Inhoudsopgave
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch aanverwant
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het Wijzigingsplan Provincialeweg 1a te Venhuizen met identificatienummer NL.IMRO.0498.WPprovincialeweg1-VG01 van de gemeente Drechterland;
1.2 moederplan
het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' met identificatienummer NL.IMRO.0498.BPDrechterlandZd-vg01, vastgesteld op 24 juni 2013;
1.3 Herziening
het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid' met identificatienummer NL.IMRO.0498.EHBPDrechterlandZd-VG01, vastgesteld op 26 oktober 2015;
1.4 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
De begrippen van het moederplan en de herziening hierop zijn van toepassing voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels van artikel 2 Wijze van meten van het moederplan en de herziening daarop zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch aanverwant
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch aanverwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijven waaronder de op- en afslag van agrarische producten, proeftuinen, educatieve doeleinden en productontwikkeling, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met de daarbij behorende voorzieningen;
-
bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in bijlage 1;
-
bestaande huisvesting van tijdelijke werknemers, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - seizoenshuisvesting",
met daaraan ondergeschikt:
-
nutsvoorzieningen;
-
wegen en paden;
-
sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de agrarisch aanverwante functie zijn toegevoegd.
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - seizoenshuisvesting" waar tevens de bestaande gebouwen ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers zijn toegestaan;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak;
-
gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen op niet minder dan 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
een gebouw of een overkapping mag uitsluitend worden gebouwd indien de maatvoering voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw |
Maximale oppervlakte in m² |
Goothoogte in m |
Dakhelling in o |
Bouwhoogte in m |
|
gezamenlijk |
maximaal |
min |
max |
maximaal |
bedrijfsgebouw of overkapping |
- |
5,00 |
- |
70 |
10,00 |
bedrijfswoning |
- |
3,50 |
30 |
70 |
10,00 |
bijgebouwen bij de bedrijfswoning |
150 |
3,50 |
- |
70 |
6,00 |
3.2.2 Erkers en serres
Voor het al dan niet buiten het bouwvlak bouwen van aan bedrijfswoningen aangebouwde bijgebouwen in de vorm van erkers en/of serres gelden de volgende regels:
-
de diepte van een erker en/of een serre mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanuit de gevel van de bijbehorende bedrijfswoning, met dien verstande dat de diepte van de voortuin c.q. de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,00 m en 2,00 m, na het realiseren van de erker en/of serre; ;
-
de breedte van de erker en/of serre mag niet meer bedragen dan 70% van de gevel van de bedrijfswoning waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;
-
de goothoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
-
de bouwhoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of de bedrijfsgebouw(en) niet meer mag bedragen dan 2,00 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10,00 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen buiten bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub c in die zin dat gebouwen als gevolg van een uitbreiding van de bestaande gebouwen deels buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
-
de grenzen van een bouwvlak met niet meer dan 3,00 m worden overschreden;
-
de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;
-
deze afwijking niet wordt toegepast op percelen waar na het beëindigen van de agrarische bedrijvigheid binnen de planperiode de bestemming van de gronden is omgezet naar 'Agrarisch - Agrarisch aanverwant'. In die gevallen moeten de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande bedrijfsgebouwen, niet zijnde glasopstanden, op het moment van wijziging;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.2 Vergroten goothoogte bedrijfswoningen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van de bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 6,50 m, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, met dien verstande dat:
-
tevens de in lid 3.5.5 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, dan wel in de vorm van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan en wat binnen het bouwvlak gebeurt;
-
het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
-
het gebruik van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers, met uitzondering van de bestaande huisvesting voor tijdelijke werknemers ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - seizoenshuisvesting";
-
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
-
het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Inwoning zorgbehoevenden/zorgverleners
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub b in die zin dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor de huisvesting van meer dan één huishouden, mits:
-
de bewoning uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van zorg;
-
de hulpbehoevendheid wordt aangetoond middels een doktersverklaring of een zorgindicatie. Deze indicatie of verklaring is niet nodig in geval van een familierelatie in de rechte lijn;
-
er sprake blijft van één hoofdentree, één huisnummer en één meterkast, zodat de beide woonruimtes op de begane grond intern met elkaar verbonden zijn;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
-
na beëindiging van de zorg moet de bedrijfswoning opnieuw ten behoeve van één huishouden in gebruik worden genomen.
3.5.2 Huisvesting tijdelijke werknemers binnen bestaande gebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub d in die zin dat tijdelijke werknemers op het agrarisch bedrijfsperceel worden gehuisvest in een permanent woongebouw, onder voorwaarden dat:
-
de huisvesting van tijdelijke werknemers uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak;
-
op hetzelfde perceel een door de eigenaar van het agrarisch aanverwante bedrijf of een door hem gedelegeerde bedrijfsleider/beheerder bewoonde bedrijfswoning aanwezig is, of een andere maatregel is genomen waardoor permanent toezicht is verzekerd;
-
de verblijfseenheden niet in open verbinding met de bedrijfsruimte staan;
-
de verblijfseenheden een eigen op/ingang buiten de bedrijfsruimte hebben;
-
de toegang van een gebouw tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;
-
de werknemers voor het bereiden van maaltijden beschikken over een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning over een gezamenlijke woonkamer/recreatieruimte. Dit geldt niet als in een afzonderlijke wooneenheid (appartement) maximaal 2 slaapkamers zijn ondergebracht en elke wooneenheid over een gezamenlijke keuken beschikt;
-
er maximaal 2 personen per slaapkamer worden gehuisvest tot een maximum van 15 slaapkamers (dus 30 personen) per bedrijf. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het bevoegd gezag besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest;
-
de huisvesting van werknemers van ondergeschikt belang blijft ten opzichte van de omvang van het agrarisch aanverwante bedrijf;
-
de verblijfseenheden voldoen aan het Bouwbesluit en beschikken over een omgevingsvergunning brandveilig gebruik;
-
de huisvesting van tijdelijke werknemers in hoofdzaak plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
-
de werkgever verantwoordelijk is voor het beheer van de verblijfseenheden en het gedrag van de gebruikers en daartoe een beheerder aan kan stellen;
-
er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;
-
er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen, die in de verblijfseenheden verblijven;
-
bij bedrijfsbeëindiging ook de huisvesting van werknemers moet worden beëindigd;
-
per bedrijf en/of bedrijfsperceel bij toepassing van de leden 3.5.2 en 3.5.3 in totaal niet meer dan 30 werknemers mogen worden gehuisvest.
3.5.3 Huisvesting tijdelijke werknemers in semi-permanente huisvesting
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub d in die zin dat tijdelijke werknemers worden gehuisvest in semi-permanente huisvesting (units, niet zijnde stacaravans) binnen het agrarisch bouwvlak, onder voorwaarden dat:
-
semi-permanente huisvesting van tijdelijke werknemers uitsluitend is toegestaan indien sprake is van een noodsituatie;
-
de huisvesting van tijdelijke werknemers uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak;
-
de units voor een periode van maximaal 5 jaar worden geplaatst en deze termijn niet wordt verlengd;
-
na afloop van de in sub d genoemde termijn de units van het bedrijfsperceel moeten worden verwijderd en verwijderd gehouden;
-
de units in directe nabijheid van de bedrijfswoning op het bedrijfsperceel worden geplaatst;
-
de units zodanig binnen het bouwvlak worden gesitueerd en in het landschap worden ingepast, dat verrommeling wordt tegen gegaan;
-
de units niet in de bedrijfsruimte worden geplaatst of in open verbinding met de bedrijfsruimte staan;
-
de onderlinge afstand van de units ten minste 5,00 m bedraagt;
-
de toegang van een gebouw tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;
-
de werknemers voor het bereiden van maaltijden beschikken over een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning over een gezamenlijke woonkamer/recreatieruimte;
-
er maximaal 20 werknemers worden gehuisvest en de oppervlakte van de units tezamen niet meer dan 200 m² bedraagt (exclusief recreatieruimten);
-
de huisvesting van werknemers van ondergeschikt belang blijft ten opzichte van de omvang van het agrarisch aanverwante bedrijf;
-
de units voldoen aan het Bouwbesluit en beschikken over een omgevingsvergunning brandveilig gebruik;
-
de huisvesting van tijdelijke werknemers in hoofdzaak plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
-
de werkgever verantwoordelijk is voor het beheer van de woonunits en het gedrag van de gebruikers en daartoe een beheerder aan kan stellen;
-
er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;
-
er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen, die in de verblijfseenheden verblijven;
-
bij bedrijfsbeëindiging ook de huisvesting van werknemers moet worden beëindigd;
-
per bedrijf en/of bedrijfsperceel bij toepassing van de leden 3.5.2 en 3.5.3 in totaal niet meer dan 30 werknemers mogen worden gehuisvest.
3.5.4 Bed and breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
-
de bed and breakfast gerealiseerd wordt binnen de bestaande bedrijfswoning (hoofgebouw en bijgebouwen);
-
maximaal 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning (zonder bijgebouwen) ten behoeve van de bed and breakfast wordt gebruik, met een maximale oppervlakte van 110 m²;
-
het aantal kamers per bed and breakfast maximaal 7 is;
-
er minimaal 1 parkeerplaats per kamer is, tenzij in de directe omgeving aantoonbaar voldoende openbare parkeervoorzieningen aanwezig zijn;
-
de bed and breakfast wordt gerund door de eigenaar/eigenaren c.q. hoofdbewoner(s) van de betreffende woning;
-
op het perceel maximaal 1 reclameaanduiding in de vorm van een bord met opschrift voor de bed and breakfast wordt aangebracht aan de gevel. Borden met verlichting of bewegende borden zijn niet toegestaan;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goede woonsituatie, het straatbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.5 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 sub h in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
-
tevens de in lid 3.3.3 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
-
de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van niet meer dan 120 m gerekend vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning;
-
de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
-
de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
-
de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing zullen worden aangelegd en/of worden gebouwd;
-
er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van ten minste 3,5 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
-
de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10 meter;
-
het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
-
er sprake is van objectgerichte verlichting;
-
de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
-
de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
-
de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen niet minder bedraagt dan 30 meter;
-
op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
het verharden van agrarische perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 4,00 m;
-
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwvlak, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m².
3.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud en/of het normaal agrarisch gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de oppervlakte van het project meer dan 100 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
4.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
-
vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
-
regulier onderhoud en beheer van een terrein.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
4.4 Afwijken van de bouwregels
-
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
-
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
-
nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
-
andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
-
bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
-
het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
-
het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
-
het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
4.5.2 Uitzondering
De in lid 4.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van van inwerkingtreding van het plan;
-
in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
-
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4.4 bedoeld, is verleend;
-
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
-
de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
-
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
-
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
-
kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
-
de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de oppervlakte van het project meer dan 500 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
5.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 5.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
-
vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
-
regulier onderhoud en beheer van een terrein.
5.3 Nadere eisen
het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
5.4 Afwijken van de bouwregels
-
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
-
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
-
nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
-
andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
-
aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
-
bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
-
het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
-
het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
-
het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
5.5.2 Uitzondering
De in lid 5.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van van inwerkingtreding van het plan;
-
in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
-
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 5.4 bedoeld, is verleend;
-
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
-
de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
-
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;of:
-
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
-
kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
-
de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Overige zone - kwaliteitszone
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - kwaliteitszone" zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de landschappelijke waarden, wat onder meer inhoud dat het belangrijk is dat in het gebied tussen de linten, in de directe omgeving van de dijk, geen ontwikkelingen op grote schaal plaatsvinden.
7.1.2 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van deze aanduiding mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd indien voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het Beeldkwaliteitsplan Westfriese omringdijk dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
7.1.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze algemene aanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de uitbreiding van bestaande, of de aanleg van nieuwe boomgaarden, bossen, fruittuinen of daarmee vergelijkbaar opgaand groen.
Artikel 8 Overige regels
Voor het overige zijn de algemene regels van het moederplan en de herziening daarop, voor zover relevant voor het wijzigingsplan, van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Wijzigingsplan Provincialeweg 1a te Venhuizen' van de gemeente Drechterland.
