direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Waterweg 3 in Vierpolders, Brielle zijn in het kader van de gemeentelijke glassaneringsoperatie bestaande glasopstanden gesloopt. Ter compensatie kan door middel van de provinciale Ruimte voor ruimteregeling een compensatiewoning gebouwd worden. Deze nieuwe compensatiewoning wordt tegenover het perceel Waterweg 3 gebouwd. De realisatie van deze nieuwe burgerwoning is planologisch geborgd in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening' van de gemeente Brielle (vastgesteld 13 oktober 2009). In dit bestemmingsplan is een woning van maximaal 750 m3 toegestaan.

Om concrete bouwplannen van nieuwe woningen te kunnen toetsen aan architectonische en landschappelijke randvoorwaarden heeft de gemeente een Ontwikkelingsparagraaf opgesteld voor de Ruimte-voor-ruimtewoningen. In de praktijk is gebleken dat de criteria uit de ontwikkelingsparagraaf onvoldoende flexibel zijn, met als gevolg dat er weinig animo bestaat voor het ontwikkelen van de woonbestemmingen. Een bepalende factor hierin is de beperkende maximale inhoudsmaat. De gemeente heeft daarom besloten om een ruimere inhoudsmaat toe te staan. Om voor de locatie Waterweg tegenover 3 een ruimere inhoudsmaat mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft kavel F129, tegenover Waterweg 3 te Vierpolders. Het perceel krijgt als adres Waterweg 4. Het plangebied is gelegen ten noorden van de wijk Nieuwland in de gemeente Brielle, Zuid-Holland. In het noorden wordt het plangebied gegrensd door de Waterweg en in het zuiden door de Groene Kruisweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie, het vigerende bestemmingsplan en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het provinciale en gemeentelijke beleidskader. De toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de sectorale milieuaspecten is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling. Ten slotte is in hoofdstuk 6 een toelichting op de bestemmingsregeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Op de locatie Waterweg 4 is een schuur met paardenboxen en een stapmolen aanwezig. De rest van het perceel bestaat uit weidegrond en verharding in de vorm van betonplaten (toegangsweg). In figuur 2.1 is een uitsnede van de luchtfoto van het perceel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening'. Op de locatie is een bouwvlak met de bestemming Woondoeleinden opgenomen. Binnen het bouwvlak mag één woning gebouwd worden. De locatie is gelegen binnen de zone Agrarisch gebied (A). Voor

woningen gelegen binnen de zone A geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. In figuur 2.2. is een

uitsnede van de vigerende plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0003.png"

Figuur 2.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.3 Gewenste ontwikkeling

De gemeente Brielle heeft zich in de afgelopen jaren ingezet voor de sanering van verspreid liggend glas. In ruil voor de sanering van glas, mogen op basis van de provinciale Ruimte voor ruimteregeling

burgerwoningen gebouwd worden. De glasbestemming aan de Waterweg 3 is in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' wegbestemd. De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten. Ter compensatie kan aan de overzijde van Waterweg 3 een nieuwe burgerwoning gebouwd worden. Deze woning is in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 1e herziening' reeds positief bestemd.

Voor de Ruimte voor ruimtewoningen elders in de gemeente is gebleken dat de maximale inhoudsmaat van 750 m3 niet toereikend is voor de vraag van geïnteresseerde kopers. Om de woningen aantrekkelijker te maken voor de verkoop, heeft de gemeente besloten om de maximale inhoudsmaat te verruimen naar 900 m3 met een afwijkingsbevoegdheid naar 1.350 m3. Aangezien de woning in het plangebied ook een Ruimte voor ruimtewoning betreft, wil de gemeente deze maatvoering ook van toepassing verklaren op de woning aan Waterweg 4. Temeer daar deze verruiming de

mogelijkheid biedt de bebouwing beter aan te laten sluiten op de beeldbepalende bebouwing

in de omgeving. Tevens is het perceel waarop de woning gebouwd wordt 3 keer groter dan het gemiddelde oppervlakte van een Ruimte voor ruimtekavel elders in de gemeente (9.010 m2 tegen 3.000 m2). De gemeente ziet daarom geen bezwaren om de maximale inhoudsmaat voor de woning aan Waterweg 4 te verruimen. Om de woning te realiseren is een groter bouwvlak noodzakelijk. In het onderliggende bestemmingsplan wordt het bouwvlak daarom verruimd.

Ontwikkelingsparagraaf

De nieuwe woningen dienen een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de omgeving. De gemeente

heeft daarom speciaal voor de Ruimte voor ruimtewoningen een ontwikkelingsparagraaf opgesteld als

aanvulling op de Welstandsnota. Nieuwe bouwplannen worden getoetst aan de ontwikkelingsparagraaf, die richtlijnen en criteria geeft voor de beoordeling van de plannen zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving. In de ontwikkelingsparagraaf wordt aangegeven op welke wijze de bouwwerken evenwichtig kunnen worden ingepast op de kavels voor wat betreft plaatsing, bouwmassa, architectonische uitwerking, materiaal en kleur. De ontwikkelingsparagraaf functioneert naast het bestemmingsplan en wordt daarom niet vastgelegd in de planregels.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien

het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende

paragrafen wordt ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische

concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.
3.1.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze

verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren in het buitengebied wordt beleidsmatig beperkt. In artikel 3 van de verordening is de Ruimte voor ruimteregeling opgenomen, waarbij de volgende voorwaarden zijn opgenomen:

  • de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • de gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • de kassen zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2 van de verordening;
  • de sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden, zoals aangeduid op kaart 2 van de verordening.
3.1.3 Toetsing aan provinciaal beleid

In de provinciale Ruimte voor ruimteregeling is geen maximale inhoudsmaat voor de

compensatiewoningen opgenomen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de provinciale Ruimte voor ruimteregeling.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Brielle (2009)

De gemeenteraad van Brielle heeft op 8 december 2009 de Structuurvisie Brielle vastgesteld. In de

Structuurvisie geeft de gemeente een overzicht van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen,

doelstellingen en programmapunten voor de toekomstige ontwikkeling van Brielle. De structuurvisie

biedt een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en voor een ruimtelijke structuur waarin

de cultuurhistorische kwaliteit van Brielle en het goed kunnen wonen en leven in de gemeente centraal

staan. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot omstreeks 2020 en gaat

vergezeld van een uitvoeringprogramma. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de

ontwikkelingsprojecten tot realisatie kunnen komen.

Ruimte voor ruimtekavels

Door middel van de Ruimte voor ruimteregeling willen de provincie en gemeente de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied verbeteren. Bestaande glasopstanden en (agrarische) bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen worden daarvoor gesaneerd. Onder bepaalde voorwaarden mag in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en/of glasopstallen een of meer compensatiewoningen worden gebouwd. De locaties waar deze compensatiewoningen gebouwd mogen worden zijn aangewezen in deze structuurvisie. Bij de bouw van compensatiewoningen zijn de volgende uitgangspunten richtinggevend:

  • behoud van openheid van het landschap;
  • in stand houden van het groene landschappelijke karakter;
  • de gebouwen en de inrichting van de kavel moeten aansluiten op de bestaande landschappelijke kwaliteiten;
  • verrommeling wordt tegengegaan;
  • terughoudende vormgeving van bebouwing.
3.2.2 Toetsing aan gemeentelijk beleid

In de structuurvisie is opgenomen dat gebouwen moeten aansluiten op de bestaande landschappelijke kwaliteiten. In de ontwikkelingsparagraaf is over het bouwmassa van de nieuwe woningen gesteld dat deze in massa, opbouw en vorm moeten aansluiten op beeldbepalende bebouwing in het buitengebied van Brielle, waarbij met name de oudere agrarische gebouwen als uitgangspunt worden gehanteerd. Deze gebouwen hebben vaak een groot bouwmassa. Om uitvoering te kunnen geven aan deze beoogde beeldkwaliteit is gekozen voor een grotere inhoudsmaat van 900 m3, met een afwijkingsbevoegdheid naar 1.350 m3. Deze maatvoering sluit dus aan bij de uitgangspunten uit de structuurvisie Brielle en de ontwikkelingsparagraaf voor de Ruimte voor ruimtekavels.

Hoofdstuk 4 Toetsing omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en infrastructuur

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Waterweg. De Waterweg sluit aan op de N218 (Groene Kruisweg) via de Nolle en de Meeuwenoordseweg. De N218 geeft enerzijds verbinding richting de N57 en anderzijds richting Brielle en de N15.

De Waterweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.

Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig vind op de Waterweg een gemengde verkeersafwikkeling plaats. Op ca 550 m vanaf het plangebied halteren bussen langs de N218 ter hoogte van de Nolle in de richtingen Spijkenisse, Rozenburg, Rockanje en Brielle.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De bouw van de nieuwe woning zal leiden tot een zeer geringe verkeerstoename. Dit heeft geen effect op de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de bouw van de woning dan ook niet in de weg.

4.2 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie binnen het plangebied.

Ten zuidwesten van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N218. Uit tellingen blijkt dat over de weg 97 GF3 transporten per jaar plaatsvinden. Pas bij 500 transporten of meer is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Hiervan is bij deze weg dus geen sprake. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Door de bouw van 1 woning in de omgeving van de weg zal het groepsrisico zeer beperkt toenemen. Deze toename zal echter in geen geval leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Omdat het plangebied is gelegen op minder dan 200 m afstand van de weg is echter wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg is hierover advies gevraagd aan de veiligheidsregio. In het advies geeft de veiligheidsregio aan dat ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geen maatregelen geborgd kunnen worden die vallen binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied is met de uitbreiding van een woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Groene Kruisweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Er ligt één hinderlijke functie in de directe omgeving van de planlocatie. Tegenover de te realiseren woning ligt de paardenhouderij/manege van de eigenaar van de te realiseren woning. De dichtsbij de woning gelegen emissiepunten van de rijhal liggen op meer dan 100 meter van de te realiseren woning. Er is daarmee geen sprake van een milieuhinderlijke situatie.

De aanwezige paardenstallen op het perceel waar ook de woning wordt gerealiseerd, behoren tot de eigen inrichting. De beoogde woning is dan ook niet milieugevoelig voor deze stallen.

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Geluidshinder

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

De nieuw te bouwen woning is volgens de Wet geluidhinder een nieuwe geluidsgevoelige functie waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de N218 (Groene Kruisweg), de Nolle en de Waterweg. Deze wegen hebben een buitenstedelijke ligging, 1 – 2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Aangezien langs de N218 ter hoogte van het plangebied een geluidswal is gelegen is de berekening van de N218 uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II). Bij deze methode kan de wal namelijk gemodelleerd worden. De berekeningsresultaten en invoergegevens zijn opgenomen in Bijlage 1 Wegverkeerslawaai.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteit van de N218 is aangeleverd door de provincie Zuid Holland, het betreft een prognose voor het jaar 2020 (18.950 mvt/etmaal). Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is een autonome groei van 1% per jaar aangehouden.

Van De Nolle en de Waterweg zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Gezien het aantal functies dat door deze wegen ontsloten wordt zal de intensiteit gering zijn. Aangenomen is dat de intensiteit op beide wegen niet meer zal bedragen dan 500 mvt/etmaal.

Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal), afgerond op 50-tallen

Wegvak   2024  
N218 tussen rotonde De Nolle en de G.T. vd Boogerdweg   19.700  
De Nolle / Waterweg   500  

De voertuigverdeling van het verkeer op de N218 is gebaseerd op de aangeleverde verdeling door de provincie. Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de De Nolle en de Waterweg is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een plattelandsweg. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt.

De wegdekverharding op de N218 bestaat uit SMA NL8 en op de overige wegen ligt asfalt.

Resultaten gezoneerde wegen

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N218 is hoog. Zoals eerder gesteld is ter hoogte van het plangebied een geluidswal gelegen. Om te bepalen waar bouwen mogelijk is, is de ligging van de 53 dB contour (uiterste grenswaarde) bepaald, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0005.png"

Figuur 4.1 Ligging 53 dB contour ten gevolge van het verkeer op de N218

Het bouwvlak is op deze afstand op de verbeelding vastgelegd. De geluidsbelasting aan de rand van het bouwvlak bedraagt dus maximaal 53 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

Ten gevolge van het verkeer op De Nolle is de 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) berekend. De contour is op een afstand van 10 m uit de as van de weg gelegen. Het plangebied is op grotere afstand gelegen zodat binnen het gebied de voorkeursgrenswaarde niet overschreden zal worden en sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

De 48 dB contour ten gevolge van het verkeer op de Waterweg is eveneens op een afstand van 10 m uit de as van de weg gelegen. Het plangebied is op deze afstand gelegen zodat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden zal worden en ook ten gevolge van het verkeer op deze weg sprake is van een aanvaardbaar klimaat.

Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren

Ten gevolge van het verkeer op de N218 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Gezien de functie van de N218 als belangrijke ontsluitingsweg is het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid niet mogelijk/gewenst. Er zijn derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Op de N218 ligt al geluidsreducerend asfalt. Ook in het overdrachtsgebied zijn reeds maatregelen getroffen, namelijk de aanleg van de geluidswal.

Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op De Nolle en de Waterweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de N218 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Vanwege deze overschrijding is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk en/of gewenst zijn. Verzocht wordt dan ook om een besluit tot vaststelling van hogere waarden voor te bereiden. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Ontheffingswaarden

locatie  
aantal  
ontheffingswaarde   bron  
Waterweg 4   1   53 dB   N218  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

4.6.2 Industrielawaai

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied ligt binnen de zones industrielawaai Maasvlakte/Europoort en Botlek/Pernis.

Het bestemmingsplan maakt een geluidsgevoelige functie (woning) mogelijk binnen deze

zone. Daarom is de geluidssituatie ten aanzien van industrielawaai onderzocht.

Conclusie

Voor de locatie Waterweg 4 wordt de ten hoogst toelaatbare waarde overschreden. De maximaal te ontheffen waarde wordt op deze locatie niet overschreden. Om de bouw van de beoogde burgerwoning te realiseren is voor deze locatie een hogere waarde procedure noodzakelijk. Op 5 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders voor deze woning een besluit hogere waarden genomen en de hogere waarde vastgesteld op 53 dB.

4.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (vóór 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma Geotechniek Zuid BV, Projectnummer: 62875, d.d. 29 juli 2009). Uit het onderzoek blijkt dat geen van de onderzochte parameters de desbetreffende streefwaarde/achtergrondwaarde overschrijdt. Formeel gezien is de bodem op de locatie geheel vrij van bodemverontreiniging. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied en 1.500 m² of meer in het landelijk gebied moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen tegenover het perceel Waterweg 3 te Vierpolders en bestaat uit een paardenstal en agrarische gronden.

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,45 m.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt omringd door watergangen. Ten noorden en ten zuiden van het perceel zijn wegsloten gelegen, ten oosten en ten westen zijn overige watergangen gelegen. Rondom deze watergangen zijn beschermingszones aanwezig. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen niet te belemmeren.

Het plangebied ligt in peilgebied Groot Voorne West en bemalingsgebied Vierpolders met een vast peil van NAP -2,25 m.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een woning tot een maximale inhoud van 1.350 m3.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.

De beoogde ontwikkeling zal in geen geval zorgen voor een toename in verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied. Voor de ontwikkeling is watercompensatie dan ook niet vereist.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Op de locatie Waterweg 4 is een schuur met paardenboxen en een stapmolen aanwezig. De rest van het perceel bestaat uit weidegrond en verharding in de vorm van betonplaten (toegangsweg).

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning mogelijk. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en Normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of een belangrijk weidevogelgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Voornes Duin, ligt circa 5,7 km ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0501.BPWaterweg4-0130_0007.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De ontwikkeling van één woning is dermate kleinschalig van aard dat dit geen invloed heeft op de ver weg gelegen natuurgebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de watergang zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.

Vogels

In de groenstroken langs de randen van het perceel komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De stal is ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vogels.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Door het ontbreken van bomen en struiken en geschikte bebouwing heeft het plangebied geen bijzondere functie voor vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen en verspreidingsgegevens komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De watergang langs het plangebied biedt waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem

mol, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   nee, geen werkzaamheden aan watergang  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   geen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • In de watergang is mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) aanwezig. Voor de ontwikkeling van de woning is aanpassing van de watergang niet nodig. Overtreding van de Ffw is niet aan de orde.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie

De kleinschalige ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op beschermde gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

In het plangebied worden geen matig of zwaar beschermde soorten aangetast of verstoord. Tijdens de bouwfase wordt rekening gehouden met het broedseizoen en wordt de algemene zorgplicht in acht genomen. De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Waterweg 4' is van 22 april tot en met 3 juni 2014 ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Er zijn 3 overlegreacties ingediend, te weten door de Provincie Zuid-Holland, het waterschap Hollandse Delta en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Geen van de overlegreacties gaf aanleiding tot aanpassing van het plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Waterweg 4' heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegd, te weten van 20 juni tot en met 1 augustus 2014. Er zijn tegen het plan geen zienswijzen ingediend.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de

financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt

ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een

locatie ontwikkelt. De gronden zijn in particulier eigendom. Voor de ontwikkeling van de woonkavel is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de eigenaar gesloten met betrekking tot de plankosten en planschaderisico. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar

moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van

bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van

bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte

opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi

direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels

daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in

acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de

bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele regels voor omgevingsvergunningen, nadere eisen, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de wettelijke RO Standaarden 2012 (SVBP2012, IMRO2012

en STRI2012), inclusief de voor dit instrument relevante Praktijkrichtlijnen (PRBP2012).

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze

begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen

dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Het plangebied is geheel aangewezen voor de bestemming Wonen. Naast het hoofdgebruik is ook

beroep-aan-huis tot maximaal 60 m² toegestaan.

Voor de woningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een maximale inhoudsmaat van 900 m³ opgenomen met een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Per

kavel is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen waarbinnen één woning is toegestaan.

Waarde - Archeologie 4

Vanaf 1 september 2007 hebben gemeenten de plicht om in hun nieuw op te stellen bestemmingsplannen aan te geven hoe zij omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden in het plangebied. Deze plicht is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (artikel 38 t/m 41). Om aan deze verplichting te voldoen, heeft de gemeente Brielle een nieuw Beleidsplan Archeologie laten opstellen. Dit beleid bevat onder andere een archeologische waarde- en verwachtingenkaart met daarop aangegeven de reeds bekende en de te verwachte archeologische waarden in de bodem in Brielle. Dit beleid en de bijbehorende kaart zijn reeds vastgesteld door de gemeenteraad van Brielle en opgenomen in de 1e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Bij archeologische dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen, welke opgesteld worden sinds de vaststelling van het nieuwe beleid, wordt de naamgeving van de waarde - en verwachtingenkaart gehanteerd voor de archeologisch waardevolle gebieden. De planregels bij deze dubbelbestemmingen geven aan voor welke soorten bodemingrepen archeologisch (voor)onderzoek verplicht is.

Het plangebied is gelegen in de zone Waarde - Archeologie - 4. De bijpassende regelgeving is in het bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.

Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Bestaande maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.

Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Overige regels

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Werking wettelijke regelingen

Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.5 Overgangsrecht en slotregels

Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Bijlagen bij toelichting