Plan: | Werfplein 5 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.werfplein5-0110 |
Het bedrijf Bilfinger Industrial Services (hierna: Bilfinger) gebruikte haar terrein aan het Werfplein 5 te Zwartewaal ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten: isolatie, steigerbouw, rope access, conservering, tracing, asbestverwijdering, vuurbescherming en lawaaibeheersing. Tevens is op deze locatie het hoofdkantoor voor Nederland gevestigd. De meeste bedrijfsactiviteiten zijn op dit moment verplaatst naar een andere bedrijfslocatie in Roosendaal. De locatie in Zwartewaal is daardoor op dit moment voornamelijk nog in gebruik als opslagterrein en de daarbij benodigde kantoorruimte. Bilfinger heeft het voornemen om de locatie in gebruik te houden door hier het hoofdkantoor van haar bedrijf te vestigen. De redenen hiervoor zijn het behoud van werkgelegenheid in de gemeente en de ligging nabij de Botlek, wat een belangrijk afzetgebied is voor het bedrijf. Daarnaast heeft deze ontwikkeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van de locatie en directe omgeving van de kern Zwartewaal tot gevolg.
Het Werfplein ligt ten oosten van de kern Zwartewaal, ingeklemd tussen de Zwartewaalse Haven, de haven van de Watersportvereniging De Vijfsluizen en het Voedingskanaal. Het terrein wordt ontsloten van de N218 (Groen Kruisweg), via de Henri Fordstraat en het Werfplein.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan Zwartewaal, dat is vastgesteld op 12 maart 2013 en onherroepelijk sinds 10 mei 2013. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steigerbouwbedrijf'.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend kantoren toegestaan ten dienste van het met de bestemming beoogde gebruik, met een oppervlakte van ten hoogste 2.000 m², voor zover het kantoor niet meer dan 40% van het totale oppervlakte bestrijkt. Het nieuwe kantoor en bedrijfsverzamelgebouw heeft een oppervlakte van 3.800 m² en beslaat meer dan 40% van de totale oppervlakte. Tevens is het beoogde hoofdkantoor gepositioneerd buiten het bouwvlak dat is opgenomen in het bestemmingsplan.
De toetsing van het plan aan het relevante ruimtelijke beleid is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en beoogde toekomstige situatie toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling beschreven. En als laatste gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Bebouwing
De aanwezige bebouwing in dit gebied is over het algemeen grootschalig van aard. Vooral de jachtwerf aan het Werfplein 1 en Bilfinger hebben een aantal grote loodsen staan. Deze loodsen grenzen direct aan de oostzijde van de insteekhaven van Zwartewaal. De maat en schaal van deze bebouwing levert een contrast op met de bebouwing aan de westzijde van de insteekhaven, die over het algemeen kleinschalig van aard is. Ook zorgen de twee bedrijven voor een rommelige aanblik vanaf de haven in oostelijke richting. Aan Werfplein 1 is een camping met stacaravans gelegen die niet als zodanig in het bestemmingsplan is opgenomen, hiervoor is het vigerende regime overgenomen van een jachtwerf conform de aanwezige bedrijfsbebouwing.
Groen en water
Groen en water is een belangrijk element in dit deelgebied. Ten zuiden van het Werfplein ligt de zuidelijke jachthaven van Zwartewaal. Het gebied hier omheen heeft een open groene invulling die bestaat uit gras en bosschages. Tussen het Brielse Meer en het terrein van Bilfinger ligt een groengebied ter visuele afscherming van het bedrijf met het water.
Verkeer en ontsluiting
De ontsluiting van de jachtwerf en het terrein van Bilfinger loopt over het Werfplein. Vervolgens kan het verkeer vanaf het Werfplein over de Bernissedijk richting het zuidwesten (binnendoor naar Heenvliet) en richting de Henri Fordstraat naar de N218 (of Groene Kruisweg). Aan het Werfplein is een grote parkeerplaats voor vrachtwagens aangelegd, de Karreman.
Bilfinger
Op de huidige locatie is reeds het kantoor van Bilfinger gevestigd.
Figuur 2.1 Huidige situatie
Bouwplan
Het hoofdbouwvolume heeft in de plattegrond een kromme vorm waardoor een spannend spel met de omliggende ruimte wordt aangegaan. Het gekromde bouwvolume heeft aan de twee lange zijdes een eenduidige strooksgewijze gevelopbouw met raamopeningen binnen dat patroon. De koppen van het gebouw zijn open met veel glas. De oostzijde is daarbij opgetild en kraagt over de entree van het terrein. De westzijde krijgt een duidelijke voet: een breed basement waarvan het dak met groen / sedum is afgedekt. Visueel lijkt het gebouw op deze plek in een grondlichaam (dijk) geschoven. Langs het water aan de westzijde wordt met veel glas op de begane grond een duidelijke koppeling met het water gemaakt. Hier ligt ook een terras / vlonder.
In de ruimte ten zuiden van het kantoorgebouw wordt een bedrijvenzone voorgesteld, waardoor ook hier een kans ligt om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Het voorstel gaat uit van kleinere bedrijven, rug aan rug gelegen, in een groter eenduidig bouwvolume centraal op de kavel. Het is echter ook mogelijk dat er enkele grotere bedrijven gevestigd gaan worden. In een bouwstrook langs het water komt openbare ruimte langs de kade in de vorm van een wandelpad.
De nieuwbouw van het kantoor is een duidelijk ruimtelijk statement. Het gebouw heeft door de gekromde vorm een alzijdige oriëntatie, precies op de plek waar het schiereiland breder wordt. Het is ruimtelijke gewenst het gebouw een prominente positie te geven, zodat de ruimtelijke functie van de bouwmassa beleefbaar wordt.
Figuur 2.2 Impressie kantoorgebouw oostzijde
Figuur 2.3 Impressie kantoorgebouw westzijde
Figuur 2.4 geeft een impressie van de totale inrichting weer. De situering van de entree in combinatie met de positie van het hoofdbouwvolume en het parkeerterrein zijn ruimtelijk goed in evenwicht. De kop van het schiereiland wordt als een geheel (dus inclusief de nu niet betrokken gronden) benaderd. De openbare weg buitenom en het parkeerterrein ten noordwesten worden bij de ontwikkeling betrokken en moeten ruimtelijk een geheel gaan vormen. Vooral de koppeling van de parkeerterreinen is belangrijk. De gemeente (eigenaar van de gronden buiten het plangebied) maakt hierover nadere afspraken (overeenkomst) met het bedrijf.
Het afgesloten beeld van het schiereilandje wordt doorbroken door een openbare route aan de buitenzijde van het eiland en door de openbare ruimte tussen het kantoor van Bilfinger en het bedrijfsverzamelgebouw. De open ruimte tussen het perceel met het kantoorpand en de bedrijfszone met het bedrijfsverzamelgebouw zorgt voor een doorkijk te realiseren tussen de jachtwerf en het dorpslint van Zwartewaal. Door een wandelroute langs de kade te creëren is het de bedoeling om samenhang te creëren ter weerszijden van het water.
Het voorstel voor de ontwikkeling van een bedrijfszone aan de zuidzijde van het kantoorpand is goed doordacht. Het gebiedje heeft een duidelijk structuur en is functioneel flexibel (onder andere door de loskoppeling van de ontsluiting). Er is bij de ontwikkeling van deze zone echter sprake van een afbreukrisico: een gecombineerd bedrijfsgebouw met aan alle zijdes entrees en roldeuren kan leiden tot een rommelige situatie aan de voorzijde. Tijdelijke opslag, geparkeerde busjes en achterblijvend vuil leiden op wat langere termijn sneller tot verloedering. Een goed inrichtingsplan en afspraken met de gemeente over de handhaving hier van kunnen dit voorkomen.
Figuur 2.4 Impressie totale inrichting
Randvoorwaarden
Voor een duidelijke kwaliteitsslag, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, is voor het hiervoor beschreven bouwplan een aantal randvoorwaarden geformuleerd. Deze randvoorwaarden worden ook weergegeven in figuur 2.5.
Kantorenlocatie
Bedrijvenzone
Figuur 2.5 Randvoorwaardenkaart
Borging ruimtelijke randvoorwaarden
De ruimtelijke randvoorwaarden zoals hiervoor weergegeven worden op twee manieren geborgd.
In de eerste plaats zijn in het bestemmingsplan waarborgen opgenomen. De stedenbouwkundige aspecten zoals situering, openbare ruimte en bouwhoogte zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Zo is voor het kantoorgebouw een ‘strak’ bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte. De openbare ruimte rondom het gebouw heeft de bestemmingen Groen, Verkeer en Water gekregen. Voor het resterende bedrijvengedeelte geldt ook de bestemming Bedrijf. Ook hier is om de beoogde bebouwing een 'strak' bouwvlak gelegd met een maximale bouwhoogte.
In de tweede plaats vormen de randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke inrichting onderdeel van de met het bedrijf te sluiten overeenkomst. Een definitief inrichtingsplan dient te worden goedgekeurd door de gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald vanuit de SVIR.
Barro (2011)
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend /beschermend karakter zijn daarom niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In paragraaf 3.2 wordt aangetoond det er sprake is van een specifiek behoefte voor één bedrijf waarvoor regionale afstemming niet aan de orde is. De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de eerste twee stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en hoeft niet meer getoetst te worden aan de derde stap. Het gebied is overigens passend ontsloten.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR, het Barro en het Bro.
Nationaal Waterplan 2009 - 2015
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan kent geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Provinciale Visie ruimte en mobiliteit (2014)
In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Er is sprake van structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu. Hoe deze veranderingen uitpakken is nog niet duidelijk. De provincie laat zich dan ook leiden door kansen en de noodzaak om te veranderen. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Provinciale Verordening Ruimte
De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan: 'Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.' Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren.
Voor stedelijke ontwikkelingen binnen de contouren bestaat een ruime mate van beleidsvrijheid voor lokale overheden. Ontwikkelingen van bepaalde functies, ook als deze binnen de contouren passen, zijn echter vanwege hun provinciale belang ook programmatisch van voorwaarden voorzien in de provinciale verordening. Het betreft met name de functies wonen, detailhandel en kantoren.
De vestiging van een kantoor met een omvang van 3.800 m² is in strijd met de Provinciale Verordening Ruimte 2014 (PVR). In de PVR is aangegeven dat nieuwe kantoorlocaties niet zijn toegestaan (behoudens locaties die zijn aangewezen als kantoorlocatie). Een uitzondering is onder meer gemaakt voor zelfstandige kantoren die kleiner zijn dan 1.000 m² en voor bedrijfsgebonden kantoren met een maximum van 50% van de oppervlakte.
Er is in dit geval echter sprake van bedrijfsgebonden kantoorruimte, waarbij de bedrijfsactiviteiten deels worden behouden in het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw, maar reeds elders uitgevoerd worden. Met het realiseren van 3.800 m² kantoorruimte wordt het maximum van 50% van de oppervlakte overschreden.
Ontheffingsmogelijkheid
De PVR bevat een ontheffingsmogelijkheid voor situaties waarbij 'de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen'.
Hoewel een klein gedeelte van het bedrijf binnen het plangebied blijft gevestigd, is de omvang dusdanig dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse de omvang van het kantoor niet verantwoorden. Er is weliswaar sprake van een bedrijfsgebonden kantoor, echter de bedrijfsactiviteiten worden grotendeels elders uitgevoerd. Daarom kan niet worden gesteld dat er sprake is van een uitbreiding van een bedrijfsgebonden kantoor in de zin van de provinciale verordening.
Om die reden heeft de gemeente de provincie verzocht een algehele ontheffing te verlenen omdat er sprake is van een onevenredige belemmering van het gemeentelijk ruimtelijk beleid: gewenste kwaliteitsverbetering van een bestaande transformatielocatie en behoud en uitbreiding van werkgelegenheid. De gemeente is van mening dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling niet in strijd is met de visie van de provincie. Het ontheffingsverzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieronder volgt een samenvatting van het ontheffingsverzoek.
Kwaliteitsverbetering
Het plan voorziet in een kwaliteitsverbetering van het plangebied en de directe omgeving. De locatie ligt gedeeltelijk in een gebied dat is aangewezen als 'Topgebied cultureel erfgoed'. Voor deze gebieden zijn zogenaamde regioprofielen cultuurhistorie opgesteld, die concreet de cultuurhistorische waarden beschrijven en kwalitatieve richtlijnen bevatten voor ruimtelijke ontwikkeling en de omgang met deze waarden. Met de uitvoering van het plan verbetert de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De buitenopslag verdwijnt en een aantal grote bedrijfsloodsen wordt afgebroken. In het ontwerp is aandacht besteed aan landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit.
In de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is de dorpskern van Zwartewaal aangeduid als nederzetting waarvan de structuur nog volledig intact is en de bebouwing nog redelijk gaaf. Daarnaast is het lint Noordeinde – Havenkade – Kadeplein - Bernissedijk aangeduid als een historische lijn van hoge waarde. In het bestemmingsplan zijn zodanige bouwvlakken opgenomen dat de historische lijnprofielen van de bebouwingslinten en de structuur van de dorpskern niet aangetast worden. De beeldkwaliteit wordt via de welstandsnota bewaakt.
Ruimtelijke randvoorwaarden
Om de ontwikkeling in goede banen te leiden zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld.
Middels de in paragraaf 2.2 beschreven ruimtelijke randvoorwaarden voor de nieuwe ontwikkeling wordt onder meer rekening gehouden met zichtlijnen tussen het historische lint en het achterliggende gebied. De ontwikkeling is beter passend in de omgeving dan de huidige bedrijfsbebouwing en (buiten)opslag. Ook zorgen de randvoorwaarden er voor dat onder andere het groen, de haven en de jachthaven meer bij elkaar worden betrokken. Met deze ontwikkeling wordt daardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.
De ruimtelijke randvoorwaarden worden op twee manieren geborgd.
In de eerste plaats kent het voorliggende bestemmingsplan waarborgen. Voor het kantoorgedeelte is bepaald dat er sprake dient te zijn van een bedrijfsgebonden kantoor, waarbij de bedrijfsactiviteiten op afstand plaatsvinden. Voor het kantoor wordt een 'strak' bouwvlak opgenomen. De openbare ruimte rondom het gebouw krijgt de bestemmingen Groen en Verkeer. De bestaande parkeerplaats wordt bij het plangebied betrokken.
Voor het resterende bedrijvengedeelte wordt de bestemming Bedrijf opgenomen.
In de tweede plaats vormen de randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit onderdeel van de met het bedrijf te sluiten overeenkomst.
Toetsing aan de relevante artikel van de Verordening Ruimte 2014
De ontwikkeling is getoetst aan de voor dit plan relevante artikelen uit de Verordening Ruimte.
- Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
- Artikel 2.1.2 Kantoren
- Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen
- Artikel 3.2 Ontheffingsbepalingen
Uit toetsing blijkt dat niet volledig kan worden voldaan aan de voor dit plan relevante regels uit de Verordening Ruimte. Op basis van artikel 3.2. is daarom een algehele ontheffing gevraagd omdat er sprake is van een onevenredige belemmering van het gemeentelijk ruimtelijk beleid: gewenste kwaliteitsverbetering van een bestaande transformatielocatie en behoud en uitbreiding van werkgelegenheid. Deze ontheffing is verleend door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (zie bijlage 2).
Structuurvisie Brielle
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de Structuurvisie Brielle vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de Structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
Voor wat betreft economie en werkgelegenheid zet de Structuurvisie in op het behouden van de huidige bedrijfsactiviteiten en versterking van de economische structuur. Daarnaast is het aantrekken van (passende) werkgelegenheid wenselijk. Met de vestiging van het hoofdkantoor van Bilfinger op onderhavige locatie wordt invulling gegeven aan het behoud van werkgelegenheid in de regio.
Figuur 3.3 Uitsnede Structuurvisie Brielle
Beleidsplan Archeologie gemeente Brielle "Koers vastgelegd" (2009)
Dit beleid is naar aanleiding van wetgeving opgesteld. De wet verwacht dat gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid op het gebied van archeologie nemen. Het beleid beschrijft de archeologische verwachtingen en waarden en geeft aan hoe hier mee omgegaan moet worden. De consequenties voor het onderhavige plangebied zijn in paragraaf 4.11 beschreven.
De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid en geeft invulling aan het streven om werkgelegenheid in de regio te behouden.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van het bedrijventerrein en het nieuw te bouwen kantoor loopt over het Werfplein. Vervolgens kan het verkeer vanaf het Werfplein over de Bernissedijk richting het zuidenwesten (binnendoor naar Heenvliet) en richting de Henry Fordstraat en de N218. De gehele kern Zwartewaal is ingericht als verblijfsgebied. Er geldt zodoende op de Bernissedijk en de Henry Fordstraat een maximum snelheid van 30 km/h. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde verkeersruimte. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig, uitgezonderd op de Bernissedijk.
Zwartewaal heeft één bushalte. Deze halte wordt vier keer per uur aangedaan door buslijn 103 van Spijkenisse naar Rockanje. In de ochtendspits rijdt de bus 8 keer per uur en in de avonduren en weekenden slechts 2 keer per uur.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Hierbij is tevens de verkeersgeneratie van de locatie in de huidige situatie verrekend. Uitgangspunt hierbij is een ligging in een weinig stedelijke omgeving (bron:CBS) en binnen het restgebied van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit kan uitgegaan worden van de gemiddelde kencijfers.
In de huidige situatie bedraagt het oppervvlak van het bedrijf 3.870 m2 bruto vloeroppervlak. Er is aangesloten bij de kentallen zoals die gelden voor arbeidsextensieve / bezoekersextensieve bedrijvigheid. Het kental bedraagt 4,8 mvt/etmaal per 100 m2 bvo (weekdag). Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 185 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,33. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 250 mvt/etmaal op een werkdag.
In de toekomstige situatie is binnen het plangebied een kantoorgebouw voorzien van 3.800 m2 bvo en een bedrijfsverzamelgebouw van 2.970 m2 bvo. Het kental voor kantoren (zonder baliefunctie) bedraagt 8,75 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Het kental voor een bedrijfsverzamelgebouw bedraagt 7,85 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit leidt tot een totale verkeersgeneratie van 565 mvt/etmaal tijdens een weekdag. Omrekening naar een werkdag (1,33) leidt tot een verkeersgeneratie van 750 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie zal vergelijkbaar zijn met de huidige situatie aangezien circa het zelfde aantal mensen in het kantoorgebouw zal werken als in het huidige kantoorgebouw.
Wanneer de huidige verkeersgeneratie wordt verrekend bedraagt de netto toename van de verkeersgeneratie maximaal 500 mvt/etmaal op een werkdag. Hoewel er sprake is van een toename van de verkeersgeneratie valt niet te verwachten dat dit zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De capaciteit van de bestaande wegen is groot genoeg om deze toename op te vangen.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is eveneens bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als voor de berekening van de verkeersgeneratie. Voor kantoren bedraagt de parkeernorm 2,55 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor een bedrijfsverzamelgebouw bedraagt deze 1,95 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Op basis van deze normen geldt een totale parkeerbehoefte van 155 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is de realisatie van 147 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast is ten noorden van het plangebied een bestaande parkeerplaats aanwezig welke (deels) de jachthaven bedient. Bezoek aan de jachthaven zal voornamelijk in weekenden plaatsvinden terwijl de parkeerbehoefte van onderhavige ontwikkeling zich vooral concentreert ten tijde van werkdagen. Uitgangspunt is derhalve dat op dit terrein voldoende restcapaciteit aanwezig is om het tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied op te kunnen vangen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed te noemen. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van voorliggend plan kunnen afwikkelen. Daarnaast is binnen het plangebied en in directe nabijheid voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Botlek Pernis. Kantoren en bedrijfsgebouwen zijn echter niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. De zone vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Binnen het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens biedt het plan geen mogelijkheid tot aanleg van nieuwe wegen en/of fysieke wijzigingen aan bestaande wegen. Akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een kantoor en bedrijfsverzamelgebouw ter plaatse van de huidige locatie van het bedrijf Bilfinger Industrial Services. Ter plaatse worden bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m in gemengd gebied. Vanwege de aanwezigheid van veel bedrijfsactiviteiten en de ligging van de woningen binnen de geluidszone van industrieterrein Botlek Pernis is het gebied te categoriseren als gemengd gebied waardoor de verkorte afstand geldt. De bedrijfsbestemming komt op circa 35 m van de dichtstbijzijnde woonbestemming te liggen. Er wordt hiermee voldaan aan de richtafstand. Bovendien is er in de huidige situatie ook reeds sprake van bedrijfsactiviteiten uit catgeorie 3.1.
Conclusie
Er is ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het gaat hierbij om Broekman Distriport, HT Holland terminals BV, Huntsman Holland BV en C.RO Ports Nederland BV. Van deze inrichtingen reiken de PR 10-6 contouren en invloedsgebieden niet tot het plangebied.
Uit de risicoinventarisatie van DCMR behorende bij de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Brielle blijkt dat de planlocatie wel is gelegen binnen de toetsafstand voor ruimtelijke ontwikkelingen (1.500 m) van Huntsman Holland BV.
Door de beoogde ontwikkeling zal de werkgelegenheid en daarmee de personendichtheid ter plaatse van het plangebied worden uitgebreid met circa 125 arbeidsplaatsen. Uit de Visie externe veiligheid gemeente Brielle blijkt dat ten aanzien van de inrichting Huntsman Holland B.V. sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Opgemerkt kan worden dat de meest nabijgelegen woningbebouwing de woonkern Rozenburg is. Hier is ook de meeste populatie aanwezig. De meest nabijgelegen bebouwing binnen de gemeente Brielle is die van de woonkern Zwartewaal. Uit de berekeningen die in het kader van de Visie externe veiligheid zijn uitgevoerd blijkt dat de populatie in Zwartewaal niet bepalend is voor het groepsrisico van Huntsman Holland B.V. De beperkte toename in personendichtheid door de beoogde ontwikkeling zal door de grote afstand tot de risicovolle inrichting dan ook niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
De aanwezigheid van de verschillende risicovolle inrichtingen levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen
Over de watergang direct langs het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over het Hartelkanaal vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het Hartelkanaal is een zwarte watergang. Bij zwarte watergangen kan de PR 10-6 risicocontour groeien tot de oeverlijn en ligt het plasbrandaandachtsgebied 25 m landwaarts vanaf de waterlijn. Het groepsrisico dient berekend te worden als de bevolkingsdichtheid groter is dan 1500 pers/ha dubbelzijdig of 2250 pers/ha enkelzijdig. De afstand van de beoogde ontwikkeling tot de watergang is circa 200 m. De aanwezigheid van de watergang is hiermee niet van invloed op de risicosituatie in het plangebied.
Ook over de spoorlijn Botlek – Europoort vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over het spoor vindt vervoer van zeer toxische vloeistof plaats. Het effectgebied van het spoor is hiermee meer dan 4000 m. In vrijwel alle gevallen wordt het groepsrisico echter bepaald door het vervoer van de stofcategorie brandbaar gas. Voor de uitkomst van de groepsrisicoberekening is het dan voldoende nauwkeurig om de bevolkingsdichtheid te inventariseren tot 400 m van de as van de spoorbaan. Toevoegen van bevolking buiten de 400 m levert geen wezenlijke verandering meer in het resultaat (Rijkswaterstaat, Handleiding Risicoanalyse Transport, d.d. 1 november 2011). De afstand van het spoor tot de beoogde ontwikkeling is circa 2000 m. De beoogde ontwikkeling heeft hiermee geen zichtbaar effect op de hoogte van het groepsrisico. De aanwezigheid van de spoorlijn vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er vind verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, of door buisleidingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een kantoor en een bedrijfsverzamelgebouw van 3.800 m2 dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Monitoringstool NSL 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Havenkade (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Uit onderzoek (Bodem belang BV, aanvullend bodemonderzoek, 28 oktober 2014) blijkt dat er inderdaad op twee boorpunten sprake is van een sterke verontreiniging van de bodem met zink. Er zal een aanvullend afperkend onderzoek uitgevoerd worden om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. (PM reactie)
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
Het waterplan Brielle (2006) is een weergave van de visie van het waterschap en de gemeente op het te ontwikkelen watersysteem. Het plan bevat realistische (haalbare) streefbeelden en een maatregelenpakket om deze streefbeelden te realiseren. Het waterplan heeft primair betrekking op het oppervlaktewater, maar houdt tevens rekening met gerelateerde aspecten zoals riolering, ruimtelijke ordening en groenvoorziening. Binnen de beschikbare beleidskaders zijn voor Brielle streefbeelden geformuleerd voor het watersysteem op de langere termijn (circa 2030). Hierbij is onderscheid gemaakt in een algemeen basisstreefbeeld voor de hele gemeente en aanvullende gebiedsgerichte streefbeelden.
Het basisstreefbeeld gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en ecologie en op het gebruik.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan Werfplein 5 te Zwartewaal en bestaat in de huidige situatie uit het bedrijf Bilfinger Industrial Services. Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond.
Het plangebied is geheel omringd door boezemwater, het Brielse Meer. Binnen het gebied komen daarnaast ook een aantal overige watergangen voor. De watergangen zijn omringd met een beschermingszone (5 m aan beide zijden voor boezemwater en 2 m voor overige watergangen). Binnen de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Het Brielse meer is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden.
Het plangebied is buitendijks gelegen. Niet in de kern-/beschermingszone van de aanwezige waterkeringen. Het gebied is daarnaast aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige gebouwen en de realisatie van een nieuw kantoor en een bedrijfsverzamelgebouw. Daartussen wordt ook een waterpartij gerealiseerd.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Het plangebied is in de huidige situatie reeds vrijwel geheel verhard. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen toename in verharding tot gevolg. Watercompensatie is niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Archeologie
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op archeologische monumentenzorg) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.
Op de archeologische waarde- en verwachtingskaart behorende bij het Beleidsplan Archeologie ‘Koers vastgelegd’ van de gemeente Brielle is te zien dat het gehele plangebied aan te merken is als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Omdat onderhavig bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk maakt in het gebied met een archeologische verwachtingswaarde, moet aangetoond worden of er archeologische waarden in het geding zijn. Ter plaatse van de ontwikkeling geldt een lage archeologische verwachtingswaarde, zie figuur 4.1. Ter plaatse van het plangebied is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er is dan ook geen dubbelbestemming opgenomen.
Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische verwachtingenkaart
Cultuurhistorie
In de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is de dorpskern van Zwartewaal aangeduid als nederzetting waarvan de structuur nog volledig intact is en de bebouwing nog redelijk gaaf. Daarnaast is het lint Noordeinde – Havenkade – Kadeplein - Bernissedijk aangeduid als een historische lijn van hoge waarde. Het Werfplein is aangeduid als historische lijn van redelijk hoge waarde. Uitgangspunt voor deze structuur is het handhaven en zo mogelijk het versterken ervan. In het bestemmingsplan zijn zodanige bouwvlakken opgenomen dat de historische lijnprofielen van de bebouwingslinten en de structuur van de dorpskern niet aangetast worden. De beeldkwaliteit wordt via de welstandsnota bewaakt.
Bij onderhavig initiatief is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Bij het ontwerpvoorstel wordt onder meer rekening gehouden met zichtlijnen tussen het historische lint en het achterliggende gebied. De ontwikkeling is qua ontwerp beter passend in de omgeving dan de huidige bedrijfsbebouwing en (buiten)opslag. Ook beoogt de architect met de belijning van o.a. het groen de haven en de jachthaven meer bij elkaar te betrekken. Met deze ontwikkeling wordt daardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Voor het overige terrein zal op een later moment een passende invulling worden gezocht om de beoogde kwaliteitsverbetering te versterken.
Conclusie
Voor de gronden ter plaatse van de ontwikkeling blijkt sprake te zijn van een lage archeologische verwachtingswaarde. Indien bij de uitvoering van werkzaamheden onverwacht toch archeologische reten worden gevonden, dan dient hiervoor melding te worden gemaakt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen, wat ecologie betreft, moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bestaand bedrijventerrein, grasvelden en opgaande beplanting.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet sloop en nieuwbouw ten behoeve van een kwaliteitsverbetering. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
- geen alternatieven voorhanden zijn;
- resterende effecten worden gecompenseerd.
Onderzoek en toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Natura 2000-gebieden Oude Maas, Voornes Duin en Haringvliet liggen op meer dan 7 km afstand.
Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
In het plangebied vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Doordat beschermde natuurgebieden op ruime afstand van het plangebied zijn gelegen, vinden hier geen (significant) negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling plaats.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De omringende waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en mogelijk ook de bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaard kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | - | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | ja |
Het bestemmingsplan voorziet in sloop en nieuwbouw ten behoeve van een kwaliteitsverbetering. Per saldo zal in het plangebied sprake zijn van minder verstoring van de flora en fauna. De omringende groenstroken worden zelfs aantrekkelijker als leefgebied. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen wel leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Ten aanzien van beschermde soorten is het noodzakelijk een quick scan uit te voeren. Daarna kunnen conclusies worden getrokken ten aanzien van de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een kantoor met een oppervlak van 3.800 m2 en een bedrijfsverzamelgebouw. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De beschrijvingen en conclusies uit de voorgaande paragrafen zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt aangegeven wat in beginsel wordt geregeld in het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan regelt bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken. Wat betreft bouwen regelt het bestemmingsplan in beginsel de korrel, massa en vorm van bouwwerken. Het bestemmingsplan biedt een aantal mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteiten en uitgangspunten, zoals in voorgaande paragrafen zijn beschreven, zeker te stellen. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken, het regelen van maximale goot- en bouwhoogten, nokrichtingen, afwijkingen, nadere eisen en het opnemen van een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.
Welstand
Wanneer het gaat om het uiterlijk van bouwwerken is het welstandstoezicht het meest aangewezen instrument om zaken zoals materiaal- en kleurgebruik van gevels en daken te regelen. Daarnaast zijn gevelindeling, ornamenten en detaillering ook zaken die in het kader van welstand worden geregeld.
In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een flexibele bestemmingsplansystematiek, waar de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar een flexibele opzet van het bedrijventerrein binnen de geformuleerde randvoorwaarden.
Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.
De systematiek van het vigerend bestemmingsplan dient als uitgangspunt maar wordt vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit zal met name in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben. Het uitgangspunt is dat bestaande rechten in principe worden gehandhaafd. De bepalingen uit het vigerend bestemmingsplan worden vertaald in nieuwe bestemmingsplan.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 9 t/m 15) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 16 en 17). Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels. Hierbij wordt de volgorde aangehouden zoals deze in de regels zijn opgenomen.
Artikel 1 Begrippen
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Artikel 3 Bedrijf
Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd voor Bedrijf. De gronden ten behoeve van het kantoorgebouw hebben de aanduiding 'bedrijfsgebonden kantoor'. Binnen deze bestemming is uitsluitend de vestiging van een bedrijfsgebonden kantoor, waarbij de bedrijfsactiviteiten elders plaatsvinden, toegestaan. De maximale oppervlakte voor het kantoor bedraagt 3.800 m².
Voor de overige gronden zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De gebouwen (bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Artikel 4 Groen
Gronden die ingericht worden als groen hebben deze bestemming gekregen.
Artikel 5 Verkeer
Wegen en parkeerterreinen zijn bestemd voor Verkeer. Binnen deze bestemming zijn echter ook voorzieningen zoals groen en water toegestaan. Zodoende biedt de bestemming enige flexibiliteit voor wat betreft de exacte invulling en eventuele noodzakelijke wijzigingen in een later stadium.
Artikel 6 Water
De waterpartij in het plangebied heeft de bestemming Water gekregen.
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn, verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidsgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.
Artikel 11 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling, een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Parkeren
Deze regeling bepaalt dat er alleen gebouwd mag worden als ook wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de door het bevoegd gezag gehanteerde beleidsregels met betrekking tot parkeren.
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
Binnen het plangebied zijn percelen in eigendom bij derden. Het bestemmingsplan voorziet op genoemde percelen in de realisering van een bedrijfsgebonden kantoorgebouw en bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist. Met de eigenaar van genoemde percelen (ontwikkelende marktpartij) is een exploitatieovereenkomst gesloten, met als kenmerk dat de kosten voor de herontwikkeling voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling is daarmee verzekerd voor het gehele plangebied. De gemeente Brielle stelt op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro en artikel 6.24 lid 1 een exploitatieplan vast .... PM
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. De inspraak- en overlegreacties worden tezijnertijd samengevat en beantwoord en verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan zal eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende die periode kunnen zienswijzen worden ingediend.