direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Landelijk Gebied, 2e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.LG2eherziening-0130

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de grondgebonden veehouderij;
  • b. de akker- en vollegrondstuinbouw;
  • c. de intensieve kwekerij binnen de bestaande bebouwing;
  • d. de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras;
  • e. het behoud en de versterking van de in dit gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van het dijkenpatroon met beplanting en de kreekrestanten;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. de volgende agrarische en niet-agrarische nevenfuncties:
    • 1. verkoop aan huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt), voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 2. agrarisch handels- en exportbedrijf (transport- en opslagbedrijven, koelhuizen) in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 3. opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering) in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 4. agrarisch loonbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 5. veehandelsbedrijf, foeragehandel en paardenhandel, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 6. africhtingbedrijf voor paarden, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 1.200 m² en voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 7. een veearts/hoefsmederij, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 8. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 9. hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 10. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 11. overige bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 12. paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 1.200 m² en voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
    • 13. kano-, boot- of fietsenverhuur, voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 14. kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij), voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 15. bed & breakfast binnen de bestaande bedrijfswoning, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 16. kleinschalig kamperen (boerderijcamping) voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 2.500 m² en voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 17. natuur- en milieueducatie rondleidingen, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
    • 18. aan-huis-gebonden beroep/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak (gedeelten van de woning) dat wordt gebruikt ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 60 m²;

met dien verstande dat:

  • het oppervlak dat in gebruik is ten behoeve van caravanstalling, in afwijking van het bepaalde onder 10, maximaal 200 m² mag bedragen;
  • het aantal kampeermiddel niet meer dan 15 per bedrijf mag bedragen;
  • de kampeermiddel uitsluitend mogen worden geplaatst in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan;
  • ten behoeve van kleinschalig kamperen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen mogen worden gebouwd;
  • er op het terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

alsmede voor:

  • g. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. voor de nevenfunctie opslag, zoals bedoeld in lid 3.1 onder f, nummer 10 mogen géén nieuwe gebouwen worden gebouwd en mogen bestaande gebouwen ten behoeve van opslag als nevenfunctie niet worden uitgebreid;
  • c. op gebouwen en op masten met een maximale hoogte van 10 m, gelegen binnen een bouwvlak, zijn kleinschalige windturbines met een totale hoogte van maximaal 2,5 m toegestaan.
  • d. overigens geldt het volgende:
  max. aantal per bouwvlak   max. opp.   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen)   één     750 m³   4,5 m   10 m  
bedrijfsgebouwen en overkappingen     geheel bouwvlak     4,5 m   10 m  
erf- of terreinafscheidingen
- voor de voorgevelrooilijn
- overige plaatsen  
       


1 m


2 m  
voedersilo's           10 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde           3 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Maximale oppervlaktemaat bebouwing ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het maximaal aantal m² bebouwing zoals aangegeven in lid 3.1 onder f, met inachtneming van het volgende:

  • a. bij een omgevingsvergunning wordt uitsluitend afgeweken indien de aanvrager kan aantonen dat de nevenfunctie noodzakelijk is om de hoofdfunctie in stand te houden en dat een groter oppervlak noodzakelijk is voor een zinvolle exploitatie van de nevenfunctie;
  • b. het oppervlak dat gebouwd mag worden ten behoeve van de nevenfunctie mag niet meer bedragen dan 2 maal het oppervlak zoals genoemd in lid 3.1 onder f en niet meer dan de helft van het oppervlak van de bestaande bedrijfsgebouwen die voor de hoofdfunctie in gebruik zijn.

3.3.2 Grotere goothoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder d ten behoeve van het toestaan van een maximale goothoogte van 6,5 m indien een dergelijke goothoogte noodzakelijk is voor de opslag van akkerbouw- of vollegrond tuinbouwproducten.

3.3.3 Overschrijding agrarische bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven bij een omgevingsvergunning afwijken van de begrenzing van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de bevoegdheid tot afwijken mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de overschrijding van het bouwvlak voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; hiervan is in ieder geval sprake indien de overschrijding van het bouwvlak op grond van de milieuwetgeving of uit oogpunt van dierwelzijn noodzakelijk is;
  • b. de grenzen van het bouwvlak mogen eenmalig met ten hoogste 500 m² worden overschreden;
  • c. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt;
  • d. een verzoek om toepassing van de bevoegdheid tot afwijken wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van deze regels is voldaan.

3.3.4 Extra woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voor de bedrijfswoning geldende maximale inhoudsmaat, teneinde het mogelijk te maken de inhoud van de woning met maximaal 200 m³ te vergroten, zulks ten behoeve van de huisvesting van een tweede arbeidskracht, of een rustende boer met inachtneming van het volgende:

  • a. de bevoegdheid tot afwijken voor extra woonruimte wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of er sprake is van een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf en of de extra woonruimte noodzakelijk is voor de huisvesting van een tweede arbeidskracht of een rustende boer;
  • b. uitbreiding van de woning dient plaats te vinden binnen het bestaande hoofdgebouw; alleen indien dit niet mogelijk of doelmatig is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken voor uitbreiding van de woning door middel van nieuwbouw;
  • c. bij een omgevingsvergunning wordt niet afgeweken, indien op het bouwvlak reeds een woning aanwezig is die voor de bedoelde huisvesting geschikt of geschikt te maken is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een binnenrijbaan is in geen geval toegestaan, óók niet binnen de bouwvlakken;
  • b. buitenopslag is in geen geval toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder f ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties, welke in tabel 3.1 zijn aangegeven, met inachtneming van de in de tabel genoemde maximale oppervlaktematen en het volgende:

  • a. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • b. de nevenfunctie mag de bestaande landschaps- en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten;
  • c. de nevenfunctie mag geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking teweeg brengen, dit in relatie tot de functie van de ontsluitingsweg waaraan het bedrijf is gelegen.

Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties waarvoor bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken

nevenfuncties   toegestaan aantal m²  
  bebouwing in gebruik   gebruik van onbebouwde gronden  
kinderboerderij   100   1.500  
kampeerboerderij (natuur- en milieukampen, groepsaccommodatie)   200   -  
sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)   200   -  
museum/tentoonstellingsruimte   200   500  
niet-agrarisch verwante detailhandel   200   -  
dierenpension, hondenfokkerij   200   -  

3.5.2 Ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën ingevolge de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals aangegeven in lid 3.1 onder f, lid 3.5.1en lid 3.7.1, teneinde:

  • a. bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze en getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1 onder f genoemde algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. met dien verstande dat benzineservicestations met lpg-verkoop niet zijn toegestaan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van opgaande beplanting (met uitzondering van erfbeplanting);
  • b. het verwijderen van opgaande beplanting op dijken, vellen/rooien houtopstanden op dijken.

3.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing voor:

  • a. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. werken of werkzaamheden die worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;
  • c. de aanleg van kavel- en toegangspaden, uitsluitend voor zover dit plaatsvindt tussen de naar de weg gekeerde zijde van een bouwvlak en de weg, en de aanleg van agrarische kavelpaden;
  • d. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking bij een omgevingsvergunning;
  • e. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming.

3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien - mede gelet op een door de aanvrager op te stellen (inrichtings)plan - kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap en natuur zoals deze in lid 3.1 onder e tot uitdrukking zijn gebracht;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

3.6.4 Adviesprocedure

Een (inrichtings)plan als bedoeld in lid 3.6.3 wordt ter toetsing voorgelegd:

  • uitsluitend ingeval van werken en werkzaamheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering: aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het voorgenomen werk daadwerkelijk noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.2 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende:

  • a. gebouwen mogen in geen enkel opzicht worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvoor ingevolge de navolgende regels bij een omgevingsvergunning van is afgeweken;
  • b. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
  • c. de bouw van nieuwe woningen is in geen geval toegestaan;
  • d. vervolgfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. bestaande landschappelijke-, cultuurhistorische en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking; dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • g. in het wijzigingsplan wordt door middel van een specifieke aanduiding aangegeven dat het hier een vervolgfunctie betreft;
  • h. van het bepaalde onder a, b en c kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²;
    • 2. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht; er dient zekerheid te zijn verkregen dat het (her)inrichtingsplan daadwerkelijk zal worden uitgevoerd.

Tabel 3.2 Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid

vervolgfunctie  
wonen/hobbyboer  
agrarisch loonbedrijf in de categorieën 1, 2 of 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing, niet zijnde kassen  
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel, africhtingsbedrijven voor paarden  
veearts, hoefsmederij  
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
opslag en stalling van niet-agrarische producten (bijvoorbeeld boten, caravans) in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing, niet zijnde kassen  
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
kinderboerderij  
paardenstalling/pensionstalling  
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur  
horecagelegenheid zonder verblijf  
kampeerboerderij  
sociale functies (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)  
museum/tentoonstellingsruimte  
dierenpension, hondenfokkerij  

3.7.2 Ten behoeve van Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten in die zin te wijzigen dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voor zover wijziging van de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft.

3.7.3 Ten behoeve van vergroten agrarische bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven de op de kaart aangegeven begrenzing van het bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; hiervan is in ieder geval sprake indien wijziging van het bouwvlak op grond van de milieuwetgeving of uit oogpunt van dierwelzijn noodzakelijk is, hiervan is bovendien sprake indien wijziging van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • c. het bouwvlak mag tot ten hoogste 1,5 ha worden vergroot;
  • d. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt;
  • e. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van dit voorschrift wordt voldaan;
  • f. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder b wordt voldaan.

3.7.4 Ten behoeve van ecologische verbindingszones

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Natuur (N), met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden op vrijwillige basis als ecologische verbindingszone in eigendom zijn overgedragen;
  • b. indien de ecologische verbindingszone (mede) gerealiseerd wordt ter plaatse van de perceelsbestemming Water (WA), is het water te allen tijde de primaire functie.

3.7.5 Ten behoeve van de Ruimte-voor-Ruimteregeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van extra woningen binnen het bouwvlak met dien verstande dat:

  • a. per nieuw te bouwen woning dient 1.000 m² van de op het bouwvlak aanwezige bedrijfsgebouwen of 5.000 m² kassen te worden gesloopt;
  • b. er mogen maximaal 3 extra woningen worden opgericht;
  • c. karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt;
  • d. de te slopen bedrijfsgebouwen en kassen dienen voor 1 januari 2003 te zijn opgericht;
  • e. de inhoudsmaat van de compensatiewoning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  • f. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning niet worden belemmerd;
  • g. de bestemming van de gronden gewijzigd dient te worden in de bestemming Wonen (W) of Agrarisch (A), niet zijnde een agrarisch bouwvlak;
  • h. compensatie ter plaatse niet is toegestaan wanneer er een onevenredige aantasting plaatsvindt van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;
  • i. in een inrichtingsplan dient te worden aangegeven waar de terug te bouwen woning wordt gesitueerd en hoe deze landschappelijk wordt ingepast;
  • j. na planwijziging het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing is;
  • k. voor het overige voldaan dient te worden aan het bepaalde in artikel 5.