Plan: | Rubenssingel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0502.PBP16Rubenssingel-4001 |
In 2012 is op de locatie aan de Rubenssingel de basisschool van de Stichting Christelijk Kleuter en Basisonderwijs Capelle aan den IJssel gesloopt. Deze school bestond uit twee lagen met een schoolplein en bijbehorende parkeervoorzieningen. Het gymlokaal en bijbehorend parkeerterrein is nog niet gesloopt en in gebruik bij een aantal scholen en sportverenigingen. Na de sloop van het schoolgebouw zijn de gronden in gebruik genomen als tijdelijke moestuinen / stadslandbouw. In samenspraak met bewoners en (maatschappelijke) organisaties heeft de gemeente Capelle aan den IJssel een ambitie opgesteld voor de herontwikkeling van de Rubenssingel en omgeving.
Vanuit deze ambitie is de gemeente Capelle aan den IJssel voornemens het gebied aan de Rubensingel te transformeren van een schoolterrein naar een woonbuurt met 17 grondgebonden woningen. Het plan past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de strijdigheid op te heffen is dit bestemmingsplan opgesteld dat voorziet in een passend juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling.
Het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zicht ten zuidwesten van het centrum van Capelle aan den IJssel en wordt ten westen en noorden omsloten door de Rubenssingel. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Paulus Potterlaan met achterliggende woningen. Ten oosten van het plangebied is een waterpartij gelegen. De in het noorden van het plangebied bestaande woningen blijven gehandhaafd. De aanwezige gymzaal zal ten behoeve van de ontwikkeling worden gesloopt en de tijdelijke moestuinen / stadslandbouw wordt voorafgaand aan realisatie van het plan opgeheven. Onderstaande afbeelding 1.1 geeft de situering van het plangebied binnen de gemeente Capelle aan den IJssel weer.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron:www.globespotter.nl)
Afbeelding 1.2: Voormalige schoolgebouw (inmiddels gesloopt) ter plaatse van plangebied
Voor het plangebied is bestemmingsplan 'Middelwatering' zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juli 2015 het geldende plan. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in de onderstaande afbeelding. Voor het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling (realisatie van 17 grondgebonden woningen) past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het initiatief is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente biedt met het voorliggend bestemmingsplan een nieuw juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.
Afbeelding 1.3: Ligging plangebied in bestemmingsplan 'Middelwatering' (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan is ter plaatse van de nieuwe woonbuurt globaal van aard en maakt de ontwikkelingen mogelijk. In het stedenbouwkundig plan is er een aantal ruimtelijke spelregels opgesteld waaraan het plan in hoofdlijnen moet voldoen. Daar waar het kan is flexibiliteit ingebouwd, bijvoorbeeld in de uiteindelijke situering van de woningen, de verkaveling en de verschijningsvorm.
De spelregels zijn als Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Deze spelregels zijn ook vertaald in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting van de (milieu)aspecten. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 een toelichting op de juridische onderdelen van het plan waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid wordt toegelicht. Apart zijn de bijlagen nog achter de hoofdstukken opgenomen.
Huidige situatie:
Het plangebied van het bestemmingsplan bevindt zicht ten zuidwesten van het centrum van Capelle aan den IJssel en wordt ten westen en noorden omsloten door de Rubenssingel. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Paulus Potterlaan met achterliggende woningen. Ten oosten van het plangebied is een watergang gelegen. De in het noorden van het plangebied bestaande woningen blijven gehandhaafd. De aanwezige gymzaal zal ten behoeve van de ontwikkeling worden gesloopt en de tijdige moestuinen / stadslandbouw wordt voorafgaand aan realisatie van het plan opgeheven.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (bron:www.globespotter.nl)
Toekomstige situatie:
Binnen het plangebied wordt het mogelijk gemaakt om 17 grondgebonden woningen te realiseren. Het is een gemengd woonmilieu met een mix aan woningen in het middeldure en dure segment. De locatie kent verschillende vormen van ruimtelijke kwaliteit.
De gemeente geeft aan dat toekomstige bewoners zelf de bouw van hun woning mogen regisseren. Ontwikkelende partijen worden uitgedaagd om de woningtypes hier op te laten aansluiten en dit in de architectuur tot uitdrukking te laten komen. Voor het gebied is door de gemeente Capelle aan den IJssel het Gebiedspaspoort Rubensingel (vastgesteld op 14 maart 2016) en het Kavelpaspoort Rubenssingel (vastgesteld op 13 mei 2016) opgesteld met randvoorwaarden waaraan de ontwikkeling dient te voldoen (zie Bijlage 1 en Bijlage 2) .
Afbeelding 2.2: Impressie herenhuizen aan het water/ Schilderspad (bron: kavelpaspoort)
Afbeelding 2.3: Impressie woningen aan de Rubenssingel (bron: kavelpaspoort)
Het plangebied is onderverdeeld in drie bouwvelden.
Voor elk van de drie bouwvelden is een bouwenvelop opgesteld waarin de bouwregels zijn opgenomen waaraan de woningen moeten voldoen. Voor uitwerking van deze bouwenveloppen wordt verwezen naar Bijlage 1 en Bijlage 2.
Parkeren Rubenssingel
In 2013 is aan het bureau SOAB gevraagd tellingen in heel Capelle aan den IJssel uit te voeren om de parkeerdruk in de wijken, buurten en straten te meten. Hiertoe heeft dit bureau per sector tellingen uitgevoerd om de parkeerdruk te bepalen. De ontwikkeling in de Rubenssingel valt onder sector 22607, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 2.4: Ligging plangebied in sector 22607
De capaciteit openbaar is gelegen op de weg en in de vakken van de voormalige school en de gymzaal.
Capaciteit eigen terrein is op eigen terrein van de rijtjeswoningen en voor de garages onder het flatgebouw (dat is de standaard wijze van telling van SOAB (bevestigd per mail)
Er zijn dus 28 parkeerplaatsen in de huidige situatie bezet.
Afbeelding 2.5: Parkeerdrukmeting plangebied (binnen rood kader)
Toekomstige situatie
Het nieuwbouwplan voor de Rubenssingel omvat 17 kavels, conform onderstaand kaveloverzicht. 9 kavels langs het water met verplicht 1 parkeerplaats op eigen terrein en 8 kavels in het binnengebied die parkeren in het openbaar gebied.
Afbeelding 2.6: Uitgifte van de kavels in het plangebied (bron: gemeente Capelle aan den IJssel)
Voor de woningen wordt conform de parkeernota 2015 een parkeernorm van 1,8 pp per woning gehanteerd. Dit betekent dat er 17*1,8=30,6 is 31 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de nieuwbouw. Voor de bestaande bebouwing zijn 28 parkeerplaatsen nodig zodat er totaal 59 pp moeten worden gerealiseerd.
In het nieuwe plan zijn de parkeerplaatsen als volgt opgenomen:
Verdeling parkeerplaatsen | ||
Nieuwbouw | Hof openbaar | 18 pp |
Hof privé | 9 pp | |
Paulus Potterlaan | 7 pp | |
Rubenssingel | Hofzijde | 10 pp |
Flatzijde | 16 pp | |
Totaal parkeren | 60 pp |
Met de aanleg van 60 parkeerplaatsen wordt voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de bestaande bebouwing en de geprojecteerde nieuwbouw.
Op zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau bestaan er diverse beleidsstukken waarbij met het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsstukken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
De beoogde ontwikkeling van Rubensingel past volledig in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Duurzaamheidsladder
Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
De ladder bestaat uit drie treden:
In paragraaf 3.2 wordt verder ingegaan op de onderbouwing van het programma in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen, waarbij Ruimte en Mobiliteit leidend zijn: de Visie ruimte en mobiliteit (VRM).
In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. In het Programma ruimte (het PR) en het programma Mobiliteit beschrijft de provincie met welke instrumenten zij de doelen en ambities uit de VRM uit gaat voeren. De Verordening ruimte (VR) beschrijft de regels vanuit het beleid (de VRM) en de programma’s. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de VRM, de VR, en nadien het PR (4 februari 2016) vastgesteld.
De provincie Zuid-Holland onderscheidt zich door de strategische ligging in internationale netwerken, drie unieke deltalandschappen die samenkomen (kust, veen en rivierdelta) en de veelzijdige steden en economische complexen in het deltalandschap. De provincie heeft vier ‘rode draden’ benoemd. De vier rode draden voor de toekomst zijn:
Voor de bebouwde ruimte zet de provincie in op een samenhangend, compact en goed bereikbaar, kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Een van de belangrijkste randvoorwaarden voor (nieuwe ruimtelijke) ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking (zoals ook opgenomen in het Bro) toe moeten passen. De provincie heeft daar in de VR een eigen invulling aangegeven. Ook de kwaliteitskaart van de VRM is rechtstreeks verankerd in de VR.
Voor het plangebied is op grond van de VRM een aantal kaarten relevant. Het plangebied is in de visie onder meer aangeduid als volgt.
Kaart ‘Beter benutten bebouwde ruimte‘
Het plangebied is gelegen in het gebied ‘bebouwde ruimte’. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Voor dit gebied gelden de volgende beleidspunten:
Kaart ‘Stedelijk systeem van kennis- en diensteneconomie’
Het plangebied is gelegen in het gebied ‘stedelijke agglomeratie’. Voor dit gebied gelden de volgende beleidspunten:
De ontwikkeling vindt plaats binnen de ‘bebouwde ruimte’, bij ontwikkeling wordt het gebied geherstructureerd en getransformeerd van (voormalige) schoolcomplex naar een stedelijk woonmilieu. De ontwikkeling van Rubenssingel is in lijn met voorgaande provinciale beleidspunten.
De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:
Ad A:
De provincie Zuid-Holland past de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (Lid 1 Verordening ruimte):
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte. Daarmee wil de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Deze zijn weergegeven in onderstaande afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Schema ladder duurzame verstedelijking
De 'treden van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk en voorziet in de realisatie van maximaal 17 woningen in Capelle aan den IJssel. Daarom dient het bestemmingsplan te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Toepassing van de ladder – Trede 1:
Voor de toepassing van trede 1 moet worden nagegaan of de beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele, regionale behoefte. Deze behoefte moet bovendien zowel kwantitatief als kwalitatief worden uitgesplitst. De gemeente Capelle aan den IJssel valt binnen de stadsregio Rotterdam en maakt volgens de ‘Woningmarktstrategie en –afspraken regio Rotterdam 2014-2020 - Stadsregio Rotterdam’ onderdeel uit van de subregio Oost. In dit rapport wordt onder andere benadrukt dat de gemeenten en corporaties in de subregio Oost het gezamenlijke doel hebben om kwaliteit van het wonen te verbeteren, door de huidige woonmilieubalans te borgen c.q. te verbeteren. Dit houdt in dat woonmilieus worden gerealiseerd waar een tekort aan is en dat de woonmilieus waar een overschot aan is worden onttrokken aan de woningvoorraad. Dit is vastgelegd in het Verstedelijkingsscenario 2020 Regio Rotterdam.
Uit de analyse voor subregio Oost blijkt dat veel verhuizingen plaats vinden tussen Prins Alexander en Capelle aan den IJssel in de sociale huursector. Het is aannemelijk dat deze verhuisbewegingen ook plaatsvinden in de particuliere koop- en huursector. Volgens de bevolkingsprognoses 2013-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal Nederland de komende 30 jaar nog steeds groeien.
Het marktonderzoek doelgroepen woningbouwlocaties Capelle aan den IJssel (Windt) van april 2015 stelt dat de gemeente sinds 2005 weinig heeft gebouwd voor de profielen van de ‘meer welstandige jonge-carrière-gezinnen’, ‘welstandige emptynesters’ en ‘actieve senioren’.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft onderzoek laten doen naar de woningmarkt om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de woningbehoefte in de regio en in de eigen gemeente. Dit onderzoek (Onderzoek Woningmarkt Capelle aan den IJssel 2015, Explica) stelt dat bij de huishoudens die op dit moment in de gemeente wonen, de komende jaren een lichte toename van de behoefte aan (grotere) eengezinswoningen te zien is. Daarnaast is over een periode van vijf jaar een kleine verschuiving richting de koopsector te zien, waarbij het de vraag is in hoeverre de berekende verhuizingen daadwerkelijk optreden. Aangevuld met de behoefte vanuit de nu nog niet gestarte huishoudens, resulteert dit in een extra woningvraag van ongeveer 600 woningen, zowel naar één- als naar meergezinswoningen vooral in de koopsector. Uitgesplitst naar oppervlakte is te zien dat het vooral om grotere woningen gaat.
Geconcludeerd kan worden dat er binnen de gemeente Capelle aan den IJssel een regionale behoefte is naar het type woningen, dat binnen het plangebied Rubenssingel gerealiseerd gaat worden.
Toepassing van de ladder - Trede 2:
Voor de toepassing van trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking dient het bestemmingsplan een motivering te bevatten waarom in de gegeven situatie niet de voorkeur is gegeven aan herstructurering of transformatie van bestaande verstedelijkingsruimte. De tweede trede luidt: “indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins”.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied Rubenssingel betreft een transformatie van school met gymzaal naar een woonbestemming. De ontwikkeling voorziet daarom in trede 2 van de ladder, omdat er sprake is van benutting van beschikbare gronden door herstructurering in het bebouwd gebied van de gemeente Capelle aan den IJssel.
Toepassing van de ladder – Trede 3:
Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied is een toets aan de derde trede van de ladder niet noodzakelijk. Desalniettemin voldoet het plangebied als locatie voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling. De beoogde locatie is goed ontsloten en bereikbaar met verschillende vormen van vervoer.
Conclusie
De komende jaren zal een sterke vergrijzing plaatsvinden binnen de gemeente Capelle aan den IJssel. Hierdoor ontstaat er een mismatch in woningtypologieën wat de leefbaarheid en het voorzieningenniveau binnen de gemeente Capelle aan den IJssel niet ten goede komt. De komende jaren wordt de huidige eenzijdige woningvoorraad geherstructureerd en aangepast naar de huidige levenstandaard en woonwensen. De voorziene woningen passen in dit beleid; door nieuwe gezinnen aan te trekken wordt de mismatch hersteld en blijft het voorzieningenniveau op peil. De beoogde locatie is binnenstedelijk gelegen en voor de ontwikkeling wordt de locatie geherstructureerd. Ook is de locatie passend ontsloten en met verschillende vormen van vervoer goed bereikbaar. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en is voorts passend binnen het beleid uit de provinciale verordening.
Ad B:
De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied ligt op rivierklei. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dit niet aangetast. Cultuurhistorisch waardevolle landschappen bevinden zich niet in het projectgebied.
De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen. Gebiedsprofielen zijn per buitengebied vastgesteld. Aangezien het plangebied Rubenssingel een binnenstedelijke ontwikkeling betreft is de kwaliteitskaart niet van toepassing.
Ad C:
De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:
Het projectgebied ligt in een overig gebied (beschermingscategorie 3). De ontwikkeling is aan te merken als een inpassing en sluit aan op de ontwikkelingen die reeds plaats hebben gehad in de omgeving. Qua architectuur en massa wordt aangesloten op de omliggende bebouwing.
Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. De provincie Zuid-Holland werkt aan een aantrekkelijke leefomgeving in de dichtstbevolkte provincie van Nederland. Een leefomgeving waarin ruimte voor wonen, werken, reizen en recreëren in balans is. Leefomgeving en wonen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De leefomgeving bepaalt voor inwoners van Zuid-Holland een aanzienlijk deel van hun dagelijkse welbevinden. Indirect is die omgeving en de verbinding tussen stad en platteland daarmee voorwaarde voor een sterke economische regio, die in zichzelf weer aantrekkingskracht heeft om er te wonen. De provincie wil dat binnen de woningmarkt vraag en aanbod in balans zijn. Zij wil ook balans tussen steden onderling en tussen stedelijk en landelijk gebied.
Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving. Structurele veranderingen van de woningmarkt zijn voor de provincie aanleiding om haar provinciale woonvisie te herzien, waarin de visie en ambities van Zuid-Holland zijn verwoord.
De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. Passend betekent dat:
Met dat uitgangspunt in het achterhoofd zijn vijf ambities geformuleerd:
De Woonvisie doet geen specifieke uitspraken over de locatie. De gemeentelijke Structuurvisie, waar de woningbouwontwikkeling van Rubenssingel in is opgenomen, is afgestemd met de provincie en de voormalige stadsregio. De woningbouwontwikkeling van Rubenssingel voldoet aan de ambities gesteld door de provincie.
Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010-2020
Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario ‘Op weg naar een gezonde woningmarkt’ vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosettaindeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.
Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod. Over het algemeen komt een behoefte naar voren naar meer woningen in zeven van de negen woonmilieus: grootstedelijk, rustig en exclusief stedelijk, grondgebonden en exclusief suburbaan, landelijk en dorps. Het overschot zit in de levendig-stedelijke milieus en de compact-suburbane milieus. Voor de gemeente Capelle aan den IJssel is er een overschot aan compact suburbaan en een tekort aan grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen.
Conclusie
Op grond van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van de provincie Zuid-Holland is hier sprake van “Inpassen” (de schaal noch aard van het gebied verandert niet) waarbij artikel 2.2.1 onder a van de Verordening van toepassing is.
Voorgenomen herontwikkeling van onderhavige gronden aan de Rubenssingel ten behoeve van woningbouw is conform het provinciaal beleid.
Gemeentelijke structuurvisie Capelle aan den IJssel (2013)
De Structuurvisie Capelle aan den IJssel zet in op differentiatie van woonmilieus (minder gestapeld en meer grondgebonden woningen). Hierdoor wordt de woonmilieubalans hersteld. Daarnaast wordt in de Structuurvisie voornamelijk ingezet op kwaliteit; Capelle aan den IJssel wil een aantrekkelijke en duurzame parkstad zijn met een gedifferentieerd woningaanbod en veel groen en water.
De nadruk zal komen te liggen op het realiseren van grondgebonden woningen. Een ruimere opzet met meer groen en water biedt grondgebonden suburbane, dorpse en landelijke woonmilieus in een ruime setting. Deze woningen zijn aantrekkelijk voor huishoudens met hoge inkomens. De prioriteit gaat ook uit naar kleinschalige woningbouwplannen omdat deze in de huidige markt meer kans hebben op uiteindelijke realisatie. In de structuurvisie wordt gesproken over woningbouwplannen voor zo’n 800 - 900 woningen. Een van de ontwikkellocaties die in de Structuurvisie is opgenomen is Rubenssingel, ten behoeve van grondgebonden woningen.
De Structuurvisie biedt ook een blik op de Stadsvisie Capelle 2030. Over vijftien jaar is Capelle aan den IJssel een groene woonstad waar het rustig en veilig wonen is. Dankzij de variatie aan woonvormen en woonmilieus is Capelle een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners met uiteenlopende achtergronden en woonwensen. Daarnaast speelt de strategische ligging binnen de metropoolregio een belangrijke rol. Capelle is wel groen en rustig, maar zeker geen plattelandsgemeente.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie Capelle aan den IJssel. De woningen worden ingepast in het bestaand stedelijk gebied en sluiten aan op de bestaande structuur en het suburbane, groene karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel.
Gebiedsvisie Centraal Capelle
De locatie Rubenssingel maakt onderdeel uit van de Gebiedsvisie Centraal Capelle, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016 (raadsvoorstel 758562). Deze gebiedsvisie is een nadere uitwerking van de Structuurvisie 2030 en vormt het kader voor de ruimtelijke ontwikkeling voor het centrumgebied. De gebiedsvisie werkt aan een belangrijke opgave: een vernieuwing van het centrumgebied Centraal Capelle. Diverse herontwikkellocaties zijn aangeduid, waar kansen zijn voor een kwaliteitsimpuls van het centrumgebied, waaronder de voormalige schoollocatie aan de Rubenssingel. De focus ligt niet op grote groei van het aantal woningen, maar vooral op het verbeteren van de woonkwaliteit. Voor de locatie Rubenssingel is de ambitie in de gebiedsvisie beschreven voor een transformatie van het terrein tot een woonbuurt met ongeveer 17 grondgebonden woningen, een gemengd woonmilieu met een mix aan woningen in het middeldure en dure segment, en zelfbouw mogelijk te maken mits daar voldoende interesse voor is.
Gebiedspaspoort Rubenssingel
Tegelijkertijd met de gebiedsvisie is in samenspraak met omwonenden voor de locatie een zogenoemd 'gebiedspaspoort' opgesteld die de ambities en spelregels beschrijft voor de toekomstige ontwikkeling. Voor de locatie zijn twee belangrijke uitgangspunten meegenomen in het gebiedspaspoort: de mogelijkheid hier zelf een woning te (laten) bouwen en het inzetten op een duurzame ontwikkeling met een gemiddelde GPR-score van 7,5. Het gebiedspaspoort is enerzijds een uitnodiging aan een ieder om hier een woning te (laten) bouwen en anderzijds een toetsingskader voor de ontwikkeling op deze locatie.
Woonvisie
In de Woonvisie wordt de nadruk gelegd op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat de aandacht uit moet gaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).
Hoewel de woningvoorraad van Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede jonge woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherper in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie. In de Woonvisie krijgen vier thema’s nadrukkelijk aandacht:
De woonmilieubalans wordt hersteld door woonmilieus waar een overschot aan is te onttrekken aan de woningvoorraad, zoals compact-suburbane woonmilieus te vervangen door schaarse woonmilieus, zoals dorpse, landelijke en exclusieve woonmilieus. Indien mogelijk worden deze woonmilieus op nieuwbouwlocaties toegevoegd.
In de komende jaren zal Capelle aan den IJssel ook vergrijzen. Het aantal huishoudens vanaf 65 jaar stijgt flink. Hierdoor dreigt de stad uit balans te raken. Om te voorkomen dat er een mismatch ontstaat tussen de huidige woningvoorraad, de aanwezige voorzieningen en de behoefte van inwoners is het noodzakelijk om nieuwe gezinnen aan te trekken. Hierdoor blijft de stad levendig en vitaal.
Tot slot zijn in de Woonvisie 2013-2020 de resultaten van De Grote Woontest opgenomen. Hieruit blijkt dat de voorkeur voor eengezinswoningen (rij- of hoekwoning) het grootst is. De ontwikkeling in het plangebied Rubenssingel past binnen de Woonvisie van gemeente Capelle aan den IJssel; de 17 woningen voorzien in de behoefte van de gemeente om de mismatch te herstellen en nieuwe gezinnen aan te trekken.
Groenvisie
De Groenvisie is op 19 september 2011 vastgesteld en heeft als input gediend voor de structuurvisie 2030. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en hoe de gemeente er voor zorgt dat deze groene kwaliteit blijft, mee ontwikkelt en sterker wordt. De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het in standhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. De veelzijdige visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers ‘landschap en cultuurhistorie’, ‘ecologie’ en ‘cultuurlijk groen’. De hoofdstructuur (onderstaande afbeelding) is onaantastbaar en krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema’s ontwerp, inrichting en sortiment, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie. In de uitvoeringsagenda worden de vervolgacties benoemd om de visie waar nodig concreter te maken.
Afbeelding 3.2: Hoofdstructuurplan Capelle aan den IJssel (bron: groenvisie).
In het plangebied zijn geen onderdelen van het hoofdstuctuurplan gelegen. De woningen worden ingepast in het bestaand stedelijk gebied en sluiten aan op de bestaande structuur en het suburbane, groene karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Groenvisie Capelle aan den IJssel.
Welstandsnota
Op 11 november 2013 is de nieuwe Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt aangegeven aan welke welstandscriteria bouwplannen worden getoetst en op welke accenten in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet. Bij het toetsen van een plan voor nieuwbouw of verbouw aan redelijke eisen van welstand wordt in de eerste plaats gekeken of de karakteristiek van het gebied in stand wordt gehouden of wordt versterkt.
Daarnaast wordt gekeken naar de kwaliteit van het gebouw zelf. Omdat veel gebieden beschikken over overeenkomstige karakteristieken als gevolg van een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis, ontwikkelingswijze en samenhang van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte, is het nodig om elke wijk of buurt afzonderlijk te beschrijven. Gebieden met dezelfde karakteristieken worden ondergebracht bij een gebiedstype. De opbouw en onderverdeling in verschillende gebiedstypen wordt de gebiedstypologie genoemd. De gebiedstypologie vormt de basis van de welstandsnota. Het plangebied is gelegen in de typologie 'planmatige woongebieden'.
Om de beeldkwaliteit te waarborgen moet de ontwikkeling voldoen aan de Basiscriteria uit de Welstandsnota. Het gebiedspaspoort (Bijlage 1) bevat daarnaast enkele beeldkwaliteitscriteria die speciaal voor deze locatie zijn opgesteld. Alle criteria samen vormen de basis voor de welstandstoetsing.
De ambitie voor Rubenssingel is het realiseren van een hoogwaardige, aantrekkelijke woonbuurt. Er is een gebiedspaspoort en een kavelpaspoort opgesteld (zie Bijlage 1 en Bijlage 2) waarin randvoorwaarden zijn opgenomen die zijn vastgesteld op 14 maart 2016 (gebiedspaspoort) 13 mei 2016 (kavelpaspoort). Deze documenten vormen samen met het bestemmingsplan het kader voor de ontwikkeling.
Parkeerbeleid 2015
Op 14 december 2015 is door de gemeenteraad het Parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze parkeernomen voldoen. Bij herinrichting moet het aantal bestaande parkeerplaatsen van vóór de herinrichting minimaal weer terugkomen. In het Parkeerbeleid 2015 zijn tevens normen opgenomen voor fiets- en scootmobielparkeren. Voor de normen van de fietsparkeervoorzieningen worden de normen van het CROW gehanteerd.
Bij veranderingen van de bestaande situatie, bijvoorbeeld bij de (her)ontwikkeling van een functie of een gebied, hanteert de gemeente Capelle aan den IJssel de systematiek van parkeernormering. Uit onderzoek blijkt dat het autobezit per huishouden sterk afhankelijk is van zaken als de oppervlakte van de woning, de locatie en het soort woning. De parkeernormen van de gemeente Capelle aan den IJssel zijn hierop afgestemd.
Duurzaamheidsagenda 2015-2018
De Duurzaamheidsagenda Capelle aan den IJssel 2015 - 2018 geeft invulling aan de afspraak uit het Coalitieakkoord 2014-2018 dat er een nieuw milieubeleidsplan wordt opgesteld. De gemeente Capelle aan den IJssel gaat de komende jaren actief met allerlei partijen samenwerken aan duurzaamheid en gaat samenwerking tussen die partijen stimuleren. De rol van de gemeente is daarbij om partijen uit te nodigen om mee te denken en om bij te dragen aan de uitvoering, om nieuwe initiatieven te ondersteunen en om partijen ook met elkaar te verbinden. Inhoudelijk is energie het speerpunt in de komende jaren. Daarbij gaat het zowel om minder energie verbruiken als om het meer opwekken van duurzame energie. In de Duurzaamheidsagenda staan vijf samenwerkingsprojecten uitgewerkt: ‘Energiecampagne Wonen’, ‘Energieke scholen’, ‘Duurzame VVE’s’, ‘Vergroening van Capelse tuinen’ en de oprichting van een ‘Platform Duurzaam Capelle’. In korte tijd is met een groot aantal partijen uit de Capelse samenleving gewerkt om projectplannen op te stellen die de komende jaren worden uitgevoerd. De gemeente gaat de uitvoering van deze projecten actief ondersteunen. Naast samenwerking kan de gemeente op eigen kracht ook verder invulling geven aan duurzaamheid en dat blijft ze ook doen. De komende jaren gaat de gemeente verder met onder andere het energiezuinig en duurzaam maken van gemeentelijke panden, de inzet van elektrische voertuigen, duurzaam inkopen en met de toepassing van energiezuinige LED-straatverlichting. Een andere belangrijke taak van de gemeente is het waarborgen van een schone leefomgeving. Ook deze acties op het gebied van geluid en luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid worden voortgezet. Daarnaast komt duurzaamheid ook aan de orde in het nieuwe afval- en waterbeleid, verkeers- en vervoersbeleid en in het beleid voor groen en natuur.
Duurzaamheid en de planontwikkeling
De gemeente Capelle aan den IJssel nodigt voor de ontwikkeling in het plangebied partijen uit die het een uitdaging vinden om verder te gaan dan te voldoen aan het Bouwbesluit en een hoge ambitie hebben op het gebied van duurzaamheid.
Op deze locatie kunnen we laten zien wat met de huidige technieken mogelijk is én hoe zich dat op een hoogwaardige manier vertaalt in de architectuur. Daarnaast is er aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van de inrichting van de buitenruimte; plaats voor ontmoeting, aandacht voor goede parkeeroplossingen, groeninrichting voor een rijke flora en fauna, etc. etc.
Om de duurzaamheidprestaties inzichtelijk te maken, maken we gebruik van het instrument “GPR-gebouw”. Het streven in het ontwerp is een GPR-score van minimaal 7,5 op alle thema’s (Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde). Of een vergelijkbare duurzaamheidstool.
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het aantal woningen neemt weliswaar toe, het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling. Dit is in lijn met de laag van de ondergrond en de laag van de stedelijke occupatie waarin wordt gesteld dat de bebouwde ruimte beter benut moet worden met behoud en versterking van de leefkwaliteit. Daarnaast wordt in maat en schaal aangesloten op de omgeving. Met de beoogde ontwikkeling wordt ook ingespeeld op de lokale behoefte en wordt recht gedaan aan het groen stedelijk karakter van de gemeente Capelle aan den IJssel.
De realisatie van 17 grondgebonden woningen aan de Rubenssingel past gezien het voorgaande in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Onderzoek
Voorafgaand aan de sloop van het schoolgebouw en het gebruik voor stadslandbouw/ moestuin is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Nu het gebruik wijzigt van maatschappelijk naar wonen is inzicht in de bodemkwaliteit noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor het beoogde nieuwe gebruik.
Op 15 maart 2013 heeft Arnicon een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waarvan de rapportage als Bijlage 3 is opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Vooronderzoek en hypothese
Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht voor lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie. De locatie wordt als niet-asbestverdacht aangemerkt.
Verkennend bodemonderzoek
De toplaag tot een diepte van ca. 0,5 m-mv bestaat hoofdzakelijk uit veen. De grondwaterstand is tot de einddiepte niet waargenomen. Bij zintuiglijk onderzoek zijn geen afwijkingen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal.
Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat de grond (0-0,5 m-mv) licht verontreinigd is met cadmium, kwik, zink en PAK. De grond blijkt na toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit te bestaan uit bodemklasse ‘industrie’.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen lichte verontreinigingen.
Deze verontreiniging geeft geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen.
Beleidskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. De zonebreedte bij een binnenstedelijke weg bedraagt 200 meter gemeten vanuit het hart van de weg. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Dit wil zeggen dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel van een woning, vanwege de weg, ten hoogste 48 dB mag bedragen. De waarde wordt berekend op basis van Lden (day, evening en night), ofwel op basis van de gemiddelde geluidsbelasting op een gevel gedurende 24 uur uitgedrukt in dB (= decibel). Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. Indien de gemeten waarden de grenswaarde van 48 dB overschrijden dient er een hogere grenswaarden aangevraagd te worden bij het college van burgemeester en wethouders. Een hogere waarde kan in binnenstedelijk gebied worden aangevraagd tot een hoogte van maximaal 63 dB. Indien deze waarde wordt overschreden kan een project slechts worden gerealiseerd door het toepassen van 'dove gevels'.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen in een 30 km/uur zone. De wegen rondom het plangebied zoals de Rubenssingel en Paulus Potterlaan zijn ingericht als een 30 km/uur woongebied. Deze wegen hebben een geringe akoestische invloed door een lage verkeersintensiteit (doordat de weg doodloopt), een relatief grote afstand, afscherming van tussenliggende bebouwing of een combinatie van deze factoren.
De afstand vanaf de wegas tot de voorgevel van de nieuwe woningen bedraagt minimaal 11 meter. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u hebben geen geluidszone, waardoor een wettelijke grondslag voor een akoestisch onderzoek ontbreekt.
Wel dient er rekening te worden gehouden met een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningbouw. Dit is mede van belang voor een goede gevelisolatie om te kunnen voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB zoals deze verplicht is gesteld in het Bouwbesluit.
Gelet op de ligging van het plangebied binnen de contouren van een gezoneerd industrieterrein en het wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen (zie Bijlage 5).
Conclusie wegverkeer
Voor wegverkeerslawaai geldt dat de hoogste geluidbelasting op het plangebied 59 dB is. Omdat alle wegen rondom het plangebied 30 km/uur wegen zijn is toetsing aan de zin van de Wet geluidhinder niet mogelijk. Om toch een uitspraak te kunnen doen over de hoogte van de geluidbelasting kan aangesloten worden bij het beoordelingskader van zone-plichtige wegen (wegen met een snelheid vanaf 50 km/uur). Voor een stedelijke situatie geldt dan dat de maximaal te ontheffen waarde vanwege verkeerslawaai ten hoogte 63 dB bedraagt. Wanneer in analogie met gezoneerde wegen de correctie artikel 110g Wgh wordt toegepast bedraagt de hoogste geluidbelasting:
Voor alle 30 km/uur wegen geldt dat de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB, die geldt voor zoneplichtige wegen, niet wordt overschreden.
Beleidskader
Langs (metro)spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De grenswaarden voor het railverkeer betreft 60 dB(A).
In artikel 105 van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt het Besluit geluidhinder (Bg) van toepassing verklaard. Het besluit is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een spoorweg. De breedte van de geluidzone langs het spoor wordt geregeld in artikel 1.4 Bg en is vastgelegd in een door ministeriële regeling vast te stellen kaart. Voor de Calandlijn (traject 618) heeft de geluidzone een zonebreedte van 100 meter.
Binnen de zone van een spoorweg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.
Onderzoek
In het Actieplan Omgevingslawaai 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders maatregelen geformuleerd om ook in de toekomst aan de geluidnorm te blijven voldoen. Er worden geluidarme metrovoertuigen ingezet, de rails worden akoestisch geslepen en er gelden snelheidsbeperkingen. Het college van burgemeester en wethouders werkt in samenwerking met de RET en omwonenden van de metrobaan aan het terugdringen van het metrogeluid.
Conclusie
Het plangebied is gelegen op een minimale afstand van ca. 185 meter tot aan de metrobaan. Dit betekent dat de ontwikkeling buiten de geluidzone van 100 meter is gelegen en er derhalve geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is naar het railverkeerlawaai.
Daarnaast bevinden zich tussen de metrobaan diverse objecten waaronder sporthal De Lijster en de woningen aan de Rubenssingel die tussen de metro en het plangebied in staan en daarmee ook de geluidhinder verminderen.
Beleidskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein IJsseldijk te Krimpen aan den IJssel (zie onderstaande afbeelding 4.1).
Afbeelding 4.1: gezoneerd industrieterrein IJsseldijk met geluidzone
Op grond van artikel 29.1 geluidzone - industrie van het vigerende bestemmingsplan Middelwatering kunnen geluidsgevoelige objecten worden toegestaan voorzover de geluidbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) is gelegen.
Om de geluidbelasting van de industrie ter plaatse van het plangebied te bepalen is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd, daarbij is tevens het wegverkeerslawaai betrokken (zie Bijlage 5).
Conclusie industrielawaai
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het industriegebied IJsseldijk te Krimpen aan den IJssel ten hoogste 43 dB(A) bedraagt. Hieruit kan worden afgeleid dat het geluidmodel dat is verkregen van de omgevingsdienst, geen situatie betreft met de opgevulde geluidzone. Strikt genomen wordt voldaan aan de (voorkeurs)grenswaarde van 50 dB(A).
Door de vastgelegde MTG-toetspunten aan de IJsseldijk in Krimpen aan den IJssel en de juridisch-planologische beperkingen om nieuwe Wgh-inrichtingen binnen het gezoneerde industrieterrein mogelijk vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan is het niet aannemelijk dat de maximale geluidruimte van de geluidzone kan worden ingevuld.
Bij een maximale geluidwaarde van 50 dB(A) en een standaard gevelisolatie van 20 dB(A) (volgens het Bouwbesluit) hoeven geen maatregelen getroffen te worden om het maximaal toegestane binnen niveau van 35 dB(A) te halen.
Gelet op de huidige beperkingen om het gezoneerd industrieterrein volledig te gebruiken voor de invulling met Wgh-inrichtingen is een hogere waarde voor industrielawaai, mede gelet op de berekende geluidbelasting van maximaal 43 dB(A) niet noodzakelijk. Wel dient ten gevolge van wegverkeer naar de binnenwaarde te worden gekeken.
Vanwege de bouw van de nieuwe woningen dient voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw de cumulatieve waarde inzichtelijk te worden gemaakt. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer en industrielawaai bedraagt cumulatief maximaal 59 dB. De volledige resultaten van wegverkeer cumulatief zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek, zie Bijlage 5.
Beleidskader
De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.
Flora en faunawet
De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
Natuurbeschermingswet (Nb-wet)
De Nb-wet is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale beschermingszones op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nb-wet uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de Ecologische Hoofdstructuur of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur met uitzondering van de Hollandsche IJssel. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk en is circa 5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied gelegen. Belangrijk weidevogelgebied ligt ten noordoosten van het plangebied op circa 2,1 kilometer afstand. Voor deze natuurgebieden geldt dat deze niet worden beïnvloed door de ontwikkeling. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de vaststelling van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het plan voorziet echter niet in aanpassingen van de bestaande waterpartij nu de woningen aan de westkant van het bestaande fiets- en voetpad worden gerealiseerd.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuizen huisspitsmuis. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
Vissen
De waterpartijen bieden mogelijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Mogelijk kan in de waterpartijen ook de bittervoorn aanwezig zijn.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
Op grond van de inzichten in het plangebied voor wat betreft natuurwaarden is in onderstaande tabel aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
Nee | |
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet | tabel 3 | bijlage IV HR* | alle vleermuizen | Ja |
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | Ja |
*Habitatrichtlijn
Aanvullend onderzoek
Op 13 april 2016 is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Rubenssingel uitgevoerd door Blom Ecologie. Het aanvullend onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting.
Conclusie
Aanbevelingen
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet heeft acht oude waterwetten samengevoegd. Dus: één wet in plaats van allemaal afzonderlijke wetten. Geen afzonderlijke vergunningen meer op basis van verschillende wetten, maar nog slechts één watervergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het Waterbeheerplan 2016-2021 ‘’Met mensen en water’’ is het plan waarin het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard de visie en ambities voor de lange termijn geeft. Het geeft richting aan het handelen van het waterschap en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat ze kunnen verwachten.
Waterplan Capelle aan den IJssel
Het Stedelijk waterplan Capelle aan den IJssel is in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard opgesteld in 2007. Door het samenstellen van het stedelijk waterplan kan er de beste garantie worden gegeven op een gestructureerde, kosteneffectieve aanpak van het watersysteem door zowel de gemeente als het hoogheemraadschap. In dit waterplan ligt de nadruk op een gebiedsgerichte integrale aanpak om zo op lange termijn (2030) te komen tot een duurzaam, veilig, schoon en aantrekkelijk watersysteem.
Deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde
Naast het waterplan voor heel Capelle aan den IJssel is er ook een deelwaterplan opgesteld per deelgebied. In totaal zijn dit er vijf, Rubenssingel maakt onderdeel uit van het Deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde dat op 28 oktober 2010 is vastgesteld. In dit deelwaterplan wordt een doorvertaling gemaakt van de overall doelstelling naar lokale doelstellingen in Middelwatering en Oostgaarde voor de planperiode 2015. Dit gebeurt op basis van gebiedskenmerken en lokale ambities, waarbij de methodiek van de zogenaamde ‘waterkwaliteitsbeelden’ wordt gehanteerd. De lokale doelstellingen worden vervolgens in dit deelwaterplan uitgewerkt tot een concreet maatregelenpakket op watergangniveau.
Toetsing
Algemene informatie
Het plangebied is gelegen in het deelgebied Middelwatering dat samen met deelgebied Oostgaarde één peilgebied vormt (flexibel waterpeil NAP -2.38m/-2,48m). Deze deelgebieden zijn door twee duikers met elkaar verbonden en via twee gemalen (Middelwatering en Oostgaarde) wordt het overtollige water geloosd op de Hollandsche IJssel. De watergang aan de west- en noordzijde van het plangebied betreft hoofdwatergangen OAF-5421 en OAF-5424.
De gemeente Capelle aan den IJssel ligt in zijn geheel beneden de zeespiegel. Waterkeringen beschermen de polders tegen hoge zee- en rivierwaterstanden. Het oppervlaktewatersysteem zorgt mede voor de bescherming door opvang, berging en afvoer van hemelwater zodat er geen wateroverlast ontstaat. Naast het oppervlaktewatersysteem zorgen waterkeringen voor de bescherming van de deelgebieden Middelwatering en Oostgaarde. De bescherming tegen de Hollandsche IJssel gebeurt door middel van een primaire waterkering (cat. A) die ter plaatse van de Dorpsstraat en de Groenedijk ligt. Het plangebied Rubenssingel is geen onderdeel van deze waterkering.
Oppervlaktewatersystemen
Het voornemen is om 17 grondgebondenwoning te realiseren in stedelijk gebied. In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Er wordt bij de ontwikkeling geen oppervlaktewater gedempt of toegevoegd.
Watercompensatie
Bij ontwikkelingen dient te worden uitgegaan van een waterneutrale ontwikkeling. Dit betekent dat voldaan dient te worden aan de eisen voor wat betreft compenserende waterberging van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Voor plannen met een toename van meer dan 500 m2 verhard oppervlak in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Voor kleine oppervlaktes hoeft niet te worden gecompenseerd.
In de oude situatie was het gehele plangebied verhard gebied door een school, gymzaal en bijbehorende opstallen en verharding. In de nieuwe situatie worden 17 grondgebonden woningen gerealiseerd met bijbehorende tuinen en verharding en zal de hoeveelheid verhard oppervlak in het plangebied afnemen. Er hoeft daarom geen compenserende waterberging te worden gerealiseerd.
In onderstaande tabel is een inschatting gemaakt van de oude en de nieuwe situatie na planrealisatie. Uitgaande van de bebouwing van school, gymzaal en speelplein was in de oude situatie het verhard oppervlak 3.924 m2.
Na realisatie van de woningbouw met als uitgangspunt dat de tuinen (exclusief de stoep voor de voorgevel die als verharding wordt meegerekend) voor 50% verhard worden en voor 50% onverhard is het verhard oppervlak 3.671 m2 en neemt de verharding af met 253 m2. Daarmee is watercompensatie niet aan de orde.
Oude situatie | Na planrealisatie | |
Oppervlakte gebouwen | 1.650 | 1.215 |
Oppervlakte verharding | 2.274 | 1.366 |
Onverhard | 1.671 | 834 |
Onverhard (Tuinen 50% oppervlak) | 1.090 | |
Verhard (Tuinen 50% oppervlak) | 1.090 | |
Totaal oppervlak plangebied | 5.595 | 5.595 |
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.
Waterkwaliteit
Het realiseren van de 17 woningen heeft geen (negatieve) invloed op de waterkwaliteit.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in (nat) natuurgebied en er zijn geen (natte) ecologische verbindingszones aanwezig. Er treedt door realisatie van 17 grondgebonden woningen geen aantasting via het oppervlaktewater op van natte natuurwaarden op afstand. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het (grond)waterpeil niet zal worden aangepast.
Waterkwaliteit: Afvoer hemelwater
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en terreinverharding wordt beschouwd als schoon wanneer uitgegaan wordt van het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.). Dit water kan direct infiltreren in de bodem.
Waterkwaliteit: Afvalwater
Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Afvalwater wordt gescheiden van de hemelwaterafvoer aangeleverd en afgevoerd naar gemengd rioolstelsel.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Hiervoor biedt de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een handreiking voor een verantwoorde inpassing van milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, in de fysieke omgeving of van gevoelige functies, zoals woningen, nabij bedrijven. Voor een breed scala van milieubelastende activiteiten gelden voor de vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) richtafstanden. Deze zijn in een richtafstandenlijst opgenomen. De doelen van milieuzonering zijn:
In de directe omgeving van het plangebied komt één bedrijfsfunctie voor. Het bedrijf betreft een nutsvoorziening ten oosten van het plangebied op een afstand van 54 meter. Voor een nutsvoorziening (milieucategorie 1) geldt een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. Deze richtafstanden is gebaseerd op de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” en is maatgevend voor het aspect 'geluid'.
De afstand tot de woningen bedraagt ten minste 54 meter. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie. Er zijn geen andere bedrijven in de omgeving aanwezig die hinder veroorzaken in het plangebied. De voorgenomen realisatie van 17 woningen heeft ook geen omgekeerd effect op de uitoefening van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven nu deze niet in de directe omgeving aanwezig zijn.
Conclusie
De voorgenomen realisatie van 17 woningen in het plangebied is vanuit bedrijven en milieuhinder inpasbaar.
Beleid
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
Erfgoedverordening Capelle aan den IJssel 2010
Uit de Erfgoedverordening 2010 met bijbehorende Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart (AWK Capelle aan den IJssel, 2010) blijkt dat er sprake is van een gebied met een redelijk tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Archeologische waarden zijn te verwachten dieper dan 1 meter beneden maaiveld. Bij bodemingrepen dieper dan 1 meter en groter dan 200 vierkante meter dient te worden beoordeeld of – en zo ja welk type – archeologisch onderzoek nodig is. Deze afweging wordt gemaakt door de gemeente zelf (bevoegde overheid).
Bestemmingsplan Middelwatering
Het plangebied Rubenssingel valt binnen het bestemmingsplan Middelwatering. In het gehele plangebied kunnen bewoningssporen uit prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen. Het binnendijks gelegen gebied kent een redelijk tot hoge archeologische verwachting.
In verband met de archeologische verwachting rust er een archeologische dubbelbestemming op het gebied. Dit is relevant, omdat deze de archeologische verwachting en marges van de AWK vastlegt in beleid:
“Voor het binnendijks gelegen gebied (Waarde - Archeologie -3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan.
Onderzoek
In de oude situatie was het gehele plangebied verhard gebied door een school, gymzaal en bijbehorende opstallen en verharding. De opstallen worden gesloopt en in de nieuwe situatie worden 17 grondgebonden woningen gerealiseerd met bijbehorende tuinen en verharding. Ter plaatse van bestaande bouwvlakken en verhard oppervlak zal de nieuwe bebouwing gerealiseerd zal worden. Deze gronden zijn voor ontwikkeling van de school en gymzaal in het verleden al verstoord geweest. Nieuwe bebouwing buiten de bestaande bouwvlakken vallen onder de gestelde onderzoeksgrens van 200 m2.
Elke nieuwe ingreep in de bodem brengt nieuwe verstoring teweeg. In dit geval zullen voor het project in ieder geval de heipalen een verstoring van de diepere ondergrond veroorzaken. Daarbij kan ook de mogelijkheid voor het realiseren van een kelder of kelders (zie kavelpaspoort waar een kelder optioneel is) diepere bodemlagen worden verstoord.
Afbeelding 4.2: Oude situatie plangebied met bebouwing in 2012 (bron: www.globespotter.nl)
Conclusie
Het plangebied is in het verleden bebouwd geweest waarbij de bodem reeds is verstoord door de oude fundering. Het plangebied is nooit tot meters onder het maaiveld vlakdekkend weggegraven. Tussen de palen van de gesloopte gebouwen kunnen nog archeologische waarden aanwezig zijn.
Indien de verstoring binnen de in het bestemmingsplan geldende marges blijft (let ook op kelders) is een veldonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect archeologisch vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorziene planontwikkeling van 17 grondgebonden woningen.
Bij een verstoring van de diepere ondergrond door de heipalen dient deze dusdanig te zijn dat eventueel archeologisch onderzoek in de toekomst nog mogelijk blijft. In dit verband dient de intensiteit van het palenplan nog beoordeeld te worden door de bevoegde overheid op het moment dat het palenplan beschikbaar is.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zal voor het plangebied worden opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan.
Beleid
Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte (juni 2011)
In de visie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het Rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
Onderzoek
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De bestaande bebouwing in het plangebied en in de omgeving bestaat niet uit monumenten of andere karakteristieke bebouwing.
Conclusie
De realisatie van plan Rubenssingel past gezien het voorgaande binnen de cultuurhistorische waarde.
Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Voorafgaand aan realisatie van het plan dient onderzoek verricht te worden naar kabels en leidingen.
Uit dit onderzoek (KLIC) zal blijken of binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen ruimtelijk relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden en/of aanvullende maatregelen genomen dienen te worden.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Binnen het voorgenomen plan wordt de bouw 17 woningen mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8 ritten per woning (gemiddelde weekdag). Dit betekent een ritproductie vanwege het plan van ongeveer 160 ritten per etmaal.
NIBM-Tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
De NIBM-tool juni 2015 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Onderzoek
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.
Afbeelding 4.3: Berekening NIBM-tool
Conclusie
Het project betreft de realisatie van 17 woningen. Een dergelijk project valt binnen het kader van de ministeriële regeling “NIBM”. Een luchtkwaliteitsonderzoek is in het onderhavige geval daarom niet noodzakelijk, het project leidt “niet in betekenende mate” tot verslechtering van de luchtkwaliteit.
De bijdrage van het project aan de luchtkwaliteit is doorgerekend aan de hand van de meest recente versie van de NIBM-tool (versie 2015). Aan de hand van de uitkomsten van deze rekentool blijkt dat de luchtkwaliteit in deze situatie geen belemmering vormt voor de realisering van het voorgenomen project.
Het is ook zinvol om de heersende achtergrondconcentraties van de luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen. Het RIVM stelt deze concentraties beschikbaar via haar geodatasite met de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN). Voor de huidige situatie is uitgegaan van metingen uit het jaar 2015 (geodata.rivm.nl/gcn). Voor de belangrijkste stoffen NO2, PM2,5 en PM10 zijn de achtergrondwaarden in Capelle aan den IJssel respectievelijk 25,2 µg/m3 voor Stikstofdioxide (NO2), 11,85 µg/m3 voor Fijnstof (PM2,5) en 19,00 µg/m3 voor Fijnstof (PM10). Deze achtergrondconcentraties voldoen ruimschoots aan de drempelwaarden uit de Wet luchtkwaliteit van 40 µg/m3 voor Stikstofdioxide (NO2), 25 µg/m3 voor Fijnstof (PM2,5) en 40 µg/m3 voor Fijnstof (PM10).
Kader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid transportroutes is op 1 april 2015 in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Onderzoek
Op basis van de risicokaart (www.risicokaart) blijkt dat in de directe nabijheid van het bestemmingsplangebied geen externe veiligheidsbronnen aanwezig zijn die een belemmering kunnen opwerpen voor de planvorming.
Ook de verder gelegen bronnen als het LPG-tankstation IJsselland B.V. aan de Abram van Rijckevorselweg 1-2, het gasdrukregel- en meetstation aan de Lijstersingel 2, het LPG-tankstation Avia aan de Couwenhoekseweg 6 en de transportroutes N210, N219 en de Hollandsche IJssel hebben een invloedssfeer die het plangebied niet raakt.
Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ levert geen belemmeringen op voor de beoogde realisatie van de 17 woningen.
Kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:
Afweging en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 17 woningen. Ingevolge 11.2 van de D-lijst behorende bij het Besluit m.e.r. dient voor een bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling te worden verricht voor situaties waarin het bestemmingsplan voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (waaronder woningen) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Daarbij geldt als drempelwaarde dat deze activiteit betrekking heeft op 2.000 woningen of meer.
Op de planlocatie Rubenssingel komen in totaal 17 woningen in een omgeving die zich kenmerkt als een woongebied met de daarbij behorende functies. Nu er ruim onder deze drempelwaarde wordt gebleven is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geen sprake.
Zoals hierboven beschreven rest dan nog de vraag of er vanuit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zodanig bijzondere effecten naar voren komen dat er alsnog een m.e.r. zou moeten worden verricht.
Kijkende naar de beperkte omvang van het project, waarbij 17 woningen aan reeds bestaande woonomgeving worden toegevoegd, zullen de effecten hiervan te verwaarlozen zijn. Voorts is het plangebied ook niet gelegen in of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied of een gebied met hoge ecologische waarden.
Gelet op deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt dan ook geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat nader onderzoek uit te voeren in het kader het m.e.r.
Het bestemmingsplan zal voorzien in een verandering in de ruimtelijke en functionele structuur, waarbij binnen het plangebied de maatschappelijke bestemming zal plaatsmaken voor 17 grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan heeft verder tot doel het oude plan te vervangen door een actuele regeling. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Capelle aan den IJssel voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
Voor het bestemmingsplan wordt aangesloten op de handleiding Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hieronder wordt een toelichting gegeven op welke wijze een en ander in de regels is vastgelegd. De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen, het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Regels met betrekking tot de bestemmingen
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Hoofdstuk 4 Slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente is eigenaar van alle gronden binnen het plan, waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Het kostenverhaal vindt plaats bij de uitgifte van de gronden.
Op het bestemmingsplan is de procedure van toepassing als bedoeld in artikel 3.8 van Wro. Dat betekent dat, voorafgaand aan de vaststelling, het ontwerpbesluit en de stukken van het ontwerpplan ter inzage worden gelegd. Binnen de inzageperiode van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 13 oktober 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen tot en met woensdag 23 november 2016. Binnen deze termijn is één zienswijze ontvangen.
De zienswijze is als volgt zakelijk samengevat en van beantwoording voorzien.
1. De bouwmogelijkheden zijn te ruim in relatie tot de afstand tot de bestaande bebouwing.
2. De door indiener aangedragen ideeën zijn niet verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
3. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor vier bouwlagen, dit in tegenstelling tot de eerder voorgehouden twee tot drie bouwlagen.
4. De belangen van indiener zijn onvoldoende meegewogen, waardoor schade ontstaat.
Ad 1. Het staat vast dat de invulling van het plangebied zal veranderen. Het nieuwe bestemmingsplan biedt andere gebruiks- en bouwmogelijkheden dan het vigerende bestemmingsplan. De tijdens het participatietraject aangedragen standpunten zijn in de planvorming meegenomen en hebben deels tot wijzigingen van de uitgangspunten geleid. De bouwmogelijkheden die met het onderhavige bestemmingsplan worden geboden, zijn afgestemd op en passend bij de directe omgeving.
Ad.2. Tijdens de bewonersavond van 10 september 2015 is aangegeven dat voor de ontwikkeling Rubenssingel aan 2 tot 3 bouwlagen werd gedacht en langs het water 4 bouwlagen. Mede naar aanleiding van de gesprekken die met indiener zijn gevoerd is in de definitieve bouwenvelop opgenomen dat de 4e laag niet volledig bebouwd mag worden en dat aan de achterzijde de goot op maximaal 9 meter ligt.
Op 29 september 2015 heeft een gesprek met indiener plaatsgevonden, waarin de hoogte van de nieuwbouw centraal stond. Naar aanleiding van dit gesprek is een bezonningsstudie gemaakt. Op basis hiervan is de positie van het bouwblok richting de Paulus Potterlaan opgeschoven (de hoekwoning hier heeft nu geen zijtuin meer) en heeft de hoekkavel aan de zijde van de Rubenssingel een extra brede zijtuin gekregen om de afstand tot de woning zo groot mogelijk te maken.
Ad.3. De woningen langs het Schilderspad mogen maximaal 12 meter hoog zijn aan de voorzijde zijn en 9 meter aan de achterzijde. De hoogte is ingegeven door de ligging van de woningen langs het open water. De bebouwing aan de Paulus Potterlaan staat in lijn met de reeds bestaande bebouwing aan deze straat.
Ad.4. Indiener heeft het recht om een verzoek in te dienen voor tegemoetkoming in (plan)schade. Bij de beoordeling hiervan zal in ieder geval worden overwogen of inderdaad sprake is van een planologische verslechtering die tot schade leidt, welke het normaal maatschappelijk risico overschrijdt.
Conclusie
Kort samengevat wordt de indiener van de zienswijze niet op een zodanige wijze onevenredig benadeeld, dat het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. De ingediende zienswijze heeft dan ook niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
De gemeenteraad stelt, na afweging van de ingediende zienswijze, het bestemmingsplan vast.