direct naar inhoud van 7.1 Archeologie
Plan: Pauwmolen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0008-2002

7.1 Archeologie

7.1.1 Bestaande situatie

De archeologische verwachting binnen het plangebied Pauwmolen is in juli 2010 onderzocht door middel van een bureauonderzoek (Blom, J.M.; ADC Rapport 2399, Pauwmolen, Delft; Een Bureauonderzoek, Amersfoort, 2010). De conclusie van dit onderzoek is dat de kans zeer klein is dat nog intacte archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn. Het advies dat hier uit volgt is dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Dit advies is onderschreven door het bevoegd gezag; de gemeente Delft, in deze dhr. P. Deunhouwer.

Na uitvoering van dit bureauonderzoek is het bestemmingsplangebied uitgebreid. Voor dit nieuwe deel is voor deze paragraaf een archeologische verwachting opgesteld door het Kenniscentrum Erfgoed Delft e.o .

7.1.2 Beleid en onderzoek

In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of omgevingsvergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.  

De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de verbeelding staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).

In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

7.1.3 Gewenste ontwikkeling

Het plangebied ligt buiten de historische stadskern van Delft en heeft als gevolg van de geologische ondergrond (kreekafzettingen van de formatie van Walcheren) een hoge archeologische verwachting (Staalduinen, 1979). Deze verwachting geldt voor sporen uit de Romeinse tijd of (Late) Middeleeuwen. Ten aanzien van jongere en oudere periodes geldt een lage verwachting. Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden te waarborgen, wordt op het westelijke en oostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd; dat met een enkelbestemming groen. Voor de rest van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek (Blom, 2010).

Om eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem te beschermen wordt een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor grondroerende activiteiten verlangd. Hierbij wordt een ondergrens van 50 cm diepte ten opzichte van het maaiveld gehanteerd. Bodemverstorende ingrepen in de ondergrond dieper dan de voorgeschreven ondergrens van 50 cm zijn vergunningplichtig.

7.1.4 Conclusie

Voor het westelijke en oostelijke deel van het plangebied geldt een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de Romeinse tijd en (Late) Middeleeuwen. Om te voorkomen dat deze mogelijk aanwezige waarden worden verstoord, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een vergunningstelsel.

De verwachte archeologische waarden in het plangebied bevinden zich vanaf ca. 50 cm onder maaiveld. De vergunning is derhalve pas noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm. Deze voorwaarden zijn enkel van toepassing op het gebied met een enkelbestemming groen.