Plan: | Brug Deltares |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0017-2001 |
Het onderzoeksgebied bestaat uit dekafzettingen die behoren tot de formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren (voorheen Duinkerke I afzettingen). Deze dekafzettingen zijn afgezet op Hollandveen en vrij dun (tot maximaal 40 cm dik). Op het Hollandveen zijn in Midden-Delfland een aantal malen IJzertijd nederzettingen aangetroffen. Op de dekafzettingen kunnen resten daterend vanaf de Romeinse Tijd aangetroffen worden. De meest geschikte nederzettingslocaties waren de geulafzettingen die ruim 200 meter ten westen van het plangebied liggen. De dekafzettingen kunnen archeologische sporen en waarden herbergen die samenhangen met de inrichting van het landschap dat vanaf de Romeinse Tijd heeft plaatsgevonden.
In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of omgevingsvergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).
In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden te waarborgen, wordt op het grootste deel van het plangebied de medebestemming archeologisch waardevol gebied gelegd. Om eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem te beschermen wordt een aanlegvergunning voor grondroerende activiteiten verlangd. Hierbij wordt een ondergrens van 40 cm diepte ten opzichte van het maaiveld gehanteerd. Bodemverstorende ingrepen in de ondergrond dieper dan de voorgeschreven ondergrens van 40 cm en groter dan 200 m2 zijn vergunningsplichtig.
Voor het gehele plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden uit de ijzertijd, de Romeinse tijd en vanaf de (Late) Middeleeuwen tot in de Nieuwe Tijd. Om te voorkomen dat deze mogelijk aanwezige waarden worden verstoord, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een aanlegvergunningstelsel. De verwachte archeologische waarden in het plangebied bevinden zich vanaf ca. 40 cm onder maaiveld. De aanlegvergunning is derhalve pas noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en vanaf een oppervlakte van 200 m2.