Plan: | Reijerskoop 259 -263 |
---|---|
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0499.BPL11032HBD-OH01 |
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn. Omdat in onderhavig geval sprake is van een functieverandering is er een bodemonderzoek uitgevoerd.
Planspecifiek
Er is een bodemonderzoek verricht in het kader van de geplande herontwikkeling van de locatie. Uit dat onderzoek komt naar voren dat er in de grond sterk verhoogde gehalten aan lood aangetroffen zijn. Het behelst vermoedelijk een ernstig geval van bodemverontreiniging. De exacte omvang van de verontreiniging is nog niet bepaald. Hiervoor dient een saneringsplan / BUS-melding (BUS: besluit uniforme saneringen) gemaakt te worden. Echter, gelet op hetgeen nu al bekend is, is te verwachten dat e.e.a. op milieutechnisch verantwoorde wijze uitgevoerd kan worden als ook dat het project dit financieel kan dragen. In het kader van de uitvoerbaarheidstoets volgens de Wro is daarmee dit bestemmingsplan op het vlak van bodem uitvoerbaar.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Dit plan voegt één woning toe. Dat is minder dan 1.500 waarmee dat deel een NIBM-project is. De winkel trekt ook verkeer aan. De intensiteit van dat verkeer komt niet in de buurt van het equivalent van 1.499 woningen waardoor het gehele plan een NIBM-project is. Lucht is verder niet van invloed is op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De Reijerskoop maakt ter hoogte van het plangebied onderdeel uit van een 30km/u zone, waardoor verkeerslawaai geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening wordt nog geconcludeerd dat de verkeersdrukte dermate laag is dat er geen reden is aan te nemen dat de geluidbelasting van het wegverkeer toch boven de voorkeurswaarde is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
Planspecifiek
Direct naast het plangebied, aan de Reijerskoop 265, is een handelaar in en bewerker van natuursteen gevestigd. De afstand tussen de zuidwestelijke hoek van het natuursteenbedrijf tot aan de dichtstbij staande reeds bestaande woning aan de Reijerskoop 267 bedraagt 17 meter. De nieuw te bouwen woning in het plangebied ligt verder dan 17 meter van dit bedrijf af en legt daarmee geen beperkingen op aan het bedrijf (de bestaande woning Reijerskoop 267 is dan immers maatgevend). E.e.a. is afhankelijk van de huidige geluidsbelasting van het natuursteenbedrijf en de afscherming van het nieuwe magazijn en de winkel.
Aan de westzijde van het plangebied zit een bedrijf aan de Reijerskoop 243. Het betreft hier Verkoopmaatschappij van der Geur BV als ook een fysiotherapiepraktijk en een opslagruimte voor het Rode Kruis. Het oostelijke deel van dit terrein is in gebruik als tuingrond bij de naastgelegen woningen. Deze bedrijfsgronden en deze tuingronden leveren geen belemmering op voor het beoogde plan noch is het beoogde plan een onevenredige belemmering voor deze bestaande functies.
Verder is er ten zuiden van het plangebied een kwekerij gevestigd. Conform het Besluit Landbouw geldt hiervoor een afstand van 50 meter tot aan de bebouwde kom. Hiervan kan worden afgeweken wanneer de woning niet dichterbij het bedrijf komt dan al bestaande woningen (anders wordt hij vergunningplichtig). De afstand tot de woning aan de Lansing 1 is dan bepalend. In onderhavig geval ligt de woning aan de Lansing 1 iets dichterbij de grens van de kwekerij dan de nieuw te bouwen woning in het plangebied. Verder hangt een eventuele belemmering van de bedrijfsactiviteiten af van de specifieke activiteiten die hij onderneemt. De planrealisatie mag er niet toe leiden dat nabijgelegen bedrijven verplicht worden nadere maatregelen te nemen dan wel hun bedrijf niet meer conform hun bestemming te kunnen uitoefenen. Daarnaast mag het plan er niet toe leiden dat het bedrijf vergunningplichtig wordt. Concreet betekent dit dat de nieuw te realiseren woningen niet dichter bij mogen komen te liggen dan de bestaande woningen. In onderhavig geval is dit niet aan de orde.
Van belang in deze is voorts dat de woning in dit bestemmingsplan de bestemming Wonen krijgt. Bestemmingstechnisch wordt deze woning dus 'los' van het naastgelegen (nieuwe) bedrijf mogelijk gemaakt. Het idee is dat in de woning de bedrijfsvoerder gaat wonen. Maar bestemmingstechnisch mag de bedrijfsvoerder van het bedrijf ook ergens anders wonen. Hierbij spelen twee overwegingen een rol ter onderbouwing van deze handelswijze:
De uitvoerbaarheid op het gebied van milieuzonering is gezien het bovenstaande aangetoond.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) gepubliceerd. In de circulaire RNVGS is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Bepaalde maatschappelijke activiteiten, brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang en kinderdagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
![]() |
Sreenshot www.risicokaart.nl met planlocatie |
Er zijn voor wat betreft het transport van gevaarlijke stoffen over water of spoor en door buisleidingen geen belemmeringen voor de ruimtelijke plannen. Tevens is geen EV-relevante bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Wel liggen er ten zuiden van de locatie bij enkele kwekerijen propaantanken. Deze zijn echter op ruime afstand van de locatie gelegen en leveren geen belemmeringen op. Onderhavig bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.