Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Connexxion-terrein 2013
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0499.BPL11035HBD-OH01

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Ten tijden van de verkoop van de gronden van het Connexion-terrein aan initiatiefnemer is een bodemonderzoek, zie bijlage 1, uitgevoerd door Tauw. Het bodemonderzoek bestaat uit twee delen: een nulsituatie onderzoek en een eindsituatie onderzoek. Het nulsituatieonderzoek concludeert dat er een ernstige bodemverontreiniging aanwezig is achter het kantoor van Connexxion. Tevens worden op verschillende plekken verhoogde concentraties arseen aangetroffen. Deze concentratie van arseen zijn echter te verwachten op basis van verhoogde achtergrondconcentraties. Met behulp van peilbuizen is op sommige plekken in het grondwater ook een verhoogde concentratie van schadelijke stoffen aangetroffen. Deze zijn echter eveneens te verwachten op basis van de gebruikte verhardingsmaterialen voor het terrein.
Het rapport concludeert ten aanzien van de ernstige bodemverontreiniging achter het connexxion-terrein dat de grond geschikt is voor het (toenmalig) gebruik. In 2007 is het eindsituatieonderzoek, zie bijlage 2, uitgevoerd. Dit onderzoek geeft aan dat er geen veranderingen zijn opgetreden in de milieutechnische situatie van de bodem in de twee navolgende jaren.
 
De onderzoeken geven aan dat de gronden geschikt waren voor het beoogd gebruik en dat gedurende de looptijd van het gebruik door Connexxion-terrein de bodemkwaliteit niet is verslechterd. Het gebruik van de gronden achter het kantoorgebouw van Connexxion-terrein wijzigt niet. De bodemkwaliteit is daarmee geschikt voor het beoogd gebruik.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Om te bepalen of er sprake is van een verslechtering van luchtkwaliteit moet de oude planologische situatie vergeleken met de nieuwe planologische situatie. In onderhavig plan is de bestaande bestemming hoofdzakelijk bedrijf. Dit wijzigt naar bedrijf, kantoor, detailhandel en een bijzondere woonbestemming (short-stay). De uitstoot in het kader van luchtkwaliteit zal gezien het beëindigen van de busremise door de nieuwe functies niet verslechteren.
Aanvullend is gekeken of de nieuwe functies inpasbaar zijn binnen de bestaande luchtkwaliteit, ondanks dat het hier geen gevoelige bestemmingen betreffen. Voor deze beoordeling is de monitoringstool geraadpleegd. geconcludeerd kan worden dat de aanwezige luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het toevoegen van welke functie dan ook.
 
uitsnede monitoringstool stikstof
 
uitsnede monitoringstool fijnstof
  
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
In het plangebied komen geen geluidsgevoelige bestemmingen in het kader van de Wet geluidhinder. In het bestemmingsplan wordt naast de 'bedrijfs-' en 'detailhandelsbestemming' een specifieke bedrijfsbestemming 'Short - stay' mogelijk gemaakt. Wanneer huisvesting in een bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt speelt de vraag of het tevens een geluidgevoelige functie betreft. De specifieke bestemming is opgenomen om logies accommodaties voor seizoensarbeiders mogelijk te maken. Short-stay kan niet gelijk gesteld worden met een geluidgevoelige functie, zoals de woonfunctie, omdat er niet gesproken kan worden van bewoning in de zin van duurzaam verblijf. Het betreft niet de primaire verblijfplaats van de seizoensarbeiders.
Aanvullend kan derhalve gesteld worden dat de specifieke bedrijfsbestemming 'Short - stay' niet overeen komt met de definitie van een geluidgevoelige object zoals opgenomen in de Wet geluidhinder: 'gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is. Aangezien het geen duurzaam verblijf betreft kan het niet als een 'gebouw voor bewoning' aangeduid worden zoals bedoeld in de Wet. Het is derhalve verantwoord om te stellen dat deze specifieke functie niet betiteld wordt als geluidgevoelige bestemming.
Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het kader van bedrijven en milieuzonering wordt een maximale milieucategorie voor de bedrijven opgenomen in het plan. Dit is conform het provinciaal beleid t.a.v. milieuhindercategorieën. Indien geen beperkingen aanwezig zijn door omliggende gevoelige bestemmingen moet de hoogst mogelijke milieucategorie aangehouden worden.
Tevens betreft het hier een gemengd stedelijk gebied. Hierbij horen ruimere richtafstanden dan bij een rustige woonwijk. De definitie van een gemengd stedelijk gebied is dat van een gebied met een matige tot sterke functiemenging. direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijven kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Op basis van deze definitie is bepaald dat onderhavig plangebied met de directe omgeving aangeduid kan worden als gemengd stedelijk.
Bepaald moet worden of eventuele milieugevoelige functies inpasbaar zijn binnen de bestaande aanwezige bestemmingen in en om het plangebied. In het bestemmingsplan wordt één mogelijke milieugevoelige functie toegevoegd. Het gaat hier om de short-stay accommodatie, echter zoals ook reeds verantwoord bij geluid is de short-stay accommodatie niet aan te merken als een reguliere woonbestemming. In het kader van milieuzonering kan de functie gelijkgesteld worden met verblijfsrecreatie. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt verblijfsrecreatie als milieugevoelige functie aangeduid.
Voor de volledigheid is beoordeeld of de short-stay accommodatie binnen hindercontouren van omliggende bedrijven vallen. Ten aanzien van de tennisbaan en manege, gelegen ten zuiden van het plangebied, wordt voldoende afstand bewaard. Voor de manege wordt een richtafstand van 30 meter gehanteerd in stedelijk gebied, voor de tennisbaan een geldt tevens een richtafstand van 30 meter. Bij de manege is gemeten vanaf de rand van de paardenbak en bij de tennisbaan vanaf de rand van de velden. In beide gevallen wordt voldaan aan de richtafstand. 
Voorts is de bedrijfbestemming met specifieke aanduiding 'short-stay' bepalend voor de maximaal toelaatbare milieucategorie in dit plan. In onderhavig plan is voor de zuidwestzijde de maximale milieucategorie 2 toegestaan. Dit ligt maximaal 10 meter van de short-stay accommodatie. Het opnemen van de specifieke functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' levert evenmin knelpunten op omdat hiervoor ook een richtafstand van 10 meter geldt. Aan de noordzijde is maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk. Deze afstand is eveneens gebaseerd tot op de afstand tot de short stay accommodatie.
Tot slot is in de regels opgenomen dat, indien gebruik gemaakt wordt van de short-stay functie op de gronden behorende bij deze specifieke bedrijfsbestemming dan wel binnen een straal van 10 meter, geen bedrijfsbestemming aanwezig mogen zijn met een milieucategorie hoger dan 1.
4.2.5 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.  
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
Om te bepalen of er risicovolle bedrijven in de omgeving aanwezig zijn is de risicokaart van de Provincie Zuid-Holland geraadpleegd. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied nabij pijl)
 
Op de risicokaart is van de provincie Zuid-Holland is te zien dat direct ten zuiden van het plangebied een kwetsbaar object is gelegen. Het gaat hier om de Sporthal “Racket Sport Centrum Midden Boskoop”. In de rapportage behorende bij de risicokaart is omschreven dat het gaat om een beperkt kwetsbaar object met een capaciteit van 590 mensen.
Ten noordwesten van het plan is een risicovol bedrijf gesignaleerd. Het gaat hier om transportbedrijf “Speksnijders Transport BV”. Dit bedrijf is echter geen Bevi-inrichting. Het heeft ook geen plaatsgebonden risicocontour.
 
In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen of die anderzijds een risico vormen voor (beperkt) kwetsbare bestemmingen in de omgeving. Het plan levert vanuit het aspect Besluit Externe Veiligheid dan ook geen benadeling van de omgeving op.
 
Weg
De Hoogeveenseweg (N455) direct ten noorden van het plangebied is aangewezen als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze weg vormt de verbinding tussen de N209 en de N207. De rapportage dat geleverd wordt via de risicokaart geeft het aantal gevaarlijke transporten weer. Tevens is in de rapportage aangegeven dat er geen risicocontour geldt vanaf de weg. Er zijn dan ook geen gevolgen vanuit het oogpunt van de transportroutes voor het plan.
 
Water
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Spoor
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Buisleidingen
Op basis van de risicokaart van Zuid-Holland kan tevens geconcludeerd worden dat er geen in het kader van Externe Veiligheid relevante buisleidingen in of nabij het plangebied liggen.
 
Brandweer
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de brandweer gereageerd op het plan. De brandweer heeft de volgende toevoegingen op het plan geleverd:
  • Het gebied dient te worden voorzien van afdoende bluswater (als primaire bluswatervoorziening) van minimaal 60 m³/u, welke maximaal 40 meter vanaf elke hoofdingang ligt (brandkranen).
  • Open water (als secundaire bluswatervoorziening) dient nabij de toegang van het Connexxion-terrein bereikbaar te zijn voor de brandweer. De totale afstand tussen het open water en de opstelplaats is maximaal 8 meter.
Gezien de afstand van bovengenoemde risicobronnen en onderhavig plangebied is het aannemelijk dat de invloed van onderhavig plan op het groepsrisicobeperkt is en dat het beneden de oriëntatiewaarde blijft.
 
Bovenstaande opmerkingen zijn informatief opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Dit aspect wordt echter niet opgenomen in de regels omdat het niet ruimtelijk relevant is. Wettelijk mogen enkel ruimtelijk relevante zaken opgenomen worden in een bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is het toetsingskader voor bovenstaande punten. 
4.2.6 Geur
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moet worden bepaald of de geurbelasting van (intensieve) veehouderijen het leefklimaat niet negatief beïnvloed. In de wet zijn voor verschillende vormen van veehouderijen maximaal toelaatbare odeur units aangegeven waarbinnen geen geurgevoelige bestemmingen mogen liggen.
Onder geurgevoelige bestemmingen wordt, op basis van jurisprudentie, bestemmingen verstaan vergelijkbaar met wonen. Dit is nader gedefinieerd als bebouwing waar mensen ca 8 uur per dag 5 dagen per week verblijven. Hieronder valt dus ook bedrijfsbebouwing.
 
Planspecifiek
Nabij onderhavig plan is een manege gelegen. Deze manege heeft een geurcontour om zich van 50 meter. De hindercirkel van Geur is opgenomen in de verbeelding als Milieuzone - Geurzone. In de planregels is opgenomen dat het gebruik binnen deze zone beperkt is. De hinderzone ligt niet over de short-stay accommodatie.
 
Afbeelding Geurzone zuidelijk gelegen manege