direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Werfplein 5
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.werfplein5-0120

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het bedrijf Bilfinger Industrial Services (hierna: Bilfinger) gebruikte haar terrein aan het Werfplein 5 te Zwartewaal ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten: isolatie, steigerbouw, rope access, conservering, tracing, asbestverwijdering, vuurbescherming en lawaaibeheersing. Tevens is op deze locatie het hoofdkantoor voor Nederland gevestigd. De meeste bedrijfsactiviteiten zijn op dit moment verplaatst naar een andere bedrijfslocatie in Roosendaal. De locatie in Zwartewaal is daardoor op dit moment voornamelijk nog in gebruik als opslagterrein en de daarbij benodigde kantoorruimte. Bilfinger heeft het voornemen om de locatie in gebruik te houden door hier het hoofdkantoor van haar bedrijf te vestigen. De redenen hiervoor zijn het behoud van werkgelegenheid in de gemeente en de ligging nabij de Botlek, wat een belangrijk afzetgebied is voor het bedrijf. Daarnaast heeft deze ontwikkeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de locatie en directe omgeving van de kern Zwartewaal tot gevolg.

1.2 Ligging plangebied

Het Werfplein ligt ten oosten van de kern Zwartewaal, ingeklemd tussen de Zwartewaalse Haven, de haven van de Watersportvereniging De Vijfsluizen en het Voedingskanaal. Het terrein wordt ontsloten van de N218 (Groen Kruisweg), via de Henry Fordstraat en het Werfplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan Zwartewaal, dat is vastgesteld op 12 maart 2013 en onherroepelijk sinds 10 mei 2013. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steigerbouwbedrijf'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend kantoren toegestaan ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik, met een oppervlakte van ten hoogste 2.000 m², voor zover het kantoor niet meer dan 40% van het totale oppervlakte bestrijkt. Het nieuwe kantoor (inclusief beoogde uitbreiding) heeft een oppervlakte van 3.800 m². Tevens is het beoogde hoofdkantoor gepositioneerd buiten het bouwvlak dat is opgenomen in het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toetsing van het plan aan het relevante ruimtelijke beleid is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en beoogde toekomstige situatie toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling beschreven. En als laatste gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Plangebied en uitbreiding

2.1 Huidige situatie

Bebouwing

De aanwezige bebouwing in dit gebied is over het algemeen grootschalig van aard. Vooral de jachtwerf aan het Werfplein 1 en Bilfinger hebben een aantal grote loodsen staan. Deze loodsen grenzen direct aan de oostzijde van de insteekhaven van Zwartewaal. De maat en schaal van deze bebouwing levert een contrast op met de bebouwing aan de westzijde van de insteekhaven, die over het algemeen kleinschalig van aard is. Ook zorgen de twee bedrijven voor een rommelige aanblik vanaf de haven in oostelijke richting. Aan Werfplein 1 is een camping met stacaravans gelegen die niet als zodanig in het bestemmingsplan is opgenomen, hiervoor is het vigerende regime overgenomen van een jachtwerf conform de aanwezige bedrijfsbebouwing.

Groen en water

Groen en water is een belangrijk element in dit deelgebied. Ten zuiden van het Werfplein ligt de zuidelijke jachthaven van Zwartewaal. Het gebied hier omheen heeft een open groene invulling die bestaat uit gras en bosschages. Tussen het Brielse Meer en het terrein van Bilfinger ligt een groengebied ter visuele afscherming van het bedrijf met het water.

Verkeer en ontsluiting

De ontsluiting van de jachtwerf en het terrein van Bilfinger loopt over het Werfplein. Vervolgens kan het verkeer vanaf het Werfplein over de Bernissedijk richting het zuidwesten (binnendoor naar Heenvliet) en richting de Henry Fordstraat naar de N218 (of Groene Kruisweg). Aan het Werfplein is een grote parkeerplaats voor vrachtwagens aangelegd, de Karreman.

Bilfinger

Op de huidige locatie is reeds het kantoor van Bilfinger gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0002.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Bouwplan

Het hoofdbouwvolume heeft in de plattegrond een kromme vorm waardoor een spannend spel met de omliggende ruimte wordt aangegaan. Het gekromde bouwvolume heeft aan de twee lange zijdes een eenduidige strooksgewijze gevelopbouw met raamopeningen binnen dat patroon. De koppen van het gebouw zijn open met veel glas.

In de ruimte ten zuiden van het kantoorgebouw wordt een bedrijvenzone voorgesteld, waardoor ook hier een kans ligt om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Het voorstel gaat uit van kleinere bedrijven, rug aan rug gelegen, in een groter eenduidig bouwvolume centraal op de kavel. Het is echter ook mogelijk dat er enkele grotere bedrijven gevestigd gaan worden. In de openbare ruimte langs de kade is er de mogelijkheid voor de aanleg van een wandelpad.

De nieuwbouw van het kantoor is een duidelijk ruimtelijk statement. Het gebouw heeft door de gekromde vorm een alzijdige oriëntatie, precies op de plek waar het schiereiland breder wordt. Het is ruimtelijke gewenst het gebouw een prominente positie te geven, zodat de ruimtelijke functie van de bouwmassa beleefbaar wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0003.jpg"

Figuur 2.2 Impressie kantoorgebouw noordwestzijde gezien vanuit de haven van Zwartewaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0004.jpg"

Figuur 2.3 Impressie kantoorgebouw zuidzijde gezien vanaf het beoogde bedrijfsverzamelgebouw

Figuur 2.4 geeft een impressie van de totale inrichting weer. De situering van de entree in combinatie met de positie van het hoofdbouwvolume en het parkeerterrein zijn ruimtelijk goed in evenwicht. De kop van het schiereiland wordt als een geheel (dus inclusief de nu niet betrokken gronden) benaderd. De openbare weg buitenom en het parkeerterrein ten noordwesten worden bij de ontwikkeling betrokken en moeten ruimtelijk een geheel gaan vormen. Vooral de koppeling van de parkeerterreinen is belangrijk. De gemeente (eigenaar van de gronden buiten het plangebied) maakt hierover nadere afspraken (overeenkomst) met het bedrijf.

Het afgesloten beeld van het schiereilandje wordt doorbroken door een openbare route aan de buitenzijde van het eiland en door de openbare ruimte tussen het kantoor van Bilfinger en het bedrijfsverzamelgebouw. De open ruimte tussen het perceel met het kantoorpand en de bedrijfszone met het bedrijfsverzamelgebouw zorgt voor een doorkijk tussen de jachtwerf en het dorpslint van Zwartewaal. Door een wandelroute langs de kade te creëren is het de bedoeling om samenhang te creëren ter weerszijden van het water.

Het voorstel voor de ontwikkeling van een bedrijfszone aan de zuidzijde van het kantoorpand is goed doordacht. Het gebiedje heeft een duidelijk structuur en is functioneel flexibel (onder andere door de loskoppeling van de ontsluiting). Er is bij de ontwikkeling van deze zone echter sprake van een afbreukrisico: een gecombineerd bedrijfsgebouw met aan alle zijdes entrees en roldeuren kan leiden tot een rommelige situatie aan de voorzijde. Tijdelijke opslag, geparkeerde busjes en achterblijvend vuil leiden op wat langere termijn sneller tot verloedering. Een goed inrichtingsplan en afspraken met de gemeente over de handhaving hier van kunnen dit voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0005.jpg"

Figuur 2.4 Impressie totale inrichting

Om toekomstige uitbreiding van het kantoorpand aan de noord-westzijde van het plangebied mogelijk te maken, is een duidelijke voet op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. Hier is een breed, voornamelijk glazen, basement voorzien waarvan het dak met groen / sedum is afgedekt. Wanneer uitgevoerd, zal het visueel lijken of het gebouw op deze plek in een grondlichaam (dijk) is geschoven.

Randvoorwaarden

Voor een duidelijke kwaliteitsslag, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, is voor het hiervoor beschreven bouwplan een aantal randvoorwaarden geformuleerd.

Kantorenlocatie

  • a. Bouwmassa concentreren en door een bijzondere vorm de locatie (schiereiland als geheel) een nieuw eigen gezicht geven.
  • b. Gebouw beleefbaar (rondom zo open mogelijk) houden vanwege de markeringsfunctie midden op het (schier)eiland.
  • c. Entree in het zicht vanaf het werfplein zuidzijde.
  • d. Doorgang maken aan de westzijde van het terrein, van de parkeerplaats naar de bedrijvenzone.
  • e. Geen hekwerken rondom de entree.
  • f. Als er sprake is van een erfafscheiding aan de andere zijdes: in groen uitvoeren.
  • g. Koppeling in vormgeving en wellicht ook functioneel (in verband met uitwisseling) van de twee losse parkeerterreinen.

Bedrijvenzone

  • a. Geen bedrijfsontsluiting direct op het werfplein.
  • b. Aparte ontsluitingslus maken waarop de bedrijven kunnen worden ontsloten.
  • c. Maximaal één bouwstrook in het midden.
  • d. Bouwhoogte: maximaal 8 meter.
  • e. Minimaal (openbare) profielbreedte: 14 meter.
  • f. Realiseren van een openbare oever met verblijfskwaliteit langs het water.
  • g. Eenduidige rooilijn langs openbare ruimte.
  • h. Semitransparant scherm tussen werfplein en bedrijvenzone.
  • i. Parkeren: compact in parkeerkoffers.

Borging ruimtelijke randvoorwaarden

De ruimtelijke randvoorwaarden zoals hiervoor weergegeven worden op twee manieren geborgd.

In de eerste plaats zijn in het bestemmingsplan waarborgen opgenomen. De stedenbouwkundige aspecten zoals situering, openbare ruimte en bouwhoogte zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Zo is voor het kantoorgebouw (inclusief beoogde uitbreiding) een ‘strak’ bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte. De openbare ruimte rondom het gebouw heeft de bestemmingen Groen, Verkeer en Water gekregen. Voor het resterende bedrijvengedeelte geldt ook de bestemming Bedrijf. Ook hier is om de beoogde bebouwing een 'strak' bouwvlak gelegd met een maximale bouwhoogte.

In de tweede plaats vormen de randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke inrichting onderdeel van de met het bedrijf te sluiten overeenkomst. Een definitief inrichtingsplan dient te worden goedgekeurd door de gemeente.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald vanuit de SVIR.

Barro (2011)

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend /beschermend karakter zijn daarom niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In paragraaf 3.2 wordt aangetoond dat er sprake is van een specifiek behoefte voor één bedrijf waarvoor regionale afstemming niet aan de orde is. De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de eerste twee stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en hoeft niet meer getoetst te worden aan de derde stap. Het gebied is overigens passend ontsloten.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR, het Barro en het Bro.

Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan kent geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Er is sprake van structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu. Hoe deze veranderingen uitpakken is nog niet duidelijk. De provincie laat zich dan ook leiden door kansen en de noodzaak om te veranderen. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Bestaande netwerken, gebieden of complexen kunnen door gerichte investeringen hun waarde houden of verhogen zonder in oppervlakte uit te breiden. Een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, externe veiligheid) en voldoende groen en water in de stad blijven belangrijk om de leefomgevingskwaliteit en het vestigingsklimaat op niveau te houden of te brengen.
  • 2. Het vergroten van de agglomeratiekracht vraagt om verbindingen en ruimtelijke kwaliteiten die de ontmoeting tussen mensen en de uitwisseling van goederen en informatie mogelijk maken. Dat gaat niet alleen om het toevoegen van vierkante meters of tracés. Het gaat ook om het leggen van sociale en economische relaties, om meer onderlinge verbondenheid, zodat bestaande voorzieningen en gebieden beter kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het geheel. De fysieke infrastructuur en de ruimtelijke inrichting ondersteunen deze verbondenheid. Bij de investeringen in het netwerk ligt de prioriteit bij de grootste knelpunten en hun relatie tot de economische agenda. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging.
  • 3. Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plekgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd.
  • 4. Hernieuwbare energie zal een steeds groter aandeel innemen in de energievoorziening. De waterhuishouding stelt nieuwe eisen als gevolg van de klimaatverandering. Aan de noodzakelijke transitie naar een energie- en waterefficiënte samenleving zijn maatschappelijke en economische kansen verbonden, voor Zuid-Holland in het bijzonder. Hoe het pad naar een duurzame energievoorziening zal lopen, is echter nog lang niet uitgekristalliseerd.

Provinciale Verordening ruimte 2014

De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan: 'Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren.

Voor stedelijke ontwikkelingen binnen de contouren bestaat een ruime mate van beleidsvrijheid voor lokale overheden. Ontwikkelingen van bepaalde functies, ook als deze binnen de contouren passen, zijn echter vanwege hun provinciale belang ook programmatisch van voorwaarden voorzien in de provinciale verordening. Het betreft met name de functies wonen, detailhandel en kantoren.

De vestiging van een kantoor met een omvang van 3.800 m² is in strijd met de Provinciale Verordening ruimte 2014 (PVR). In de PVR is aangegeven dat nieuwe kantoorlocaties niet zijn toegestaan (behoudens locaties die zijn aangewezen als kantoorlocatie). Een uitzondering is onder meer gemaakt voor zelfstandige kantoren die kleiner zijn dan 1.000 m² en voor bedrijfsgebonden kantoren met een maximum van 50% van de oppervlakte. Er is in dit geval echter sprake van bedrijfsgebonden kantoorruimte, waarbij de bedrijfsactiviteiten deels worden behouden in het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw, maar reeds elders uitgevoerd worden. Met het realiseren van 3.800 m² kantoorruimte wordt het maximum van 50% van de oppervlakte overschreden.

Ontheffingsmogelijkheid

De PVR bevat een ontheffingsmogelijkheid voor situaties waarbij 'de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen'.

Hoewel een klein gedeelte van het bedrijf binnen het plangebied blijft gevestigd, is de omvang dusdanig dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse de omvang van het kantoor niet verantwoorden. Er is weliswaar sprake van een bedrijfsgebonden kantoor, echter de bedrijfsactiviteiten worden grotendeels elders uitgevoerd. Daarom kan niet worden gesteld dat er sprake is van een uitbreiding van een bedrijfsgebonden kantoor in de zin van de provinciale verordening.

Om die reden heeft de gemeente de provincie verzocht een algehele ontheffing te verlenen omdat er sprake is van een onevenredige belemmering van het gemeentelijk ruimtelijk beleid: gewenste kwaliteitsverbetering van een bestaande transformatielocatie en behoud en uitbreiding van werkgelegenheid. De gemeente is van mening dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling niet in strijd is met de visie van de provincie. Het ontheffingsverzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieronder volgt een samenvatting van het ontheffingsverzoek.

Kwaliteitsverbetering

Het plan voorziet in een kwaliteitsverbetering van het plangebied en de directe omgeving. De locatie ligt gedeeltelijk in een gebied dat is aangewezen als 'Topgebied cultureel erfgoed'. Voor deze gebieden zijn zogenaamde regioprofielen cultuurhistorie opgesteld, die concreet de cultuurhistorische waarden beschrijven en kwalitatieve richtlijnen bevatten voor ruimtelijke ontwikkeling en de omgang met deze waarden. Met de uitvoering van het plan verbetert de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De buitenopslag verdwijnt en een aantal grote bedrijfsloodsen wordt afgebroken. In het ontwerp is aandacht besteed aan landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit.

In de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is de dorpskern van Zwartewaal aangeduid als nederzetting waarvan de structuur nog volledig intact is en de bebouwing nog redelijk gaaf. Daarnaast is het lint Noordeinde – Havenkade – Kadeplein - Bernissedijk aangeduid als een historische lijn van hoge waarde. In het bestemmingsplan zijn zodanige bouwvlakken opgenomen dat de historische lijnprofielen van de bebouwingslinten en de structuur van de dorpskern niet aangetast worden. De beeldkwaliteit wordt via de welstandsnota bewaakt.

Ruimtelijke randvoorwaarden

Om de ontwikkeling in goede banen te leiden zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Middels de in paragraaf 2.2 beschreven ruimtelijke randvoorwaarden voor de nieuwe ontwikkeling wordt onder meer rekening gehouden met zichtlijnen tussen het historische lint en het achterliggende gebied. De ontwikkeling is beter passend in de omgeving dan de huidige bedrijfsbebouwing en (buiten)opslag. Ook zorgen de randvoorwaarden er voor dat onder andere het groen, de haven en de jachthaven meer bij elkaar worden betrokken. Met deze ontwikkeling wordt daardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.

De ruimtelijke randvoorwaarden worden op twee manieren geborgd. In de eerste plaats kent het voorliggende bestemmingsplan waarborgen. Voor het kantoorgedeelte is bepaald dat er sprake dient te zijn van een bedrijfsgebonden kantoor, waarbij de bedrijfsactiviteiten op afstand plaatsvinden. Voor het kantoor wordt een 'strak' bouwvlak opgenomen. De openbare ruimte rondom het gebouw krijgt de bestemmingen Groen en Verkeer. De bestaande parkeerplaats wordt bij het plangebied betrokken. Voor het resterende bedrijvengedeelte wordt de bestemming Bedrijf opgenomen. In de tweede plaats vormen de randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit onderdeel van de met het bedrijf te sluiten overeenkomst.

Toetsing aan de relevante artikel van de Verordening ruimte 2014

De ontwikkeling is getoetst aan de voor dit plan relevante artikelen uit de Verordening ruimte.

- Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

- Artikel 2.1.2 Kantoren

- Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen

- Artikel 3.2 Ontheffingsbepalingen

Uit toetsing blijkt dat niet volledig kan worden voldaan aan de voor dit plan relevante regels uit de Verordening ruimte. Op basis van artikel 3.2. is daarom een algehele ontheffing gevraagd omdat er sprake is van een onevenredige belemmering van het gemeentelijk ruimtelijk beleid: gewenste kwaliteitsverbetering van een bestaande transformatielocatie en behoud en uitbreiding van werkgelegenheid. Deze ontheffing is verleend door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (zie bijlage 2).

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Brielle

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de Structuurvisie Brielle vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de Structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

Voor wat betreft economie en werkgelegenheid zet de Structuurvisie in op het behouden van de huidige bedrijfsactiviteiten en versterking van de economische structuur. Daarnaast is het aantrekken van (passende) werkgelegenheid wenselijk. Met de vestiging van het hoofdkantoor van Bilfinger op onderhavige locatie wordt invulling gegeven aan het behoud van werkgelegenheid in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0006.png"Figuur 3.3 Uitsnede Structuurvisie Brielle

Beleidsplan Archeologie gemeente Brielle "Koers vastgelegd" (2009)

Dit beleid is naar aanleiding van wetgeving opgesteld. De wet verwacht dat gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid op het gebied van archeologie nemen. Het beleid beschrijft de archeologische verwachtingen en waarden en geeft aan hoe hier mee omgegaan moet worden. De consequenties voor het onderhavige plangebied zijn in paragraaf 4.11 beschreven.

3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid en geeft invulling aan het streven om werkgelegenheid in de regio te behouden.

 

 

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.1 Verkeer

Verkeersontsluiting

De ontsluiting van het bedrijventerrein en het nieuw te bouwen kantoor loopt over het Werfplein. Vervolgens kan het verkeer vanaf het Werfplein of over de Bernissedijk via de Wieldijk en Kanaaldijk West naar de N218 of richting de Henry Fordstraat en vervolgens naar de N218. De gehele kern Zwartewaal is ingericht als verblijfsgebied. Er geldt zodoende op de Bernissedijk en de Henry Fordstraat een maximum snelheid van 30 km/h. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde verkeersruimte. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig, uitgezonderd op de Bernissedijk.

Zwartewaal heeft één bushalte. Deze halte wordt vier keer per uur aangedaan door buslijn 103 van Spijkenisse naar Rockanje. In de ochtendspits rijdt de bus 8 keer per uur en in de avonduren en weekenden slechts 2 keer per uur.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Hierbij is tevens de verkeersgeneratie van de locatie in de huidige situatie verrekend. Uitgangspunt hierbij is een ligging in een weinig stedelijke omgeving (bron:CBS) en binnen het restgebied van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit kan uitgegaan worden van de gemiddelde kencijfers.

In de toekomstige situatie is binnen het plangebied een kantoorgebouw voorzien van 3.800 m2 bvo en een bedrijfsverzamelgebouw van 2.970 m2 bvo. Het kental voor kantoren (zonder baliefunctie) bedraagt 8,75 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Het kental voor een bedrijfsverzamelgebouw bedraagt 7,85 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit leidt tot een totale verkeersgeneratie van 565 mvt/etmaal tijdens een weekdag. Omrekening naar een werkdag (1,33) leidt tot een verkeersgeneratie van 752 mvt/etmaal.

In de huidige situatie bedraagt het oppervlak van het bedrijf in totaal 3.870 m2 bruto vloeroppervlak, waarvan 1.890 m2 bvo in gebruik is ten behoeve van kantoor en 1.980 m2 bvo ten behoeve van opslag. Het kental voor kantoren (zonder baliefunctie) bedraagt 8,75 mvt/etmaal per 100 m2 bvo en voor opslag 4,8 mvt/100 m2 bvo. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van circa 260 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,33. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 346 mvt/etmaal op een werkdag.

Functie   Omvang   Kencijfer   Verkeersgeneratie mvt/etmaal gemiddelde weekdag   Omrekenfactor weekdag – werkdag   Verkeersgeneratie mvt/etmaal gemiddelde werkdag  
Toekomstige situatie            
Kantoor   3.800 m2 bvo   8,75 mvt/100 m2 bvo   332,5   1,33   442,2  
Bedrijfsverzamelgebouw   2.970 m2 bvo   7,85 mvt/100 m2 bvo   233,1   1,33   310,1  
Totaal       565,6     752,3  
           
Huidige situatie            
Kantoor   1.890 m2 bvo   8,75 mvt/100 m2 bvo   165,4   1,33   219,9  
Opslag   1.980 m2 bvo   4,8 mvt/100 m2 bvo   95,0   1,33   126,4  
Totaal       260,4     346,3  
Verschil huidig-toekomstig       305     406  

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie huidige en toekomstige situatie

Uit tabel 4.1 blijkt dat de verkeersgeneratie van de huidige functies circa 350 mvt/etmaal bedraagt. De toename bedraagt circa 406 mvt/werkdagetmaal. Dit verkeer zal zich hoofdzakelijk afwikkelen via de Bernissedijk en de Henry Fordstraat naar de N218. Gezien het wegprofiel en de routing van de Wieldijk richting Heenvliet is het niet reëel te veronderstellen dat hier veel verkeer heen zal rijden. Daarom is ervan uitgegaan dat al het verkeer via de Henry Fordstraat naar de N218 zal afwikkelen.

Het omliggende wegennet heeft voldoende capaciteit om de toename aan verkeersgeneratie af te wikkelen. Om te beoordelen of de Henry Fordstraat het verkeer kan faciliteren, zijn in september/oktober 2015 verkeerstellingen uitgevoerd. De verkeersgegevens uit deze telling zijn met een jaarlijkse autonome groei van 1% doorgerekend naar het prognosejaar 2026 en opgehoogd met de toename van de ontwikkeling. Van belang bij de beoordeling van de verkeersintensiteit is dat een 30 km/h-weg binnen de bebouwde kom conform CROW-publicatie 230 maximaal 5.000 mvt/etmaal bedraagt.

In tabel 4.2 zijn de resultaten van de verkeerstellingen opgenomen en de toename als gevolg van de ontwikkeling.

Mvt/werkdagetmaal   Verkeerstelling 2015   2026 excl. ontwikkeling   Toename ontwikkeling   2026 incl. ontwikkeling  
Henry Fordstraat          
Dorpsstraat – Hollemarestraat   1.420   1.584   406   1.990  
Hollemarestraat – N218   3.206   3.577   406   3.983  

Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten Henry Fordstraat

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersintensiteiten inclusief ontwikkeling nog onder de maximaal wenselijke verkeersintensiteiten blijven. Op de Henry Fordstraat ten noorden van de Hollemarestraat en de Bernissedijk blijven de intensiteiten hier zelfs ruimschoots onder. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling zal op de omliggende wegen dan ook niet tot problemen leiden.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is eveneens bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als voor de berekening van de verkeersgeneratie. Voor kantoren bedraagt de parkeernorm 2,55 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor een bedrijfsverzamelgebouw bedraagt deze 1,95 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Op basis van deze normen geldt een totale parkeerbehoefte van 155 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is de realisatie van 147 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast is ten noorden van het plangebied een bestaande parkeerplaats aanwezig welke (deels) de jachthaven bedient. Bezoek aan de jachthaven zal voornamelijk in weekenden plaatsvinden terwijl de parkeerbehoefte van onderhavige ontwikkeling zich vooral concentreert ten tijde van werkdagen. Uitgangspunt is derhalve dat op dit terrein voldoende restcapaciteit aanwezig is om het tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied op te kunnen vangen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van voorliggend plan kunnen afwikkelen. Daarnaast is binnen het plangebied en in directe nabijheid voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

4.2 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Botlek Pernis. Kantoren en bedrijfsgebouwen zijn echter niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. De zone vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Wegverkeerslawaai

Binnen het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens biedt het plan geen mogelijkheid tot aanleg van nieuwe wegen en/of fysieke wijzigingen aan bestaande wegen. Akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

4.4 Milieuzonering bedrijvigheid

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een kantoor en bedrijfsverzamelgebouw ter plaatse van de huidige locatie van het bedrijf Bilfinger Industrial Services. Ter plaatse worden bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk en 30 meter in gemengd gebied. Omdat er sprake is van geringe functiemenging in het gebied en meerdere woningen op korte afstand, is het gebied te categoriseren als rustige woonwijk. De afstand van de bedrijfsactiviteiten tot de dichtstbijzijnde woningen is circa 60 meter. Er wordt hiermee voldaan aan de richtafstand. Bovendien is er in de huidige situatie ook reeds sprake van bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1.

Conclusie

Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat verslechterd niet door de beoogde ontwikkeling. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het gaat hierbij om Broekman Distriport, HT Holland terminals BV, Huntsman Holland BV en C.RO Ports Nederland BV. Van deze inrichtingen reiken de PR 10-6 contouren en invloedsgebieden niet tot het plangebied.

Uit de risicoinventarisatie van DCMR behorende bij de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Brielle blijkt dat de planlocatie wel is gelegen binnen de toetsafstand voor ruimtelijke ontwikkelingen (1.500 meter) van Huntsman Holland BV.

Door de beoogde ontwikkeling zal de werkgelegenheid en daarmee de personendichtheid ter plaatse van het plangebied worden uitgebreid met circa 160 arbeidsplaatsen. Uit de Visie externe veiligheid gemeente Brielle blijkt dat ten aanzien van de inrichting Huntsman Holland B.V. sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Opgemerkt kan worden dat de meest nabijgelegen woningbebouwing de woonkern Rozenburg is. Hier is ook de meeste populatie aanwezig. De meest nabijgelegen bebouwing binnen de gemeente Brielle is die van de woonkern Zwartewaal. Uit de berekeningen die in het kader van de Visie externe veiligheid zijn uitgevoerd blijkt dat de populatie in Zwartewaal niet bepalend is voor het groepsrisico van Huntsman Holland B.V. De beperkte toename in personendichtheid door de beoogde ontwikkeling zal door de grote afstand tot de risicovolle inrichting dan ook niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van de verschillende risicovolle inrichtingen levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen

Er vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg of door buisleidingen.

Over de spoorlijn Botlek – Europoort vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over het spoor vindt vervoer van zeer toxische vloeistof plaats. Het effectgebied van het spoor is hiermee meer dan 4000 meter. In vrijwel alle gevallen wordt het groepsrisico echter bepaald door het vervoer van de stofcategorie brandbaar gas. Voor de uitkomst van de groepsrisicoberekening is het dan voldoende nauwkeurig om de bevolkingsdichtheid te inventariseren tot 400 meter van de as van de spoorbaan. Toevoegen van bevolking buiten de 400 meter levert geen wezenlijke verandering meer in het resultaat (Rijkswaterstaat, Handleiding Risicoanalyse Transport, d.d. 1 november 2011). De afstand van het spoor tot de beoogde ontwikkeling is circa 2000 meter. De beoogde ontwikkeling heeft hiermee geen zichtbaar effect op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van de spoorlijn vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Over de watergang direct langs het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over het Hartelkanaal vindt echter wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het Hartelkanaal is een belangrijke binnenvaarweg (zogenaamde zwarte watergang). Bij zwarte watergangen kan de PR 10-6 risicocontour groeien tot de oeverlijn en ligt het plasbrandaandachtsgebied 25 meter landwaarts vanaf de waterlijn. De afstand van de beoogde ontwikkeling tot de watergang is circa 200 meter. Hiermee is het plangebied gelegen buiten de 100% letaliteitscontour van het worst case scenario en buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Hartelkanaal vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Door de ligging van het plangebied in de directe omgeving van het Hartelkanaal dient het groepsrisico verantwoord te worden. Hierbij dient aandacht besteed te worden aan de zelfredzaamheid. Hierover is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

Het worst case scenario voor vervoer van gevaarlijke stoffen over het Hartelkanaal is het toxisch scenario. Door het bezwijken van een scheepscompartiment met toxische stoffen, komt de inhoud ervan vrij. Mensen die worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken.

Het groepsrisico bij de vaarweg dient berekend te worden als de bevolkingsdichtheid groter is dan 1500 pers/ha dubbelzijdig of 2250 pers/ha enkelzijdig. Hiervan is in dit geval geen sprake. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige gebouwen en de realisatie van een nieuw kantoor en een bedrijfsverzamelgebouw. Deze ontwikkeling heeft slechts een beperkte toename in personendichtheid tot gevolg. Dit zal niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.

Met betrekking tot de zelfredzaamheid zijn er maatregelen die genomen kunnen worden om de zelfredzaamheid te vergroten. De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Voor het beschouwde scenario als gevolg van het falen van een tankcompartiment van een binnenvaartschip met toxische stoffen, geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Het gaat hierbij om het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructies met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De Veiligheidsregio adviseert dan ook zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Doordat het effect van de beoogde ontwikkeling op de hoogte van het groepsrisico beperkt zal zijn en maatregelen getroffen kunnen worden om de zelfredzaamheid te vergroten wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere kantoorlocaties indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 omvat.

Onderzoek

Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 305 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,49 µg/m³ en van fijn stof van 0,07 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Monitoringstool NSL 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Havenkade (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Uit onderzoek bijgevoegd in Bijlage 3 (Bodem belang BV, aanvullend bodemonderzoek, 28 oktober 2014) blijkt dat er inderdaad op twee boorpunten sprake is van een sterke verontreiniging van de bodem met zink. Er zal een aanvullend afperkend onderzoek uitgevoerd worden om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Dit onderzoek kan pas worden uitgevoerd als het gebouw gesloopt is. Eén van de verontreinigingslocaties is namelijk direct naast het gebouw aangetroffen. Om dus te kunnen bepalen tot hoever de verontreiniging reikt, moet het gebouw gesloopt worden. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal het nader bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie 

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Gemeentelijk beleid

Het waterplan Brielle (2006) is een weergave van de visie van het waterschap en de gemeente op het te ontwikkelen watersysteem. Het plan bevat realistische (haalbare) streefbeelden en een maatregelenpakket om deze streefbeelden te realiseren. Het waterplan heeft primair betrekking op het oppervlaktewater, maar houdt tevens rekening met gerelateerde aspecten zoals riolering, ruimtelijke ordening en groenvoorziening. Binnen de beschikbare beleidskaders zijn voor Brielle streefbeelden geformuleerd voor het watersysteem op de langere termijn (circa 2030). Hierbij is onderscheid gemaakt in een algemeen basisstreefbeeld voor de hele gemeente en aanvullende gebiedsgerichte streefbeelden. Het basisstreefbeeld gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en ecologie en op het gebruik.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan Werfplein 5 te Zwartewaal en bestaat in de huidige situatie uit het bedrijf Bilfinger Industrial Services. Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond.

Het plangebied is geheel omringd door boezemwater, het Brielse Meer. Binnen het gebied komen daarnaast ook een aantal overige watergangen voor. De watergangen zijn omringd met een beschermingszone (5 meter aan beide zijden voor boezemwater en 2 meter voor overige watergangen). Binnen de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Het Brielse meer is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het plangebied is buitendijks gelegen. Niet in de kern-/beschermingszone van de aanwezige waterkeringen. Het gebied is daarnaast aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige gebouwen en de realisatie van een nieuw kantoor en een bedrijfsverzamelgebouw. Daartussen wordt ook een waterpartij gerealiseerd. Ter hoogte van het bedrijfsverzamelgebouw zal de kade rechtgetrokken en ingericht worden ten behoeve van openbaar gebied.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Bij het dempen van water dient dit volledig gecompenseerd te worden. Het plangebied is in de huidige situatie reeds vrijwel geheel verhard. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen toename in verharding tot gevolg. Watercompensatie voor toename in verharding is dan ook niet noodzakelijk.

In verband met het rechttrekken van de kade, zal wel water gedempt worden. Het plangebied is echter buitendijks gelegen. Regenwater dat op de recht te trekken kade valt stroomt vrij af richting het water. Voor dergelijke buitendijkse gebieden geldt geen wateropgave. Watercompensatie voor het dempen van water is dan ook niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie in de bodem van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater gescheiden afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren via het gemengd stelsel naar de RWZI.

Het afvalwater zal in onderhavige ontwikkeling worden afgevoerd via de bestaande gemeentelijke riolering. Het afstromend hemelwater van het bedrijfsverzamelgebouw kan in het geval van onderhavig project grotendeels infiltreren in de bodem via het omliggende groen. Vanaf het nieuw te bouwen kantoorpand zal het hemelwater afgevoerd worden richting de aan te leggen vijverpartij. Een overloop van de vijver naar omliggend water zoals de jachthaven wordt daarbij mogelijk gemaakt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. In verband met het rechttrekken van de kade is een watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. In verband met het rechttrekken van de kade is wel een watervergunning noodzakelijk.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Het beleid van de rijksoverheid (Wet op archeologische monumentenzorg) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Op de archeologische waarde- en verwachtingskaart behorende bij het Beleidsplan Archeologie ‘Koers vastgelegd van de gemeente Brielle is te zien dat het gehele plangebied aan te merken is als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Omdat onderhavig bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk maakt in het gebied met een archeologische verwachtingswaarde, moet aangetoond worden of er archeologische waarden in het geding zijn. Ter plaatse van de ontwikkeling geldt een lage archeologische verwachtingswaarde, zie figuur 4.1. Ter plaatse van het plangebied is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er is dan ook geen dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0008.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart

Cultuurhistorie

In de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is de dorpskern van Zwartewaal aangeduid als nederzetting waarvan de structuur nog volledig intact is en de bebouwing nog redelijk gaaf. Daarnaast is het lint Noordeinde – Havenkade – Kadeplein - Bernissedijk aangeduid als een historische lijn van hoge waarde. Het Werfplein is aangeduid als historische lijn van redelijk hoge waarde. Uitgangspunt voor deze structuur is het handhaven en zo mogelijk het versterken ervan. In het bestemmingsplan zijn zodanige bouwvlakken opgenomen dat de historische lijnprofielen van de bebouwingslinten en de structuur van de dorpskern niet aangetast worden. De beeldkwaliteit wordt via de welstandsnota bewaakt.

Bij onderhavig initiatief is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Bij het ontwerpvoorstel wordt onder meer rekening gehouden met zichtlijnen tussen het historische lint en het achterliggende gebied. De ontwikkeling is qua ontwerp beter passend in de omgeving dan de huidige bedrijfsbebouwing en (buiten)opslag. Ook beoogt de architect met de belijning van o.a. het groen de haven en de jachthaven meer bij elkaar te betrekken. Met deze ontwikkeling wordt daardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Voor het overige terrein zal op een later moment een passende invulling worden gezocht om de beoogde kwaliteitsverbetering te versterken.

Conclusie

Voor de gronden ter plaatse van de ontwikkeling blijkt sprake te zijn van een lage archeologische verwachtingswaarde. Indien bij de uitvoering van werkzaamheden onverwacht toch archeologische reten worden gevonden, dan dient hiervoor melding te worden gemaakt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

4.11 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen, wat ecologie betreft, moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaand bedrijventerrein, grasvelden en opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet sloop en nieuwbouw ten behoeve van een kwaliteitsverbetering. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • rechttrekken kade;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS), alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van het NNN of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;

- er geen alternatief is;

- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11: de verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;

- geen alternatieven voorhanden zijn;

- resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). De Natura 2000-gebieden Oude Maas, Voornes Duin en Haringvliet liggen op meer dan 7 km afstand. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.werfplein5-0120_0010.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

In het plangebied vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Doordat beschermde natuurgebieden op ruime afstand van het plangebied zijn gelegen, vinden hier geen (significant) negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling plaats. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels

In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De omringende waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en mogelijk ook de bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaard kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   buizerd, gierzwaluw en huismus   ja  

Tabel 4.4 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw ten behoeve van een kwaliteitsverbetering. Per saldo zal in het plangebied sprake zijn van minder verstoring van de flora en fauna. De omringende groenstroken worden zelfs aantrekkelijker als leefgebied. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen wel leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Aan de hand van een quick scan (eenmalig veldbezoek ter plaatse) dient te worden bepaald of de te slopen bebouwing en te kappen bomen inderdaad geschikt zijn voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels. Indien dit het geval is, dient uitgebreid veldonderzoek te worden uitgevoerd. De beperkte verwijdering van opgaande beplanting is niet van invloed op het functioneren van een eventueel foerageergebied. In het plangebied worden ook nieuwe bomen terug geplant.

Quick scan

Door Adviesbureau Mertens B.V. is een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving om de ecologisch waarden op locatie te bepalen. Uit de quick scan bijgevoegd in Bijlage 4 komt naar voren dat, omdat het plangebied grotendeels verhard is met bebouwing en bestrating en verder bestaat uit intensief onderhouden groen en verharde oevers, daarmee het voorkomen van beschermde plantensoorten in deze ecotopen kan worden uitgesloten. Er zijn dan ook geen beschermde plantensoorten vastgesteld. Tevens werden geen muurplanten aangetroffen.

Het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. In de bebouwing zijn geen mogelijkheden voor gebouwbewonende vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis) om te verblijven in de muren of onder daklijsten. Geschikte gaten in de gebouwen ontbreken namelijk. Daarnaast komen er geen geschikte bomen voor ter plaatste van het plangebied en direct daaromheen met gaten waarin bijvoorbeeld boombewonende vleermuizen kunnen verblijven. Het voorkomen en effecten op kolonies, paarplaatsen en overwinteringsplaatsen kan derhalve worden uitgesloten. Binnen het plangebied ontbreekt het daarnaast aan lijnvormige landschapselementen waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. Rondom het perceel zijn wel bomenlanen gelegen die een functie kan hebben als vliegroute. Deze lanen en structuren worden echter niet direct of indirect beïnvloed. Effecten op vliegroutes worden derhalve uitgesloten. Het voorkomen van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en vaarten niet aansluiten op het plangebied. Effecten op foerageermogelijkheden worden ten slotte tevens uitgesloten.

Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond het plangebied. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Eveneens komen er algemene broedvogels voor. Er zijn geen (potentiële) nestlocaties in de bebouwing aangetroffen die eventueel van waarde zouden kunnen zijn voor gebouwbewonende vogels zoals huismus en gierzwaluw. Op grond hiervan wordt het voorkomen van vogels met jaarrond beschermde nesten uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels wordt wel aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.

Verder kan het voorkomen van beschermde vissen (bittervoorn en kleine modderkruiper) in de aangrenzende watergang niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten wanneer de wezenlijke werkzaamheden gaan plaatsvinden aan de oever/watergang. Het uitvoeren van een gerichte veldinventarisatie naar het voorkomen van vissen is vereist om eventuele effecten op beschermde soorten te kunnen bepalen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het voorkomen van beschermde vissen (bittervoorn en kleine modderkruiper) in de aangrenzende watergang kan niet worden uitgesloten. Om vast te kunnen stellen of de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten dient een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd te worden. Op basis hiervan kan bepaald worden of verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en of ontheffing van de Flora- en faunawet is vereist. Bij de te verlenen omgevingsvergunning dient als voorwaarde te worden opgenomen dat pas begonnen mag worden met uitvoering van de werkzaamheden wanneer de onderzoeksresultaten bekend zijn en een eventueel benodigde ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen. 

4.12 Mer-regelgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een kantoor met een oppervlak van 3.800 m2 en een bedrijfsverzamelgebouw van 2.970 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Vertaling bestemmingsplan

De beschrijvingen en conclusies uit de voorgaande paragrafen zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt aangegeven wat in beginsel wordt geregeld in het bestemmingsplan.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken. Wat betreft bouwen regelt het bestemmingsplan in beginsel de korrel, massa en vorm van bouwwerken. Het bestemmingsplan biedt een aantal mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteiten en uitgangspunten, zoals in voorgaande paragrafen zijn beschreven, zeker te stellen. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken, het regelen van maximale goot- en bouwhoogten, nokrichtingen, afwijkingen, nadere eisen en het opnemen van een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

Welstand

Wanneer het gaat om het uiterlijk van bouwwerken is het welstandstoezicht het meest aangewezen instrument om zaken zoals materiaal- en kleurgebruik van gevels en daken te regelen. Daarnaast zijn gevelindeling, ornamenten en detaillering ook zaken die in het kader van welstand worden geregeld.

5.2 Wijze van bestemmen

In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een flexibele bestemmingsplansystematiek, waar de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar een flexibele opzet van het bedrijventerrein binnen de geformuleerde randvoorwaarden. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.

De systematiek van het vigerend bestemmingsplan dient als uitgangspunt maar wordt vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit zal met name in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben. Het uitgangspunt is dat bestaande rechten in principe worden gehandhaafd. De bepalingen uit het vigerend bestemmingsplan worden vertaald in nieuwe bestemmingsplan.

5.3 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 9 t/m 15) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 16 en 17). Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels. Hierbij wordt de volgorde aangehouden zoals deze in de regels zijn opgenomen.

5.3.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 Bedrijf

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd voor Bedrijf. De gronden ten behoeve van het kantoorgebouw hebben de aanduiding 'bedrijfsgebonden kantoor'. Binnen deze bestemming is uitsluitend de vestiging van een bedrijfsgebonden kantoor, waarbij de bedrijfsactiviteiten elders plaatsvinden, toegestaan. De maximale oppervlakte voor het kantoor bedraagt 3.800 m².

Voor de overige gronden zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De gebouwen (bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Artikel 4 Groen

Gronden die ingericht worden als groen hebben deze bestemming gekregen.

Artikel 5 Verkeer

Wegen en parkeerterreinen zijn bestemd voor Verkeer. Binnen deze bestemming zijn echter ook voorzieningen zoals groen en water toegestaan. Zodoende biedt de bestemming enige flexibiliteit voor wat betreft de exacte invulling en eventuele noodzakelijke wijzigingen in een later stadium.

Artikel 6 Water

De waterpartij in het plangebied heeft de bestemming Water gekregen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidsgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn, verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In deze regel wordt aangegeven dat de in het plan opgenomen bestemmingen gewijzigd kunnen worden ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. In dit artikel is geregeld dat overschrijdingen ten hoogste 3 m mogen bedragen en het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.

Artikel 12 Overige regels

Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling, een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Parkeren

Deze regeling bepaalt dat er alleen gebouwd mag worden als ook wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de door het bevoegd gezag gehanteerde beleidsregels met betrekking tot parkeren.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan;

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

Binnen het plangebied zijn percelen in eigendom bij derden. Het bestemmingsplan voorziet op genoemde percelen in de realisering van een bedrijfsgebonden kantoorgebouw en bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist. Met de eigenaar van genoemde percelen (ontwikkelende marktpartij) wordt een exploitatieovereenkomst gesloten, met als kenmerk dat de kosten voor de herontwikkeling voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling is daarmee verzekerd voor het gehele plangebied.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 12 juni 2015 tot en met 23 juli 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens was het voorontwerp digitaal raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn van 6 weken zijn belanghebbenden en belangstellenden in de gelegenheid gesteld zijn of haar inspraakreactie kenbaar te maken aan het college van B&W van de gemeente Brielle

Tegelijkertijd met de inspraak heeft het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bedoelde vooroverleg plaatsgevonden.

In totaal zijn 1 inspraakreactie en 4 overlegreacties op het voorontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt. De reacties zijn samengevat en voorzien van van een inhoudelijke reactie in de Nota van inspraak en overleg. Deze nota is in Bijlage 5 opgenomen in dit bestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan zal eveneens gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende die periode kunnen zienswijzen worden ingediend.