direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Gecroonde Hart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het zuidoostelijke deel van de Vesting Brielle, aan het Scharloo staan de zogenaamde Spoonpanden. De panden maken onderdeel uit van het voormalige brouwerijcomplex 'Het Gecroonde Hart'. Als gevolg van achterstallig onderhoud zijn de panden in de loop der jaren zwaar verwaarloosd. Door de slechte staat van het gebouw is in de zomer van 2008 het dak van Scharloo 7 en 8 voor het grootste gedeelte ingestort.

In de periode tussen 2008 en 2015 is gezocht naar een nieuwe eigenaar, nieuwe functies en gebruik om de monumentale panden voor de toekomst te bewaren. Gedurende deze zoektocht is besloten om, om instortingsgevaar tegen te gaan en om het verstoorde aanzicht van de Scharloo tegen te gaan, tijdelijk containers te plaatsen en schermen op te hangen. In 2013 is besloten om het bovenste gedeelte van de deels ingestorte panden te slopen. De stenen zijn opgeslagen met als doel om met het oude materiaal de gevels weer op te bouwen.

De panden hebben ondertussen een nieuwe eigenaar gekregen en deze is voornemens om de panden te gaan herbouwen en restaureren. De initiatiefnemer is voornemens om in de gerestaureerde panden drie woningen met aan-huis-gebonden beroep en drie studio's mogelijk te maken.

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Vesting'. Dit bestemmingsplan beschermt enerzijds het waardevolle karakter en de specifieke kenmerken van het plangebied als onderdeel van het beschermd stadsgezicht en doet anderzijds recht aan het dynamische karakter van de binnenstad.

In dit bestemmingsplan hebben de panden Scharloo 5 - 8 echter de bestemming 'Bedrijf' en 'Maatschappelijk'. Op basis van deze bestemmingen is het niet mogelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling van Scharloo 5 - 8 ruimtelijk passend is, en wordt aangegeven binnen welk kader de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaande uit de monumentale panden Scharloo 5 tot en met 8, is gelegen binnen de vesting van Brielle. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0001.png"Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Vesting', dat op 11 december 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 1 februari 2013 onherroepelijk is verklaard. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Vesting' is opgenomen in figuur 1.2. Voor Scharloo 5 - 8 zijn de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Maatschappelijk' opgenomen.

De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen en verenigingsleven met de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen

Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen:

  • Waarde - Cultuurhistorie 1, ter veiligstelling van de cultuurhistorische waarden welke samenhangen met het historisch kerngebied van het beschermde stadsgezicht;

  • Waarde - Archeologie 3; de gronden mede zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

  • Waterstaat - Waterkering: de gronden gedeeltelijk mede zijn bestemd voor de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Vesting', plangebied binnen zwarte lijn.

Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een passend juridisch planologisch kader gegeven waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer

De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende onderbouwing wordt in hoofdstuk 6 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden, de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de aanwezige te beschermen waarden en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Panden

De monumentale panden aan de Scharloo 5 - 8 zijn gelegen binnen de vesting en staan momenteel grotendeels leeg. Het dak van Scharloo 7 en 8 is in 2008 is ingestort. In 2013 is het dak volledig gesloopt om te voorkomen dat verdere schade zou optreden. Figuur 2.1 geeft een impressie van het huidige aanzicht van het Scharloo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0003.png"

Figuur 2.1: foto huidig gevelaanzicht Scharloo

Als gevolg van de leegstand van de panden is ook de voormalige binnenplaats en tuin achter de panden grotendeels overwoekerd.

Omgeving

Het plangebied gelegen aan het Scharloo ligt ingeklemd tussen de Kaaiwal en de jachthaven aan het Scharloo. De Kaaiwal maakt onderdeel uit van de historische vestingwerken van Brielle. De vestingswerken zijn openbaar toegankelijk voor voetgangers en zorgen voor een groene begrenzing van vesting.

Aan de voorzijde wordt het Scharloo vorm gegeven door de oude gracht, waarin de jachthaven van Brielle is gevestigd. Aan deze historische watergang werden de schepen gelost die zorgden voor de bevoorrading en handel van de voormalige brouwerij Het Gecroonde Hart. Nu liggen aan de kade voornamelijk motorbootjes.

De panden naast het plangebied aan het Scharloo hebben, met uitzondering van Scharloo 10, allemaal een woonfunctie. Scharloo 10 is in zeer vervallen staat en momenteel niet in gebruik. Aan de overzijde van de gracht, aan de Turfkade, hebben de panden een centrumfunctie. Hier zijn de gebouwen in gebruik ten behoeve van kleinschalige detailhandel, horeca, kantoorruimten en woonhuizen. Ook wordt aan de Turfkade iedere maandag de kleinschalige weekmarkt gehouden.

2.2 Het initiatief

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de panden te herbouwen en restaureren. Hierbij worden de monumentale panden hersteld.

Het voornemen voorziet in de transformatie van de panden tot drie woningen met aan-huis-gebonden beroep en drie studio's. Op de binnenplaats, aan de oude vestingswal, is ruimte voor het parkeren van circa zes auto's voorzien (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0004.png"

Figuur 2.2: Plattegrond voornemen

Ten behoeve van de restauratie en transformatie van de panden zullen de buitengevels van de monumentale panden worden hersteld. De voorgevels van Scharloo 7 en 8 worden gereconstrueerd met moderne middelen waarbij voor de gevel van Scharloo 7 de bestaande stenen zoveel als mogelijk zullen worden hergebruikt. De constructieve wand tussen Scharloo 7 en 8 wordt op het begane grondniveau bewaard ten behoeve van de bouwsporen. Voor het overige zullen deze twee panden volledig worden herbouwd. Voor Scharloo 5 zal er sprake zijn van minimale ingrepen. Er zal zoveel mogelijk worden getracht om het oorspronkelijk aanzicht te behouden.

Het poortgebouwtje, Scharloo 6, heeft geen monumentale status. Het gebouw zal worden herbouwd in een moderne architectuur. Dit deel van de bebouwing zal zijn oorspronkelijke functie behouden, poortgebouw voor het bereiken van de binnenplaats.

De panden worden achter de voorgevels vrijwel geheel opnieuw opgebouwd. De panden hebben allen een begane grond, twee verdiepingen en een zolderverdieping, met uitzondering van Scharloo 6 dat niet beschikt over een zolder. Figuur 2.3 geeft een impressie van de transformatie van de panden.

Achter Scharloo 5 worden aansluitend aan de hoofdbebouwing drie studio's gerealiseerd. De studio's zijn toegankelijk vanaf de binnenplaats. De begane grond van de studio's biedt ruimte voor het plaatsen van drie auto's.

De binnenplaats krijgt een gemeenschappelijke functie. Achterop de binnenplaats zal worden voorzien voor het parkeren van zes auto's. Deze worden gesitueerd tegen de oude vestingwal. De gronden aan de westzijde van de binnenplaats zijn bedoeld als de tuinen, aansluitend bij de woningen Scharloo 7 en 8. In totaal komen op eigen terrein negen parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0005.jpg"

Figuur 2.3: impressie panden Scharloo 5 - 8

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Doorwerking

Voor zover relevant, voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de SVIR. Er wordt met dit plan recht gedaan aan de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden van de locatie (en omgeving). Voor het overige heeft de SVIR een te hoog abstractieniveau voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Modernisering Monumentenzorg (2010)

Het Rijk wil de monumentenzorg moderniseren. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebiedsgericht en ontwikkelingsgericht. De vele positieve zaken van het huidige stelsel blijven bestaan of worden verbeterd. De visie op moderne monumentenzorg rust op vier pijlers.

Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening

Vroeg in het proces van ruimtelijke ontwikkelingen wordt de cultuurhistorie geïnventariseerd en geanalyseerd. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Bij wijzigingen van het bestemmingsplan wordt het effect van die verandering op de cultuurhistorische waarden afgewogen tegen andere belangen. Burgers kunnen bij belangrijke cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium hun inbreng leveren.

Pijler 2: Vermindering regeldruk

Monumentenwetgeving is in het nieuwe stelsel een ontwikkelkracht. Borging van de cultuurhistorie vooraan in de ruimtelijke ordening (zie de eerste pijler) is een principiële keuze die erop gericht is om sectorale ingrepen tijdens de ruimtelijke processen overbodig te maken. Het aan monumenten gebonden instrumentarium kan worden verkleind als pijler nummer 1 goed vorm krijgt.

Per 1 januari 2012 is de regelgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen veranderd. Vergunningvrij bouwen is nu ook toegestaan aan gebouwen en op achtererven binnen een beschermd stadsgezicht, mits niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd (en niet zichtbaar vanuit openbaar gebied).

Pijler 3: Efficiënter beheer en financiering bestaande voorraad

De bestaande rijksmonumenten moeten goed beheerd worden. De eigenaar zorgt voor het beheer en de gemeente zorgt voor de begeleiding hiervan. Maatregelen in pijler 3 zijn erop gericht deze partijen optimaal te faciliteren met kennis en bevoegdheden. Er komt toereikende structurele financiering voor restauratie en instandhouding. De groei van het monumentenbestand wordt strikt gereguleerd, binnen de bestaande budgettaire kaders.

Pijler 4. Bevorderen herbestemming en herontwikkeling

De grote opgave voor de komende decennia ontstaat door de leegstand van grote gebouwen zoals kerken, scholen en industriële complexen. Vanwege hun cultuurhistorische waarde kunnen ze een inspiratiebron zijn voor herontwikkelingsplannen. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze pijler is erop gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen en om een financieel instrumentarium te bieden voor de exploitatie van de gebouwen. Dit is een vernieuwende blik op de subsidies in de monumentenzorg. Belangrijk element in de voorstellen voor het nieuwe stelsel is dat de cultuurhistorie vroeg in het ontwikkelingsproces wettelijk geborgd wordt. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan. Landschap en cultuurhistorie vormen zo een inspirerende kracht in ruimtelijke procedures in plaats van een beperkende voorwaarde. Het vertalen van het verleden naar het heden moet voor ontwerpers en ontwikkelaars verankerd raken in hun denk- en werkwijze. Deze aanpak past in de systematiek van ruimtelijke ordeningsprocedures waarbij vooraf wordt aangegeven wat de kaders zijn, waardoor minder toetsing achteraf nodig is. Door het instrumentarium in het nieuwe monumentenstelsel af te stemmen op de Wro (Wet ruimtelijke ordening), werkt de rijksaanpak eenduidig door naar lagere overheden.

Doorwerking

De planontwikkeling is in lijn met dit beleid. De planontwikkeling is er namelijk volledig op gericht om de in verval geraakte cultuurhistorische monumenten te herbouwen en restaureren. Het Scharloo, en met name de voormalige koopmanspanden 5 - 8 valt te typeren als een waardevolle plek in de vesting Brielle. Als gevolg van het voornemen wordt deze waardevolle bebouwing gerestaureerd en blijft daarmee behouden voor de historische vesting van de kern Brielle.

3.1.3 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en het is in 1995 in werking getreden. De doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient vooraf aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 -2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.1.4 Beschermd stadsgezicht

In 1975 hebben de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting is daarbij aangemerkt als 'een samenhangende groep roerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens schoonheid of het karakter van een geheel'. In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied worden de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd. Op basis van artikel 37 van de Monumentenwet is het verboden in beschermde stadsgezichten een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

Doorwerking

Met de voorgenomen herontwikkeling worden de monumentale panden van het Scharloo, de koopmanswoningen, weer in ere hersteld en blijven daarmee zichtbaar als historisch element binnen de vesting Brielle.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Voorne-Putten

De gemeente Brielle maakt deel uit van de regio Voorne-Putten. Voorne-Putten is een eiland met zowel een stedelijk als een landelijk karakter. Voorne-Putten maakt deel uit van de Zuidvleugel en daarmee van het stedelijk netwerk. Het eiland vormt een combinatie van het zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap, duinlandschap en buitendijks natuurlandschap. Hoewel het gebied een eenheid vormt, is de diversiteit van het eiland kenmerkender dan de samenhang. De grote variatie in landschap en mate van verstedelijking maken de samenhang minder herkenbaar.

Verrommeling van het eiland en nivellering van de landschappen liggen op de loer. Een grote opgave is dan ook een helder perspectief te scheppen, met een eigen identiteit voor Voorne-Putten. Dit perspectief ligt in een samenhangend, divers, kwalitatief hoogwaardig recreatieaanbod in combinatie met de toeristische kwaliteiten van de historische kernen en de badplaatsen in het natuurgebied van Voornes Duin. Het plangebied maakt onderdeel uit van de vesting van Brielle en is daarmee gelegen in een historische kern.

Doorwerking

Het plan haakt aan bij het in de VRM genoemde thema beter benutten en opwaarderen van wat er is. Het initiatief zorgt voor een opwaardering van een vervallen en verwaarloosd deel van de vesting Brielle. Door het herbouwen en restaureren van de monumentale panden aan het Scharloo, wordt dit historisch deel van de oude vesting weer in ere hersteld.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:

  • gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
  • passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
  • zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Doorwerking

Het plan voorziet in de restauratie en transformatie van de monumentale panden aan het Scharloo. Hierbij zullen de gerestaureerde panden plaats gaan bieden aan drie woningen met aan-huis-gebonden beroep en drie studio's. Momenteel hebben de panden de bestemming ' Bedrijf' en 'Maatschappelijk' en ter plaatse zijn geen woningen. Het plan voorziet daardoor in nieuwe functies in een stedelijke omgeving.

Ten aanzien van het toevoegen van woningen geldt dat hiervoor op regionaal niveau afspraken zijn gemaakt. Op 29 januari 2014 is door de Stadsregio Rotterdam en de gemeenten op Voorne-Putten de "Samenwerkingsafspraken woningmarkt subregio Voorne-Putten/Rozenburg 2014-2020" ondertekend. Uitgangspunt van deze afspraken is bouwen voor kwaliteit in aantrekkelijke woonmilieus. Op 18 maart 2014 is ingestemd met de Samenwerkingsafspraken. Ook zijn er met de provincie Zuid-Holland en de gemeenten op Voorne-Putten regionale afspraken gemaakt. Daarbij zijn alle woningbouwprojecten in drie categorieën ingedeeld, waarbij categorie 1 bestaan uit plannen die reeds mogelijk zijn gemaakt met een onherroepelijk bestemmingsplan. Alle projecten in de categorie 2 en 3 worden regionaal met elkaar afgestemd met name op de kwantitatieve kwaliteit van de regionale behoefte. De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten op Voorne-Putten onderling overleg met elkaar voeren over woningbouwplannen en deze afstemmen op de regionale behoefte. In de regionale woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 worden zowel de woonbehoefte als de regionale afstemming aangegeven. Het woningbouwproject voor 't Gecroonde Hart behoeft niet regionaal afgestemd te worden in het regionale Portefeuillehoudersoverleg Ruimtelijke Ordening en Wonen, doordat het project in totaal zes wooneenheden bevat. Met de gemeenten op Voorne-Putten is namelijk afgesproken dat bij tien en meer woningen het project regionaal afgestemd dient te worden. Tevens sluit het project geheel aan op de woningbehoefte van de bevolking en voldoet het project aan alle kwalitatieve afweegkaders. Door de ontwikkeling worden de monumentale panden in ere herstel en wordt een bijdrage geleverd aan het cultuurhistorisch waardevolle centrum van Brielle. Hiervoor kan de gemeente gebruik maken van het recht om te schuiven in woningbouwcontingenten. Daarmee voorziet de ontwikkeling in de regionale woningbehoefte.

Voor het houden van kantoor aan huis is in de bestemming 'Wonen' een maximaal oppervlak van 300 m2 aan-huis-gebonden beroep opgenomen. De functie van kantoor is ondergeschikt aan de woonfunctie. Toetsing aan de ladder in het kader van artikel 2.1.2 Kantoren van de Verordening ruimte 2014 is niet aan de orde.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebouwd, waardoor toetsing aan de 2e en 3e trede niet van toepassing is. De ontwikkeling is dan ook passend binnen de eisen en uitgangspunten van de Verordening ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Brielle

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

Vesting

Het plangebied maakt onderdeel uit van de vesting van Brielle. De vesting van Brielle is specifiek benoemd in de structuurvisie. Aangegeven is dat de vesting grote cultuurhistorische en recreatieve waarde en karakteristieke ruimtelijke kwaliteiten heeft. Het koesteren en versterken van de cultuurhistorische waarde en karakteristieke ruimtelijke kwaliteit staat centraal. Daarnaast is het beleid voor de vesting gericht op:

  • recreatieve waarde benutten/vergroten: het beleefbaar maken van cultuurhistorie en archeologische resten;
  • een goede woon- en leefomgeving (mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering nagaan);
  • het in stand houden en versterken van het huidige voorzieningenniveau, waaronder renovatie/nieuwbouw van bestaande primair onderwijsaccommodaties;
  • behouden van aanwezige horeca en detailhandel;
  • een verkeersveilige woon- en leefomgeving (herinrichting van wegen en aanpakken onveilige kruispunten);
  • zo mogelijk uitplaatsing van de onderwijsaccommodaties voor speciaal onderwijs naar een locatie buiten de vesting.

3.3.2 Kwaliteitsnota Vesting (2012)

Richtlijnen die architectonisch van aard zijn, zijn opgenomen in de Kwaliteitsnota. De Kwaliteitsnota is vastgesteld als onderdeel van het welstandsbeleid en heeft een volwaardige plek bij de toetsing van bouwplannen.

In de nota zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken. Daarbij gaat het om zaken zoals materiaal- en kleurgebruik van gevels en daken te regelen. Daarnaast zijn gevelindeling, ornamenten en detaillering ook zaken die in het kader van welstand worden geregeld.

Doorwerking

Het plan is in lijn met de Kwaliteitsnota vesting. Het plan zal door welstand worden getoetst aan de uitgangpunten van de Kwaliteitsnota.

3.4 Conclusie

De ontwikkeling past binnen het rijks- en provinciaal beleid. Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en is gericht op de herbouw en restauratie van monumentale panden. De monumentale gevels zullen worden hersteld. De bestaande cultuurhistorische kwaliteiten worden via de regels van het bestemmingsplan en de Kwaliteitsnota Vesting gewaarborgd.

Het voorliggend bestemmingsplan voldoet het aan het beschreven beleidskader.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie

4.1 Beschermd stadsgezicht

Op 15 september 1975 hebben de toenmalige ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de binnenstad van Brielle en de naaste omgeving aangewezen tot beschermd stadsgezicht van de Monumentenwet (destijds artikel 20). De vesting Brielle is daarbij aangemerkt als "een samenhangende groep onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, grachten, sloten en andere wateren, welke met één of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel". Bij beschermde stads- en dorpsgezichten zou men dan ook kunnen spreken van "stedenbouwkundige" monumenten, waarbij de nadruk valt op het historische plan van aanleg.

In een bestemmingsplan voor een beschermd gebied dient de bescherming van de cultuurhistorische waarden door middel van stedenbouwkundige en juridische maatregelen gewaarborgd te worden. Dit betekent dat regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van opstallen en onbebouwde gronden gericht zullen moeten zijn op veiligstelling van de cultuurhistorische waarden. In elk geval dienen zij zo opgesteld te worden, dat een zorgvuldige beoordeling en inpassing van bouwwerken, andere werken en werkzaamheden, alsmede een grondige afweging van belangen verzekerd zijn. Het is daarbij echter in geen geval de bedoeling om het gebied waarvoor het beschermd gezicht geldt te "bevriezen". Er wordt wel naar gestreefd noodzakelijke of wenselijke veranderingen zo te doen plaatsvinden, dat zij qua aard, schaal en sfeer passen in de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Bij de planbeschrijving zal op één en ander nader worden ingegaan.

De aanwijzing van het beschermd stadsgezicht te Brielle omvat de gehele omwalde en omgrachte stad. Tevens is in de aanwijzing een gedeelte van het grondgebied van de kern Brielle en Vierpolders aansluitend aan de omwalling begrepen. Het betreft nog grotendeels onbebouwd gebied met een agrarische functie aan de oost- en noordwestzijde van de stad dat als schootsveld heeft gediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0007.png"  

Figuur 4.1 Zones beschermd stadsgezicht

In de aanwijzing is de binnenstad in drie zones ingedeeld, te weten zone A, B en C. Het belang van een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is namelijk niet voor alle onderdelen van het omgrensde gebied van dezelfde orde. Globaal zijn de zones als volgt te typeren:

Zone A

Gebied van groot belang vanwege het patroon van straten en wateren, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimten en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing (hoogte, breedte, bekapping, gevelindeling), benevens de aard van de toegepaste materialen voor de bebouwing en de openbare ruimten.

Zone B

Gebied van belang vanwege het patroon van straten en wateren, het profiel, de groenvoorzieningen, de toegepaste materialen in de openbare ruimten en de schaal en differentiatie van de bebouwing.

Zone C

Gebied van belang vanwege de hoofdstructuur van het stratennet, benevens de hoogte van de bebouwing.

De zones A en B vormen het historisch kerngebied. Het plangebied valt geheel binnen Zone A. In de volgende paragraaf wordt nader op de kenmerken van Zone A ingegaan.

Kenmerken zone A

De A-zone omvat het noordelijk deel van de Nobelstraat en de Voorstraat, de dwarsas van het Wellerondom naar de Kaaistraat, het oostelijke stuk van het Maarland en de ruimte rond de St. Catharijnekerk. Ook de oostelijke zijde van het Scharloo en Turfkade liggen in de A-zone. Zeer bepalend voor het stadsbeeld is de zeer ruime Maarlandse Haven. Bijzonder karakteristiek is ook het Wellerondom, in zijn driehoekige vorm de ontmoeting van twee verkavelingsrichtingen. Er is een duidelijk verband tussen de gemiddelde pandgrootte en de plaats van de panden in de stedelijke structuur. De grotere bouwmassa's concentreren zich vooral langs de dijk in de omgeving van de Koopmanstraat. De kappen, veelal gedekt met rode oud-Hollandse pannen, accentueren door hun massawerking en nokrichting deze karakteristiek in niet geringe mate. Kleur en textuur van de daken speelt belangrijk mee in dit beeld. Van de bebouwing zijn zeer veel panden als monument beschermd, waaronder de in het stadsbeeld dominerende nooit voltooide vijftiende-eeuwse St. Catharijnekerk, het Merulaweeshuis als enige resterende van de verspreide grote huizen rond de kerk, het in aanleg middeleeuwse stadhuis en de laatachttiende-eeuwse hoofdwacht als pendanten aan de Markt een belangrijke plaats innemen. Langs de Nobelstraat, en in mindere mate, langs de Voorstraat en het Maarland, staat een aantal grote en zeer voorname stadshuizen, deels met een achttiende-eeuws uiterlijk, deels nog van oudere datum. Een aantal behoort tot het type "pand met zijkamer" of "dubbelhuis". De voormalige kapel van het St. Jacobsgasthuis aan de Voorstraat accentueert net even de bocht in de vrij brede Voorstraat. Ook vele kleine panden zijn beschermd als monument. Binnen een zekere met de ambachtelijke bouwwijze samenhangende eenheid in schaal, materiaalgebruik en (verticale) gevelstructuur is het beeld van de aaneengesloten gevelwanden zeer gevarieerd.

Van de kaden langs het Zuidspui is alleen de Turfkade en een deel van het Scharloo beschoeid. De bebouwing is wat bebouwingsschaal en bekapping betreft nog duidelijk gerelateerd aan het historisch gegeven.

Conclusie

Het plangebied gelegen aan het oude gedeelte van het Scharloo behoort tot zone A. De geplande werkzaamheden voorzien in de herbouw van monumentale panden en transformatie van het gebruik. Met name de waarden 'omvang van de gebouwen', 'materiaalgebruik', 'bebouwingsrichtlijnen', 'architectonische richtlijnen' en 'onderdelen en toevoegingen aan gebouwen' zijn relevant.

De monumentale panden worden in ere hersteld door een combinatie van herbouw en nieuwbouw. De hiervoor beschreven waarden worden daardoor weer in ere hersteld. De regels van het bestemmingsplan (met name via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1') zorgen ervoor dat de tot nu toe onaangetaste waarden ook in de toekomst behouden blijven.

4.2 Archeologie

Inleiding

De vesting van Brielle heeft een waardevol bodemarchief. Uit archeologisch onderzoek is duidelijk geworden dat het middeleeuwse veengebied, waaruit het plangebied bestond, vanaf de 9e-10e eeuw is ontgonnen.

Brielle is ontstaan vanuit twee afzonderlijke parochies langs de dijk die nu nog in de stad is te herkennen, de Voorstraat en de Nobelstraat. De eerste lay-out van de stad binnen de 14e-eeuwse stadsgrachten en -muren wijzigt zich in de 17e-18e eeuw bij moderniseringen van de vestingwerken. Op basis van de ontstaansgeschiedenis van de vesting van Brielle bestaat er een redelijk grote kans op het aantreffen van archeologisch waardevolle sporen.

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsplan Archeologie

De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.

Ter plaatse van het plangebied geldt verwachtingswaarde '3'. De gemeente Brielle stelt de onderzoeksgrens voor 'Waarde - Archeologie - 3' vast op 100 m² met een maximaal toegestane verstoringsdiepte van 30 cm. Kleine(re) bodemverstoringen – bijvoorbeeld de bouw van een schuur of serre – blijven daarmee mogelijk zonder vooronderzoek. Bij een iets substantiëlere verstoring (groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm) is vooronderzoek hier evenwel verplicht. Hierbij is de verhouding tussen archeologisch resultaat en opgelegde vergunningplichten belangrijk om in het oog te houden.

Toetsing

Conform de voorwaarden, vastgelegd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' dient bij een verstoringsomvang groter dan 100 m² en met een diepte van meer dan 30 cm archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Het voornemen betreft de herbouw en restauratie van de monumentale panden aan de Scharloo. Tevens zal er achter Scharloo 7 en 8 een beperkte aanbouw worden gerealiseerd. Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen.

Als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen dient vervolgens een archeologisch (voor) onderzoek uitgevoerd te worden.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

5.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten via het Scharloo, een erftoegangsweg binnen de vesting van Brielle. Deze weg sluit aan op de Pieter van der Wallendam in het westen en de Kaaistraat in het oosten. De Pieter van der Wallendam sluit direct aan op de N218 richting de Maasvlakte en de N57. De N57 gaat richting Hellevoetsluis en Goedereede en sluit daarnaast aan op de A15 richting Rotterdam. Via de Kaaistraat kan via de Oostdam, Kaaisingel en Thoelaverweg de N218 tevens bereikt worden.

De wegen binnen de vesting kennen een gemengde verkeersafwikkeling en zijn ingericht volgens de principes van Duurzaam Veilig. Aan de Pieter van der Wallendam zijn fietsstroken aanwezig. Aan de Oostdam, Kaaisingel, Thoelaverweg en de N218 zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.

Aan de N218 zijn bushaltes waar bussen in de richtingen van Spijkenisse, Rockanje, Rozenburg, Vierpolders en Tinte halteren.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Het plangebied ligt in een sterk stedelijk gebied, in de schil van het centrum. Er worden gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Binnen het plangebied worden drie woningen en drie studio's mogelijk gemaakt. Tevens wordt maximaal 300 m2 aan-huis-gebonden beroep mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie van deze functies is in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Verkeersgeneratie van de functies

Voornemen   Functie (CROW)   Aantal/oppervlakte   Kencijfer verkeersgeneratie   Verkeersgeneratie (weekdag)  
3 woningen   Woning, etage, duur   3   7,3 per woning   21,9 mvt/etmaal  
3 studio's   Kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)   3   1,95 per kamer   5,9 mvt/etmaal  
Totaal         27,8 mvt/etmaal  
         
300 m2 aan-huis-gebonden beroep (kantoor)   Kantoor (zonder baliefunctie   300 m2   8,3 per 100 m2 bvo   24,9 mvt/etmaal  
Tortaal         52,7 mvt/etmaal  

De totale verkeersgeneratie, inclusief aan-huis-gebonden beroep, bedraagt 53 mvt/weekdagetmaal. Deze beperkte toename zal niet tot problemen in de afwikkeling op het wegennet leiden.

Parkeren

Voor de parkeerbehoefte worden gedeeltelijk dezelfde uitgangspunten als voor de verkeersgeneratie gehanteerd. Er wordt echter uitgegaan van de maximale parkeernorm, gezien de hoge parkeerdruk binnen de vesting van Brielle. In tabel 5.2 is de parkeerbehoefte weergegeven.

Tabel 5.2 Parkeerbehoefte

Voornemen   Functie (CROW)   Aantal/oppervlakte   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
3 woningen   Woning, etage, duur   3   2,3 per woning   6,9 parkeerplaatsen  
3 studio's   Kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)   3   0,7 per kamer   2,1 parkeerplaatsen  
Totaal         9,0 parkeerplaatsen  
         
300 m2 aan-huis-gebonden beroep (kantoor)   Kantoor (zonder baliefunctie   300 m2   2,6 per 100 m2 bvo   7,8 parkeerplaatsen  
Totaal         16,8 parkeerplaatsen  

De parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt maximaal 17 parkeerplaatsen. Op het achterterrein van het plangebied worden 9 parkeerplaatsen gerealiseerd: 6 gewone parkeerplaatsen op het erf en 3 parkeerplaatsen op de begane grond onder de studio's. De maatgevende parkbehoefte (in het kader van dubbelgebruik) is de werkdagochtend. Gedurende dit moment van de week is de parkeerdruk het hoogst met een parkeerbehoefte van maximaal 13 parkeerplaatsen. Het tekort van 4 parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden opgevangen door de parkeervoorzieningen in de directe omgeving van het Scharloo.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte toename ten gevolge van de ontwikkelingen kan goed worden afgewikkeld op het bestaande wegennet. De parkeerbehoefte kan gedeeltelijk op het eigen terrein worden opgevangen en gedeeltelijk in de nabije omgeving van het Scharloo. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.

5.2 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte (zie figuur 5.1). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt dan ook de geluidszone als gebiedsaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0008.png"

Figuur 5.1 Deel gezoneerd industrieterrein Europoort-Maasvlakte (geblokte arcering) met bijbehorende zonegrens (rood). Het gebied tussen het industrieterrein en de zonegrens is de geluidszone

Door de milieudienst DCMR zijn bouwplantoetsingscontouren voor de gemeente Brielle berekend, op basis van het in het verleden vastgestelde saneringsprogramma en het besluit van de Minister van VROM (5 juli 2000) over de maximaal toelaatbare geluidniveaus'(MTG's). Uit deze contouren blijkt dat ter plaatse van de planlocatie voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai (50 dB(A)). Het vaststellen van hogere waarden is om deze reden niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0009.png"

Figuur 5.2 Bouwplantoetsingscontouren

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen de geluidszone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

5.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Ook is akoestisch onderzoek noodzakelijk bij de reconstructie van bestaande of aanleg van nieuwe wegen. In onderhavig plan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De woningen bevinden zich op circa 315 meter vanaf de gezoneerde Groene Kruisweg. De geluidszone van deze weg is echter 200 meter, waardoor de woningen zich niet binnen deze geluidszone bevinden. Akoestisch onderzoek op basis van de Wgh kan derhalve achterwege blijven.

5.4 Milieuzonering bedrijvigheid

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen aan de rand van de vesting van Brielle. Hier zijn naast de woonfunctie andere functies aanwezig en gewenst (detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijvigheid). Dit betreffen activiteiten uit de categorie 1 en 2. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningbouw met aan-huis-gebonden beroep en sluit hier bij aan. Het beoogde aan-huis-gebonden beroep betreft kantoren/dienstverlening aan huis. Beide activiteiten uit categorie 1. Voor deze activiteiten geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Dit betreffen weinig milieuhinderlijke activiteiten die direct naast woningen toelaatbaar zijn. Hierdoor zal er ter plaatse van de beoogde en omliggende woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Er zijn verder geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.

In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek en conclusie

Uit de Visie externe veiligheid Brielle blijkt dat in het plangebied en in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Binnen de gemeente Brielle is een route voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het gaat om de N57, een deel van de N218, Seggeweg, Seggelant-zuid en deel Seggelant-west. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Bij deze route is er bewust voor gekozen om een deel van de N218 langs Brielle niet te routeren, zodat er geen doorgaande route is. De reden hiervoor is dat er geen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen (gerouteerde stoffen) langs het centrum van Brielle kunnen rijden die hier niets hoeven af te leveren. Nu mogen alleen vrachtwagens met gevaarlijke stoffen langs Brielle rijden als zij moeten leveren in de gemeente Brielle. De routering houdt in dat vervoerders, als zij buiten de vastgestelde route moeten rijden, ontheffing voor gebruik van deze route moeten aanvragen bij de gemeente. Bij het vaststellen van de route waarvoor ontheffing wordt gegeven streeft de gemeente naar de kortst mogelijke route over ontsluitingswegen. De gemeente streeft er naar dat woongebieden zoveel mogelijk worden gemeden.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Door de beoogde ontwikkeling is er een toename van verkeer van 53 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0 %. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.05 µg/m³ en van fijn stof van 0.01 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Scharloo (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,3 ìg/m³ voor NO2, 22,1 ìg/m³ voor PM10 en 13,9 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (BodemOnderZoeker BV, BOZ-7971, d.d. 11 maart 2009). Op basis van het verkennende bodemonderzoek wordt de locatie beschouwd als verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Naar aanleiding hiervan is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Arnicon, C11-059-N, d.d. 5 april 2011, zie bijlage 1). Het doel van het nader bodemonderzoek is het bepalen van de omvang van de aangetoonde verontreiniging(en) in het verkennende bodemonderzoek.

Uit de resultaten van het nader onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Ter plaatse van de achtertuin en voormalige kolenopslag is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreiniging met zware metalen en PAK(10) in de zandige toplaag, brengt onaanvaardbare risico's voor ecologie met zich mee voor het gebruik wonen met tuin. De sanering van de verontreiniging is derhalve bij dit gebruik spoedeisend.

Omdat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, is het niet toegestaan om saneringswerkzaamheden te verrichten zonder voorafgaand een BUS-melding op te stellen.

Na uitvoering van de saneringswerkzaamheden zal de bodem wel geschikt zijn voor de beoogde functie.

5.8 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap is geïnformeerd over het plan via de Digitale watertoets (uitgevoerd op 20-10-2015). Naar aanleiding hiervan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016-2020 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit leegstaande bedrijfsbebouwing. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Brielle ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving van het plangebied uit zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft boezemwater met een beschermingszone van 5 meter. Ten zuiden van het plangebied is overig water aanwezig met een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is niet gelegen binnen deze beschermingszones.

Veiligheid en waterkeringen

Een deel van het plangebied is gelegen binnen de kern-/beschermingszone van de aanwezige waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0011.png"

Figuur 5.3 Zoneringen waterkeringen

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan bevat de realisatie van woningbouw in de bestaande monumentale panden aan het Scharloo 5-8. Ten behoeve hiervan worden de bestaande monumentale panden gerenoveerd. De beoogde ontwikkeling heeft een beperkte toename in nieuwe verharding tot gevolg. Er is geen sprake van een toename in verharding van meer dan 500 m².

Volgens het beleid van het waterschap dient er bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. Hiervan is in voorliggend plan geen sprake. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzaklijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de vesting Brielle. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen op ruime afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Voornes Duin en ligt 4,7 km ten noordwesten van het plangebied. De Brielse Maas is het dichtstbijzijnde EHS-gebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000. De verkeersgeneratie is echter dermate beperkt (53 mvt/etmaal) en verdeelt zich snel over het wegennet dat op de wegen ter plaatse van Natura 2000 (> 4 km afstand van het plangebied) geen sprake zal zijn van een meetbare toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.tgecroondehart-0130_0013.jpg"

Figuur 5.4: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 2). In tabel 5.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.4: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, bosmuis en huisspitsmuis

gewone pad  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -    
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -    
    bijlage IV HR   vleermuizen   ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus, gierzwaluw   ja  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Het voorkomen van broedvogels in de opstallen en in de verwilderde achtertuinen in het plangebied is mogelijk. Tijdens werkzaamheden dient dan ook rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Het voorkomen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) kan niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten.

Nader onderzoek

Op basis van bovenstaande bevindingen is een nader veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone en ruige dwergvleermuizen foerageren en baltsen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen, foerageren en baltsen. In verband met het voorkomen van deze algemene vogels is het van belang om op een manier te werken dat nesten en eieren van vogels niet worden beïnvloed.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en is niet in strijd met het gestelde in de Flora- en faunawet.

5.11 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project en conform het advies van de DCMR, Milieudienst Rijnmond d.d. 28 juni 2011, is het voornemen ten behoeve van de restauratie van Scharloo 5-8, de bouw van drie woningen met aan-huis-gebonden beroep en drie studio's mogelijk te maken niet Mer-plichtig of Mer-beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

De regeling van het voorliggende bestemmingsplan sluit in belangrijke mate aan op de bestemmingsregeling van het vigerende bestemmingsplan Vesting (vastgesteld 11 december 2012, onherroepelijk 1 februari 2013).

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.

6.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

6.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 Wonen

Binnen deze bestemming is rekening gehouden met de woonfunctie en zijn tevens aan-huis-gebonden beroepen toegestaan tot een maximum oppervlak van 300 m2 voor het gehele bestemmingsvlak. Het aantal woningen bedraagt maximaal zes. Ook de studio's liggen binnen het bouwvlak. Binnen de bestemming is het mogelijk om parkeervoorzieningen te realiseren. Daarnaast zijn onder voorwaarden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

In zijn algemeenheid is geregeld dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gerealiseerd. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn eveneens toegestaan buiten het bouwvlak. De oppervlakte hiervan bedraagt ten hoogste 30% van het oppervlakte van het zij- en achtererf dat buiten het bouwvlak is gelegen, tot een oppervlakte van ten hoogste 40 m2.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

Op basis van het archeologische beleid van de gemeente zijn aan het plangebied dubbelbestemmingen toegekend. Met deze dubbelbestemmingen wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van een archeologische verwachtingswaarde '3'. Hierbij geldt dat indien er sprake is van een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm er archeologisch onderzoek benodigd is.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1

Het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Door de aanwijzing wordt de stedenbouwkundige structuur en de uitstraling van gebouwen en andere bouwwerken beschermd. Voor zover dit voor het hele plangebied (of een gedeelte daarvan) van toepassing is, is dit opgenomen binnen deze bestemming.

In de regels zijn bepalingen opgenomen over kappen, dakkapellen, luifels, zonnepanelen en antennes. De bestaande goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet worden verruimd. Het is mogelijk af te wijken van de verschillende bouwregels. In zijn algemeenheid geldt dat dit alleen mogelijk is indien de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Een deel van de vesting heeft een functie als regionale waterkering (het fungeert als compartimenteringsdijk). Deze is opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het doel van deze bestemming is ervoor te zorgen dat de waterkering wordt beschermd. Dit betekent kortweg dat er uitsluitend mag worden gebouwd indien de waterkeringsbelangen niet worden geschaad.

6.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit betreft de (beperkte) overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Artikel 12 Overige regels

Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan. Ook dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen in deze regel.

6.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden en opstallen zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 mei 2016 tot en met 7 juli 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens naar de wettelijke overlegpartners verstuurd.

Gedurende deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.

Er zijn drie overlegreacties binnen gekomen. De overlegreacties zijn opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. De overlegreacties geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 september 2016 tot en met 21 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.