Plan: | Waterweg 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130 |
Op het perceel aan de Waterweg 3 in Vierpolders, Brielle zijn in het kader van de gemeentelijke glassaneringsoperatie bestaande glasopstanden gesloopt. Ter compensatie kan door middel van de provinciale Ruimte voor ruimteregeling een compensatiewoning gebouwd worden. Deze nieuwe compensatiewoning wordt tegenover het perceel Waterweg 3 gebouwd. De realisatie van deze nieuwe burgerwoning is planologisch geborgd in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening' van de gemeente Brielle (vastgesteld 13 oktober 2009). In dit bestemmingsplan is een woning van maximaal 750 m3 toegestaan.
Om concrete bouwplannen van nieuwe woningen te kunnen toetsen aan architectonische en landschappelijke randvoorwaarden heeft de gemeente een Ontwikkelingsparagraaf opgesteld voor de Ruimte-voor-ruimtewoningen. In de praktijk is gebleken dat de criteria uit de ontwikkelingsparagraaf onvoldoende flexibel zijn, met als gevolg dat er weinig animo bestaat voor het ontwikkelen van de woonbestemmingen. Een bepalende factor hierin is de beperkende maximale inhoudsmaat. De gemeente heeft daarom besloten om een ruimere inhoudsmaat toe te staan. Om voor de locatie Waterweg tegenover 3 een ruimere inhoudsmaat mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Het plangebied betreft kavel F129, tegenover Waterweg 3 te Vierpolders. Het perceel krijgt als adres Waterweg 4. Het plangebied is gelegen ten noorden van de wijk Nieuwland in de gemeente Brielle, Zuid-Holland. In het noorden wordt het plangebied gegrensd door de Waterweg en in het zuiden door de Groene Kruisweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie, het vigerende bestemmingsplan en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het provinciale en gemeentelijke beleidskader. De toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de sectorale milieuaspecten is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling. Ten slotte is in hoofdstuk 6 een toelichting op de bestemmingsregeling opgenomen.
Op de locatie Waterweg 4 is een schuur met paardenboxen en een stapmolen aanwezig. De rest van het perceel bestaat uit weidegrond en verharding in de vorm van betonplaten (toegangsweg). In figuur 2.1 is een uitsnede van de luchtfoto van het perceel opgenomen.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening'. Op de locatie is een bouwvlak met de bestemming Woondoeleinden opgenomen. Binnen het bouwvlak mag één woning gebouwd worden. De locatie is gelegen binnen de zone Agrarisch gebied (A). Voor
woningen gelegen binnen de zone A geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. In figuur 2.2. is een
uitsnede van de vigerende plankaart opgenomen.
Figuur 2.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De gemeente Brielle heeft zich in de afgelopen jaren ingezet voor de sanering van verspreid liggend glas. In ruil voor de sanering van glas, mogen op basis van de provinciale Ruimte voor ruimteregeling
burgerwoningen gebouwd worden. De glasbestemming aan de Waterweg 3 is in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' wegbestemd. De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten. Ter compensatie kan aan de overzijde van Waterweg 3 een nieuwe burgerwoning gebouwd worden. Deze woning is in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening' reeds positief bestemd.
Voor de Ruimte voor ruimtewoningen elders in de gemeente is gebleken dat de maximale inhoudsmaat van 750 m3 niet toereikend is voor de vraag van geïnteresseerde kopers. Om de woningen aantrekkelijker te maken voor de verkoop, heeft de gemeente besloten om de maximale inhoudsmaat te verruimen naar 900 m3 met een afwijkingsbevoegdheid naar 1.350 m3. Aangezien de woning in het plangebied ook een Ruimte voor ruimtewoning betreft, wil de gemeente deze maatvoering ook van toepassing verklaren op de woning aan Waterweg 4. Temeer daar deze verruiming de
mogelijkheid biedt de bebouwing beter aan te laten sluiten op de beeldbepalende bebouwing
in de omgeving. Tevens is het perceel waarop de woning gebouwd wordt 3 keer groter dan het gemiddelde oppervlakte van een Ruimte voor ruimtekavel elders in de gemeente (9.010 m2 tegen 3.000 m2). De gemeente ziet daarom geen bezwaren om de maximale inhoudsmaat voor de woning aan Waterweg 4 te verruimen. Om de woning te realiseren is een groter bouwvlak noodzakelijk. In het onderliggende bestemmingsplan wordt het bouwvlak daarom verruimd.
Ontwikkelingsparagraaf
De nieuwe woningen dienen een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de omgeving. De gemeente
heeft daarom speciaal voor de Ruimte voor ruimtewoningen een ontwikkelingsparagraaf opgesteld als
aanvulling op de Welstandsnota. Nieuwe bouwplannen worden getoetst aan de ontwikkelingsparagraaf, die richtlijnen en criteria geeft voor de beoordeling van de plannen zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving. In de ontwikkelingsparagraaf wordt aangegeven op welke wijze de bouwwerken evenwichtig kunnen worden ingepast op de kavels voor wat betreft plaatsing, bouwmassa, architectonische uitwerking, materiaal en kleur. De ontwikkelingsparagraaf functioneert naast het bestemmingsplan en wordt daarom niet vastgelegd in de planregels.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien
het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende
paragrafen wordt ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid.
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische
concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze
verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren in het buitengebied wordt beleidsmatig beperkt. In artikel 3 van de verordening is de Ruimte voor ruimteregeling opgenomen, waarbij de volgende voorwaarden zijn opgenomen:
In de provinciale Ruimte voor ruimteregeling is geen maximale inhoudsmaat voor de
compensatiewoningen opgenomen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de provinciale Ruimte voor ruimteregeling.
De gemeenteraad van Brielle heeft op 8 december 2009 de Structuurvisie Brielle vastgesteld. In de
Structuurvisie geeft de gemeente een overzicht van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen,
doelstellingen en programmapunten voor de toekomstige ontwikkeling van Brielle. De structuurvisie
biedt een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en voor een ruimtelijke structuur waarin
de cultuurhistorische kwaliteit van Brielle en het goed kunnen wonen en leven in de gemeente centraal
staan. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot omstreeks 2020 en gaat
vergezeld van een uitvoeringprogramma. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de
ontwikkelingsprojecten tot realisatie kunnen komen.
Ruimte voor ruimtekavels
Door middel van de Ruimte voor ruimteregeling willen de provincie en gemeente de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied verbeteren. Bestaande glasopstanden en (agrarische) bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen worden daarvoor gesaneerd. Onder bepaalde voorwaarden mag in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en/of glasopstallen een of meer compensatiewoningen worden gebouwd. De locaties waar deze compensatiewoningen gebouwd mogen worden zijn aangewezen in deze structuurvisie. Bij de bouw van compensatiewoningen zijn de volgende uitgangspunten richtinggevend:
In de structuurvisie is opgenomen dat gebouwen moeten aansluiten op de bestaande landschappelijke kwaliteiten. In de ontwikkelingsparagraaf is over het bouwmassa van de nieuwe woningen gesteld dat deze in massa, opbouw en vorm moeten aansluiten op beeldbepalende bebouwing in het buitengebied van Brielle, waarbij met name de oudere agrarische gebouwen als uitgangspunt worden gehanteerd. Deze gebouwen hebben vaak een groot bouwmassa. Om uitvoering te kunnen geven aan deze beoogde beeldkwaliteit is gekozen voor een grotere inhoudsmaat van 900 m3, met een afwijkingsbevoegdheid naar 1.350 m3. Deze maatvoering sluit dus aan bij de uitgangspunten uit de structuurvisie Brielle en de ontwikkelingsparagraaf voor de Ruimte voor ruimtekavels.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Waterweg. De Waterweg sluit aan op de N218 (Groene Kruisweg) via de Nolle en de Meeuwenoordseweg. De N218 geeft enerzijds verbinding richting de N57 en anderzijds richting Brielle en de N15.
De Waterweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.
Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig vind op de Waterweg een gemengde verkeersafwikkeling plaats. Op ca 550 m vanaf het plangebied halteren bussen langs de N218 ter hoogte van de Nolle in de richtingen Spijkenisse, Rozenburg, Rockanje en Brielle.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De bouw van de nieuwe woning zal leiden tot een zeer geringe verkeerstoename. Dit heeft geen effect op de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de bouw van de woning dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie binnen het plangebied.
Ten zuidwesten van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N218. Uit tellingen blijkt dat over de weg 97 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de bouw van 1 woning in de omgeving van de weg zal het groepsrisico zeer beperkt toenemen. Deze toename zal echter in geen geval leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Omdat het plangebied is gelegen op minder dan 200 m afstand van de weg is echter wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Verantwoording groepsrisico
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg is hierover advies gevraagd aan de veiligheidsregio. In het advies geeft de veiligheidsregio aan dat ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geen maatregelen geborgd kunnen worden die vallen binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de uitbreiding van een woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Groene Kruisweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Er ligt één hinderlijke functie in de directe omgeving van de planlocatie. Tegenover de te realiseren woning ligt de paardenhouderij/manege van de eigenaar van de te realiseren woning. De dichtsbij de woning gelegen emissiepunten van de rijhal liggen op meer dan 100 meter van de te realiseren woning. Er is daarmee geen sprake van een milieuhinderlijke situatie.
De aanwezige paardenstallen op het perceel waar ook de woning wordt gerealiseerd, behoren tot de eigen inrichting. De beoogde woning is dan ook niet milieugevoelig voor deze stallen.
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
De nieuw te bouwen woning is volgens de Wet geluidhinder een nieuwe geluidsgevoelige functie waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.
De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek
De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de N218 (Groene Kruisweg), de Nolle en de Waterweg. Deze wegen hebben een buitenstedelijke ligging, 1 – 2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Aangezien langs de N218 ter hoogte van het plangebied een geluidswal is gelegen is de berekening van de N218 uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II). Bij deze methode kan de wal namelijk gemodelleerd worden. De berekeningsresultaten en invoergegevens zijn opgenomen in Bijlage 1 Wegverkeerslawaai.
Verkeersgegevens
De verkeersintensiteit van de N218 is aangeleverd door de provincie Zuid Holland, het betreft een prognose voor het jaar 2020 (18.950 mvt/etmaal). Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is een autonome groei van 1% per jaar aangehouden.
Van De Nolle en de Waterweg zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Gezien het aantal functies dat door deze wegen ontsloten wordt zal de intensiteit gering zijn. Aangenomen is dat de intensiteit op beide wegen niet meer zal bedragen dan 500 mvt/etmaal.
Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal), afgerond op 50-tallen
Wegvak | 2024 |
N218 tussen rotonde De Nolle en de G.T. vd Boogerdweg | 19.700 |
De Nolle / Waterweg | 500 |
De voertuigverdeling van het verkeer op de N218 is gebaseerd op de aangeleverde verdeling door de provincie. Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de De Nolle en de Waterweg is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een plattelandsweg. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt.
De wegdekverharding op de N218 bestaat uit SMA NL8 en op de overige wegen ligt asfalt.
Resultaten gezoneerde wegen
De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N218 is hoog. Zoals eerder gesteld is ter hoogte van het plangebied een geluidswal gelegen. Om te bepalen waar bouwen mogelijk is, is de ligging van de 53 dB contour (uiterste grenswaarde) bepaald, zie figuur 4.1.
Figuur 4.1 Ligging 53 dB contour ten gevolge van het verkeer op de N218
Het bouwvlak is op deze afstand op de verbeelding vastgelegd. De geluidsbelasting aan de rand van het bouwvlak bedraagt dus maximaal 53 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.
Ten gevolge van het verkeer op De Nolle is de 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) berekend. De contour is op een afstand van 10 m uit de as van de weg gelegen. Het plangebied is op grotere afstand gelegen zodat binnen het gebied de voorkeursgrenswaarde niet overschreden zal worden en sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
De 48 dB contour ten gevolge van het verkeer op de Waterweg is eveneens op een afstand van 10 m uit de as van de weg gelegen. Het plangebied is op deze afstand gelegen zodat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden zal worden en ook ten gevolge van het verkeer op deze weg sprake is van een aanvaardbaar klimaat.
Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren
Ten gevolge van het verkeer op de N218 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Gezien de functie van de N218 als belangrijke ontsluitingsweg is het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid niet mogelijk/gewenst. Er zijn derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Op de N218 ligt al geluidsreducerend asfalt. Ook in het overdrachtsgebied zijn reeds maatregelen getroffen, namelijk de aanleg van de geluidswal.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op De Nolle en de Waterweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de N218 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Vanwege deze overschrijding is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk en/of gewenst zijn. Verzocht wordt dan ook om een besluit tot vaststelling van hogere waarden voor te bereiden. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Ontheffingswaarden
locatie |
aantal |
ontheffingswaarde | bron |
Waterweg 4 | 1 | 53 dB | N218 |
De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.
Beoogde ontwikkeling
Het plangebied ligt binnen de zones industrielawaai Maasvlakte/Europoort en Botlek/Pernis.
Het bestemmingsplan maakt een geluidsgevoelige functie (woning) mogelijk binnen deze
zone. Daarom is de geluidssituatie ten aanzien van industrielawaai onderzocht.
Conclusie
Voor de locatie Waterweg 4 wordt de ten hoogst toelaatbare waarde overschreden. De maximaal te ontheffen waarde wordt op deze locatie niet overschreden. Om de bouw van de beoogde burgerwoning te realiseren is voor deze locatie een hogere waarde procedure noodzakelijk. Op 5 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders voor deze woning een besluit hogere waarden genomen en de hogere waarde vastgesteld op 53 dB.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (vóór 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma Geotechniek Zuid BV, Projectnummer: 62875, d.d. 29 juli 2009). Uit het onderzoek blijkt dat geen van de onderzochte parameters de desbetreffende streefwaarde/achtergrondwaarde overschrijdt. Formeel gezien is de bodem op de locatie geheel vrij van bodemverontreiniging. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied en 1.500 m² of meer in het landelijk gebied moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen tegenover het perceel Waterweg 3 te Vierpolders en bestaat uit een paardenstal en agrarische gronden.
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,45 m.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt omringd door watergangen. Ten noorden en ten zuiden van het perceel zijn wegsloten gelegen, ten oosten en ten westen zijn overige watergangen gelegen. Rondom deze watergangen zijn beschermingszones aanwezig. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen niet te belemmeren.
Het plangebied ligt in peilgebied Groot Voorne West en bemalingsgebied Vierpolders met een vast peil van NAP -2,25 m.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een woning tot een maximale inhoud van 1.350 m3.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
De beoogde ontwikkeling zal in geen geval zorgen voor een toename in verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied. Voor de ontwikkeling is watercompensatie dan ook niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Op de locatie Waterweg 4 is een schuur met paardenboxen en een stapmolen aanwezig. De rest van het perceel bestaat uit weidegrond en verharding in de vorm van betonplaten (toegangsweg).
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning mogelijk. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid en Normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of een belangrijk weidevogelgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Voornes Duin, ligt circa 5,7 km ten westen van het plangebied.
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De ontwikkeling van één woning is dermate kleinschalig van aard dat dit geen invloed heeft op de ver weg gelegen natuurgebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
In en langs de watergang zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.
Vogels
In de groenstroken langs de randen van het perceel komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De stal is ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vogels.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Door het ontbreken van bomen en struiken en geschikte bebouwing heeft het plangebied geen bijzondere functie voor vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen en verspreidingsgegevens komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Vissen
De watergang langs het plangebied biedt waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.4: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem mol, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | nee, geen werkzaamheden aan watergang | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | geen | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De kleinschalige ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op beschermde gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
In het plangebied worden geen matig of zwaar beschermde soorten aangetast of verstoord. Tijdens de bouwfase wordt rekening gehouden met het broedseizoen en wordt de algemene zorgplicht in acht genomen. De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Vooroverleg
Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Waterweg 4' is van 22 april tot en met 3 juni 2014 ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Er zijn 3 overlegreacties ingediend, te weten door de Provincie Zuid-Holland, het waterschap Hollandse Delta en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Geen van de overlegreacties gaf aanleiding tot aanpassing van het plan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Waterweg 4' heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegd, te weten van 20 juni tot en met 1 augustus 2014. Er zijn tegen het plan geen zienswijzen ingediend.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de
financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt
ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een
locatie ontwikkelt. De gronden zijn in particulier eigendom. Voor de ontwikkeling van de woonkavel is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de eigenaar gesloten met betrekking tot de plankosten en planschaderisico. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar
moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van
bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van
bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte
opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi
direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels
daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in
acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de
bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele regels voor omgevingsvergunningen, nadere eisen, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de wettelijke RO Standaarden 2012 (SVBP2012, IMRO2012
en STRI2012), inclusief de voor dit instrument relevante Praktijkrichtlijnen (PRBP2012).
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze
begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen
dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Wonen
Het plangebied is geheel aangewezen voor de bestemming Wonen. Naast het hoofdgebruik is ook
beroep-aan-huis tot maximaal 60 m² toegestaan.
Voor de woningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een maximale inhoudsmaat van 900 m³ opgenomen met een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Per
kavel is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen waarbinnen één woning is toegestaan.
Waarde - Archeologie 4
Vanaf 1 september 2007 hebben gemeenten de plicht om in hun nieuw op te stellen bestemmingsplannen aan te geven hoe zij omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden in het plangebied. Deze plicht is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (artikel 38 t/m 41). Om aan deze verplichting te voldoen, heeft de gemeente Brielle een nieuw Beleidsplan Archeologie laten opstellen. Dit beleid bevat onder andere een archeologische waarde- en verwachtingenkaart met daarop aangegeven de reeds bekende en de te verwachte archeologische waarden in de bodem in Brielle. Dit beleid en de bijbehorende kaart zijn reeds vastgesteld door de gemeenteraad van Brielle en opgenomen in de 1e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Bij archeologische dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen, welke opgesteld worden sinds de vaststelling van het nieuwe beleid, wordt de naamgeving van de waarde - en verwachtingenkaart gehanteerd voor de archeologisch waardevolle gebieden. De planregels bij deze dubbelbestemmingen geven aan voor welke soorten bodemingrepen archeologisch (voor)onderzoek verplicht is.
Het plangebied is gelegen in de zone Waarde - Archeologie - 4. De bijpassende regelgeving is in het bestemmingsplan opgenomen.
Anti-dubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
Bestaande maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Overige regels
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Werking wettelijke regelingen
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.