door:

  • aan de noordzijde: de Martinus Nijhofflaan, Roland Holstlaan, Delflandplein, Westlandseweg, Industriestraat en Jupiterstraat;
  • aan de westzijde: de Papsouwselaan, Delflandplein, Provincialeweg en Forensenweg;
  • aan de oostzijde: de Papsouwselaan, Industriestraat, Röntgenweg en het spoor;
  • aan de zuidzijde: de Kruithuisweg en Motorenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0001.png"

Afbeelding 1.1: Plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Voorhof, vastgesteld 29 mei 1986 (dit betreft een deel van de Voorhofdreef);
  • Bestemmingsplan Station Zuid, vastgesteld 24 juni 2004;
  • Bestemmingsplan Zuidwest 1, vastgesteld 30 november 2006.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0002.png"

Afbeelding 1.2: Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Opbouw plan

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat een samenvatting van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt bestaand beleid en regelgeving beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 komen de van belang zijnde omgevingsaspecten en benodigd onderzoek aan bod. Hoofdstuk 7 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 8 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Samenvatting

2.1 Bestaande situatie

De wijk Voorhof is ontworpen als grote naoorlogse uitbreiding voor woningbouw. De Voorhof is een typische jaren zestig wijk met veel hoge flats in een groene omgeving. De woningdichtheid is daardoor hoog.

De Provincialeweg dient als hoofdontsluitingsweg. De Buitenhofdreef en de Voorhofdreef fungeren als de wijkontsluitingswegen en sluiten aan op de Provincialeweg via de Kruithuisweg. De beide dreven zijn onderling met elkaar verbonden via de Martinus Nijhofflaan. De wijk is opgebouwd uit een aantal woningbouwstempels die meermalen in het gebied herhaald zijn. De structuur langs de hoofdwegen is ruimer van opzet dan de woningbouwstempels. Dit deel bestaat uit losse elementen in het groen langs deze wegen. Langs deze wegen zijn ook maatschappelijke voorzieningen zoals scholen en kerken aanwezig. Langs de Papsouwselaan-Martinus Nijhofflaan zijn commerciële voorzieningen geconcentreerd.

De Voorhof bestaat uit vier delen die gevormd worden door het assenkruis van de Martinus Nijhofflaan / Mercuriusweg en de Papsouwselaan / Voorhofdreef. Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

Voorhof Noordoost
In Voorhof Noordoost is zowel bedrijvigheid als woningbouw te vinden en kan daarmee gekenschetst worden als een gemengd stedelijk milieu. Vanouds is hier kleinschalige bedrijvigheid te vinden met een gemengd karakter. In het gebied is een ondernemersvereniging actief en bestaan er in de diverse appartementencomplexen VVE's. Het gebied is direct grenzend aan het Spoorzone-gebied dat volop in ontwikkeling is.

Voorhof Zuidoost
Voorhof Zuidoost wordt gedomineerd door flats. Diverse corporaties zijn hiervan eigenaar. Langs de Vulcanusweg is ruimte voor bedrijvigheid. De laatste jaren wordt de zwaardere industrie en bedrijvigheid langzaamaan vervangen door dienstverlenende bedrijvigheid en andere stedelijke functies. Het gebied grenst aan het in ontwikkeling zijnde Station Zuid-gebied.

Voorhof Zuidwest
Voorhof Zuidwest is een rustige buurt. De buurt is ruimer opgezet en wordt gedomineerd door laagbouw. Ook zijn er diverse verzorgingstehuizen te vinden. Net als de andere buurten van Voorhof is het groen en is er veel ruimte voor speelplekken.

2.2 Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast. Ontwikkelingen zullen in de toekomst vooral plaatsvinden aan de randen of buiten het plangebied. Het woongebied zal de komende jaren nagenoeg onveranderd blijven. Van herstructurering is geen sprake. Ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan nog niet opgenomen.

Spoorverdubbeling
De spoorverdubbeling en het spoorboekloos rijden van de treinen (PHS Programma Hoogfrequent Spoor) is niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling wordt een aparte procedure gevolgd. Het Rijk is voornemens een tracébesluitprocedure te doorlopen ten behoeve van het PHS (met de daarbij horende milieuonderzoeken en inspraakprocedure). De grens van het bestemmingsplan Voorhof langs het spoor ligt op de toekomstige grens van het gebied van het tracébesluit.

Gelet op het bovenstaande is de ontwikkeling waarin het Programma Hoogfrequent Spoor voorziet niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit is afgestemd met ProRail. Nadat de minister van IenM het tracébesluit heeft vastgesteld dient op grond van de wet een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld voor het spoortracé. Daarnaast zijn er vergaande plannen om bij Station Zuid een stationstunnel voor langzaam verkeer aan te leggen die niet alleen de perrons bereikbaar maakt, maar ook de wijken aan weerszijden van het spoor met elkaar verbindt. Deze voet- en fietstunnel wordt meegenomen in het Tracébesluit van het spoortracé. De hellingbaan van de stationstunnel wordt mogelijk gemaakt in het Bestemmingsplan Voorhof.

2.3 Conclusie

Het betreft een consoliderend bestemmingsplan. De bestaande situatie wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

In de Voorhof zijn in de toekomst ook ontwikkelingen te verwachten. Op dit moment zijn deze nog niet voldoende uitgekristalliseerd om in het bestemmingsplan juridisch te kunnen worden verankerd zoals het vervolg van de herstructurering van de Poptahof en de Albert Heijn-locatie. Deze locaties zijn dan ook buiten het plangebied gehouden. Deze ontwikkelingen zijn te onzeker en onvoldoende onderzocht op haalbaarheid om in dit bestemmingen te kunnen worden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PSV) en Verordening Ruimte 2014

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PSV) en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd.

In de Structuurvisie presenteert de provincie de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland. Vijf integrale hoofdopgaven zijn ruimtelijk relevant:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is op de functiekaart aangeduid als Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer.

Het noordoostelijk deel van Voorhof, zoals de Industrieweg, Neringstraat, Röntgenweg, Mercuriusweg, is in de verordening aangewezen als bedrijventerrein. Ook de bedrijvigheid langs Vulcanusweg is aangewezen als bedrijventerrein. Op bedrijventerrein moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuursvisie. Op deze bedrijventerreinen is, ook conform de geldende bestemmingsplannen Voorhof en Station Zuid bedrijvigheid toegestaan tot maximaal milieucategorie 2. Het betreft hier kleine bedrijventerreinen op korte afstand gelegen van milieugevoelige bestemmingen zoals wonen. Op deze locatie is categorie 2 de hoogst mogelijke milieucategorie gezien de bestaande en juridisch toelaatbare functies in de omgeving.

3.2.2 Beleidsvisie en Uitvoeringsstrategie Regionale Economie en Energie 2012-2015

De beleidsvisie 'Beleidsvisie en Uitvoeringsstrategie Regionale Economie en Energie 2012-2015' is de vertaling van de Ecomische Agenda Zuidvleugel naar de provincie. De provincie streeft naar een innovatieve en kennisgedreven economie die mee kan spelen op Europese schaal. Zuid-Holland kent een relatief groot aantal locaties waar kennisintensieve bedrijvigheid en kenniswerkers zijn geconcentreerd rondom een universiteit, kennisinstituut of groot bedrijf. Deze locaties vormen samen de kennisas, die loopt van Noordwijk tot Dordrecht.

3.3 Zuidvleugel

3.3.1 Uitvoeringsprogramma Economische Agenda Zuidvleugel 2012-2015

De Zuidvleugel is met 3,2 miljoen inwoners, een bruto regionaal product van 128 miljard euro en een groot potentieel aan kennis, innovatiemogelijkheden en ondernemende kracht een belangrijke pijler van de Nederlandse economie. De Zuidvleugel beschikt over een aantal zeer krachtige, internationaal concurrerende sectoren waarmee de regio een belangrijke bijdrage levert aan de economie van Nederland. De diversiteit van de economie is een belangrijke kracht van de Zuidvleugel. De Zuidvleugel beschikt over veel economisch potentieel. Om de Zuidvleugel verder te ontwikkelen tot Europese topregio is gezamenlijke actie en inzet nodig. Het Uitvoeringsprogramma van de Economische Agenda Zuidvleugel kiest voor het verder versterken van de economische pijlers in de Zuidvleugel: de transitie van het Haven Industrieel Complex, de verduurzaming van de Greenports, de campusontwikkeling en kennisvalorisatie rond de universiteiten en kennisinstellingen, en de groei van de kennisintensieve en zakelijke dienstverlening in het stedelijk gebied.

3.4 Regio

3.4.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport).

3.4.2 Regionale kantorenstrategie Haaglanden

De pijlers van de kantorenstrategie bestaan uit de inzet op een beperkt aantal kantoorversterkingsgebieden, reductie van de planvoorraad en maatwerk voor die locaties in gemeenten die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van de locatie en/of het faciliteren van alternatieve bestemmingen voor kantoren. Dit tegen de achtergrond van een overaanbod en toenemende leegstand op de kantorenmarkt. Voor Delft geldt het aan het plangebied grenzende spoorzone gebied als een locatie waar verdere kantoorontwikkeling kan worden gefaciliteerd.

3.4.3 Structuurvisie detailhandel Haaglanden

Beperkte marktruimte en nog in de pijplijn zittende plannen leiden ertoe dat de structuurvisie detailhandel Haaglanden uitgaat van een restrictief beleid. Tegelijkertijd dienen er mogelijkheden te zijn om de marktdynamiek te accommoderen. De structuurvisie detailhandel Haaglanden geeft invulling aan het vinden van een balans tussen restrictie en marktdynamiek. Op basis van een vastgesteld toetsingskader worden plannen voor uitbreiding van het aantal vierkante meters detailhandel beoordeeld. Toetsingscriteria zijn o.a. de omvang van de uitbreiding en de effecten hiervan op de (kwaliteit van de) structuur.

3.4.4 Bedrijventerreinenstrategie Haaglanden

De bedrijvenstrategie Haaglanden is er op gericht voldoende en een passende kwaliteit aan bedrijvenlocaties beschikbaar te hebben, zodat een economische ontwikkeling van de regio kan worden gefaciliteerd die past bij de ambities van de regio. De ten tijde van het opstellen van de strategie relatieve schaarste aan locaties voor uitbreiding van of nieuwe bedrijvigheid alsmede passende terreinprofielen heeft geleid tot een afsprakenstelsel waarin locaties worden vastgelegd, het gebruik van de schaarse ruimte voor niet bedrijvenfuncties wordt beperkt en transformatie van bedrijventerrein aan regels is gebonden.

Inmiddels is de strategie, onder invloed van gewijzigde economische omstandigeheden, toe aan actualisering.

3.5 Gemeente

3.5.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.

Voor dit bestemmingsplan is een aantal perspectieven van belang:

  • Groene vingers: Delft is vanouds met groene vingers verbonden met het omliggende landschap. Voor de leefbaarheid van Delft is het van essentieel belang dat deze groene structuur met nieuwe parken en brede groenstroken verder wordt versterkt. Het groen verbindt de wijken en buurten van Delft, zorgt voor rust en ruimte in de stad en biedt een aangename omgeving voor sport, spel en ontmoetingen. Belangrijke groene gebieden in Voorhof bevinden zich langs de belangrijke wegen, de Provincialeweg, de Kruithuisweg en de Voorhofdreef, in het westelijke deel centraal tussen de hoogbouwflats en de eengezinswoningen en in het oostelijk deel langs de waterlopen. In de RSVD is voorzien dat (een deel van) de Voorhofdreef transformeert naar park. Op grond van dit bestemmingsplan is dit mogelijk.
  • Delft veelkleurig palet van buurten: de buurten zijn de sociale en ruimtelijke bouwstenen van Delft. Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare ruimtelijke identiteit. Dit palet van buurten wil de gemeente Delft versterken. In Voorhof zijn de buurten benoemd als tuinstad (westelijk deel) en nieuw stedelijk wonen (oostelijk deel, inclusief de huidige bedrijfsterreinen).
  • Kris-kras netwerk: De verdeling van Delft in buurten wordt door parkstroken, bermen, oevers en taluds vormgegeven. De langzaam verkeersverbindingen langs deze groene routes vormen het kris-kras netwerk. Dit biedt de kans om veel bestemmingen dicht bij huis fietsend of lopend te bereiken. Voor Voorhof zijn in dit kris-kras netwerk twee extra verbindingen van belang: een fietstunnel onder het spoor naar Schieoevers en een fietstunnel onder de Kruithuisweg naar Tanthof.
  • De groene gordel: rondom Delft ligt een bijna continue groene recreatieve zone, de groene gordel. Dit is het uitloopgebied van de stad. In de toekomst is het streven ontbrekende verbindingen in het fiets- en wandelnetwerk in deze gordel te realiseren. Dit bepaalt de Delftse agenda op het gebied van groen in de regio. De zuidrand van Tanthof (het Abtswoudse bos) en de westrand (de Kerkpolder) maken onderdeel uit van deze groene gordel. De groenstructuur in Voorhof maakt geen onderdeel uit van deze groene gordel.

In het bestemmingsplangebied liggen geen ontbrekende schakels.

3.5.2 Nota Bouwhoogten Delft

In 2005 is de nota 'Bouwhoogten Delft' vastgesteld. Het beleid heeft drie doelstellingen:

  • optimaal hoogwaardig grondgebruik (compacte stad);
  • behoud en versterking van het silhouet van Delft inclusief de binnenstad;
  • een flexibel kader dat kwalitatieve hoogbouw met variatie in vorm stimuleert.

In de nota zijn de mogelijkheden voor nieuwe hoogbouw onderzocht en vastgelegd. Voorhof heeft veel hoge woonflats. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe hoge gebouwen mogelijk gemaakt.

3.5.3 Visie Openbare Ruimte Delft (2009)

In de Visie Openbare Ruimte (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.

Inzet van deze Visie Openbare Ruimte is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving.

3.5.4 Woonvisie 2008 - 2020

In de Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat Delft inzet op de verdere ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Voor het woonbeleid betekent dit dat kenniswerkers, (startende) ondernemers en (buitenlandse) studenten voldoende mogelijkheid moeten hebben zich in Delft te vestigen en te huisvesten. De activiteiten van TU en hogescholen en de hieraan verbonden bedrijvigheid spelen zich hoofdzakelijk af in het zuidoostelijk deel van de stad en daarom bestaat ook bij veel studenten en kenniswerkers de wens zich in deze omgeving te kunnen huisvesten. Naast de ambitie van de gemeente Delft deze behoefte te faciliteren leiden ook de beperkte mogelijkheden tot verdichting elders in de stad tot de keuze een behoorlijk aandeel van de woonopgave in Delft Zuidoost te realiseren. Juist in dit deel van Delft is nog sprake van enige ruimte voor ontwikkelingen.

De tweede ambitie genoemd in de Woonvisie, is de inzet op de ontwikkeling van Delft als kwaliteitsstad en binnenstad van de regio. De woningbouwopgave wordt geconcentreerd romdom openbaar vervoersknooppunten en verkeersassen in centrumstedelijke woonmilieus en groenstedelijke woonmilieus worden gerealiseerd en versterkt in meer decentraal gelegen woongebieden.

Ten derde wil Delft kansenstad zijn en als stad aan al haar bewoners perspectief bieden. Perspectief voor groei en ontwikkeling om mee te kunnen doen in de samenleving. Delft richt zich op het bieden van voldoende goede huisvesting voor huishoudens met lage inkomens. De kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen zijn daarbij belangrijke onderwerpen.

Voor het behalen van deze ambities wordt ingezet op het realiseren van forse bouw en transformatieopgave tot 2020. In de Woonvisie Delft is vastgesteld dat er tot 2020 6.600 reguliere woningen in Delft nodig zijn, waarvan 2.000 sociale sector. Dit komt neer op realisatie van gemiddeld 550 woningen per jaar in de gehele stad. Daarnaast is er een tekort aan studentenwoningen. Er wordt ingezet op het realiseren van minimaal 3.600 studenteneenheden tot 2016.

3.5.5 Nota Toetsingskader Woningbouwplannen Delft

De gemeenteraad besloot op 6 maart 2014 om een tijdelijke prioritering aan te brengen met betrekking tot de verschillende woningbouwplannen binnen de gemeente teneinde overconcurrentie tegen te gaan. Voornaamste uitgangspunt daarbij is de realisatie van een compacte stad, waarbij met name in de centrale en zichtbare delen van de stad zo min mogelijk onbebouwde gebieden vallen. Dit beleid ligt in het verlengde van eerdere nota's van de gemeente Delft en de provincie Zuid- Holland, waaronder de Structuurvisie en de Woonvisie Delft en de provinciale SER-ladder. Uit dit reeds bestaande beleid zijn drie hoofdcriteria naar voren gekomen, die gebruikt zijn voor het opstellen van dit beleidskader, te weten de noodzaak tot een goede ruimtelijke kwaliteit van de stad, het vergroten van de woonaantrekkelijkheid van de stad voor kenniswerkers en een goed sociaal klimaat voor de inwoners.

3.5.6 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien door een ontwikkeling groen in omvang en/of kwaliteit achteruit gaat of zelfs verdwijnt, is het uitgangspunt dat dit gecompenseerd dient te worden, in de vorm van nieuw groen, verhoging van de kwaliteit van het groen of in de vorm van een bijdrage in de Ecologiereserve (financiële compensatie). Voor de bepaling van de invulling van de compensatieplicht is het o.a. van belang de bijdrage en waarde van groen in de stedelijke structuur te bepalen en ook de bestemming van het groen speelt een rol.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.

3.5.7 De economie van Delft: op weg naar 2015

Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015'. Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.

Liet de nota 'De economie van Delft: op weg naar 2015' nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden – zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel – zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen. Ten aanzien van de kantorenvoorraad kan worden geconstateerd dat inmiddels sprake is van een leegstandspercentage van circa 14% wat aanzienlijk boven de frictieleegstand van 5 à 6% ligt.

3.5.8 Nota detailhandel Delft 2012-2020

De nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de hoofdstructuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra. Delft kent een relatief groot aantal van deze centra, waarbij aangegeven wordt dat het toekomstperspectief dat deze centra hebben, gelet op het veranderend koopgedrag van de consument en de nog steeds verdergaande schaalvergroting binnen de detailhandel, verschillend is. De winkelstrips langs de Papsouwselaan maken deel uit van de 'parel' In de Hoven.

3.5.9 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad. 

Stedenbaan

Stedenbaan is een programma dat een regionaal railproduct ontwikkelt op het hoofdrailnet tussen onder meer Den Haag, Rotterdam, Delft en Gouda. Met de komst van vier sporen in Delft (buitensporen Intercity en binnen sporen stopdienst) zijn er goede kansen voor de inzet van een light-train-concept in plaats van de reguliere stoptreinen. Een light-train (bijvoorbeeld een metro) heeft als voordeel dat hij flexibel kan worden ingezet als vervoersmiddel binnen een stedelijke agglomeratie; er kan sneller opgetrokken en gestopt worden waardoor het traject even snel kan worden afgelegd terwijl er vaker wordt gehalteerd. In het LVVP wordt daarom ook voorgesteld om een tweetal extra stations toe te voegen: station Schieoevers/Voorhof en station Sion 't Haantje. Er zal buiten het kader van dit bestemmingsplan onderzocht worden of er voor het station Voorhof in de toekomst voldoende vervoersvraag is.

3.5.10 Fietsactieplan II

Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0003.png"

Figuur 3.1: Hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

3.5.11 Nota Parkeernormen 2013

Het beleid over parkeren bij nieuwe ontwikkelingen in Delft is in 2013 vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2013. De essentie van het beleid is dat voor nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen. De nota geeft daartoe normen op basis waarvan de parkeereis kan worden berekend. In Voorhof vindt het grote deel van het parkeren plaats op openbare parkeerplaatsen. Er zijn geen nieuwe parkeerplaatsen voorzien.

3.5.12 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

3.5.13 Waterstructuurvisie (2005)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 325 m3 per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Het gebied Voorhof ligt in twee polders. In de Hoge Abtswoudse Polder vertaalt zich dit in een opgave bij ontwikkelingen van 92 m3/ha. In de Lage Abtswoudse Polder wordt geen wateropgave bij ontwikkelingen vereist.

3.5.14 Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)

In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast. In het plangebied van Voorhof zijn geen overlastgevoelige locaties bekend. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking Delft Noord in de toekomst zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP.

3.5.15 Monumentennota

Het algemene kader van het monumentenbeleid wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumentennota 2007-2017'.

De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:

  • gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden;
  • onderzoek naar architectuur en stedenbouw uit de periode 1940-1970 (wederopbouw);
  • selectie en aanwijzing van monumenten uit deze periode;
  • het opnemen in het bestemmingsplan van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
3.5.16 Nota bodembeheer

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009.

3.5.17 Delft energieneutraal in 2050

In 2013 is de ambitie Delft energieneutraal in 2050 vastgesteld met het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2013 - 2016. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven hoe in 2050 een energieneutraal Delft kan worden gerealiseerd. De ambities zijn vooral ingestoken op de beperking van CO2 uitstoot door energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het uitvoeringsprogramma heeft voor de sector wonen het verduurzamen van de warmtevoorziening prioriteit.

3.5.18 Nota warmte voor Delft

In 2005 heeft de gemeenteraad van Delft ingestemd met de Nota Warmte voor Delft. Daarmee is warmtelevering het leidende principe voor alle nieuwbouw-, renovatie en ketelvervangingsprojecten in Delft.

Ten behoeve van de realisatie van collectieve warmtelevering is het nodig in bepaalde bestemmingen ondergrondse leidingen voor warmtetransport en -levering mogelijk te maken. Ruimtelijk levert dit geen problemen en deze beleidsintentie is daarom in het bestemmingsplan verankerd.

Hoofdstuk 4 Analyse plangebied

4.1 Ruimtelijke structuur

4.1.1 Bebouwing en openbare ruimte

Het plangebied betreft vrijwel de gehele wijk Voorhof. De Voorhof is in het begin van de 60-er jaren van vorige eeuw als één geheel ontworpen en tussen '60 en '70 gebouwd.

Historie
In de jaren voor de stedelijke ontwikkeling ter plaatse van de Voorhof had dit gebied overwegend een agrarische functie. Het kenmerkende veenweidelandschap, zoals we dat in Midden Delfland nog kunnen zien, is met de ontwikkeling ingrijpend veranderd. Slechts een enkele structuurlijn is nog in de huidige situatie terug te vinden. Het Abtwoudsepad, nu een belangrijke oostwestroute voor vooral fietsverkeer is nog wel een oude lijn, die over grote lengte het gebied doorsneed.

De grenswijziging van 1960, waarbij de Abtwoudsche Polder bij de stad Delft werd gevoegd, maakte uitbreidingen in zuidelijke richting mogelijk, waarbij eerst de Voorhof is ontwikkeld en in aansluiting hierop de Buitenhof.

Stedenbouwkundige opzet Voorhof
De wijk Voorhof is in de zestiger jaren ontworpen als grote naoorlogse uitbreiding voor woningbouw. De wijk is een kenmerk van de toenmalige stedenbouw en duidelijk als één concept ontworpen. Met de onderliggende kavelstructuur is geen rekening gehouden. De hele wijk is in z'n totaliteit opgehoogd.

Het oorspronkelijke plan van Van Embden uit het begin van de jaren zestig kende een heldere en tamelijk strikte opbouw.

De Provincialeweg diende als hoofdontsluitingsweg. De Buitenhofdreef en de Voorhofdreef fungeerden als de wijkontsluitingswegen en sloten aan op de Provincialeweg via de (huidige) Kruithuisweg. De beide dreven waren onderling met elkaar verbonden via de Martinus Nijhofflaan. De wijk was opgebouwd uit een aantal woningbouwstempels die meermalen in het gebied herhaald zijn. De structuur langs de hoofdwegen was ruimer van opzet dan de woningbouwstempels. Dit deel bestond uit losse elementen in het groen langs deze wegen. Langs deze wegen waren ook maatschappelijke voorzieningen als scholen en kerken gedacht. Langs de Papsouwselaan-Martinus Nijhofflaan waren de bijzondere en commerciële voorzieningen geconcentreerd.

De Voorhof is een typische jaren zestig wijk met veel hoge flats in een groene omgeving. De woningdichtheid is door de flats hoog. De Voorhof behoort zelfs tot de wijken van Nederland met de meeste inwoners per hectare, namelijk 97. Ter vergelijking: in de Buitenhof is dit 64 en voor Delft totaal is dit gemiddeld 40. Binnen de Voorhof is de buurt Voorhof Hoogbouw (strook tussen Voorhofdreef en Multatuliweg) het dichtst bevolkt met 236 inwoners per hectare. Opvallend is dat op straat weinig van deze dichtbevolktheid is te merken. De hoeveelheid mensen die zich in de openbare ruimte ophoudt is laag. Er is altijd sprake van enige drukte rondom de twee winkelcentra in de wijk: de Hovenpassage en de Multatuliweg, maar daarbuiten is het erg rustig. De grote hoeveelheid speelplekken en trapvelden worden buiten schooltijd wel intensief gebruikt.

4.1.2 Cultuurhistorische waarden

Bestaande situatie
De wijk Voorhof is grotendeels gebouwd in de jaren zestig. Het geheel is het resultaat van verschillende planfasen. Voor het overgrote deel van de Voorhof is de structuur bepaald door de uitbreidingsplannen Voorhof I uit 1957/1958, en aanvullend daarop Voorhof II uit 1960-1962. Het eerste betrof alleen het woongebied Poptahof, het tweede betrof de overige wijkdelen, waaronder het winkelcentrum In de Hoven. Het bedrijventerrein tussen Papsouwselaan en de spoorlijn werd al vanaf eind jaren '50 bebouwd. Het was gepland als onderdeel van een eerder bestemmingsplan, namelijk het Uitbreidingsplan Krakeelpolder uit 1956. In 1957/'58 en opnieuw in 1963 werd dit deel gedeeltelijk herzien in relatie tot de bovengenoemde uitbreidingsplannen. Er werden aan de zuid- en aan de westrand andere functies toegevoegd als overgang naar de eigenlijke Voorhof, onder andere de strook woningen boven winkels langs de Papsouwselaan.

Voorhof is de eerste Delftse wijk die zowel in oppervlak als qua bebouwing uitgesproken grootschalig is. Ze werd ontworpen vanuit de principes van de modernistische stedenbouw, met een heldere functiescheiding wonen/werken/groen/verkeer, en met vrij in de ruimte staande gebouwen.

De wijk is door de grote doorgaande wegen helder geleed in drie delen. Elk van deze delen bestaat uit een stempelverkaveling, waarbij het geheel is opgebouwd uit een herhaling van telkens dezelfde basiseenheid. De wijkdelen bezitten door hun eigen 'stempels' wel een eigen ruimtelijke identiteit. In de Poptahof was in overgrote mate etagebouw met galerijwoningen (zowel in middelhoog- als in hoogbouw) gerealiseerd, uitgelegd aan weerszijden van een groen middengebied. De wijkdelen Voorhof-West en -Oost aan weerszijden van de Voorhofdreef werden verkaveld tot een aantal grote velden bestaande uit in hoogte gevarieerde hoogbouw aan de randen en kleinschaliger buurten van rijen eengezinswoningen in het midden. Het wijkwinkelcentrum, gelegen langs Papsouwselaan en Martinus Nijhofflaan, was eveneens van een nog niet eerder in Delft toegepaste schaalgrootte. Het werd in navolging van de Lijnbaan te Rotterdam uitgelegd als voetgangerspromenade. Als gevolg daarvan raakten deze belangrijke wegen echter geflankeerd door de achterkanten van de winkels en uitgestrekte parkeervelden.

Voor dit alles moesten de bestaande landschappelijke structuren – de polderverkaveling en de met oude boerderijen omzoomde historische route Abtswoudseweg – wijken.

Na experimenten met verspreid staande hoge woongebouwen elders in de stad werd voor het eerst in de Voorhof hoogbouw de overheersende woonvorm. Het probleem van de woningnood had voor de landelijke overheid de hoogste prioriteit. De oplossing daarvoor werd gezocht in verhoogde woningproductie door industrialisatie en efficiency. Dit leidde tot seriematige woningbouw van getalsmatig grote hoeveelheden, gekarakteriseerd door herhaling. Projecten ter grootte van complete gebieden werden in één keer aanbesteed. De aannemers voerden deze vaak uit op basis van hun eigen montagebouwsysteem. Voorbeelden daarvan waren respectievelijk zijn MUWI in de Poptahof (ongeveer 1000 woningen) en een Frans staalbouwsysteem, het zogenaamde 'Porte des Lilas'-systeem. Dit werd toegepast voor drie galerijflats in Voorhof-West. Vanwege de zichtbare staalconstructie en metalen bekledingen kregen de twee studentenflats uit het complex dan ook de namen Staalbouw I en II.

Deze bouweconomische factoren hebben de verkavelingen in hoge mate mee bepaald – alleen al door gebruik van stempels. Zo was de haakvorm van de hoge flatgebouwen langs de Voorhofdreef ook bepaald door het economisch kunnen gebruiken van kraanbanen; de zogenaamde 'kraanbaanstedenbouw'.

Onderzoeken
Het plangebied is onderwerp geweest van het onderzoek naar architectuur en stedenbouw uit de wederopbouwperiode, in 2006 afgerond met het rapport 'Delft naoorlogse architectuur en stedenbouw 1940-1970'.

Aanwijzing monumenten
De aanwijzing van de volgens dit onderzoek geselecteerde gemeentelijke monumenten hebben in 2009 plaatsgevonden. Er zijn in het plangebied geen nieuwe aanwijzingen te verwachten.

Gemeentelijke monumenten:

Kantoorgebouw, oorspronkelijk bankgebouw, Delflandplein/ Papsouwselaan 295   1966-1969, A. J. Haak  
Hervormde Marcuskerk, Menno ter Braaklaan 2/ Roland Holstlaan 755   1965-1968, H. W. Hupkes  

Cultuurhistorisch waardevolle structuren en bebouwing
De cultuurhistorische betekenis van de Voorhof is die van de eerste grootschalige Delftse wederopbouwwijk. In enkele onderdelen is de wijk kwalitatief hoogwaardig uitgewerkt. Haar grootschaligheid representeert de karakteristiek van de stedenbouw uit de latere wederopbouwperiode, die van rond en na 1960.

Bijzondere deelgebieden/ structuren:

Delflandplein   Pleinachtig knooppunt van de grote wegen dat een bajonetvormige verschuiving daarin aanbrengt; de zichtassen van de grote wegen zijn afgesloten door bewust geplaatste hoogbouw  
Voorhofdreef   Hoofdverkeersweg vormgegeven als monumentale laan door de beplanting en bebouwing; ruimte gevormd door evenwijdige bomenrijen, geflankeerd door hoge haakvormige hoogbouw en lagere schijfvormige flats daartussen en er tegenover  
Stempelverkavelingen tussen Voorhofdreef, Menno ter Braaklaan, Aart van der Leeuwlaan, en J.J. Slauerhofflaan   Met grote aandacht uitgewerkte stempels; variatie van hoogbouw met kleinschalige eengezinscomplexen, en met bijzondere groenaanleg die onder andere besloten, verkeersluwe speelplekken bevat.  

Cultuurhistorische waardevolle gebouwen:

Bedrijfshal van (oorspronkelijk) fabriek 'De Atlas', Mercuriusweg 16-18   1957-1960, F.J.C. van der Vegt, J.C. Pannekoek  
Kantoor met fabriekshal van (oorspronkelijk) fa. Kipp & zonen, Mercuriusweg 1; 1a   1960-1963, H.A. Maaskant, met Van Dommelen e.a.  
Woonblok met winkelgalerij, Papsouwselaan 121-283   1965-1969, H. Broeder  
Studentenhuisvesting Staalbouw II, E. du Perronlaan 2-864   1966-1971, E.F. Groosman  

De woongebouwen en bedrijfsgebouwen zijn elk voor wat betreft type, architectonische vormgeving en/of constructie waardevolle gebouwen. Zij zijn daarmee goede representanten van de wederopbouwarchitectuur in Delft.

Door het algemeen conserverend bestemmen zijn de structuren c.q. deelgebieden voldoende beschermd. Op dit moment zijn er geen grote, de structuur veranderende ontwikkelingen waarin dit plan moet voorzien. De cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zijn bovendien beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en de daarvoor geldende regels.

4.1.3 Infrastructuur

Het plangebied bestaat voor een belangrijk deel uit verblijfsgebieden en wordt in het midden van noord naar zuid ontsloten door de Voorhofdreef. Verder wordt het plangebied aan de noordgrens ontsloten door de Martinus Nijhofflaan. In het zuiden grenst het plangebied aan de Kruithuisweg waarop de Voorhofdreef vanaf het noorden aansluit. De netwerkstructuur is zodanig vormgegeven dat alleen bestemmingsverkeer gebruik maakt van de wegen in de verblijfsgebieden.

In geval van calamiteiten is er in Delft een calamiteitenroute. De routes zijn opgedeeld in hoofd-routeshoofdroutes en secundaire routes. Door het plangebied lopen geen hoofd- en secundaire routes.

De wegen in het plangebied zijn als volgt gecategoriseerd:

  • stroomwegen: Kruithuisweg (zuidgrens plangebied);
  • wijkontsluitingswegen: Voorhofdreef, Papsouwselaan en Martinus Nijhofflaan;
  • erftoegangswegen: alle overige wegen binnen de bebouwde kom. Deze wegen zijn daarmee aangewezen als verblijfsgebied. Een belangrijke consequentie van het aanwijzen van 'verblijfsgebieden' is dat deze gebieden in het kader van duurzaam veilig ingericht worden als 30 km/h-zone.

Belangrijke fietsroutes in het plangebied zijn:

  • de regionale fietsroutes aan de westelijke rand van het plangebied welke langs de Provincialeweg lopen en aan de zuidelijke rand langs de Kruithuisweg;
  • fietsroutes die behoren tot het stadsnetwerk langs de Voorhofdreef, Martinus Nijhofflaan, Minervaweg, Papsouwselaan, Apolloweg en Vulcanusweg.
4.1.4 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn verschillende kabels en leidingen aanwezig. De aanwezige relevante kabels en leidingen passen binnen de bestemmingen. De belangrijkste kabels en leidingen zijn met zone waarbinnen beperkingen spelen, op de verbeelding opgenomen.

Ten behoeve van de energieambitie zijn o.a. in de bestemmingen Verkeer en Groen ondergrondse leiding voor warmtetransport mogelijk. Bij voorkeur lopen deze leidingtracés door ondergrondse bebouwing (kruipruimten, parkeerkelders). In de bestemming Wonen zijn verdeelstations geïntegreerd met de bebouwing mogelijk.

4.1.5 Groenstructuur

 De groenstructuur in het plangebied bestaat uit structuren met bomen en gras langs de grotere wegen en watergangen en verschillende grotere groengebieden tussen de bebouwing.

De groenstructuren langs de grotere wegen maken onderdeel uit van de stedelijke Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in de Nota Groen (Nota Groen Delft 2012-2020). Deze structuren en gebieden vormen samen een robuust hoofdnetwerk dat in verbinding staat met het groen in de regio.

Het aanwezige groen wat onderdeel is van deze ecologische structuur heeft in het bestemmingsplan de bestemming Groen gekregen. Dit bestemmingsplan maakt in de bestaande ecologische structuren geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een deel van de ecologische structuur loopt langs hoofdwegen en is nog niet volledig ontwikkeld (Martinus Nijhofflaan, Voorhofdreef). De ontwikkeling van groen is mogelijk gemaakt in de bestemming Verkeer, wanneer de kansen zich voordoen is het binnen het bestemmingsplan mogelijk deze structuren te versterken.

De Voorhof is opgezet als wijk met veel hoogbouw met daartussen grote open groene ruimtes. De groene gebieden zijn dus een onderdeel van het karakter van de wijk en zijn ruimtelijk van belang. De gebieden bestaan uit grotere grasvelden met daarin kleine plantsoentjes, struikgroepen en bomenrijen maar ook grotere delen bosplantsoen.

Deze openbare gebieden hebben in het bestemmingsplan de bestemming Groen gekregen. Een deel van deze groengebieden zijn de grotere tuinen bij de appartementencomplexen. Deze zijn bestemd als Tuin of als Wonen zonder bouwvlak. In beide bestemmingen is groen mogelijk.

4.1.6 Bomen (Bomenverordening Delft 2013)

Er zijn geen monumentale bomen in het plangebied aanwezig. De bomen langs de Provincialeweg, Papsouwselaan/Voorhofdreef en Martinus Nijhofflaan maken wel onderdeel uit van de boomstructuur van Delft. Voor het kappen van bomen geldt een kapvergunningsplicht.

4.2 Functionele structuur

Het plangebied is een gemengd gebied met woningen, bedrijven, winkels en voorzieningen. In het bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Beschrijving

Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Het betreft bestaand gebied dat een actueel bestemmingsplan krijgt. Het bestemmingsplan biedt ruimte in een aantal functies en bebouwing. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkellocaties mogelijk. Ontwikkelingen die in de toekomst zullen plaatsvinden, bevinden zich vooral aan de randen of buiten het plangebied. Voor deze ontwikkelingen zal te zijner tijd een planologische procedure worden gevolgd.

4.3.2 Onderbouwing stedelijke ontwikkeling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling een onderbouwing te bevatten waarin onder meer wordt ingegaan op de behoefte waarin het plan voorziet en het ruimtegebruik. De Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare regeling. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is het consoliderend bestemmen van de huidige functies met de mogelijkheid gewenste ontwikkelingen in te passen binnen de bestaande kaders van beleid en milieuwetgeving en het streven naar eenvoud en uniformiteit in de verbeelding en regels.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Bedrijf
Het gemaal aan het Marcellus Emantspad 2, het bezinestation aan de Voorhofdreef 4 en de nutsvoorziening aan de J.J. Slauerhofflaan 277 hebben de bestemming Bedrijf gekregen. Het gemaal aan het Marcellus Emantspad 2 heeft in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland ook de functieaanduiding 'gemaal' gekregen, zodat duidelijk is dat hier een gemaal aanwezig is.

Bedrijventerrein
De bestemming 'Bedrijventerrein' is bedoeld voor de bedrijfsgronden in het plangebied. Bedrijven uit milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen (LvB) zijn in het plangebied toegestaan. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Bedrijfsactiviteiten uit een hogere milieucategorie zijn met een zogenaamde 'maatbestemming' opgenomen. Die bedrijfsactiviteiten zijn in de regels met een SBI-code genoemd. Het gaat o.a. om een autospuitinrichting, bouwbedrijven, een groothandel in afvalstoffen en schroot, een stamp-, dieptrek-, pers- en forceerbedrijf, een bezinestation en een nutsbedrijf. In paragraaf 6.6 is beschreven welke bedrijven een maatbestemming hebben gekregen in het kader van milieuzonering.

Het bevoegd gezag kan afwijken van gebruiksregels en een bedrijf toestaan dat is opgenomen in de naast hogere categorie van de LvB dan ter plaatse is toegestaan, indien deze wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van maximaal milieucategorie 2.

Zelfstandige kantoren zijn binnen deze bestemming slechts toegestaan ter plaatse van respectievelijk de aanduiding 'kantoor'. Het gaat om bestaande kantoren en hiermee wordt de feitelijke situatie vastgelegd.

Dienstverlening is binnen deze bestemming slechts toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening'.

Langs de Vulcanusweg zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Aan de Röntgenweg 6 (de verdieping van Röntgenweg 4) zijn ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. In de regels is aangegeven om welke voorzieningen het gaat.

Aan de Neringstraat 19 is ter plaatse van de aanduiding op de kaart een sportschool toegestaan, ten behoeve van de bestaande sportschool.

Naast bedrijfsvestigingen zijn in beperkte mate ook facilitaire voorzieningen en bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Het gaat hier alleen om bedrijfswoningen die al bestaan en vergund zijn ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Ook wegen met daarbij behorende voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven zijn toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals water, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Het bebouwingspercentage is aangegeven op de verbeelding evenals de maximale bouwhoogte. Gebouwen dienen in ieder geval gebouwd te worden binnen het aangegeven bouwvlak.

Detailhandel
Binnen deze bestemming zijn detailhandel, dienstverlening en hierbij behorende voorzieningen toegestaan.

Gemengd
Onder andere ter plaatse van de Papsouwselaan is de bestemming Gemengd opgenomen. Hier zijn woningen, bedrijven, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en hierbij behorende voorzieningen toegestaan. Detailhandel, horeca en sportschool zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen. Aan Industriestraat 26 en aan de achterzijde van Industriestraat 30, 34 en 42 is een bouwbedrijf toegestaan. Alle functies zijn alleen toegestaan op de begane grond, met uitzondering van wonen dat ook op de verdieping is toegestaan. En ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - op eerste verdieping toegestaan' zijn deze functies toegestaan op de verdieping.

Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van fietsenstallingen.

Kantoor
Deze bestemming betreft alleen de bestaande kantoren aan de Papsouwselaan.

Maatschappelijk
Deze bestemming is onder andere gegeven aan de bestaande scholen. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, ondersteunende horeca en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Tuin
De voortuinen bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin'. Op deze gronden zijn qua bebouwing uitsluitend erkers, entrees, fietsenbergingen en balkons toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' moeten parkeerplaatsen aanwezig zijn, zodat deze parkeerplaatsen in stand blijven en er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven in het gebied.

Verkeer
De hoofdstructuur van ontsluitingsroutes is specifiek bestemd. Het betreft alle binnen het plangebied aanwezige wegen met uitzondering van een deel van de Kruithuisweg en wegen die zijn opgenomen binnen bestemmingen. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze bestemming.

Verkeer - Spoorweg
De spoorlijn Den Haag-Rotterdam is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer - Spoorweg'. Deze gronden zijn bedoeld voor spoorwegvoorzieningen alsmede hoofdrijbanen.

Verkeer - Wegverkeer
Voor de Kruithuisweg is de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' opgenomen.

Water
Voor de in het gebied voorkomende hoofdwatergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.

Wonen
De bestaande woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Ook zijn bij het wonen behorende voorzieningen toegestaan zoals bij een wooncomplex aanwezige recreatieve ruimten, kerkzaal, enz. Detailhandel is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding detailhandel, ten behoeve van de reeds aanwezige detailhandel.

Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bouwwerken buiten het bouwvlak mag in totaal niet meer dan 50% van het oorspronkelijke achtererfgebied bedragen (anti-dichtslibregeling).

Voor de drive-in woningen is een specifieke regeling opgenomen. Dit om de reeds bestaande kapvormen mogelijk te maken. Voor de panden is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - borstwering toegestaan' opgenomen, waardoor de kappen voorzien kunnen worden van een borstwering. De borstwering mag een hoogte hebben van maximaal 1 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' moeten de aanwezige parkeerplaatsen blijven bestaan.

Overige bestemmingen

Leiding-Gas / Leiding - Hoogspanningsverbinding / Leiding - Riool / Leiding - Water
In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen: een aardgastransportleiding, hoogspanningsverbinding en rioolleiding. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Water'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

Waarde - Archeologie I en II
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan 100 m2 (Waarde - Archeologie I) of 200 m2 (Waarde - Archeologie II), of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.

Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is gehanteerd voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken in het plangebied. Deze objecten/ panden hebben cultuurhistorische waarde. Aan het bouwen op deze gronden zijn voorwaarden gekoppeld om de cultuurhistorisch waarden te beschermen en te behouden. Tevens is aan deze bestemming een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gekoppeld.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene aanduidingsregels

geluidzone - industrie
Het plangebied is gelegen naast het geluidgezoneerd bedrijventerrein Schieoevers. Voor de gronden die zijn gelegen tussen het geluidgezoneerd bedrijventerrein en de vastgestelde geluidscontour is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Dit betreft o.a. de bedrijven langs de Vulcanusweg. Met deze algemene aanduiding is bepaald dat op gronden met deze aanduiding geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing is toegestaan. Dit met uitzondering van situaties waarbij in het kader van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de geluidgevoelige bebouwing is vastgesteld.

vrijwaringszone - straalpad
Binnen de vrijwaringszone - straalpad mag de bebouwing niet hoger zijn dan 69 m.

Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

5.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen

Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

De lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten en onderzoek

6.1 Water

Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen/ontwikkellocaties in dit plangebied.

Waterkwantiteit
De waterkwantiteit in het gebied is redelijk. Het voldoet niet aan de norm van 325m3/ha. Het plangebied ligt in twee polders. Het noordelijke deel van het plangebied ligt in de Hoge Abtswoudse Polder (HAP), het zuidelijke deel in de Lage Abtswoudse polder (LAP). De scheiding is weergegeven in figuur 6.1.

De wateropgave voor nieuwe ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de Waterstructuurvisie Delft, bedraagt voor de HAP 92 m3/ha bij een toegestane peilstijging van 40 cm. Voor LAP is er volgens de waterstructuurvisie voldoende waterberging aanwezig. Inmiddels is de Watergebiedsstudie Delft uitgevoerd waaruit opnieuw een tekort komt voor de HAP, en een flink tekort voor de LAP is berekend. Het beleid wordt het komende jaar vernieuwd, de bevindingen uit de watergebiedsstudie zullen meegenomen worden in het nieuwe beleid. Dit zal ook effect hebben op de vereiste wateropgave. In dit bestemmingsplan gaat het om het actualiseren van bestemmingen, er zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in het gebied voorzien waarvoor maatregelen nodig zijn.

De primaire watergangen zijn op de verbeelding als 'water' weergegeven. Bruggen zijn mogelijk binnen de bestemming water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0004.png"

Afbeelding 6.1: Waterkeringen in het plangebied BP Voorhof

Waterkeringen
Er liggen geen regionale waterkeringen in het plangebied. Er ligt een polderkade in het plangebied die de Hoge en Lage Abtswoudse Polder van elkaar scheidt.

Waterkwaliteit
De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap Delfland streven gezamenlijk naar een verbetering van de waterkwaliteit. Daarbij wordt bijvoorbeeld gezocht naar mogelijkheden om Natuurvriendelijke oevers aan te leggen en vispaaiplaatsen te realiseren. Er liggen echter geen KRW-waterlichamen in het plangebied. De afgelopen jaren zijn er verschillende Natuurvriendelijke oevers in het gebied aangelegd.

In de bestemming water wordt de aanleg van Natuurvriendelijke oevers mogelijk gemaakt.

Waterzuivering en afvalwater
Het gebied is grotendeels gescheiden gerioleerd. Het noordelijke deel (LAP) is gemengd gerioleerd. In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. De leiding is op de verbeelding weergegeven, inclusief de bijbehorende beschermingszone.

Het gemaal heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'gemaal' gekregen, zodat duidelijk is dat hier een gemaal aanwezig is.

Conclusie
Het plan voldoet aan de wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot water.

6.2 Flora en fauna

6.2.1 Ontwikkelingen

In het gebied komt de algemene flora en fauna voor zoals kleine zoogdieren, bos- en struweelvogels en amfibieën. Er komen (strikt) beschermde planten en dieren voor zoals vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. Bronnen: Gierzwaluwen in Delfland 1990- 2010. Vleermuizen onderzoek, gemeente Delft 2012 Stichting Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland. Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).

Het bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkellocaties, maar legt het bestaande gebied vast. Het huidige bestemmingsplan is niet strijdig met de Flora- en faunawet. Voordat er een nieuwe ontwikkelingen wordt mogelijk gemaakt dient er een flora en faunaonderzoek plaats te vinden.

6.3 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).

In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Verder worden er geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan de gebruikelijke bouwplannen die mogelijk zijn binnen het huidige juridisch-planologische kader van het huidig vigerend bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.

Omdat het bestemmingsplan grotendeels conserverend van aard is, staat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Voor nieuwe ontwikkelingen zal onderzoek moeten worden uitgevoerd waarbij de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Ook hier wordt verwacht dat het aspect bodemkwaliteit deze ontwikkelingen niet in de weg zal staan.

6.4 Milieuzonering bedrijven

6.4.1 Bestaande situatie

Het plangebied Voorhof is overwegend een rustige woonwijk. Een klein deel van het plangebied bestaat uit bestaande bedrijvenlocaties. Het betreft o.a. het bedrijventerrein tussen de Industriestraat, Röntgenweg, Hermesstraat, Icarusweg en Gildestraat, en het bedrijventerrein langs de Vulcanusweg.

6.4.2 Beleid en onderzoek

Voor het inpassen van milieuhinderlijke activiteiten heeft de VNG in 2007 de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In 2009 is hierop een herziening uitgekomen. In deze handreiking worden activiteiten op SBI-code ingedeeld in milieucategorieën met elk een eigen hinderafstand, deze staan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB). De lijst gaat uit van een gemiddelde bedrijfsvoering. Aangezien elk bedrijf met eigen technieken en manieren kan werken, zijn de hinderafstanden indicatief en worden daarom richtafstanden genoemd. De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de beoordeling van bestaande situaties. De afstanden uit de handreiking geven echter wel een indicatie van de afstanden die ter voorkoming van hinder gewenst zijn. Hoewel de afstanden in de bestaande situatie kleiner kunnen zijn dan de in de VNG-handreiking aanbevolen afstanden, levert dat in de praktijk in Delft geen ernstige knelpunten op. Het gaat om een reeds lang bestaande en historisch gegroeide situatie in een levendige stad.

6.4.3 Gewenste ontwikkeling

Onderhavig bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent in principe dat de bestaande functies zoals wonen en bedrijvigheid zijn toegestaan.

In een stad als Delft willen we verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk) behouden. Het plangebied Voorhof bestaat uit gebieden met verschillende functies. Het grootste deel van het plangebied is een rustige woonwijk. Het gebied langs de Papsouwselaan is een voorzieningenwijk, dit is een gemengd gebied. Daarnaast zijn er twee bedrijventerreinen in het plangebied aanwezig, ten eerste het bedrijventerrein in het noordoosten langs de Industriestraat, Röntgenweg, enz., en ten tweede het gebied langs de Vulcanusweg. Beide bedrijventerreinen zijn gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0005.jpg"

Figuur 6.2: Gebiedstypen

Woonwijk
Het plangebied Voorhof is overwegend een rustige woonwijk. Deze wijk is na de Tweede Wereldoorlog gebouwd en ingericht volgens het principe van functiescheiding. De woonfunctie is vrijwel volledig gescheiden van bedrijfsmatige activiteiten. De bedrijven die men in dit type wijken aantreft zijn veelal aan de woonfunctie gelieerde activiteiten. De bedrijvigheid is geconcentreerd langs verkeerswegen en in winkelcentra.

In dit gebiedstype wordt gestreefd om de bestaande functiescheiding te behouden. Categorie 1 bedrijven zijn toegestaan. Categorie 2 bedrijven zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn in de planregels uitgewerkt, zodat de planologische afweging per individueel geval of gebied kan worden gemaakt.

Voorzieningen
Het gebied rond de Papsouwselaan en winkelcentrum In de Hoven valt onder het gebiedstype 'voorzieningen'. Dit gebied past binnen de criteria van een gemengd gebied. Dit gebied heeft voornamelijk een maatschappelijke en of commerciële/dienstverlenende functie. In dit gebied bevinden zich ook gevoelige functies, zoals woningen.

Activiteiten die vallen binnen categorie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan. Categorie 3.1 is onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn in de planregels uitgewerkt, zodat de planologische afweging per individueel geval of gebied kan worden gemaakt.

Bedrijven
Aan de noordoostrand van het plangebied Voorhof ligt een bestaand bedrijventerrein (Industriestraat, Neringstraat, Röntgenweg, enz). Dit betreft een traditioneel gegroeid bedrijventerrein waar een menging aan functies en milieucategorieën voorkomt. Dit terrein past binnen de criteria van een gemengd gebied. In dit gebied is in de loop van jaren een menging van functies gegroeid, zoals dat gebruikelijk is in de schil van oude binnensteden. In dit gebied komen bedrijven voor maar ook woningen, winkels en (zakelijke) dienstverlening. Op dit bedrijventerrein komen veelal bedrijven vallend onder categorie 1 of 2 voor.

Het bedrijventerrein langs de Vulcanusweg is ook gemengd gebied. Deze locatie is gelegen langs de spoorweg. Op dit bedrijventerrein komen veelal bedrijven vallend onder categorie 1 of 2 voor.

Beide bestaande bedrijventerreinen zijn relatief kleine bedrijventerreinen direct gelegen naast milieugevoelige bestemmingen. Daarom wordt op deze bedrijventerreinen maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Bestaande bedrijven met een hogere categorie krijgen een maatbestemming. Categorie 3.1 en 3.2 zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn in de planregels uitgewerkt, zodat de planologische afweging per individueel geval of gebied kan worden gemaakt. Hierbij wordt er extra op gelet dat de ontsluiting niet via een woonwijk verloopt.

Maatbestemming
Momenteel is op beide bedrijventerreinen sprake van gemengde bedrijvigheid. Gevestigd zijn o.a. aannemingsbedrijven, installatiebedrijven, beheer- en administratiekantoren, garagebedrijven en een groothandel in afval en schroot. Tevens zijn langs de Vulcanusweg maatschappelijke voorzieningen zoals een moskee en een kinderdagverblijf gevestigd.

De bestaande bedrijven zijn opgenomen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn bedrijven met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Daarnaast hebben de bestaande bedrijven die volgens de LvB een hogere milieucategorie hebben een maatbestemming gekregen. Zij kunnen blijven, maar bijvoorbeeld een ander type categorie 3-bedrijfsvoering is ter plaatse niet meer mogelijk. Bedrijven die in het vorige bestemmingsplan nog een maatbestemming hadden, maar op moment van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan niet meer aanwezig en/of in werking zijn, of binnen de planperiode verhuizen, hebben niet weer opnieuw een maatbestemming gekregen.

In het plangebied krijgen de volgende bedrijven een maatbestemming:

Bedrijf   adres   milieucategorie  
Reno Etib bv, Elektr. bouwinstallatie   Industriestraat 42   3.1, SBI-code 45.1  
Timmerbedrijf F.F. Haring   Neringstraat 4   3.1, SBI-code 45.1  
Loodgietersbedrijf Snelders   Neringstraat 8   3.1, SBI-code 45.1  
De Vreede Electrotechniek   Neringstraat 11   3.1, SBI-code 45.1  
Fa. Wubben en zoon, schildersbedrijf en glaszetten   Neringstraat 13   3.1, SBI-code 45.1  
Wiegman loodgietersbedrijf   Neringstraat 14   3.1, SBI-code 45.1  
     
PK Bouw bv   Industriestraat 48, Neringstraat 1, 3, 5   3.1, SBI-code 45.1  
SITA Recyling Services   Vulcanusweg 273   3.1, SBI-code 5157.2/3.0  
SITA Recycling Services   Vulcanusweg 275   3.2, SBI-code 5157.2/3.1  
GB van Hoek BV aannemingsbedrijf/bouwbedrijf en aannemer met werkplaats   Vulcanusweg 307   3.2, SBI-code 45.0  

Maatbestemming bouwbedrijven
In het vorige bestemmingsplan Voorhof 2006 hadden de bouwbedrijven een maatbestemming met SBI-code 45 en daaraan verbonden milieucategorie 3.2. Deze milieucategorie is in onderhavig bestemmingsplan teruggebracht tot categorie 3.1. De aanleiding hiervoor is dat er in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering en de daarin opgenomen LvB een technische wijziging heeft plaatsgevonden. Bouwbedrijven met SBI-code 45 hebben op grond van de laatste kennis en inzichten andere richtafstanden gekregen. Een bouwbedrijf met een bedrijfsoppervlak kleiner dan of gelijk aan 2.000 m2 valt nu onder categorie 3.1, en een bouwbedrijf met een bedrijfsoppervlak groter dan 2.000 m2 valt onder categorie 3.2. De gemeente Delft sluit bij deze wijziging aan en neemt de nieuwste LvB en de daaraan gekoppelde milieucategorieën op in onderhavig bestemmingsplan. Dit betekent dat bouwbedrijven met een bedrijfsoppervlak kleiner dan of gelijk aan 2.000 m2 nu onder categorie 3.1 vallen. Dit betekent echter niet dat deze bedrijven minder activiteiten mogen verrichten of in hun rechten worden beperkt. Deze bedrijven mogen nog steeds dezelfde bedrijfsactiviteiten uitoefenen als onder het bestemmingsplan Voorhof 2006.

Bedrijfswoningen
De bedrijfswoningen binnen de bestemming Bedrijventerrein, die al bestaan en vergund zijn ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan, zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Deze situatie is aanvaardbaar aangezien deze woningen zijn gelegen op het bedrijventerrein waar maximaal categorie 2 is toegestaan. Daarnaast is er voor de bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie een maatbestemming opgenomen, zodat de milieuruimte van deze bedrijven is vastgelegd. Als deze bedrijven vertrekken kunnen er geen andere bedrijven komen in deze categorie, maar is maximaal categorie 2 toegestaan. Deze situatie bestaat al geruime tijd, het betreft een bestaande situatie, zowel de woningen als de bedrijven zijn rechtmatig aanwezig.

6.4.4 Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven opgenomen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn bedrijven met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Daarnaast hebben de bestaande bedrijven die volgens de LvB een hogere milieucategorie hebben een maatbestemming gekregen.

6.5 Geluid

Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. En is geen negatief effect op de akoestiek.

6.6 Luchtkwaliteit

Het is een consoliderend bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Situatieschets risicobronnen

N470
Op korte afstand van het plangebied, circa 50 meter, loopt de N470 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Conform de tellingen van Rijkswaterstaat uit 2011 worden over dit wegvak (Z171: Provinciale weg / N470 (Delft) - A13 / N470 (A13 afrit 10 Delft Zuid) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische vloeistoffen vervoerd. De laatste twee categorieën worden in beperkte mate vervoerd, maar hun invloedsgebied overlapt wel met het plangebied.

Stofcategorie   Jaarintensiteiten   Invloedsgebied (m)  
LF1: brandbare vloeistoffen   538   45  
LF2: zeer brandbare vloeistoffen   391   45  
GF3: brandbare gassen   73   355  
LT2: toxische vloeistoffen   12   880  

Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2011) voor een weg buiten de bebouwde kom (dit is een weg waarop de maximum snelheid op 80 km/u ligt) geldt voor de bepaling van de plaatsgebonden risicocontour het volgende: “Wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500 heeft een weg buiten de bebouwde kom geen 10-6-contour”. Op basis hiervan is het uitgesloten dat het plaatsgebonden risico beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan.

Het groepsrisico kan eveneens met vuistregels uit de HART worden ingeschat: voor een weg buiten de bebouwde kom met tweezijdige bebouwing op minimaal 50 meter afstand van de weg, waarover circa 70 transporten GF3 per jaar plaatsvinden, dient de dichtheid aan beide kanten op 300 personen per hectare liggen om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden. Van dergelijk hoge personendichtheden is zeker geen sprake in (de omgeving van) het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied, dat vrijwel geheel consoliderend is, bestaan uit het legaliseren van drie bedrijfswoningen aan de Vulcanusweg en het herbestemmen van een aantal percelen van bedrijfsbestemming naar gemengde bestemming in het noordoosten van het plangebied. Laatstgenoemde percelen liggen buiten het invloedsgebied van brandbare gassen en de herbestemming zal derhalve niet leiden tot een verhoging van het groepsrisico. De drie bedrijfswoningen liggen op enkele honderden meters van de risicobron en vanwege het kleine aantal personen dat hierdoor wordt toegevoegd en de afstand tot de risicobron veroorzaken zij ook geen verhoging van het groepsrisico.

A13
De rijksweg A13 is op circa 1,8 kilometer van het plangebied gelegen. Vanwege de grote afstand vormt het plaatsgebonden risico (de veiligheidszone) geen probleem. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied (Z29: A13 / N473 (A13 afrit 9 Delft) - A4 / A13 (knooppunt Ypenburg)) worden (conform gegevens Rijkswaterstaat) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen vervoerd. Het invloedsgebied van de toxische gassen (het grootste) bedraagt meer dan 4000 meter.

Stofcategorie   Jaarintensiteiten   Invloedsgebied (m)  
LF1: brandbare vloeistoffen   6507   45  
LF2: zeer brandbare vloeistoffen   26145   45  
GF3: brandbare gassen   2432   355  
LT1: toxische vloeistoffen   299   730  
LT2: toxische vloeistoffen   521   880  
LT3: toxische vloeistoffen   33   >4000  
GT4: toxische gassen   67   >4000  

Conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) geldt voor dit gedeelte van de A13 een veiligheidszone van 17 meter. Vanwege de grote afstand tot aan het plangebied legt het plaatsgebonden risico dus geen beperkingen op aan het plangebied.

Het groepsrisico wordt in hoge mate bepaald door personen die binnen het invloedsgebied van de brandbare gassen verblijven. De (beperkte) ontwikkelingen in het plangebied liggen zo ver weg dat ze zeker geen verhoging van het groepsrisico bewerkstelligen. De absolute hoogte van het groepsrisico veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 ter hoogte van het plangebied, is eveneens van belang. Dit kan niet met de vuistregels worden ingeschat (wegens vervoer LT3 en GT4), maar op basis van eerdere onderzoeken kan wel en uitspraak worden gedaan. Voor de Technopolis in Delft is in 2013 een berekening uitgevoerd, waarbij het gaat om vrijwel hetzelfde gedeelte van de A13: hieruit bleek het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde te liggen. Bovendien zijn in het kader van het Basisnet Weg berekeningen uitgevoerd en ook hieruit bleek dat het groepsrisico niet boven de oriëntatiewaarde ligt ter hoogte van het plangebied.

De verantwoordingsplicht is conform de cRvgs voor geen van beide risicobronnen van toepassing. Op basis van een goede ruimtelijke ordening wordt toch aandacht besteed aan de elementen van de verantwoordingsplicht.

6.7.2 Elementen verantwoordingsplicht

In de wetgeving, de cRvgs, is aangegeven welke elementen beschouwd moeten worden bij de invulling van de verantwoordingsplicht. Onderstaande figuur is afkomstig uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0006.png"

Aangezien de verantwoordingsplicht niet verplicht is, maar wordt gedaan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, de nieuwe ontwikkelingen zeer beperkt zijn in het plangebied en de risico's laag zijn, wordt volstaan met een beknopte uitwerking van de elementen.

Scenario´s
De stofcategorieën die over de beide wegen worden vervoerd, zijn zichtbaar in de tabellen op de vorige pagina. Alleen de brandbare gassen die over de Kruithuisweg worden vervoerd en de toxische stoffen die over beide wegen worden vervoerd, zijn relevant. Dit geeft de volgende relevante scenario's:

  • BLEVE-scenario: het scenario waarbij een LPG-wagen met brandbaar gas tot ontploffing komt en een druk- en hittegolf veroorzaakt. Het invloedsgebied (ook wel 1%-letaliteitsgebied, dus het gebied waarbinnen 1% van de blootgestelde personen overlijdt) van een BLEVE bedraagt ca. 355 meter.
  • Toxisch scenario: Het gevaar van een toxische wolk is dat deze door personen in de omgeving van het incident ingeademd worden. Afhankelijk van de concentratie kan door blootstelling letaal letsel optreden. Het invloedsgebied kan enkele kilometers bedragen en hangt mede af van de weersgesteldheid op het moment van de calamiteit.

Omvang van het groepsrisico
Bij beide risicobronnen ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Het ruimtelijk besluit leidt bij beide risicobronnen niet tot een toename van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0007.jpg"

Figuur 6.3: Brandweer waterinnameplaats aan Vulcanusweg

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de risicobron
Of maatregelen bij de bron mogelijk zijn is niet alleen een technisch vraagstuk. Het is ook een bevoegdheidsvraagstuk. Burgemeester en wethouders van Delft zijn niet bevoegd om eisen te stellen aan het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg.

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit
Vanwege het consoliderende karakter van het plan kan er niet geschoven worden met ruimtelijke elementen. Gezien de beperkte risico's is hier ook geen noodzaak toe.

Mogelijkheden tot voorbereiding, bestrijding en beperking van een ramp
Bij dit aspect wordt gekeken naar de bestrijdbaarheid in het geval van een calamiteit. De bestrijding bij de bron kan niet geregeld worden in deze procedure, aangezien de risicobronnen buiten het plangebied liggen. De afweging of extra bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen in dit plan gewenst zijn, dient door de Veiligheidsregio gemaakt te worden. Dit kan wel in het bestemmingsplan worden geregeld.

Aan de Krakeelpolderweg 51 in Delft is een kazerne gelegen die dichtbij genoeg ligt om aan de zorgnorm te voldoen, i.e. het tijdig arriveren in het geval van een calamiteit in het plangebied.

Mogelijkheden van personen om zichzelf in veiligheid te brengen
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

1. Wat zijn de mogelijkheden van zelfredzaamheid om slachtoffers te voorkomen?

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij calamiteiten met brandbare gassen
Binnen de 150 meter zijn personen (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een ('koude') BLEVE. Buiten de 150 meter is, in het geval van een BLEVE, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. In het geval van schuilen is het zaak een veilige plek binnen een gebouw op te zoeken buiten het bereik van rondvliegend glas (zoals een toilet of badkamer). Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om effecten door de secundaire branden te vermijden.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij calamiteiten met toxische gassen
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Mensen op grotere afstand van de risicobron kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario van belang. In verband met een mogelijk toxisch scenario wordt standaard geadviseerd om nieuwe woon- en verblijfsgebouwen uit te rusten met een uitschakelbaar ventilatiesysteem, dit om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.

In het kader van zelfredzaamheid dient eveneens gekeken te worden naar personen die beperkt zelfredzaam zijn en of het plan functies mogelijk maakt waar dergelijke personen verblijven. Het gaat dan om functies voor onder andere ouderen, zieken en kinderen. In het plangebied zijn de volgende objecten aangetroffen die plaats bieden aan beperkt zelfredzame personen:

  • Pleysier college: J.J. Slauerhofflaan 275
  • Basisschool De Eglantier: Ina Boudier-Bakkerstraat 2
  • Peuterspeelzaal Pinokkio: Frederik van Eedenlaan 14
  • Freinetschool: Frederik van Eedenlaan 12-A
  • Kindercentrum Knotz BV: Vulcanusweg 267
  • Mgr Bekkersschool : Isaäc Da Costalaan 313
  • Stichting Pieter van Foreest, woonzorgcentrum: Aart van der Leeuwlaan 332
  • Stichting IPSE, gehandicaptenzorg: Mercuriusweg 1
  • Algemene Stichting Woonzorg Delft Deltshove: Vorrinkplein 99

2. Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de onder punt 1 geschetste mogelijkheden is het van belang dat het plangebied:

  • A. goed te ontvluchten is
  • B. goede schuilmogelijkheden biedt

Vluchtwegen/ vluchtmogelijkheden
Bij de inrichting van het plangebied is het van belang dat de locatie goed te ontvluchten is om personen na afloop van een BLEVE weg te kunnen leiden van de calamiteit. Vluchtroutes dienen zoveel mogelijk personen direct van de calamiteit weg te leiden. In dit geval gaat het om het gedeelte van het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen, tot 350 meter van de Kruithuisweg af. Hier zijn voldoende vluchtwegen die van de risicobron afleiden, ook van de scholen af die in het plangebied binnen het invloedsgebied van de brandbare gassen liggen. Derhalve wordt het toevoegen van vluchtwegen niet noodzakelijk geacht, ook gezien de beperkte risico's en de consoliderende aard van het plangebied.

Goede schuilmogelijkheden
Bij blootstelling aan een toxisch gas biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen geadviseerd om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen; dergelijke ingrepen zijn namelijk weinig kosteneffectief. Wel wordt geadviseerd (bij ontwikkelingen) het ventilatiesysteem centraal uitschakelbaar te maken bij objecten met beperkt zelfredzame personen, dit om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.

Het gebruik van een W.A.S. (waarschuwing- en alarmeringsysteem) en NL-Alert moet personen waarschuwen voor de gevolgen van het incident. Daarbij is het van belang dat dit systeem voldoende dekkend is. De Veiligheidsregio draagt in samenwerking met overheden (min BiZa) zorg voor een dergelijk systeem. Bij de functies met beperkt zelfredzame personen kan door het inzetten van directe risicocommunicatie de veiligheid verhoogd worden. De gemeente voert geen actief risicocommunicatiebeleid.

Bij een BLEVE kan schuilen in een gebouw eveneens relevant zelfredzaam gedrag zijn, afhankelijk van de afstand tot de calamiteit (minimaal 150 meter). Bouwkundige maatregelen kunnen worden doorgevoerd om gebouwen beter te beschermen tegen de drukgolf van de BLEVE. Gezien de omvang van de risico's en de hoge kosten van dergelijke maatregelen, wordt dit niet geadviseerd.

Andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Varianten waardoor het groepsrisico niet of in beperkte mate toeneemt zijn:

  • De situering van het plangebied op grotere afstand van de risicobron.
  • Andere functies binnen het plangebied, waarbij objecten met minder personen zijn voorzien.

Wat betreft beide punten geldt dat het consoliderende karakter van het plangebied dergelijke varianten niet toestaat. Bovendien zijn de risico's te beperkt om dit te overwegen.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
In de verantwoording van het groepsrisico wordt ook aandacht besteed aan het 'tijdsaspect'. Hierbij wordt ingegaan op toekomstige ontwikkelingen die een invloed hebben op de risico's. In juli 2013 is door de Eerste Kamer de 'Wijziging Wet vervoersgevaarlijke stoffen inzake totstandkoming van een basisnet' aangenomen. De implementatie van het Basisnet betekent dat voor de komende jaren een vervoersplafond is vastgesteld zodat een goede balans is gecreëerd tussen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de ruimtelijke ontwikkelingen. De A13 valt onder het Basisnet waardoor geborgd is dat de risico's hier niet zullen toenemen.

6.8 Archeologie

6.8.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Het bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische dubbelbestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Delft maakt van deze mogelijkheid gebruik middels de archeologische beleidskaart (2012) die door Archeologie Delft wordt gebruikt als onderlegger voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Op basis van lokale expertise wordt op deze kaart wordt zowel naar boven als beneden afgeweken van de gestelde grens van 100 m2.

Archeologiebeleid Delft
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.

Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

6.8.2 Bestaande situatie

Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Dergelijke afzettingen bevinden zich met name in de noordelijke helft van het plangebied aan het oppervlak (afbeelding 6.4). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Volgens de geologische kaart van Delft bevinden deze dekafzettingen zich in het merendeel van het plangebied aan het oppervlakte; ze variëren in dikte van minder dan 0,40 tot dikker dan 2 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0008.jpg"

Afbeelding 6.4: Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Delft.

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. In de ondergrond van Delft worden bij grondwerkzaamheden regelmatig sporen uit de Romeinse tijd en/of Middeleeuwen aangetroffen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen terreinen die op de landelijke Archeologische Monumentenkaart zijn aangemerkt als gebieden met een verhoogde archeologische verwachting.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen een straal van 500 meter rondom het gebied bevinden zich 8 van dergelijke waarnemingen. Eén van de waarnemingen (24397) hangt samen met het hierboven genoemde terrein van hoge archeologische waarde waar zich de resten van het Karthuizerklooster bevinden. Waarneming 24401 heeft betrekking op het terrein van het voormalige Huis te Made uit de 13e eeuw. Twee waarnemingen (22007 en 22012) betreffen inheems-Romeinse scherven die, respectievelijk in een afvalkuil en een greppel, direct onder het maaiveld zijn aangetroffen. Beide vondstcomplexen zijn afkomstig van de geulafzettingen van de Gantel Laag. Twee waarnemingen (24409 en 24410) hebben betrekking op Middeleeuwse scherven die, tijdens graafwerkzaamheden, zijn aangetroffen op de dekafzettingen van de Gantel Laag. De laatste twee waarnemingen (24422 en 24423) hebben betrekking op mobiele overblijfselen van klooster Koningsveld, die uit de Schie zijn opgebaggerd. De daadwerkelijke locatie waar het klooster zich eens bevond ligt echter circa 1 kilometer verder naar het noorden.

Binnen het plangebied is op enkele locaties archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek middels grondboringen. In 2005 is voor plangebied station Delft-Zuid aangetoond dat de ondergrond tot minstens 2 meter verstoord is, waardoor er lokaal geen archeologische resten meer verwacht kunnen worden (onderzoeksmelding 12669). Datzelfde geldt voor 3 locaties in de directe nabijheid van het plangebied (Poptahof veld 5, 6 en 10; onderzoeksmelding 39973 & 39974) die in 2010 zijn onderzocht en een plangebied aan de Aad van der Leeuwenlaan/Troelstralaan waar in 2012 onderzoek heeft plaatsgevonden (onderzoeksmelding 45854). 

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied zich in de Nieuwe tijd bevond aan de rand van het gecultiveerde gebied rondom de stad Delft. Ten oosten van het plangebied is bebouwing afgebeeld langs de Schie. Ook ten noorden en westen van het plangebied zijn diverse vormen van bebouwing afgebeeld. Het plangebied zelf was in gebruik akkergebied of weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0009.jpg"

Afbeelding 6.5: De bekende archeologische waarden rondom en reeds uitgevoerde onderzoeken in het plangebied, geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Delft.

6.8.3 Gewenste ontwikkeling

De schaal van en aanwezige bebouwing in het huidige plangebied maakt het vrijwel onmogelijk en bovendien onwenselijk om eventueel aanwezige archeologische waarden vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan in kaart te brengen. De waardering van het lokale bodemarchief wordt dan ook grotendeels gebaseerd op bureauonderzoek. Daarbij speelt de archeologische beleidskaart van Delft een belangrijke rol.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een lage tot middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen (zie afbeelding 6.5). De middelhoge verwachting heeft betrekking op nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd die aangetroffen kunnen worden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. De lage verwachting heeft betrekking op mogelijke off-site resten die aangetroffen kunnen worden op de dekafzettingen van de Gantel Laag, zoals sporen van verkaveling, sloten, duikers of grafvelden.

De verwachtingszones zijn geen één-op-één overname van de begrenzing van geologische afzettingen op de geologische kaart (zie afbeelding 6.4). De geologische kaart is een afgeleide van de werkelijkheid en alleen door middel van veldonderzoek kan de precieze begrenzing van een bepaalde afzetting worden aangegeven. Zolang deze onbekend is wordt er gebruik gemaakt van een bufferzone rondom de archeologisch meest verwachtingsvolle afzetting (in dit geval de geulafzettingen van de Gantel Laag).

Op de archeologische beleidskaart van Delft is aan de genoemde verwachtingen een grens gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen vrijgesteld zijn van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Binnen het plangebied is voor enkele locaties sprake van gedetailleerder inzicht, op basis van reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek. Het kaartbeeld van de beleidskaart (en de bijbehorende vrijstellingsgrenzen) wordt grotendeels overgenomen en vertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.

Voor een gebied wordt, in afwijking van de beleidskaart, geen dubbelbestemming opgenomen. Het betreft (het gebied rondom) plangebied Station Delft-Zuid uit 2005.

In het onderhavige bestemmingsplan dienen twee archeologische dubbelbestemmingen te worden opgenomen 'Waarde – Archeologie I' en 'Waarde – Archeologie II' (afbeelding 6.6). 'Waarde – Archeologie I' heeft betrekking op de genoemde middelhoge verwachtingszone. Binnen deze dubbelbestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm –maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.

In de lage archeologische verwachtingszone ('Waarde – Archeologie II') wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2. Hier wordt een lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0031-2001_0010.jpg"

Afbeelding 6.6: Binnen het gehele plangebied is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.

Er is sprake van twee verschillende zones ('Waarde – Archeologie' I en II). Hierbinnen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.

6.8.4 Conclusie

Gelet op de schaal van het onderhavige bestemmingsplan en de in het gebied aanwezige bebouwing is het niet wenselijk en mogelijk om vooruitlopend op de vaststelling van het plan de in het gebied aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om deze resten te beschermen wordt op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' gelegd. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te alle tijden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid. Conform het gemeentelijk archeologiebeleid dienen er in dit bestemmingsplan twee dubbelbestemmingszones opgenomen te worden. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.

Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak en overleg

Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

8.1.1 Inspraak

Het bestemmingsplan is als ontwerp ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken van 12 juni 2014 tot en met 23 juli 2014. Tijdens deze periode was er voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 30 juni 2014 was er een inloopavond met de mogelijkheid om mondelinge zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen.

8.1.2 Overleg ex art 3.1.1. Bro

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat;
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 4. Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed;
  • 5. Nederlandse spoorwegen;
  • 6. Prorail;
  • 7. Centraal overlegorgaan;
  • 8. Tennet Zuid-Holland;
  • 9. Stedin;
  • 10. Nederlandse Gasunie;
  • 11. Evides;
  • 12. VWS Pipeline Control b.v.;
  • 13. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 14. Kamer van Koophandel Den Haag;
  • 15. KPN W&O NS Access Rayon Midden;
  • 16. Stadsgewest Haaglanden;
  • 17. Stichting DUWO;
  • 18. Vestia Delft;
  • 19. Vidomes;
  • 20. Woonbron Delft.


De onder 1 en 2 genoemde instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. De onder 3, 10 en 13 genoemde instanties hebben een inhoudelijke reactie ingediend, die hieronder worden besproken. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.

Hoogheemraadschap van Delfland

Reactie

Er ligt door het plangebied een rioolpersleiding. Aan weerszijden hiervan dient een beschermingszone van 5m breed te worden opgenomen. Op de verbeelding is deze opgenomen. Het HHD verzoekt om ook in de toelichting in paragraaf 6.1/afvalwater deze leiding te benoemen.

In hoofdstuk 6.1 staat een verwijzing naar de nieuwe watergebiedsstudie in de Lage Abtswoudsepolder. HHD verzoekt de laatste regel "Dit is echter nog niet verwerkt in het beleid en wordt nog niet bij ontwikkelingen meegenomen." te vervangen door "Dit wordt binnenkort verwerkt in beleid en bij nieuwe ontwikkelingen zal daarmee rekening gehouden worden.".

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding wordt verwezen naar http://www.hhdelfland.nl/diqitaal-loket/verqunninq-meldinq/.

Antwoord

In de waterparagraaf zal de rioolpersleiding worden benoemd. De tekst in de toelichting zal worden aangepast. De tekst wordt: "Het beleid wordt het komende jaar vernieuwd, de bevindingen uit de watergebiedsstudie zullen meegenomen worden in het nieuwe beleid. Dit zal ook effect hebben op de vereiste wateropgave. In dit bestemmingsplan gaat het om het actualiseren van bestemmingen, er zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in het gebied voorzien waarvoor maatregelen nodig zijn."

Nederlandse Gasunie

Reactie

Het plangebied ligt buiten de 1% legaliteitsgrens van de dichts bij gelegen leiding van de Gasunie. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de planontwikkeling.

Antwoord

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Veiligheidsregio Haaglanden

Reactie

Op 27 maart heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (verder VRH) gereageerd op het verzoek advies uit te brengen voor externe veiligheid.
In het advies wordt aangegeven dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Kruithuisweg (N470) en de rijksweg A13 relevant is. Uit de analyse van de VRH blijkt dat het plangebied Voorhof (aan de zuidzijde) wordt overlapt door het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen en gassen en vanwege de Kruithuisweg. Het gehele plangebied wordt overlapt door het invloedsgebied van toxische vloeistoffen en gassen vanwege beide transportroutes.
De VRH adviseert als effectreducerende maatregel objecten te voorzien van een voorziening zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling uitgeschakeld kan worden.

Antwoord

Het treffen van effectreducerende maatregelen zijn niet eenvoudig door te voeren, aangezien het plan Voorhof hoofdzakelijk een consoliderend plan betreft. Voor eventuele ontwikkelingen zal deze maatregel worden meegenomen.

Reactie

De VRH adviseert als maatregel ter bevordering van zelfredzaamheid om bij verbouw of nieuwbouw van objecten bestemd voor het verblijf van personen de vluchtweg te localiseren aan de afgekeerde zijde van de Kruithuisweg. Deze maatregel geldt voor het gebied binnen 325 meter van de Kruithuisweg.

Antwoord

Indien er ontwikkelingen voorzien zijn in bovengenoemde zone zal het aspect 'vluchten' worden meegenomen.

Reactie

Tevens wordt geadviseerd om het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen en/of verminderd- tot niet zelfredzame personen voor te bereiden op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de rijksweg A13 en Kruithuisweg (N470).

Antwoord

Deze maatregel kan zeker effectief zijn, maar is niet direct ruimtelijk relevant en daardoor niet in het bestemmingsplan te borgen.

8.2 Financiële uitvoerbaarheid

8.2.1 Wetgeving

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

8.2.2 Gewenste ontwikkelingen

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in bouwplanontwikkelingen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

8.2.3 Conclusie

De te maken gemeentelijke kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan moeten door de gemeente zelf betaald worden. De gemeente is verplicht elke 10 jaar haar bestemmingsplannen te vernieuwen en consoliderend te bestemmen conform het AUB (Algemene uniformering bestemmingsplannen). Hier wordt budget voor gereserveerd. Dit budget is aangewend om bestemmingsplan Voorhof op te stellen.