direct naar inhoud van Toelichting
Plan: ASVZ - Arcadia
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Algemene Stichting Voor Zorg en dienstverlening (in vervolg ASVZ) is er voor mensen met een verstandelijke beperking: jong en oud, licht en zwaar verstandelijk beperkt. De cliënten van Arcadia zijn eind 2014 vanuit hun oude huisvesting aan de Corrie Hartonglaan 10 in Rotterdam naar het Zorghotel Rotterdam aan de Charloisse Lagedijk 951 in Rotterdam verhuisd.

Voor deze groep en andere ouder wordende cliënten wordt een passende -rolstoel toegankelijke- huisvesting gezocht. Om tegemoet te blijven komen aan de vraag naar woonruimte voor ouder wordende mensen met een verstandelijke beperking die (deels) zelfstandig kunnen wonen is ASVZ voornemens om naast de locatie aan de Floridaweg 38-40 (Kaap Florida) in Capelle aan den IJssel een nieuwe vestiging (Arcadia) te realiseren met maximaal 27 zorgwoningen ten behoeven van beschermd en begeleid wonen. Door de ligging naast de ouderenlocatie Kaap Florida zijn bovendien organisatorisch schaalvoordelen te behalen.

1.2 Ligging en beschrijving van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de rand van de wijk Oostgaarde in Capelle aan den IJssel in een groenstrook direct ten noorden van winkelcentrum de Terp met het gelijknamige metrostation en parkeer en reis voorziening. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de huidige ASVZ-locatie Kaap Florida. De locatie is momenteel onbebouwd. Hier heeft eerder de tijdelijke bebouwing gestaan van zorgcentrum de Rozenburcht. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied.

De nieuwe ontwikkeling komt aan de noordzijde van de parkeerplaats aan de straat Hollandsch Diep en ligt aan de oostkant van de bestaande ASVZ-locatie (Kaap Florida, Floridaweg 38-40 ), Kaap Florida heeft een oppervlakte van circa 921 m² en een bouwhoogte van 10 meter (exclusief liftopbouw) aan de noordwestzijde ligt een woonbuurt met rijwoningen van twee verdiepingen en een kap. De noordzijde van het plangebied grenst in de toekomstige situatie aan het groen, de horizon wordt in noordelijke richting gekenmerkt door maatschappelijke voorzieningen en verder gelegen gestapelde woningen van respectievelijk 18,5 en 45,5 meter hoog. Op figuur 1.2 is het plangebied te zien vanaf de parkeerplaats richting het noorden en het oosten. De oostzijde grenst aan het Atolpad en het water Hollands Diep daar voorbij ligt de Bergenbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied van dit bestemmingsplan (rode contour) en het bouwvlak (blauwe contour).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging plangebied gezien vanuit het zuiden richting het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0003.jpg"

Figuur 1.3 plangebied vanaf het parkeerterrein richting het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0004.jpg"

Figuur 1.4 plangebied vanaf het wandelpad aan de noordzijde richting het parkeerterrein

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Oostgaarde' zoals vastgesteld op 11 juni 2013 heeft het plangebied de bestemming 'Groen' alsmede een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de regels behorende bij de bestemming.

De ontwikkeling van 27 zorgwoningen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Groen'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld te worden. Het voorliggende plan voorziet in het mogelijk maken van de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0005.jpg"

Figuur 1.5: begrenzing plangebied van dit bestemmingsplan (rode contour) en het bouwvlak (blauwe contour). Geprojecteerd op het vigerende bestemmingsplankaart

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beoogde ontwikkeling

2.1 Beoogde doelgroep

De ontwikkeling is gericht op het bieden van een combinatie van beschermd, begeleid en beschut wonen, voor mensen met een verstandelijke beperking. De cliënten wonen binnen dit complex zo zelfstandig mogelijk. De mate van zelfstandigheid kan binnen het complex op de cliënten worden afgestemd (zowel beschermd als begeleid wonen is mogelijk). Het complex is bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig met ambulante zorg in een reguliere woning kunnen wonen.

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat er op de gronden plaats wordt geboden aan mensen met verslavingsproblematiek zoals in de vorm van een afkickkliniek of aan mensen met zwaar psychiatrische problemen die overlast veroorzaken in de omgeving.

2.2 Beoogde ontwikkeling

In het nieuwe gebouw van de ASVZ, (Arcadia), komt een uitbreiding van het aanbod van de ASVZ. De nieuwe ontwikkeling wordt een compact vormgegeven toevoeging aan de straat Hollandsch Diep en is gelegen naast de bestaande ASVZ-locatie (Kaap Florida). Op de locatie is plaats voor maximaal 27 woonzorgunits voor mensen met een verstandelijke beperking. De units zijn opgedeeld in 3 groepen van 8 of 9 personen: er is plaats voor rolstoelafhankelijke cliënten op de begane grond. Op de 1e verdieping zitten cliënten die meer structuur nodig hebben en op de 2e verdieping zitten de cliënten die zelfstandiger zijn en in het verleden deels zelfstandig gewoond hebben. Indien er gekozen wordt voor groepen van 9 personen kan er 1 crisis opvangplek worden gerealiseerd in plaats van een woonunit. Op de begane grond is er ook een ruimte voor dagbesteding waar een deel van de bewoners van “Arcadia” gebruik van zal gaan maken. De ingang van de dagbesteding komt aan het parkeerterrein Hollandsch Diep, de ingang voor de woningen komt aan de westkant van het gebouw. Er wordt aangrenzend aan de oostzijde van het gebouw een openbaar toegankelijke groene buitenruimte gecreëerd. Het doorzicht naar het achtergelegen openbaar groen blijft zichtbaar.

Door de realisatie van “Arcadia” wordt er voldaan aan een groeiende behoefte voor deze doelgroep.

In overleg met de gemeente en de omgeving zijn ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling gedefinieerd. Deze zijn vastgelegd in een kavelpaspoort dat is vastgesteld door de gemeenteraad (dd. 08 oktober 2018). Het vastgestelde kavelpaspoort is opgenomen in bijlage 1. Hierin is het initiatief uitgebreid beschreven en worden impressies gegeven van het gebouw. Hieronder worden de voor dit bestemmingsplan relevante punten opgesomd. Het relevante beleid voor dit bestemmingsplan wordt benoemd in hoofdstuk 3, waaronder de Gemeentelijke nota aanpasbaar bouwen en het politiekeurmerk veilig wonen.

  • De bebouwing concentreert zich op het westelijke deel van het plangebied, heeft een alzijdig ontwerp en is kleinschalig van opzet;
  • Het oostelijk deel van het plangebied wordt ingericht als groene buitenruimte. Dit 'buitengebied' krijgt een groene inrichting met lage begroeiing en een terreinafscheiding van maximaal 1 meter hoog. Het gebied blijft openbaar toegankelijk;
  • De looproute ten westen van de ontwikkeling blijft gehandhaafd en blijft sociaal veilig door de nieuwe ontwikkeling;
  • De maximale bouwhoogte bedraagt 3 bouwlagen (maximaal 11 meter);
  • Het bouwvlak is 25 x 40,5 meter ofwe, afgerond 1.013 vierkantemeter. Het bouwvlak mag voor maximaal 80% worden bebouwd, dit is ca circa 810 vierkantemeter;
  • Het gebouw heeft een herkenbare en uitnodigende entree aan het Hollandsch Diep;
  • Het voldoen aan de parkeernormen uit het gemeentelijke parkeerbeleid (ook voor fietsen) is het uitgangspunt, maar een maatwerk oplossing is mogelijk;
  • De parkeervraag wordt deels op het terrein van de ASVZ - Floridaweg opgelost en er worden 6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd.

Naast het bouwplan worden er ten behoeven van deze ontwikkeling in de omgeving een aantal kwaliteitsverbeteringen uitgevoerd zoals het aanleggen van 6 parkeerplaatsen,het inrichten van het groen (plaatsen bomen), het herstellen van de wandel- en fietspaden en ophoging van een deel van het parkeerterrein bij de Terp. Deze verbeteringen zijn reeds mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan en maken dus geen deel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0006.jpg"

Figuur 2.1 Perceel en bouwvlak ASVZ Arcadia

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0007.jpg"

Figuur 2.2 Impressie ASVZ Arcadia

Hoofdstuk 3 Beleidsmatige verantwoording

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Conclusie

Met de ontwikkeling van dit plan zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan de ruimtelijke onderbouwing van bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco).

Conclusie

Het plangebied heeft geen raakvlakken met de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


In dit geval is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het gebied wordt aan alle kanten omsloten door stedelijke functies en ook stedelijk groen behoort tot het bestaand stedelijk gebied. Doordat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt wordt hieronder nader ingegaan op de beschrijving van de behoefte.

Beschrijving behoefte
De vergrijzing in Nederland betekent ook dat de cliënten van ASVZ steeds ouder worden. Het aandeel minder mobiele, oudere cliënten met een verstandelijke handicap neemt daardoor ook toe. De huisvesting van ASVZ moet hierop aangepast worden. De ASVZ heeft momenteel onvoldoende beschikbare plaatsen om zorg te kunnen bieden aan deze doelgroep. Tijdelijk is er ruimte gevonden in het zorghotel in Charlois. Deze ontwikkeling biedt een permanente oplossing voor deze (groeiende) doelgroep. Er is behoefte aan een nieuwe voor minder mobiele mensen geschikte woonvorm. Het woonconcept geeft daar invulling aan.

Beleid, trends en ontwikkelingen

Nederland beschikt vanuit internationaal perspectief over relatief veel intramurale voorzieningen (zorg binnen de muren van een zorginstelling) n voor bijna alle vormen van zorg. Landelijke partijen hebben afgesproken om die capaciteit in de komende jaren voor een aanzienlijk deel af te bouwen en te vervangen door ambulante zorg (buiten de muren van een zorginstelling). Intramurale voorzieningen worden alleen ingezet als er geen (redelijke) alternatieven zijn. De sector verstandelijk gehandicapt (VZ) richt zich op langdurige zorg voor mensen met een verstandelijke handicap die nooit zelfstandig kunnen wonen. Ambulante zorg is daardoor geen alternatief voor het merendeel van deze doelgroep. Dit initiatief is gericht op intramurale zorg, VG Wonen met begeleiding en gedeeltelijke verzorging en verpleging.

Conclusie

Er is behoefte aan een woonvorm die geschikt is voor oudere, minder mobiele cliënten met een geestelijke beperking die niet zelfstandig kunnen wonen. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland (vastgesteld 20 februari 2019)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • °zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • °het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • °het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

De overige leden uit de Omgevingsverordening, lid 2 tm 6, zijn in dit geval niet relevant.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.


Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.2.3 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het betreft een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030-Parkstad naast economische motor (2013)

De structuurvisie dient als leidraad en toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een uitvoeringsprogramma. Op onderstaande figuur 3.1 is de structuurvisie weergegeven. Hierop is het plangebied aangeduid als woongebied. Op de kaart (her)ontwikkeling zoals opgenomen in de structuurvisie is de locatie aangewezen als ontwikkellocatie ,als nummer 9: Hollandsch Diep. Er zijn in de structuurvisie geen specifieke plannen of beoogde functies gekoppeld aan deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0008.png"

Figuur 3.1 Structuurvisiekaart Capelle aan den IJssel

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0009.png"

Figuur 3.2 (her) ontwikkellocaties Capelle aan den IJssel

In de structuurvisie is de ambitie vastgelegd dat Capelle aan den IJssel in 2030 een aantrekkelijke en duurzame Parkstad is met een gedifferentieerd woonaanbod en veel groen en water. Het karakter van de Parkstad wordt bepaald door de groene randen van de stad, de groene hoofdstructuren in de stad en het groen en water midden in de woongebieden.

In de structuurvisie komen de ruimtelijke claims vanuit wonen, economie, verkeer en vervoer, buitenruimte, sport, recreatie, welzijn, onderwijs en zorg samen. Daarbij worden de hoofdlijnen geformuleerd en afwegingen en keuzen gemaakt.

Zorg

Wonen, welzijn en zorg worden op een integrale manier vormgegeven zodat de Capelse bevolking zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. In de komende jaren wordt ingezet op het behoud van de bestaande woonzorgservicezones. Daarnaast ondersteunt de gemeente bij ruimtelijke ontwikkeling samenwerking van partijen op het gebied van wonen, zorg en welzijn.

Groen en water

Het karakter van de Parkstad wordt bepaald door de groene randen van de stad, de groene hoofdstructuren in de stad en het groen en water middenin de woongebieden. Het versterken en het beleefbaar houden van deze structuren is een belangrijke opgave. De komende jaren zal gewerkt worden aan het in stand houden en versterken van de hoofdgroenstructuur, het verbeteren van de toegankelijkheid en beleving van de IJsseloevers en het versterken van de relatie van Capelle aan den IJssel met het buitengebied van omliggende gemeentes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0010.png"

Figuur 3.3 Belangrijkste groenstructuren

Wonen

De komende jaren zal de ‘woonmilieubalans’ van Capelle aan den IJssel worden hersteld door, waar het kan, gedifferentieerde woonmilieus te realiseren. De aandacht gaat hierbij uit naar woonmilieus waar een tekort aan is, zoals suburbaan grondgebonden, landelijke en dorpse woonmilieus. Wijken met veel gestapelde kleine woningen worden in meer of mindere mate getransformeerd naar deze woonmilieus.

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als wijk/buurtgroen, maar maakt geen onderdeel uit van de belangrijkste groenstructuren. Het plan maakt een openbare groene inrichting van een deel van het terrein mogelijk. Het plangebied is nu een grasveld.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Welstandsnota

Om de beeldkwaliteit te waarborgen moet de ontwikkeling voldoen aan de Basiscriteria uit de Nota Beeldkwaliteit. De locatie kent een regulier welstandsniveau. Aanvullend zal het gebied beoordeeld worden volgens de Gebiedscriteria van de 'Grootschalige bebouwing in het groen'.

Daarnaast kent het de volgende onderstaande beeldkwaliteitscriteria, specifiek voor dit gebouw. Alle criteria samen vormen de basis voor de welstandstoetsing. Het kavelpaspoort is opgenomen in Bijlage 1). De specifieke beeldkwaliteitscriteria zijn:

  • Het gebouw heeft een horizontale geleding.
  • Grote dichte vlakken in de gevels worden voorkomen.
  • Materialen als hout en glas zorgen voor een aangename woonbeleving en zorgen voor transparantie, zodat de functie van het gebouw goed afleesbaar is.
  • In de buitenruimte dient de kwaliteit van het gebouw doorgezet te worden. Kernbegrippen zijn openheid en transparantie.

Conclusie

Het ontwerp dat ingediend wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning boor de activiteit bouwen houdt rekening met bovengenoemde welstandscriteria.

3.4.3 Gemeentelijke Nota aanpasbaar bouwen 2014

Het bevorderen van de toegankelijkheid van woningen, woongebouwen en woonomgeving is belangrijk. Niet alleen voor mensen met een fysieke beperking, maar ook voor ouderen. Met name onder invloed van de vergrijzing van de Nederlandse bevolking zal het aantal ouderen de komende jaren nog flink toenemen.

In de woonvisie 2013-2020 is de demografische ontwikkeling voor Capelle aan den IJssel t/m 2030 neergelegd. Hieruit blijkt dat het inwonertal rond de huidige 66.000 blijft liggen. De samenstelling van de bevolking zal echter wel wijzigen. We krijgen te maken met een toename van alleenstaande huishoudens ouder dan 65 jaar. Hier bovenop krijgt Capelle aan den IJssel zelfs te maken met een dubbele vergrijzing omdat het aantal 75+'ers toeneemt, de ouderen verouderen.

Met het ouder worden veranderen de eisen die gesteld worden aan de woning. In tegenstelling tot vroeger verhuizen (kwetsbare) ouderen of mensen met een functiebeperking niet als vanzelfsprekend meer naar een intramurale voorziening, maar moeten zij, mede door alle bezuinigingen van het rijk ook langer in hun eigen woonomgeving blijven wonen. Het effect van deze extramuralisering is dat mensen dus langer op de woningmarkt zullen blijven.

Mensen met een functiebeperking richten zich vanuit emancipatieoverwegingen, maar ook door het beleid van de overheid daartoe gedwongen, steeds meer op het zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen. Het is dan ook noodzakelijk reeds bij nieuwbouw aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van woningen en de gebouwde omgeving. Hierdoor kunnen met minder ingrijpende maatregelen oplossingen gezocht worden voor individuele woonproblemen van ouderen en mensen met een beperking.

"Aanpasbaar bouwen is het realiseren van woonruimte die niet op voorhand bestemd, bedoeld of ontworpen is voor personen met een handicap, maar die zodanig is ontworpen en gebouwd dat latere aanpassingen eenvoudig en daardoor relatief goedkoop kunnen plaatsvinden wanneer een bewoner functiebeperkingen krijgt".

Woningen worden standaard voor een periode van ten minste 50 jaar gebouwd. De kans dat een woning in de loop van zijn bestaan niet meer aan de eisen van die tijd voldoet is groot. Dat ten lange ingrijpende vernieuwing of sloop moet plaatsvinden is onvermijdelijk. Tussentijdse ingrijpende aanpassingen moeten echter zoveel mogelijk worden voorkomen. Ze kosten geld en ze belasten het milieu. Eigenaren van woningen hebben er belang bij dat hun woningen zo lang mogelijk voldoen aan de in de tijd veranderde eisen en behoeften. Niet alleen om tussentijdse investeringen te voorkomen, maar ook om er voor te zorgen dat het bezit zijn waarde behoudt. Ook is een noodzakelijke verhuizing om redenen van leeftijd en/of een functiebeperking uit maatschappelijk oogpunt minder gewenst.

Een aanpasbare woning kan tegen lagere kosten worden aangepast aan woonbehoeften van mensen met een fysieke beperking. Een aanpasbare woning dient ten minste bezoekbaar te zijn voor rolstoelgebruikers. Indien in een vroegtijdig stadium de eisen voor aanpasbaar bouwen bekend zijn, kan dit kostenneutraal worden uitgevoerd.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling is een initiatief van ASVZ die gespecialiseerd is in het bieden van woonruimte aan mensen met een beperking. Het gebouw wordt ontworpen voor deze doelgroep en zal voldoen aan alle eisen.

3.4.4 Koersdocument duurzaam Capelle

Het college van Capelle aan IJssel den heeft de ambitie uitgesproken dat Capelle in 2050 een 100% duurzame stad is. Hoe die ambitie vervuld kan worden staat in het koersdocument Duurzaam Capelle. Een van de belangrijkere doelstellingen in dit plan is het terugbrengen van de uitstoot van COnaar bijna nul. Hiermee sluit Capelle aan bij de landelijke doelstellingen en het Klimaatakkoord van Parijs.

Om de doelen in 2050 te behalen, heeft het college een stip op de horizon gezet aan de hand van drie thema's; duurzame energie met lagere lasten, het verder uitbouwen van het groene- en waterrijke karakter van de stad, en werken aan een circulaire economie waar hergebruik van grondstoffen centraal staat. Om de hoge ambities waar te maken, roept het college van B&W de hulp in van inwoners, bedrijven en organisaties die zich bezighouden met duurzaamheidsvraagstukken. “We kunnen en willen het als gemeente niet alleen doen. Samen met Capellenaren en partijen in de stad werken we aan een duurzame toekomst waar iedereen van profiteert. Want duurzaamheid betekent ook economische groei en vergroening.”

Een grote stap in het koersdocument is dat alle huishoudens in 2050 van verwarming door gas naar een duurzame vorm van verwarming moeten zijn overgegaan. Dit kan een vorm van stadsverwarming zijn of individueel elektrisch verwarmen. “Stapsgewijs willen we alle woningen en bedrijven van het gas afhalen. Natuurlijk bieden we onze inwoners in plaats daarvan andere vormen van verwarming aan”. Om dit goed te laten verlopen starten we in 2018 met het opstellen van  een concreet energie- en warmteplan.“ hierin komt voor elke wijk of buurt te staan wat de beste scenario's zijn om over te stappen naar duurzame verwarming. Elke buurt is anders: in de ene buurt is een collectief warmtenet kansrijk en in een andere liggen individuele oplossingen meer voor de hand.”

Duurzame ambitie
In het koersdocument spreekt het college van burgemeester en wethouders duidelijk de ambitie uit dat Capelle aan den IJssel een duurzame, groene en schone stad wordt. Dit betekent dat er een aantal doelstellingen stapsgewijs behaald moeten worden. Zo moet de uitstoot van CO2 door energiegebruik, verkeer en bedrijvigheid worden teruggebracht naar bijna nul. Verder wekken Capellenaren meer duurzame energie op en hebben ze energielasten die een stuk lager liggen dan nu. “Ook Capelse bedrijven doen volop mee aan verduurzaming. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat we zoveel mogelijk restafval als grondstof gaan hergebruiken. En ten slotte moet Capelle als groene Parkstad voorbereid worden op een veranderend klimaat: extremere buien, droogte en hitte”.

Toetsing

ASVZ houdt zich aan het bouwbesluit, maar gaat verder met een duurzaamheidsambitie op het energieprestatie niveau voor bijna energie neutrale gebouwen. In paragraaf 4.12 wordt verder ingegaan op het aspect duurzaamheid.

3.4.5 Gemeentelijke bezonningsprotocol

De gemeente Capelle aan den IJsel stelt eisen rondom de bezonning van woningen. In Nederland zijn geen wettelijke normen voor de bezonning van woningen. Engeland en ook de meer Noord-Europese landen hebben wel bezonningsnormen voor woningen in hun wetgeving opgenomen.

In Nederland heeft de commissie woningwaardering onderzoek verricht naar de eisen die aan de bezonning in ons land gesteld kunnen worden. De normen die door deze commissie zijn voorgesteld zijn van toepassing op nieuwbouwlocaties.

Minimumnorm   Op 19 februari (en 23 oktober) 2 uur zon in de woonkamer
tussen 8.40 uur en 16.40 uur.  
Streefnorm   Op 20 januari (en 23 november) 3 uur zon in de woonkamer
Tussen 9.40 uur en 15.40 uur.  

Verder wordt er rekening gehouden met een hoek van inval van 10°. Dit vanwege het feit dat bij een gemiddeld raam/kozijn/gevel het licht bij een kleinere hoek niet meer in de kamer valt maar alleen in het kozijn.

Voor de bezonning van tuinen zijn geen normen door deze commissie opgesteld. Omdat met name de schaduw van de bebouwing op de omringende tuinen bepalend is voor de kwaliteit van het wonen is ervoor gekozen om bij nieuwbouwprojecten de onderstaande tuinnorm te hanteren.

Tuinen   Op 21 maart (en 23 september) minimaal 5 uur zon op een strook grond (terras) van 16 m² direct achter de woning tussen 7.40 uur en 17.40 uur.  

3.4.6 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) is een keurmerk voor woningen die voldoen aan de eisen op het gebied van inbraakpreventie en sociale veiligheid.

De maatregelen zijn van groot belang voor de veiligheid en de veiligheidsbeleving. Beveiligingsmaatregelen, zoals gecertificeerd hang-en-sluitwerk, goede verlichting en overzicht in de straat, verkleinen de kans dat een inbreker toeslaat in jouw woning.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de eisen die gesteld worden aan het politiek keurmerk veilig wonen.

3.5 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid van de verschillende overheden en geeft invulling aan de maatschappelijke behoefte van woningen voor ouderen met een verstandelijke beperking en een zorgbehoefte.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • De kenmerken van de projecten;
  • De plaats van de projecten;
  • De kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • De activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;


Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de navolgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel

Het parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel is op 14 december 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Capelle aan den IJssel wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. De gemaakte beleidsmatige afwegingen en keuzes hebben geresulteerd in het Parkeerbeleid 2015. In dit beleidsplan wordt onder meer benoemd dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter nieuwe, goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Dit schept duidelijkheid naar alle partijen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

De Parkeernormen 2015 betreft een aanvulling op het Parkeerbeleid 2015 en vervangt de vorige Nota uit 2006. Het beleid levert de kaders teneinde de uitkomsten voor het parkeervraagstuk aan de voorkant van het planproces te genereren en zo nodig te vertalen naar verplichtingen.

Voor een verpleeg- en verzorgingshuis is het kencijfer 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid opgenomen. Er worden 27 woonzorgunits gerealiseerd. Dit betekend een parkeernorm van 16 parkeerplaatsen (27 x 0,6 = 16,2 is afgerond 16 parkeerplaatsen).

Onderstaand wordt aangegeven dat gemotiveerd afgeweken kan worden van deze norm, de benodigde parkeerplaatsen in de praktijk vele malen lager liggen als de theoretische kengetallen en dat er voldoende parkeergelegenheid is binnen een straal van 400 meter.

Afwijken gemeentelijke normen

Het is mogelijk af te wijken van de gemeentelijke normen volgens het parkeerbeleid. De werkelijkheid van het parkeren blijkt vaak weerbarstiger dan de theorie. En uiteindelijk gaat het er om dat ontwikkelingen mogelijk zijn zonder dat de leefbaarheid en bereikbaarheid er onder lijden. Niemand heeft wat aan projecten met in de toekomst leegstaande parkeerfaciliteiten, maar ook andersom dienen er geen projecten gerealiseerd te worden die leiden tot een tekort aan parkeergelegenheid, waardoor overlast ontstaat in de directe (woon)omgeving en het openbaar gebied.

Wanneer er een concrete aanleiding is om de berekende autoparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de initiatiefnemer om aan te tonen op grond waarvan dat zou moeten gebeuren.

Mogelijke argumenten zijn:

· Uitzonderlijke gebieden en situaties;

· Speciale maatregelen om automobiliteit te verminderen;

· Specifieke activiteiten.

Uitzonderlijke gebieden en situaties

Omdat het hier gaat om een uitzonderlijke situatie waarin de bewoners zelf geen auto zullen bezitten wordt de parkeerbehoefte bepaald aan de hand van een vergelijkende situatie voor het naastgelegen ASVZ Kaap Florida.

Parkeerbehoefte kencijfers initiatiefnemer

Op basis van de verstrekte gegevens van de initiatiefnemer en vergelijkende vestiging (ASVZ Kaap Florida) wordt de parkeerbehoefte bepaald. De locatie ligt op loopafstand van het metrostation De Terp, mede hierdoor komen veel medewerkers en bezoekers met het openbaar vervoer. In Bijlage 3 is de berekening van de parkeerbehoefte opgenomen.

De parkeerbehoefte van ASVZ-Arcadia bestaat uit parkeren door personeel, leveranciers, externe zorgaanbieders en bezoekers. Bezoekers komen 's avonds en in het weekend, waarbij de meeste bezoeken in het weekend plaatsvinden. Het parkeerterrein de Terp kan worden gebruikt als parkeerplaats voor de bezoekers van de ASVZ-Arcadia locatie. Dit terrein wordt met name overdag door forenzen gebruikt en biedt s' avonds en in het weekend ruim voldoende gelegenheid aan bezoekers om te parkeren. De parkeerbehoefte op een doordeweekse dag richt zich op personeel, leveranciers en externe zorgaanbieders.

Er zullen 6 medewerkers tegelijk werkzaam zijn, hiervan bezit ongeveer de helft over een auto. Dit betekent een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen voor de werknemers. De bewoners zelf kunnen niet over een eigen auto beschikken. De bezoekers komen ook veelal via het openbaar vervoer of met de fiets. Uit de praktijkervaring van de huidige locatie blijkt dat 2 bezoekersparkeerplaatsen voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Voor de uitbreiding zullen dan ook voor de bezoekers 2 parkeerplaatsen extra benodigd zijn.

In totaal zijn er in de toekomstige situatie maximaal 6 parkeerplaatsen benodigd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte (3 voor medewerkers, 2 voor bezoekers en 1 reserve). Binnen het plangebied worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd. In de volgende paragrafen wordt door middel van een parkeerdrukmeting nagegaan of de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in de openbare ruimte.

Er zal in eerste instantie gekeken worden of deze conform het vastgestelde kavelpaspoort op of nabij eigen terrein (ASVZ Kaap Florida) gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast wordt gekeken naar de parkeerdruk in het openbaar gebied. In de volgende paragrafen wordt door middel van een parkeerdrukmeting nagegaan of de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in de openbare ruimte.

Conform de anterieure overeenkomst worden er 6 parkeerplaatsen aangelegd door de gemeente. Echter conform het beleid van de gemeente dient alsnog te worden aangetoond dat in de directe omgeving de parkeerbehoefte kan worden opgevangen. In figuur 4.1 is weergegeven waar deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0011.jpg"

Figuur 4.1 Realisatie parkeerplaatsen door gemeente.

Ontsluiting

De ontwikkeling voor zorgwoningen is gelegen aan Hollandsch Diep te Capelle aan den IJssel, naast de bestaande ASVZ-Kaap Florida aan de Floridaweg. De voordeur wordt ontsloten via het parkeerterrein aan het Hollandsch Diep. Echter zullen werknemers en bezoekers via de Floridaweg komen, aangezien van deze parkeerplaatsen eerder gebruik wordt gemaakt. De Floridaweg is een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/u. Het parkeerterrein aan de voorkant van het plangebied ligt aan het Hollandsch Diep, een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/u. Fietsers delen de rijbaan met het autoverkeer op beide wegen.

Het plangebied wordt in noordelijke richting ontsloten via de gebiedsontsluitingswegen De Linie en Couwenhoekseweg. Via deze straten vindt het plangebied aansluiting met de provinciale weg N219, welke ontsluiting biedt naar de A16 (westen) en A20 (oosten).

Het metrostation De Terp ligt op acceptabele loopafstand van de locatie (circa 130 meter). Vanuit dit metrostation kan het centrum van Rotterdam gemakkelijk worden bereikt.

De dagbesteding wordt ontsloten via het Hollandsch Diep. De ingang van de dagbesteding betreft de hoofdingang die gelegen is aan het parkeerterrein van het Hollandsch Diep. Voor het brengen en ophalen van externe cliënten van de dagbesteding zal de taxi tijdelijk parkeren op het parkeerterrein van de Terp. Het gaat hierbij om tijdelijk parkeren voor korte duur. Dit heeft geen negatief effect op de parkeerdruk in de directe omgeving. De begeleider parkeert de taxi in een parkeervak indien beschikbaar of staat kortstondig stil op de weg van het parkeerterrein. De chauffeur begeleid de cliënt die gebruik maakt van de dagbesteding naar binnen.

Verkeersgeneratie

De ontsluitende en tevens omliggende wegen (Floridaweg en Hollandsch Diep) van het plangebied hebben geen functie om doorgaand verkeer te verwerken. De straat Hollandsch Diep is een erftoegangsweg die voornamelijk de parkeerterreinen van het winkelcentrum en de woningen ontsluit, de Floridaweg is een erftoegangsweg met als functie het ontsluiten van de woningen. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kencijfers die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Voor de berekening van de verkeersgeneratie zijn de uitgangspunten gebruikt van een aanleunwoning/serviceflat (in het slechtste geval). Voor de locatie is uitgegaan van een “sterk stedelijk” gebied op basis van de adressendichtheid, de ligging “schil centrum” en de gemiddelde kencijfers vanwege het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijke gemiddelde. De verkeersgeneratie is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1. Verkeersgeneratie toekomstige situatie

Functie   Norm   Hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Aanleunwoning/ Serviceflat   2,3 per woning   27 wooneenheden   62 mvt/etmaal  

De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt 62 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde weekdag. Omdat de bewoners zelf geen auto zullen bezitten zal de verkeerstoename voornamelijk van bezoekers en dagbesteding (taxi) komen. Het aantal verkeersbewegingen zal daardoor in werkelijkheid lager zijn dan de normatief berekende 62 mvt/etmaal (worst-case).

De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld op een maatgevende werkdag. Conform het CROW dient de verkeersgeneratie van woonfuncties te worden vermenigvuldigd met de factor 1,11 om tot een werkdaggemiddelde te komen. Op een gemiddelde werkdag genereert het plangebied zodoende 69 mvt/etmaal. In een maatgevend spitsuur wordt gemiddeld 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Dit betekent dat de verkeerstoename in een spitsuur circa 7 mvt bedraagt.

De verkeersintensiteit in 2028 van het Hollandsch Diep bedraagt 4.168 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Een erftoegangsweg kan doorgaans 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal verwerken (CROW). Met de toename van maximaal 62 mvt/etmaal heeft het Hollandsch Diep nog genoeg restcapaciteit om het bijkomende verkeer goed te verwerken.

Naar verwachting zal deze verkeerstoename zich verdelen over de ontsluitingswegen en opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. De geringe toename van het verkeer zal dan ook niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Samenvatting parkeerdrukonderzoek
Voor de uitbreiding van het ASVZ-Arcadia aan het Hollandsch Diep is het benodigd de parkeerbehoefte hiervan binnen de directe omgeving van het plangebied op te lossen. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van kencijfers van de initiatiefnemer 6 parkeerplaatsen. De gemiddelde parkeerdruk in het onderzoeksgebied was respectievelijk 69% en 73% op de maatgevende momenten tijdens de onderzoeksperiode (dinsdag 9 oktober en donderdag 11 oktober 2018). De maximale aanvaardbare parkeerdruk is tijdens de onderzoeksperiode op enkele momenten overschreden in diverse secties (maximaal aanvaardbare parkeerdruk bedraagt 90% in woonbuurten volgens gemeentelijk beleid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0012.jpg"

Figuur 4.2 Maatgevend moment parkeerdruk per sectie

In figuur 4.2 zijn de resultaten van de parkeerdrukmetingen weergegeven op het maatgevende moment. Overdag is de parkeerdruk hoog bij het metrostation (secties 1, 2 en 3), in sectie 3 ligt de parkeerdruk op het maatgevende moment zelfs boven de acceptabele norm voor woongebieden. Op dit tijdstip ligt de parkeerdruk, zoals weergegeven in figuur 4.2, op de Floridaweg laag. De parkeerdruk op de Floridaweg is 's avonds het hoogst door de aanliggende woningen. In de avonden is het parkeerterrein van het Hollandsch Diep beschikbaar. Op elk moment op de dag is er genoeg ruimte voor de parkeerbehoefte van de uitbreiding van het ASVZ-Arcadia. Over het algemeen is er op acceptabele loopafstand (200 meter voor woongebieden volgens het gemeentelijk beleid) altijd een vrije parkeerplaats te vinden. De rapportage van het parkeerdrukonderzoek is in Bijlage 3 weergeven.

Conclusie

Voor de uitbreiding van het ASVZ-Arcadia aan het Hollandsch Diep is het benodigd de parkeerbehoefte hiervan binnen de directe omgeving van het plangebied op te lossen. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van kencijfers van de initiatiefnemer 6 parkeerplaatsen. Er worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd in de directe nabijheid van ASVZ-Kaap Florida. De overige parkeerplaatsen (parkeernorm 16 parkeerplaatsen) zijn op acceptabele loopafstand altijd te vinden.

De beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling gaat op in de dagelijkse verkeersstromen.

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.

In de Wet geluidhinder geldt een woonzorg activiteit als “andere geluidgevoelige gebouwen”. waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien deze ligt binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde (spoor)wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals het geprojecteerde woonzorgcomplex, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gezien de ligging van het nieuwe woonzorgcomplex in stedelijk gebied geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (artikel 3.1 en 3.2 Besluit geluidhinder) voor wegverkeerslawaai.

Ten zuiden van het plangebied is sprake van een 30 km/uur-weg, het Hollandsch Diep, die wettelijk gezien niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel in het onderzoek is betrokken. Tevens liggen op grotere afstand van het plangebied de Westerlengte en het Scheldedal/De Vallei. Deze wegen hebben een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur. Het plangebied valt binnen de wettelijke geluidzone (200 m) van deze wegen.

Railverkeerslawaai

De Wet geluidhinder stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals het geprojecteerde woonzorgcomplex, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde. Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 53 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB (artikel 3.1 en 3.2 Besluit geluidhinder). Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de metrolijn C richting Rotterdam.

Onderzoek

Vanwege de ligging binnen de voornoemde geluidszones heeft Rho Adviseurs voor leefruimte akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4, 'Onderzoek weg- en railverkeerslawaai, d.d. 25 januari 2019'.

In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting berekend op de rand van het bouwvlak zoals dat is opgenomen op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan.

Onderzoeksresultaten

Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Westerlengte en Scheldedal/De Vallei de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ten gevolge van de niet gezoneerde weg het Hollandsch Diep is de geluidbelasting gelijk aan de richtwaarde van 48 dB.

Railverkeerslawaai

De geluidbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai van de gezoneerde metrolijn C overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 53 dB niet. De maximale geluidbelasting bedraagt 51 dB.

Conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, zowel voor weg- als railverkeerslawaai. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • Ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • Rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de ruimtelijke onderbouwing de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek

De VNG-publicatie beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder kan optreden ten gevolge van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). In de omgeving van het plangebied zijn met name woningen gelegen. Het gebied kan daarom getypeerd worden als 'rustig woongebied'. In de directe omgeving van het plangebied is de volgende omliggende bedrijvigheid aanwezig.

Tabel 4.1 Milieubeoordeling omliggende bedrijvigheid

bestemming / functie   adres   hoogst toegestane milieucategorie   richtafstand   afstand  
centrum / winkelcentrum
De Terp  
-   2   30 m   45 m ten zuidoosten van het plangebied  
maatschappelijk / ROC Zadkine   Dakotaweg 71   2   30 m   80 m ten noordwesten van het plangebied  
kantoor   Hollandsch Diep 69   2   30 m   43 m ten westen van het plangebied  
verkeer / parkeerplaats   -   2   30 m   6 m (tot bouwvlak)  

Uit tabel 4.1 blijkt dat aan de richtafstanden van de genoemde functies wordt voldaan met uitzondering van het parkeerterrein. Het parkeerterrein wordt in de dagperiode voornamelijk gebruikt door forenzen en bezoekers van het winkelcentrum. In de avond- en nachtperiode staan voornamelijk bewoners geparkeerd en is de parkeerdruk laag. Gezien de lage parkeerdruk in de avond- en nachtperiode en de eisen die het bouwbesluit stelt aan isolatie en gevelwering (geluidsreductie van minimaal 20 dB) zal inpandig sprake zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) zorgwoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Door IDDS is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht ter plaatse van het plangebied. De rapportage is opgenomen in bijlage 5. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat:

  • In de grond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (metselpuin) waargenomen;
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en minerale olie;
  • De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium;
  • De grond met bijmenging en metselpuin is verdacht op het voorkomen van een verontreiniging met asbest. In indicatief analytisch onderzoek van deze bodemlaag is asbest aangetoond (1,4 mg/kg d.s.).

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Het gehalte asbest in de bodemlagen met bodemvreemde materialen geeft aanleiding tot het uitvoeren van een onderzoek conform de NEN 5707.

Hiertoe heeft IDDS op 12 september 2018 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 6. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat:

  • Op het maaiveld van de onderzoekslocatie is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • In het geïnspecteerde bodemvolume is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
  • In de onderzochte grondmengmonsters (MM1 en MM2) is geen asbest aangetroffen.

Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese verdachte locatie voor het onderzochte perceel ten aanzien van asbest worden verworpen. De grond is niet verontreinigd met asbest.

Conclusie

De bodem ter plaatse van het plangebied is geschikt voor de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Tevens zijn de onderzoeksresultaten voorgelegd aan het bevoegd gezag (gemeente Capelle aan den IJssel). Op basis van de onderzoeksresultaten stemmen zij in met de bovengenoemde conclusies.

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De gemeente heeft ten aanzien van het aspect archeologie advies bij het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) gevraagd. Uit dit advies blijkt dat verkennend archeologisch onderzoek in deze fase (bestemmingsplanfase) niet noodzakelijk is. De huidig geldende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is vooralsnog opgenomen. Op deze wijze wordt bij vergunningverlening getoetst aan de regels omtrent archeologie.

Waarde - Archeologie 2 houdt in dat bij een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 1 meter graven onderzocht moet worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van het palenplan. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk is, dan wordt door het Bureau Oudheidkundige Onderzoek Rotterdam (het BOOR) een programma van eisen opgesteld waar het onderzoek aan moet voldoen. Het palenplan is bekend bij het indienen van de omgevingsaanvraag voor ASVZ-Arcadia.

Historie

De wijk Oostgaarde is medio jaren zestig ontworpen als moderne woonwijk. Het plangebied was van oorsprong waterrijk en drassig. Uitgangspunt bij de planontwikkeling was beperkte ophoging van het gebied waarbij met name de wegen voor langere tijd met zandpakketten zijn voorbelast.

De werkwijze had tot gevolg dat van de historische structuren slechts kleine fragmenten overbleven.

Landschapsstructuur

De oorspronkelijke opzet om met hoogbouw een ruggengraat te vormen, waardoor de wijk Oostgaarde een duidelijke bebouwingsstructuur zou krijgen, is maar ten dele gerealiseerd. Wel is de opzet gehandhaafd om afzonderlijke complexen of vakken te ontwikkelen met zelfstandige bebouwing. Deze bebouwing is overeenkomstig de periode van aanleg inmeerdere typen te ontleden:

  • hoogbouw in stroken;
  • Gestapelde bouw in complexen;
  • Laagbouw.

Deze verdeling betekent dat verschillende zones te onderscheiden zijn met ieder een eigen karakteristiek. Alleen ten noorden van de Keerkring zijn grote hoogbouwcomplexen als structurerende elementen aanwezig. Verder geldt dat er geen overheersend structuurprincipe is te herkennen dat voor de wijk in zijn geheel als karakteristiek kan worden bestempeld.

Ten aanzien van de structuur van de wijk Oostgaarde kunnen de volgende hoofdpunten worden benoemd:

  • De wijk is strak omlijnd. Kenmerkend voor de wijk is de onderverdeling in verschillende gebieden met elk een eigen karakteristiek;
  • De samenhang tussen de gebieden wordt gevormd door de basisstructuur die bestaat uit de wijkontsluiting en groenstructuur;
  • De interne singelstructuur is het meest bijzondere openbare groenensemble van de wijk en dient behouden te blijven;
  • De oude eendenkooi aan het Fjordenpad en de zone aan het Klaas Klinkertpad zijn waardevolle elementen. Zorgvuldig beheer hiervan is wenselijk;
  • De kwaliteit van de openbare ruimte is goed, mede als gevolg van recente ophogingen.

Monumenten (Rijks- en Gemeentelijke)

Er zijn in en om het plangebied geen Rijksmonumenten aanwezig.

Naast het plangebied is de Bergenbuurt gelegen. Het wooncomplex De Bergen is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht vanwege de stedenbouwkundige, architectuurhistorische en typologie die versterkt worden door de kwaliteit en gaafheid van het wooncomplex. Op 24 november 2009 is De Bergenbuurt aangemerkt als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Een beschermd stads- of dorpsgezicht is een gebied binnen een stad of dorp met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. Door deze bescherming blijft het cultuurhistorische karakter behouden. In het bestemmingsplan Oostgaarde is dit doormiddel van een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gewaarborgd. De regels en voorwaarden die gepaart gaan met de waarde – cultuurhistorie hebben enkel betrekking op het bouwen en inrichten van de betreffende zone. De voorgenomen ontwikkeling is op dusdanige afstand gelegen dat het geen invloed uitoefend op de Bergenbuurt.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder hoogheemraadschap) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het hoogheemraadschap voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en is geheel onverhard.

Bodem en grondwater

Op basis van de Bodemkaart van Nederland is het plangebied gelegen in bebouwd gebied en niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem van omliggende percelen uit koopveengronden op bosveen of kalkarme drechtvaaggronden en zware klei. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 meter beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 meter beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa. NAP -1,5 meter.

Waterkwantiteit

Ten oosten van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen met aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Het plangebied is niet gelegen binnen deze beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Er zal een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 27 zorgwoningen en een bijbehorende buitenruimte (tuin) mogelijk.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 14,3% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. Het dakoppervlak van de te realiseren bebouwing zal circa 810 m² zijn (80% van het bouwvlak 1013 m²). Gezien de toename van verharding zal moeten worden voorzien in watercompensatie. Op basis van de aanvraag omgevingsvergunning wordt de watercompensatie bepaald (circa 45m2).
Er wordt samen met de gemeente Capelle aan den IJssel en het waterschap gezocht naar een passende oplossing voor de watercompensatie in hetzelfde peilgebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid en waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (In-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • Afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • Afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Er dient water gecompenseerd te worden binnen hetzelfde peilgebied op basis van de oppervlakte van het nieuwe gebouw. Bij de omgevingsvergunningsaanvraag wordt bepaald hoeveel er gecompenseerd moet worden en wordt in overleg met de gemeente Capelle aan den IJssel en het Hoogheemraadschap bepaald waar het water gecompenseerd wordt. Het watersysteem en de watercompensatie vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wet natuurbescherming implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • Soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • Overige soorten.


De Wet natuurbescherming bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet

natuurbescherming en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wetnatuurbescherming en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wetnatuurbescherming . De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft de aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Boezems Kinderdijk en ligt op een afstand van circa 6 kilometer. Het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Nederland-gebied ligt op circa 970 meter afstand. In nabijheid van het plangebied is geen weidevogelgebied aanwezig. Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Gelet op de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling zal dit niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit een vochtig grasveld met een enkele struik. Langs de randen staan gebouwen en grote bomen. Deze bomen blijven behouden. Binnen de locatie zijn incidenteel foeragerende vogels aanwezig maar broedgevallen kunnen worden uitgesloten vanwege het open terrein en de verstoring langs de randen. Voor incidenteel aanwezige beschermde zoogdieren zoals veldmuis en egel geldt een provinciale vrijstelling voor de relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming. Boven het terrein vliegen zomers mogelijk foeragerende vleermuizen in kleine aantallen. De realisering van het nieuwe gebouw heeft geen gevolgen voor deze gebiedsfunctie voor vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0013.jpg"Figuur 4.3 Huidige situatie van het beoogde plangebied

De afstand tot het Natuurnetwerk langs de Hollandse IJssel is ongeveer een kilometer. Vanwege deze afstand en het tussenliggende gebied kan elk effect van het voornemen op dit Natuurnetwerk worden uitgesloten. De afstand tot Natura 2000 is bijna 6 kilometer (Boezems Kinderdijk). Ook op dit gebied kunnen negatieve effecten geheel worden uitgesloten vanwege de grote afstand in relatie tot de relatie kleinschalige ingreep.

Conclusie; de Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling. De hoogwaardige inrichting van de openbare buitenruimte zal het gebruiks- en de natuurwaarde van het plangebied vergroten.

4.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving

kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de

productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting

van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels

omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van

risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen

het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan,

berekend te worden.

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het groepsrisico toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen binnen de 10-6 begrenzing/plek één op de miljoen bedraagt, 10-5 = kans van 1:100.000). Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het groepsrisico geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid transportroutes vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes en het bijbehorende Basisnet maakt bij het plaatsgebonden risico onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gelden. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. Daarom heeft de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond afgezien van haar wettelijke advisering. Op grote afstand van deze ontwikkeling vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Bij calamiteiten kan daarom in het gebouw worden geschuild. Hierbij is het van belang dat deuren en ramen snel gesloten kunnen worden en dat de mechanische ventilatie snel uitgezet moet kunnen worden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer ( kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • Een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • Een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 27 woonzorgunits mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Dit blijkt ook uit de NIBM-tool waarmee is berekend of de toename niet in betekenende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.PBP19ASVZArcadia-4001_0014.png"

Figuur 4.4 NIBM-tool

Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft De Scheldedal. In tabel 4.3 is de planbijdrage weergegeven en is getoetst of aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan.

Tabel 4.3 Toetsing aan de grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Achtergrond concentraties t.p.v. Scheldedal   Planbijdrage   Totaal   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   24,5 µg/m³   0,05 µg/m³   25 µg/m³   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   19,1 µg/m³   0,01 µg/m³   19,2 µg/m³   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   6,9     6,9   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   11,6 µg/m³   0,01 µg/m³   11,7 µg/m³   25 µg /m³  

Uit tabel 4.3 blijkt dat ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg de Scheldedal. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.12 Duurzaamheid

Beleidskaders

De Wet Voortgang Energietransitie (wet VET) is op 1 juli 2018 in werking getreden. De wet regelt onder meer dat de aansluitplicht voor aardgas vervalt. In de praktijk betekent dat, dat nieuwbouw niet meer aangesloten zal worden op aardgas.

Het duurzaamheidsbeleidvan de gemeente Capelle aan den IJssel is verwoord in het koersdocument duurzaam Capelle, dit beleids is in paragraaf 3.4.4 aan bod gekomen. Specifiek voor deze ontwikkeling zijn in het kavelpaspoort, zoals opgenomen in Bijlage 1, duurzaamheids kaders en randvoorwaarden gesteld. Zo hebben gebouwen geen aardgasaansluiting en zijn zeer energiezuinig. Bij voorkeur zijn de gebouwen energieneutraal. Bovendien vinden wij het belangrijk dat bij de (her)ontwikkeling van gebouwen en inrichting van het openbaar gebied nagedacht wordt over het hergebruik van materialen en klimaatadaptatie.

Energieprestatie

ASVZ houdt zich aan het bouwbesluit, maar heeft een duurzaamheidsambitie op het energieprestatie niveau voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG).

BENG-norm

De nieuwe norm stelt eisen aan het energieverbruik van een gebouw of woning en gaat daarmee verder dan de EPC. Het energieverbruik wordt op drie aspecten vastgelegd:

  • de maximale energiebehoefte in kilowatt per m² gebruiksoppervlak per jaar: dit is de energiebehoefte voor verwarming, koeling, ventilatie, warm tapwater en voor utiliteitsgebouwen ook de verlichting
  • Het primaire energieverbruik in kilowatt per m² gebruiksoppervlak per jaar, inclusief systeemverliezen, hulpenergie (pompen) en rendementsverlies, na aftrek van opgewekte energie uit hernieuwbare energie bronnen (zoals zonnepanelen);
  • Het aandeel hernieuwbare energie in het totaal van het primaire energieverbruik en opgewekte energie.

Huishoudelijke apparatuur en niet gebouw gebonden installaties vallen buiten de norm, vandaar ook de term 'bijna' energieneutraal. 

De eisen ten aanzien van energiebehoefte en primair energieverbruik zijn afhankelijk van de gebouwfunctie (zie tabel). De eisen sluiten aan op de definitie van bijna energieneutrale gebouwen zoals deze gegeven wordt in de Europese Energy Performance of Buildings Directive.

Gebouwfunctie   Energiebehoefte   Energieverbruik   Aandeel  
    primair   hernieuwbaar  
  kWh/m2/jr   kWh/m2/jr   %  
Woningen   25   25   50  
Gezondheidszorg   65   120   50  

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting , planregels en een verbeelding. De planregels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Het artikel 'Wijze van meten' geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

Groen

De voor groen aangewezen gronden zijn in dit bestemmingsplan bedoelt voor de hoogwaardige openbare buitenruimte ten behoeven van het maatschappelijke hoofgebouw. Op deze gronden mogen enkel onder voorwaarden bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. ook vergunningvrije bouwwerken zijn op deze gronden niet mogelijk doordat de gronden niet worden gezien als erf. De bouwhoogte van een groene begroeide erfafscheiding in de vorm van een begroeid gaasscherm of haag bedraagt ten hoogste 1 meter, op deze wijze wordt de doorkijk richting het noorden gewaarborgd. Om deze reden zijn hoge en dichte struiken/bomen ook niet wenselijk.

Tevens zijn op deze gronden paden, straatmeubilair, ondergrondse nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Maatschappelijk

Voor de gronden waarop het gebouw wordt gerealiseerd is de bestemming Maatschappelijk toegekend. Met deze bestemming wordt een intramurale zorginstelling waar mensen met een verstandelijke beperking onder begeleiding wonen en zorg aangeboden krijgen mogelijk gemaakt. Tevens zijn er op de begane grond maatschappelijke voorzieningen zoals dagbesteding toegestaan. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen uitsluitend door woongroepen voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten tot een maximum van 27 wooneenheden. Voor het gebouw is een maximale bouwhoogte opgenomen van 11 meter. Het bouwvlak mag voor 80% bebouwd worden, dit is circa 810m² . Tevens is vastgelegd dat de voorgevel van het gebouw op de parkeerplaats wordt georiënteerd. Buiten het bouwvlak zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 meter toegestaan. Dit geldt ook voor de erfafscheiding die bestaan uit hagen. Op de gronden mogen tevens paden, tuinen en ondergrondse nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het sociaal veilige voetpad aan de westzijde van het plangebied is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit voetpad is vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor ondergrondse nutsvoorzieningen, , groen en water. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde onder voorwaarden, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is gereguleerd in de regels.

Waarde - Archeologie 2

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Op het plangebied van dit bestemmingsplan is Waarde - Archeologie 2 van toepassing, dit is overgenomen uit de voorloper van dit plan.

Waarde - Archeologie 2 houdt in dat bij een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 1 meter graven onderzocht moet worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van het palenplan. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk is, dan wordt door het Bureau Oudheidkundige Onderzoek Rotterdam (het BOOR) een programma van eisen opgesteld waar het onderzoek aan moet voldoen. Het palenplan is bekend bij indienen van de omgevingsaanvraag voor ASVZ-Arcadia.

5.4 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdige gebruik.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het afwijken met 10% van de oppervlakte en hoogte maten.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht en Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd. Het is wettelijk niet toegestaan om ruimte te claimen voor een functie waar geen invulling aan gegeven wordt. Deze functie kan een beperking vormen voor ontwikkelingen in de omgeving van het bouwplan. Kortom: het moet vaststaan dat het woonzorgcomplex ASVZ-Arcadia gerealiseerd wordt.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro.) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

Echter in de Wet ruimtelijke ordening is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor de realisatie van de ASVZ-Arcadia inclusief de buitenruimte en inrichting van de omgeving is op 23 januari 2019 een anterieure overeenkomst (samenwerkingsovereenkomst) gesloten. De Wet ruimtelijke ordening biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Ter voorbereiding op voorliggend bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Capelle aan den IJssel een kavelpaspoort vastgesteld waarin de kaders voor de ontwikkeling zijn beschreven (Bijlage 1). Bij het opstellen van dit paspoort zijn omwonende en betrokken partijen aanwezig geweest op een inspraakavond. Het verslag van deze informatieavond is opgenomen in Bijlage 2.

Overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro

Het conceptontwerpbestemmingsplan is aan de overlegpartners gestuurd in het kader van het wettelijke vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.

De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond heeft schriftelijk laten weten dat het plan geen relevante externe veiligheid aspecten beïnvloed. De brief is opgenomen in bijlage 7.

Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen van het concept ontwerpbestemmingsplan.

Bewonersavond 27 maart 2019

De bewoners hebben geen moeite met het gebouw van de ASVZ-Arcadia. Er  is even gesproken over de hoogte van 11 meter en de overschrijding van ondergeschikte bouwdelen (zoals de liftschacht, die de 11 meter overschrijdt). Bewoners zijn bang dat er heel veel ondergeschikte bouwdelen komen en die 11 meter op veel locaties overschreden zal worden. Dat gebeurd niet.

De liftschacht komt op een locatie, waar geen enkele direct omwonende overlast van heeft en slechts indirect zicht op heeft.

Daarnaast zijn de kritiek punten gericht op:

Parkeren:

De omwonende zijn sceptisch tegenover het parkeeronderzoek doordat dit op twee zonnige dagen is uitgevoerd.

De parkeer problematiek hangt samen met: P+R-locatie van metro De Terp, daardoor is er een hoge parkeerdruk. De gemeente kan niet eenzijdig een P+R locatie intrekken. Verder maken bewoners zich zorgen om de transformatie van het kantoorpand Hollandsch Diep 69 naar woonstudio's. Bewoners vrezen meer parkeeroverlast van die locatie.

ASVZ-Arcadia heeft 6 parkeerplaatsen nodig om in haar parkeerbehoefte te voorzien. 3 voor personeelsleden, 2 voor bezoekers en 1 reserve parkeerplaats. Deze 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij ASVZ-Kaap Florida (4 parkeerplaatsen) aan de Floridaweg 38 en langs de Floridaweg (2 langsparkeerplaatsen). Voor de onderbouwing van de parkeerdruk en parkeerbehoefte wordt verwezen naar het parkeerdrukonderzoek, bijlage 3 onderdeel uitmakende van dit bestemmingsplan.

Inrichting achtergelegen park:

Ten aanzien van de inrichting worden individuele meningen en smaken kenbaar gemaakt. Dit maakt echter geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

Verzakking, waardoor fundering deels zichtbaar is:

De gronden zijn verzakt maar dit is niet een gevolg van- of op te lossen door deze ontwikkeling.

De gemeente zet vervolgstappen.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Capelle aan den IJssel. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk geweest om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

De ter inzage termijn van het ontwerpbestemmingsplan was van 21 maart tot en met 1 mei 2019.

Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

De ter inzagelegging heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.