Plan: | Westerkerkweg 105 te Venhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPWesterkerkweg105-VG01 |
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning op een perceel aan de Westerkerkweg 105 in Venhuizen. Eerder was er een agrarisch bedrijf gevestigd op dit perceel. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn inmiddels beëindigd, waardoor er alleen nog sprake is van reguliere bewoning. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de gronden uitsluitend voor een woonfunctie te gebruiken zonder agrarische bedrijfsactiviteiten. Om een functiewijziging van het perceel naar wonen mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheid geeft het college van B&W de mogelijkheid om de bestemmingen van het plangebied te wijzigen. Met voorliggend wijzigingsplan wordt voorzien in een juridisch-planologisch kader voor het gewenste initiatief.
Het plangebied bevindt zich aan de Westerkerkweg 105 in Venhuizen. Het plangebied heeft betrekking op een voormalig agrarisch perceel dat zich aan de westzijde van Venhuizen bevindt. De locatie heeft betrekking op de kadastrale percelen 2800 en 2801.
Figuur 1: ligging en begrenzing plangebied
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk twee een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie op de percelen. In hoofdstuk drie wordt het planvoornemen aan de diverse beleidskaders getoetst. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, en van de wijzigingsvoorwaarden is in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een voormalig agrarisch perceel. Op het voorerf is de voormalige bedrijfswoning aanwezig met op het achtererf een voormalige kas. Deze kas wordt niet meer voor agrarische bedrijfsdoeleinden gebruikt maar als schuur behorende bij de woning. De kas is omringd met beplanting. Het overige terrein is aan de zijkanten begrensd met erfbeplanting.
Figuur 2: bestaande situatie plangebied (bron: google streetview)
Figuur 3: zijaanzicht bestaande woning (bron: google streetview)
In de toekomstige situatie blijft de situatie vanuit ruimtelijk oogpunt hetzelfde. De huidige bestemming 'Agrarisch' wordt echter gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Lint 1' en 'Tuin - 1'. Er is geen sprake van sloop en/of bouwwerkzaamheden. Het bestaande agrarische bouwvlak is in de toekomstige situatie niet meer aanwezig.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan.
Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.
Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De algemene denklijn van de NOVI is in de planvorming betrokken.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan het nationaal belang met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op het bouwplan worden toegepast. Het planvoornemen voorziet in een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Hierbij worden er geen nieuwe woningen toegevoegd. De ondergrens van 12 woningen wordt niet overschreden. Daarnaast wordt er geen extra beslag op de ruimte gedaan. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die de provincie maakt.
In de Omgevingsvisie NH 2050 zijn verschillende ambities en doelstellingen gedefinieerd. Met name de ambitie 'Wonen en werken' is van toepassing op het planvoornemen. In de hiernavolgende passages wordt nader ingegaan op deze ambitie.
Wonen en werken
De provincie koerst op een bebouwingsopgave die zoveel mogelijk in de bestaande kernen plaatsvindt. De bebouwde omgevings wordt steeds intensiever gebruikt. Zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw wil de provincie inzetten op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw tevens op circulair bouwen. Het voorgaande moet gepaard gaan met een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie onderkent daarbij dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap. Voorliggend wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op een functiewijziging van een agrarisch perceel naar een woonperceel. Hierbij is geen sprake van verdichting. Er wordt namelijk geen extra bebouwing toegevoegd. Het plan zorgt daarom niet voor toenemende druk op het landschap.
Conclusie
Het beleid uit de Omgevingsvisie staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
Op 28 juli 2022 is de Omgevingsverordening NH2022 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2022 is de opvolger van de omgevingsverordening NH2020. In de verordening zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied zoals dit door de provincie is aangewezen. Artikel 6.10 lid 4 is van toepassing op het planvoornemen. Op basis van dit artikel kan een ruimtelijk plan voorzien in functiewijziging van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In de navolgende passages is per lid onderbouwd op welke wijze het planvoornemen aan de voorwaarden uit de verordening voldoet.
lid a
Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijvigheid, bedrijfswoningen met bijgebouwen en cultuurgrond. Met een bouwvlak is aangegeven waar bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Het voornemen voldoet aan lid a.
lid b
De te realiseren woonfunctie zorgt niet voor belemmeringen in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven. In paragraaf 4.2.1 is hier nader op ingegaan. Het planvoornemen voldoet aan lid b.
lid c
In het plangebied is wat agrarische bedrijfsbebouwing betreft alleen nog een voormalige kas aanwezig. Deze kas wordt niet meer voor agrarische bedrijfsdoeleinden gebruikt maar als schuur behorende bij de woning. Alle overige bedrijfsgebouwen zijn niet meer aanwezig en het langerekte bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan Drechterland Zuid komt te vervallen in dit wijzigingsplan. De voorzijde van het perceel heeft de bestemming 'Tuin' gekregen en de woning met het achteraf de bestemming 'Wonen - Lint 1' waarbij de woning binnen een bouwvlak is gesitueerd. De overige gronden hebben de bestemming Agrarisch zonder bouwmogelijkheden. De regels behorende bij deze bestemmingen zijn gelijk aan de regels van de bestemmingsplannen 'Drechterland Zuid' en 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In het geval van de bestemming 'Agrarisch' zijn de regels betreffende het agrarisch bedrijf en de gebouwen die alleen binnen een bouwvlak zijn toegestaan niet overgenomen aangezien daar geen sprake meer van is. De bestaande kas past niet binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1', maar mag in lijn met de wijzigingsvoorwaarden en het overgangsrecht blijven staan en worden gebruikt. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan lid c.
lid d
Het planvoornemen ziet op een functieverandering waarbij de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning. Er is geen sprake van een tweede burgerwoning. Lid d is niet van toepassing op het planvoornemen.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.10 uit de Omgevingsverordening NH2020. De uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan wordt daarmee niet belemmerd door het beleid uit de omgevingsverordening.
Onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt door middel van het uitoefenen van een wijzigingsbevoegdheid in het moederplan 'Eerste herziening Bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In dit plan is de mate waarin de ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid reeds afgewogen. Hiermee kan worden aangenomen dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Voor een inhoudelijke bespreking van het geldende gemeentelijke beleid wordt verwezen naar het moederplan.
Het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' is op het plangebied van toepassing. Onderstaand fragment geeft een uitsnede uit de bestemmingsplankaart weer.
Figuur 4: uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)
Op figuur 4 is te zien dat het plangebied bestemd is als 'Agrarisch'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijvigheid, bedrijfswoningen met bijgebouwen en cultuurgrond. Met een bouwvlak is aangegeven waar bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd (zie ook figuur 4).
Op grond van artikel 3.8.9 uit het moederplan kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak, wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin - 1', 'Wonen - Lint 1', 'Wonen - Lint 2' en/of 'Wonen - Stolp' ten behoeve van een functieverandering.
In deze situatie is er sprake van een agrarische bestemming met een bouwvlak. De wijzigingsbevoegdheid kan daarom in beginsel worden toegepast op het planvoornemen. Een wijzigingsbevoegdheid kent echter altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid niet worden toegepast. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met deze voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
lid a
Na de bestemmingsplanwijziging zijn de regels van Artikel 30 Tuin 1 en Artikel 38 Wonen - Lint 1 van toepassing. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 en de regels van dit bestemmingsplan. Aan lid a wordt voldaan.
lid b.
In paragraaf 4.2.1 is ingegaan op bedrijfshinder in relatie tot het planvoornemen. Uit deze paragraaf blijkt dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Het planvoornemen voldoet derhalve aan lid b.
lid c
In het plangebied is wat agrarische bedrijfsbebouwing betreft alleen nog een kas aanwezig. Deze kas blijft behouden, mede aangezien de omvang van deze kas beperkt is niet kan worden aangemerkt als landschap ontsierend. Bovendien is de kas omringd met verschillende vormen van beplanting. Er is geen sprake van landschapsontsierende bebouwing die gesaneerd moet worden. Lid c is derhalve geborgd.
lid d
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in een functiewijziging van 'Agrarisch' naar de bestemmingen 'Wonen - Lint 1' en 'Tuin - 1'. Hierbij wordt de woonfunctie in de voormalige bedrijfswoning ondergebracht. Het planvoornemen sluit aan op lid d.
lid e
In het bestemmingsplan is een boederijpand als volgt gedefinieerd: 'het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;'. In deze situatie is er geen sprake van een gebouw waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht. In dit geval gaat om een gewone bedrijfswoning zonder stal. Er is geen sprake van een voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm. Lid e is daarom bij dit wijzigingsplan niet aan de orde.
lid f
Voor onderbouwing van het bepaalde in lid f wordt verwezen naar paragraaf 4.2 waar uitgebreid is ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen onevenredige afbreuk aan de milieusituatie, woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden tot gevolg heeft.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening vereist wel dat bij een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van Venhuizen. In de directe omgeving van het plangebied zijn veelal agrarische gronden, agrarische bedrijven en woningen aanwezig. Deze functies bevinden zich hier in veel situaties op relatief grote afstand van elkaar. Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van het landelijk gebied zoals dit door de provincie is aangewezen. De eenduidige aanwezigheid van functies op relatief grote afstand van elkaar in het buitengebied van Drechterland maakt dat het plangebied kan worden aangemerkt als het omgevingstype 'rustig buitengebied'.
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een milieubelastende functie en zal daarom niet leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat of hinder voor bedrijven uit de omgeving.
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In dit geval is er sprake van een milieugevoelig object. In de nabije omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Het betreft hier agrarische bouwpercelen waar volwaardige agrarische bedrijven mogen worden gevestigd. Voor de meest nabije bedrijven (Westerkerkweg 76, 78, 103, 109 en Hemmerbuurt 2-A) verandert er qua bedrijfshinder feitelijk niks. In de bestaande situatie is er al een (bedrijfs)woning van het voormalige agrarische bedrijf in het plangebied aanwezig. Een bedrijfswoning van derden is ook voor externe bedrijvigheid gevoelig. De agrarische bedrijven in de omgeving moesten daardoor wat bedrijfshinder betreft, al rekening houden met de woning in het plangebied. De hinder mocht nooit dusdanig hoog zijn dat er geen sprake meer zou zijn van een goede ruimtelijke ordening. De bestaande- en toekomstige situatie zijn wat betreft bedrijfshinder voor de eerder genoemde bedrijven hetzelfde.
Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen andere bedrijven aanwezig die van negatieve invloed kunnen zijn op het planvoornemen. Op ruime afstand van het plangebied (> 350 m) zijn een aantal bedrijven aanwezig die qua aard en schaal passen binnen een rustig woonmilieu. Gelet op de ruime afstand tussen de woning tot aan deze bedrijven en de korte afstand tussen nabijgelegen woningen en deze bedrijven, zullen deze bedrijven geen negatief invloed hebben op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Spuitzones
In kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht op het woon- en leefklimaat kunnen hebben.
Voor het spuitzoneringsvraagstuk moet op basis van jurisprudentie een 50 meter zonering worden aangehouden. Dat houdt in dat een nieuwe gevoelige functie 50 meter uit de rand van de agrarische gronden moeten blijven of er moet worden vastgelegd dat op de eerste 50 meter van de agrarische gronden geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast.
Het plangebied grenst aan de west en zuidkant aan de agrarische bestemming waarop alle vormen van agrarisch gebruik (veeteelt en gewassen/bloemteelt etc) is toegestaan. Dus in beginsel ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De gronden ten zuiden van het plangebied zijn feitelijk in gebruik als bos maar hebben een agrarische bestemming.
Uit metingen op de verbeelding bij bestemmingsplan Drechterland Zuid blijkt dat zich binnen 50 meter van het plangebied agrarische percelen bevinden waar het bestemmingsplan teelten toelaat waarbij gebruik mag worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Het wijzigingsplan bevat geen nieuwe woningontwikkeling en ziet niet op het toevoegen van een nieuwe gevoelige functie. Het gaat om een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning die momenteel al permanent wordt bewoond die straks gebruikt gaat worden als particuliere woning. Vanwege de huidige toegestane woonfunctie heeft de gebruiker van de agrarische gronden in de huidige situatie al te maken met beperkingen. De gebruiker van de agrarische gronden moet op grond van de milieuregels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling nu al driftreducerende spuittechnieken en/of maatregelen toepassen zodat de aanwezige (planologische) toegestane woonfuncties hier geen hinder van ondervinden. Voorliggend wijzigingsplan brengt geen extra verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van functiewijziging met zich mee. Hiermee verandert de situatie niet ten opzichte van de agrarische gronden van derden die westelijk en noordelijk van de woning zijn gelegen. Er is derhalve geen reden voor een nader onderzoek of nadere onderbouwing.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming.
SOORTENBESCHERMING
Het planvoornemen heeft betrekking op een functiewijziging waarbij een voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. Er zullen geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De bestaande bebouwing blijft behouden. Met oog hierop is veldonderzoek in het kader van het in beeld brengen van de natuurwaarden niet noodzakelijk geacht.
GEBIEDSBESCHERMING
Ten aanzien van gebiedsbescherming is gekeken naar de afstanden tot beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000 gebieden) en de Verordening Romte Fryslân (Natuur Netwerk Nederland - NNN).
Natura 2000
Het plangebied ligt op ruim 22 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde, in kader van de Wnb beschermde, Natura 2000-gebied 'Eilandpolder'. Dit Natura 2000-gebied ligt ten zuidwesten van het plangebied.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan het Natura 2000-gebied. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing van dorpskernen, wegen en agrarisch gebied. Gezien de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied, inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Hetzelfde geldt voor de stikstofdepositie die met de uitvoering van dit wijzigingsplan samenhangt. In de bestaande situatie is al een voormalige bedrijfswoning in het plangebied aanwezig. Met het planvoornemen wordt een reguliere woontitel toegekend aan deze bedrijfswoning. Er vinden geen sloop en/of bouwwerkzaamheden plaats. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied blijft hetzelfde. Bovendien leidt de onderhavige functiewijziging tot minder (zware) verkeersbewegingen, aangezien de vestiging van agrarische bedrijvigheid niet meer mogelijk is. Derhalve kan vanuit planologisch oogpunt gesteld worden dat het planvoornemen een afname aan stikstofdepositie als gevolg zal hebben. Op grond van het voorgaande mag in redelijkheid worden aangenomen dat er als gevolg van de onderhavige functiewijziging geen sprake is van een stikstofdepositie boven de 0,00 mol/N/ha/ja. Een AERIUS-berekening is voor dit wijzigingsplan niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In het plangebied bevinden zich geen NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 1,9 kilometer afstand van het plangebied. Het planvoornemen maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of natuurverbindingen. Evenmin wordt de samenhang tussen dergelijke gebieden aangetast.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect ecologie betreft uitvoerbaar worden geacht.
In de planvorming moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van een wijzigingsplan moeten de overwegingen hierover zijn opgenomen. Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan moet hiervoor een nadere afweging worden gemaakt.
Als sprake is van een functiewijziging kan een bodemonderzoek worden geëist. De onderzoeksplicht is alleen redelijk als het de locatie een gevoeligere functie krijgt.
Toetsing
Het planvoornemen heeft betrekking op een functiewijziging van een voormalige bedrijfswoning naar een gewone woning. Omdat de bestaande woning een formele woonbestemming krijgt moet getoetst worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor een woonbestemming.
Van de locatie zelf is geen bodemonderzoek beschikbaar. Er heeft een beoordeling plaatsgevonden op basis van de bodemkwaliteitskaart, in de omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken en eventuele historisch verdachte activiteiten op of in de omgeving van de locatie.
Aan de directe omgeving zijn enkele verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Daarbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Regio West Friesland (2016) is de locatie ingedeeld in deelgebied B2/O2, "Wonen voor 1980". De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Wonen. In het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen meldingen opgenomen. Uit bestudering van (historisch) kaartmateriaal op topotijdreis blijkt dat er geen bijzonderheden zijn aangetroffen, die een negatieve invloed kunnen hebben op de bodemkwaliteit.
Conclusie
Uit de beoordeling blijkt dat de bodem op basis van de beschikbare informatie naar verwachting geschikt is voor het beoogd gebruik. Er zijn derhalve geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Toetsing
ARCHEOLOGIE
Ter plaatse van het plangebied geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' afkomstig van het geldend bestemmingsplan. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor behoud en bescherming van archeologische waarden. Indien een ruimtelijk plan bodemingrepen van meer dan 500 m2 en bodemroering dieper dan 0,4 onder het maaiveld beoogt, dan moet er een archeologisch onderzoek plaatsvinden. In dit geval is er sprake van een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning. Er zullen geen bodemingrepen plaatsvinden. Archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
CULTUURHISTORIE
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).
De vernieuwde Leidraad beschrijft de bestaande waarden en ontwikkelkansen in de verschillende gebieden in Noord-Holland. De algemene ambitie daarbij is bij ruimtelijke ontwikkelingen is om deze bij te laten dragen aan de zichtbaarheid en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek, bij te laten dragen aan (de beleving van) openheid en helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op een kleinschalige functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning. Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de bebouwde kom van Venhuizen. Op grond van de overzichtskaart uit de leidraad is Venhuizen één van de Westfriese linten. De omgeving van Venhuizen kenmerkt zich door kilometerslange lintbebouwing met daarbinnen vaak prominent de stolpboerderijen. In het plangebied is geen sprake van een dergelijke karakteristieke stolpboerderij. Het plangebied bevindt zich echter wel aan een bebouwingslint. Gelet op de aard van de functiewijziging, waarbij een voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een gewone woning, zal de voorgenomen ontwikkeling geen negatief invloed hebben op de cultuurhistorische waarden van het lint. Vanuit ruimtelijk oogpunt verandert er namelijk niets, alleen de functie van bestaande bebouwing wordt gewijzigd. Het planvoornemen zal niet leiden tot afbreuk aan cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect erfgoed betreft uitvoerbaar worden geacht.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is de zogeheten risicokaart ontwikkeld. In kader van het planvoornemen is de risicokaart geraadpleegd. Op grond van de risicokaart zijn er verschillende risicobronnen aanwezig in het plangebied. In het onderstaande wordt daar nader op ingegaan.
Tuinbouwbedrijf
Direct tegenover het plangebied, aan de noordwestelijke zijde, zijn twee ammoniakkoelinstallaties aanwezig voor het daar gevestigde tuinbouwbedrijf. Voor deze koelinstallaties is geen afstand voor het persoonsgebonden- of groepsrisico opgenomen.
LPG tankstation
Op grond van de risicokaart blijkt dat er ten oosten van het plangebied een risicocontour van een risicovolle inrichting aanwezig is. Op ongeveer 300 meter afstand bevindt zich een LPG tankstation met vulpunt, reservoir en afleverinstallatie. Het persoonsgebonden risico ligt op respectievelijk 15, 25 en 25 meter. Het invloedsgebied van het groepsrisico ligt voor het LPG station op 150 meter. Binnen dit gebied dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Met het planvoornemen blijft het aantal personen op het perceel gelijk. In de huidige situatie is de voormalige bedrijfswoning in gebruik als woning. In de toekomstige situatie is dit onverminderd van toepassing behalve dat de bedrijfswoning nu als burgerwoning in gebruik is. Hoewel het plangebied is gelegen binnen de zone waarin verantwoording van het groepsrisico plaats dient te vinden, is deze verantwoording - gelet op het voorgaande - niet noodzakelijk. Het aantal personen in het plangebied blijft immers gelijk.
Windturbine perceel Westerkerkweg 78
Ten noorden van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan een veiligheidszone opgenomen in verband met een aanwezige windturbine. Voor beperkt kwetsbare objecten is een plaatsgebonden risicocontour van 29 meter aangewezen. Binnen deze contour mogen dergelijke objecten niet worden gerealiseerd. Voor kwetsbare objecten is een contour van 60,5 meter bepaald. In dit geval is er sprake van een reeds bestaande woning die zich op circa 140 meter afstand van de 60,5 meter contour bevindt. Het plangebied valt daarmee buiten de contour van de veiligheidszone. Het planvoornemen zal niet leiden tot extra externe veiligheidsrisico's.
Verder leidt de functiewijziging van een voormalige bedrijfswoning naar een normale woning niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron waardoor het plan niet leidt tot een verhoging van het extern risico voor andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar worden geacht.
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het planvoornemen is alleen wegverkeerslawaai relevant. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Toetsing
Het plangebied is gelegen aan de Westerkerkweg. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van 60 km/uur. Bij een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer geldt een geluidszone van de Wet geluidhinder. In dit geval bedraagt deze zone 200 m, gerekend uit de as van de weg. Voor binnen deze zone te realiseren geluidsgevoelige bebouwing dient formeel akoestisch onderzoek te worden verricht. In de bestaande situatie is echter al een bedrijfswoning aanwezig in het plangebied. Er wordt in de bestaande situatie al in de woning gewoond. Bij de bedrijfwoning moet er in de huidige situatie ook al sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. In de toekomstige situatie blijft de woning bestaan. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat geluidhinder geen dusdanig invloed heeft op het planvoornemen. Akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het spect geluid betreft uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Toetsing
Op 8 december 2022 is via de digitale watertoets advies opgevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De samenvatting en het resultaat van deze watertoets is als bijlage bij de toelichting te raadplegen (Bijlage 1). Uit het wateradvies blijkt dat de 'Geen belang procedure' van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat het hoogheemraadschap geen belang heeft bij de voorgenomen ontwikkeling. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect water betreft uitvoerbaar worden geacht.
Ruimtelijke plannen brengen in veel gevallen extra verkeersgeneratie met zich mee. Dit heeft invloed op de bestaande verkeerssituatie. Inzichtelijk moet worden gemaakt wat voor invloed het plan op de verkeerssituatie heeft. Daarnaast dient de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte te worden geborgd. Tot slot hebben ruimtelijke plannen ook invloed op de luchtkwaliteit. In deze paragraaf wordt naast de voorgaande onderdelen ook aandacht besteedt aan in welke mate het plan invloed heeft op de luchtkwaliteit.
Toetsing
Met het planvoornemen wijzigt de agrarische functie van het perceel naar een woonfunctie. Deze wijziging heeft niet tot gevolg dat het aantal verkeers- of transportbewegingen toeneemt. Gesteld kan worden dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zelfs afneemt. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn gestopt, waardoor de verkeers- en transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf niet meer plaatsvinden. Er is alleen nog sprake van verkeersbewegingen ten behoeve van de woning. De ontwikkeling vormt geen belemmeringen voor de verkeerssituatie in het plangebied en de omgeving daarvan. Wat parkeren betreft verandert er niets vergeleken met de bestaande situatie. Op het erf van de woning is voldoende parkeerruimte aanwezig.
Voor het aspect luchkwaliteit is voornamelijk de Wet milieubeheer relevant. In deze wet heeft Nederland de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd. In de bestaande situatie is er al een bedrijfswoning aanwezig in het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen in relatie tot deze woning blijft in de toekomstige situatie hetzelfde. Bovendien kan gesteld worden dat dit wijzigingsplan leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit. De agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn namelijk gestopt en worden met dit plan onmogelijk gemaakt. Er is dus in de toekomstige situatie geen sprake meer van verkeersbewegingen afkomstig van het agrarisch bedrijf in het plangebied. Het plan leidt hierdoor tot minder emissie en een betere luchtkwaliteit. Al met al kan het planvoornemen als NIBM worden beschouwd.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft de aspecten verkeer, parkeren en luchtkwaliteit, uitvoerbaar.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor nu een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is afgenomen. Er zijn in de huidige staat meer situaties waarin eerst moet worden beoordeeld of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Voor elk besluit of plan dat in verband staat met activiteiten die op de D-lijst van het Besluit staan en beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd waarbij na wordt gegaan of er belangrijke milieugevolgen zijn. Deze toets, die een nieuw element in de m.e.r.-regelgeving betreft, wordt met de term vormvrije m.e.r.-beoordeling aangeduid.
Het wijzigen van woningen maakt onderdeel uit van D.11.2 van de D-lijst uit het Besluit m.e.r.
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Gelet op het feit dat het hier gaat om een kleinschalige functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning, waarbij er geen bouw- of sloopwerzaamheden plaatsvinden, kan het planvoornemen niet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject. Bovendien blijkt uit voorgaande paragrafen dat er geen sprake is van belangrijke negatieve milieueffecten voor de voorgenomen functiewijziging. Een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling kan daardoor achterwege blijven. Aangenomen mag worden dat er geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied optreden als gevolg van het planvoornemen.
Conclusie
Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Bovendien zijn relevante omgevings- en milieuaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest.
Dit wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het wijzigingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. digitaal wijzigingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal wijzigingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde wijzigingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale wijzigingsplan, is het digitale wijzigingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
Bijzonderheid wijzigingsplan
De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat een wijziging deel uitmaakt van het (bestemmings)plan en, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, kan worden vervangen door een nieuwe wijziging. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het moederplan 'Drechterland Zuid' en de herziening van dit moederplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid'.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. In beide artikelen is in dit wijzigingsplan verwezen naar de begrippen en de wijze van meten in het moederplan en de herziening op het moederplan. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van gebouwen, overkappingen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen, situering en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. In dit wijzigingsplan is de verplichte anti-dubbeltelregel opgenomen en zijn de algemene regels uit het moederplan en de herziening van het moederplan van overeenkomstige toepassing verklaard. Er is verder gelet op een voorwaarde uit de provinciale omgevingsverordening een algemene gebruiksregel toegevoegd welke buitenopslag buiten het bouwperceel niet toestaat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
De bevoegdheid om dit wijzigingsplan te kunnen vaststellen volgt uit artikel 3.8.9 van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In dat artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders het plan ten behoeve van een functieverandering kunnen wijzigen door de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak, te veranderen in o.a. de bestemmingen 'Tuin - 1' en 'Wonen - Lint 1'. Zie ook de beoordeling van de wijzigingsvoorwaarden zoals dit is neergelegd in paragraaf 4.1. Op basis hiervan wordt het plangebied zo aangepast dat:
De regels behorende bij de bestemmingen 'Agrarisch', 'Tuin - 1', 'Wonen - Lint 1' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn gelijk aan de regels van de bestemmingsplannen 'Drechterland Zuid' en 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In het geval van de bestemming 'Agrarisch' zijn de regels betreffende het agrarisch bedrijf en de gebouwen die alleen binnen een bouwvlak zijn toegestaan niet overgenomen aangezien daar geen sprake meer van is. De bestaande kas past niet binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1', maar mag in lijn met de wijzigingsvoorwaarden en het overgangsrecht blijven staan en worden gebruikt.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en tevens ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
De provincie heeft niet gereageerd. Zoals uit de toelichting blijkt dat het wijzigingsplan voldoet aan de provinciale omgevingsverordening artikel 6.10. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Naar aanleiding van de bevindingen van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord is de toelichting op een aantal onderdelen (bodem in paragraaf 4.2.3 en spuitzones in paragraaf 4.2.1) aangevuld. Voor het overige had de Omgevingsdienst geen inhoudelijke opmerkingen.
Op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening kunnen B&W binnen bij het plan te bepalen grenzen het bestemmingsplan wijzigen. Op de voorbereiding van een dergelijk besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing (Afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht).
Tevens moet worden voldaan aan de in artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening gegeven specifieke eisen met betrekking tot het digitaal publiceren van een dergelijke voorgenomen wijziging. Het voornemen tot het nemen van het binnenplanse wijzigingsbesluit is op 21 september 2023 gepubliceerd en heeft met ingang van 22 september 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens die periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bevoegd gezag heeft op 16 november 2023 het wijzigingsplan vastgesteld.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met de initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst worden afgesloten.
Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.