Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: De Buurt te 69 Venhuizen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0498.WPdebuurt69-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het Wijzigingsplan De Buurt 69 te Venhuizen met identificatienummer NL.IMRO.0498.WPdebuurt69-VG01 van de gemeente Drechterland;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' met identificatienummer
NL.IMRO.0498.BPDrechterlandZd-vg01, vastgesteld op 24 juni 2013;

1.3 Herziening

het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid' met identificatienummer
NL.IMRO.0498.EHBPDrechterlandZd-VG01, vastgesteld op 26 oktober 2015;

1.4 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
 
De begrippen van het moederplan en de herziening hierop zijn van toepassing voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

De regels van artikel 2 Wijze van meten van het moederplan en de herziening daarop zijn van overeenkomstige toepassing.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van houtteelt en bosbouw;
  2. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden; 
  2. nutsvoorzieningen;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen,
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
  2. silo's, mestplaten en mestbassins mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  5. waterbassins mogen uitsluitend achter de achtergevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden gerealiseerd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering, met uitzondering van de bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw" en "intensieve veehouderij";
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken dat leidt tot een toename van de ammoniakemissie van een agrarisch bedrijf ten opzichte van de ammoniakemissie die is opgenomen in bijlage 5 bij de regels van het moederplan;
  6. het opslaan van agrarische producten buiten het bouwvlak;
  7. het gebruik van de gronden voor de permanente teelt van bloembollen, met uitzondering van de bestaande permanente bloembollenteelt;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning";
  9. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  10. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van kuubkisten buiten het bouwvlak en met een hoogte van meer dan 5,00 m;
  11. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het verharden van agrarische perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 4,00 m;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwvlak, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  3. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. het ophogen, afgraven en/of egaliseren van gronden;
  5. het graven en/of dempen, verdiepen en/of verbreden met een minimale breedte van 1,00 m van sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
3.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.4.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of het normaal agrarisch gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.

Artikel 4 Tuin-1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  2. aangebouwde bijgebouwen uitsluitend in de vorm van erkers of serres;
  3. delen van gebouwen in de vorm van luifels of balkons,
met daaraan ondergeschikt:
  1. woonstraten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Erkers en serres
Voor het bouwen van aangebouwde bijgebouwen in de vorm van erkers en/of serres gelden de volgende regels:
  1. de diepte van een erker en/of een serre mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis, met dien verstande dat de diepte van de voortuin dan wel de zijtuin in ieder geval niet minder mag bedragen dan respectievelijk 3,00 m en 2,00 m, na het realiseren van de erker en/ofserre;
  2. de breedte van de erker en/of serre mag niet meer bedragen dan 70% van de gevel van het woonhuis bedragen waaraan de erker of serre wordt aangebouwd;
  3. de goothoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een erker of een serre mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
4.2.2 Luifels en balkons
Voor het bouwen van luifels en balkons geldt de volgende regel:
  • de diepte van een luifel en/of een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m gemeten vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m;
  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van niet meer dan 5,00 m² binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1' waarbij een reclamebord van 0,50 m bij 1,00 m is toegestaan;
  2. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

Artikel 5 Tuin-2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  2. bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. woonstraten en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardrijdbakken, zwembaden en tennisbanen.

5.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de tuinfunctie zijn toegevoegd.
5.2.1 Bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte per bouwperceel;
  2. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m;
  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
  • tevens de in lid 5.5.1. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.4. in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
  1. tevens de in lid 5.3.1. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  2. de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van niet meer dan 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van de bijbehorende woning;
  3. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van de woning;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woning niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
  5. de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
  6. de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
  7. er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van niet minder dan 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
  8. de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;
  9. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
  10. er sprake is van objectgerichte verlichting;
  11. de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
  12. de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
  13. de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen niet minder bedraagt dan 30,00 meter;
  14. op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. vaarten, sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden en de recreatievaart;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik,
met de daarbij behorende:
  1. kaden, dijken en oeverstroken;
  2. bruggen, dammen en duikers;
  3. paden;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m;
  2. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en andere overspanningen of overkluizingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet minder bedragen dan 1,20 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.2. in die zin dat tevens bruggen, dammen en/of duikers worden gebouwd ten behoeve van een landbouwkundig gebruik, mits:
  1. de bruggen, dammen of duikers noodzakelijk zijn voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen, woonarken of casco's (caissons), die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd;
  2. het gebruik van de gronden voor het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de motorsport en/of de modelvliegtuigsport.

Artikel 7 Wonen-Lint 1

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Lint 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1 van de regels van het moederplan;
  2. bijgebouwen,
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water,
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.
7.2.1 Woonhuizen, bijgebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. per bouwvlak mag niet meer dan 1 hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. een hoofdgebouw mag met niet minder dan 1 gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  5. de bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  7. de diepte van een luifel en/of een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanuit de gevel van het bijbehorende woonhuis bedragen;
  8. een gebouw of een overkapping mag uitsluitend worden gebouwd indien de maatvoering voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
 
goothoogte in m
Dakhelling in o
Bouwhoogte in m
 
maximaal
min
max
maximaal
hoofdgebouwen
3,50
30
70
10,00
bijgebouwen
3,50
-
70
7,00
overkappingen
-
-
-
3,50
 
7.2.2 Bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m²;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;
  3. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  5. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  6. indien het perceel grenst aan water mag de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de bovenkant van het talud niet minder bedragen dan 1,00 m;
  7. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot openbare verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij woonhuizen, mag niet minder bedragen dan 1,00 m;
  8. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de zijgevels van het bijbehorende woonhuis mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  9. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de achtergevel van het bijbehorende woonhuis mag niet meer bedragen dan 50,00 m.
7.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 2,00 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Saneringsregeling oppervlakte bijgebouwen en overkappingen 1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.2. sub a, met behoud van het bepaalde in lid 7.2.2. sub b, in die zin dat, indien reeds 350 m² of meer aan gebouwen en overkappingen, niet zijnde glasopstanden, aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van gebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan gebouwen en overkappingen boven de 350 m², mits:
  1. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3.2 Saneringsregeling oppervlakte bijgebouwen en overkappingen 2
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.2. sub a, met behoud van het bepaalde in lid 7.2.2. sub b, in die zin dat, indien reeds meer dan 500 m² aan gebouwen en overkappingen, niet zijnde glasopstanden, aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van gebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan gebouwen en overkappingen boven de 500 m², mits:
  1. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 
7.3.3 Afwijken bouwhoogte bijgebouwen buiten het bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.2. sub d in die zin dat de bouwhoogte van bijgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 6,00 m, mits:
  1. het bijgebouw vrijstaand is en op ten minste 1,00 m van het bouwvlak staat;
  2. geen afbreuk kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.3.4 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.3. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
  • tevens de in lid 7.5.4. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid 7.1. sub a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een hoofdgebouw voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  7. productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 bij 1,00 m is toegestaan;
  8. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

7.5.1 Huisvesting tijdelijke werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4. onder d in die zin dat in een woonhuis ruimte wordt geboden voor de huisvesting van tijdelijke werknemers anders dan in gezinsverband, onder voorwaarden dat:
  1. er maximaal 2 tijdelijke werknemers per slaapkamer worden gehuisvest tot in totaal 8 werknemers, die in het woonhuis een eigen slaapkamer hebben, voor het bereiden van maaltijden gebruik maken van een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning gebruik maken van een gezamenlijke woonkamer. De slaapkamer moet bereikbaar zijn via een vaste trap. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het bevoegd gezag besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest;
  2. de eigenaar/huurder/uitzendbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op de tijdelijke werknemers en het onderhoud van de tuin;
  3. er sprake blijft van een goede gebruiksdifferentiatie in de linten (geen ongewenste concentratie van deze vorm van wonen);
  4. er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;
  5. de toegang van een woonhuis tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;
  6. er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen die in de woning verblijven. 
7.5.2 Bed and breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4. sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
  1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande woonhuis. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
  2. het parkeren uit het zicht - bij voorkeur achter de bebouwing - en op eigen terrein plaatsvindt;
  3. er één parkeerplaats per kamer is;
  4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5.3 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4. sub g in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
  1. tevens de in lid 7.3.5. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  2. de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van ten hoogste 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van het woonhuis;
  3. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van het woonhuis;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woonhuis niet meer bedraagt dan 2.400 m² bedraagt;
  5. de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
  6. de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
  7. er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van ten minste 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
  8. de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;
  9. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
  10. er sprake is van objectgerichte verlichting;
  11. de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
  12. de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
  13. de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen ten minste 30,00 meter bedraagt;
  14. op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

7.6.1 Wijziging omvang bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat bij vervanging van het bestaande woonhuis de omvang van het bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast ten behoeve van woonhuizen op percelen met een perceelbreedte van minder dan 13,00 m;
  2. de maatvoering van het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe woonhuis voldoet aan hetgeen is gesteld in de tabel "Maatvoering percelen", zoals opgenomen in paragraaf 6.2. van de toelichting van het moederplan;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6.2 Wijziging naar Wonen - Lint 2
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Lint 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Lint 2', mits:
na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 39 van het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn en:
  1. er sprake is van een bouwactiviteit waarbij de goothoogte van het woonhuis wordt vergroot;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Wonen-Stolp

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Stolp' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen in de bouwvorm van een stolp, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1 van de regels van het moederplan;
  2. bijgebouwen;
  3. het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen,
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. wegen en paden;
  3. water,
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.
8.2.1 Woonhuizen, bijgebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen in de bouwvorm van een stolp worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 1;
  3. een hoofdgebouw mag met niet minder dan 1 gevel in een naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  4. bij verbouw of bij nieuwbouw mag de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de goothoogte en bouwhoogte, dakvorm, oppervlakte alsmede de verhouding tussen lengte- en breedtematen en gevelindeling niet gewijzigd worden;
  5. de bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw ;
  7. een gebouw of een overkapping mag uitsluitend worden gebouwd indien de maatvoering voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
 
goothoogte in m
Dakhelling in o
Bouwhoogte in m
 
 
maximaal
min
max
maximaal
hoofdgebouwen
bestaand
bestaand
bestaand
bestaand
bijgebouwen
3,50
-
70
7,00
overkappingen
-
-
-
3,50
 
8.2.2 Bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 150 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte, met een maximum van 350 m²;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de gronden behorende bij het hoofdgebouw gelegen buiten het bouwvlak;
  3. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  5. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  6. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de zijgevels van het bijbehorende woonhuis mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  7. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de achtergevel van het bijbehorende woonhuis mag niet meer bedragen dan 50,00 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Afwijken maatvoeringen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1. sub c in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van de stolp.
8.3.2 Saneringsregeling oppervlakte bijgebouwen en overkappingen 1
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.2. sub a, met behoud van het bepaalde in lid 8.2.2. sub b, in die zin dat, indien reeds 350 m² of meer aan gebouwen en overkappingen, niet zijnde glasopstanden, aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van gebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan gebouwen en overkappingen boven de 350 m², mits:
  1. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.3.3 Saneringsregeling oppervlakte bijgebouwen en overkappingen 2
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.2. sub a, met behoud van het bepaalde in lid 8.2.2. sub b, in die zin dat, indien reeds meer dan 500 m² aan gebouwen en overkappingen, niet zijnde glasopstanden, aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van gebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan gebouwen en overkappingen boven de 500 m², mits:
  1. de toepassing van deze afwijking tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.3.4 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.3. sub a in die zin dat paardrijdbakken, tennisbanen en/of zwembaden worden toegestaan, mits:
  • tevens de in lid 8.5.4. bedoelde omgevingsvergunning is verleend.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid 8.1. sub a genoemde bedrijvigheid;
  2. het gebruik van gebouwen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een hoofdgebouw voor bewoning;
  4. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel dan wel kleinschalige verkoop van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 6,00 m², waarbij een reclamebord van 0,50 bij 1,00 m is toegestaan;
  7. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1 Huisvesting tijdelijke werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4. onder d in die zin dat in een woonhuis ruimte wordt geboden voor de huisvesting van tijdelijke werknemers anders dan in gezinsverband, onder voorwaarden dat:
  1. er maximaal 2 tijdelijke werknemers per slaapkamer worden gehuisvest tot in totaal 8 werknemers, die gezamenlijk één huishouden vormen. Onder huishouding wordt verstaan, dat zij in het woonhuis een eigen slaapgelegenheid hebben, voor het bereiden van maaltijden gebruik maken van een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning gebruik maken van een gezamenlijke woonkamer. De slaapkamer moet bereikbaar zijn via een vaste trap. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het bevoegd gezag besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest;
  2. de eigenaar/huurder/uitzendbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op de gehuisveste tijdelijke werknemers en het onderhoud van de tuin;
  3. er sprake blijft van een goede gebruiksdifferentiatie in de linten (geen ongewenste concentratie van deze vorm van wonen);
  4. er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;
  5. er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen die in de woning verblijven.
8.5.2 Twee woningen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4. sub d in die zin dat een woonhuis, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
  3. de wijzigingsbevoegdheid passend is in de geldende Woonvisie;
  4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.5.3 Bed and breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4. sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
  1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande woonhuis en/of in de bij de stolp behorende (vrijkomende) agrarische bebouwing als nevenactiviteit voor het behoud van de Westfriese stolpboerderij. Toekomstige uitbreiding wordt niet toegestaan. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
  2. er maximaal zes recreatie-eenheden worden gerealiseerd;
  3. het parkeren uit het zicht - bij voorkeur achter de bebouwing - en op eigen terrein plaatsvindt;
  4. er één parkeerplaats per kamer is;
  5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.5.4 Paardrijdbakken, tennisbanen en zwembaden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4. sub g in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, een tennisbaan en/of een zwembad, mits:
  1. tevens de in lid 8.3.5. bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  2. de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van ten hoogste 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van het woonhuis;
  3. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van het woonhuis;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woonhuis niet meer bedraagt dan 2.400 m² bedraagt;
  5. de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5,00 m;
  6. de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
  7. er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van ten minste 3,50 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
  8. de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 meter;
  9. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan 6;
  10. er sprake is van objectgerichte verlichting;
  11. de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
  12. de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
  13. de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen ten minste 30,00 meter bedraagt;
  14. op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.

8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

8.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  • het (gedeeltelijk) slopen van stolpen.
8.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 8.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
8.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:
  1. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  2. het delen van een stolp betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm van de stolp plaatsvindt.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

8.7.1 Wijzigen situering bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwvlak wordt verschoven, mits:
  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  3. de huidige situering vanuit de milieu- of woonsituatie belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering in de milieu- of woonsituatie kan worden bewerkstelligd, dan wel er vanwege verbouw een aanpassing van de grenzen van het bouwvlak noodzakelijk is;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.7.2 Wijzigen met compensatie
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse een bestemmingsvlak 'Wonen - Lint 1' wordt aangebracht ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 van het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter de stolp wordt gebouwd;
  3. de maatvoering van het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe woonhuis voldoet aan hetgeen is gesteld in de tabel "Maatvoering percelen", zoals opgenomen in paragraaf 6.2. van de toelichting van het moederplan;
  4. de situering van het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe woonhuis ten hoogste 5,00 m achter de voorgevelgrens van de dichtst bij de weg gebouwde gebouwen op de belendende percelen wordt gebouwd;
  5. er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is;
  6. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  7. op het betreffende bouwperceel alle voormalige bedrijfsgebouwen, waaronder schuurkassen, met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000 m², die ten minste tien jaar oud zijn en niet bestaan uit glasopstanden, cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt. Aanwezige glasopstanden moeten mede worden gesloopt;
  8. er middels een beeldkwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke, landschappelijke en milieukwaliteit;
  9. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.7.3 Wijzigen bestemming vanwege afwijkende bouwvorm
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de stolp en een andere bouwvorm wordt teruggebouwd, waarbij de gronden worden voorzien van de bestemming 'Wonen - Lint 1', mits:
  1. de stolp teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden;
  2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 38 van het meoderplan van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.7.4 Wijzigen naar agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Stolp' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', waarbij een bouwvlak ter plaatse wordt aangebracht, mits:
  1. er geen veehouderij wordt gevestigd;
  2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn, met inachtneming van het gestelde in sub a;
  3. er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen drie jaar tot een volwaardige omvang zal uitgroeien, waarbij de volwaardigheid zal worden beoordeeld voor de Agrarische Beoordelingscommissie;
  4. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
  5. de omvang van het bouwvlak maximaal 2 hectare zal bedragen;
  6. de bedrijfswoning pas mag worden gebouwd indien gelijktijdig bij het bedrijf ter plaatse bedrijfsgebouwen zijn gebouwd met een inhoud van ten minste 1.000 m³ en is aangetoond dat het bedrijf binnen drie jaar tot een volwaardige omvang zal uitgroeien, waarbij de volwaardigheid zal worden beoordeeld door de Agrarische Beoordelingscommissie;
  7. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  8. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  9. de situering van het bouwvlak vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met de landschappelijke waarden;
  10. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
  11. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  12. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Artikel 9 Waarde Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de oppervlakte van het project meer dan 100 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
9.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
9.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
  2. regulier onderhoud en beheer van een terrein.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

9.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
9.5.2 Uitzondering
De in lid 9.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van van inwerkingtreding van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 8.4 bedoeld, is verleend;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze te wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 3', als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 10 Waarde Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de bestemming of ten behoeve van andere bestemmingen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de oppervlakte van het project meer dan 500 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
10.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
10.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in lid 10.2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
  1. vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Dit dient wel van tevoren worden voorgelegd ter toetsing aan het bevoegd gezag;
  2. regulier onderhoud en beheer van een terrein.

10.3 Nadere eisen

het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  7. diepploegen;
  8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
10.5.2 Uitzondering
De in lid 10.5.1 genoemde vergunning is niet nodig voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van van inwerkingtreding van het plan;
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren);
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 9.4 bedoeld, is verleend;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
10.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
  1. de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;of:
    2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
    3. kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze te wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2', als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Overige regels

Voor het overige zijn de algemene regels van het moederplan en de herziening daarop, voor zover relevant voor het wijzigingsplan, van overeenkomstige toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Wijzigingsplan De Buurt 69 te Venhuizen' van de gemeente Drechterland.