direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Binnenstad 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0014-2001

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van gebouwen mag worden overschreden, mits de uitbreiding binnen het denkbeeldige kapprofiel past dat kan worden afgeleid uit artikel 26.1 sub d;
  • b. in afwijking van sub a mag het denkbeeldige kapprofiel worden overschreden door dakkapellen, waarbij de breedte van dakkapellen ten hoogste 40% bedraagt van de breedte van het dakvlak waarin ze geplaatst worden.
3.2.2 Bouwwerken, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de regels van Artikel 26 en de volgende bepalingen:

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Milieucategorie
  • a. het uitoefenen van een bedrijf is uitsluitend toegestaan voor zover zij behoren tot ten hoogste categorie 2 van de LvB.
3.3.2 Milieucategorie, maatbestemming

De gronden en bebouwing mogen tevens worden gebruikt voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- elektriciteitsdistributiebedrijf': een elektriciteitsdistributiebedrijf met SBI-code 40-C2, uit ten hoogste categorie 3.1 van de LvB.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden op gronden buiten het bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
3.4.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. noodzakelijk zijn in het kader van de Wet bodembescherming;
  • e. bestaan uit het aanleggen of verharden van paden;
  • f. bestaan uit het aanleggen of verharden van een terras of vergelijkbare voorziening met een oppervlakte die niet meer bedraagt dan 40% van de bij het hoofdgebouw behorende achtererf met een maximum van 30 m², met dien verstande dat in ieder geval 20 m² mag worden gerealiseerd.
3.4.3 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod als bedoeld in lid 3.4.1, waarbij geldt dat:

  • a. op basis van geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat de waterhuishouding niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. aan de omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden in verband met het beschermen van de waterhuishoudkundige belangen.