Inhoudsopgave
Hoofdstuk 4 planologische randvoorwaarden
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.3 Toelichting op de planregels
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Lekerweg 19 in Wijdenes ligt een kavel met daarop een woonhuis en daarachter twee agrarische gebouwen. Op deze kavel geldt de bestemming 'Wonen-Stolp' onder het vigerende bestemmingsplan Drechterland Zuid. De initiatiefnemers willen de voormalige agrarische gebouwen afbreken omdat deze geen functie meer hebben. Daarvoor in de plaats willen zij een woonhuis realiseren naast de bestaande woning. Zij maken daarbij gebruik van de provinciale ruimte voor ruimte regeling.
Dit initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan en de herziening die daar op geweest is. De tweede woning kan naast de bestaande woning gebouwd worden in het lint aan de doorgaande weg. Om de tweede woning te kunnen bouwen is splitsing van de huidige kavel nodig en zal de bestemming van het perceel waar de nieuwe woning komt naar 'Wonen- Lint 1' gewijzigd worden. De bestaande woning blijft onder de bestemming ‘Wonen – Stolp’. Om voorgaande mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan is opgebouwd in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Bestaande stolpwoning aan de Lekerweg 19
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit het perceel Lekerweg 19 te Wijdenes. Het betreft de kadastrale percelen 751, 840 en 1116. De ligging van het plangebied is voorafgaand aan de toelichting weergegeven op de overzichtskaart. De in de onderstaande figuur weergegeven kaart geeft tevens globaal het plangebied en de directe omgeving weer.
2.2 Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit een kavel van circa 8.000 m2. Het plangebied bevindt zich aan de doorgaande weg met daaraan voornamelijk lintbebouwing.
Planologische situatie
Het plangebied bestaat uit een kavel met een bouwvlak. Binnen de huidige enkelbestemming 'Wonen - Stolp' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'zijn de aangewezen gronden o.a. bestemd voor:
-
woonhuizen in de bouwvorm van een stolp, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1;
-
woonhuizen in de bouwvorm van een stolp in combinatie met een vorm van zorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "zorgwoning";
-
bijgebouwen;
-
het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen.
In de huidige situatie is het mogelijk om een hoofdgebouw te bouwen in de vorm van een stolp van 1 bouwlaag met een kap met een bijgebouw van maximaal 150 m2.
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat archeologische waarden op de daarvoor bestemde gronden behouden dienen te worden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken maximaal 500 m2 is.
2.3 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om de huidige bijgebouwen achter de stolp te slopen. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Drechterland Zuid kan naast de bestaande woning nog een woning gerealiseerd worden. De bestemming van het huidige bouwvlak blijft 'Wonen - Stolp'. Het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning krijgt de bestemming Wonen - Lint 1'. Beide bouwvlakken hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het achterperceel waar nu nog agrarische bebouwing staat, houdt de bestemming 'Wonen - Stolp'.
Voor de inrichting van het perceel is, zoals provinciaal beleid voorschrijft, een beelkwaliteitsplan opgesteld. Dit is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Daarbij is nog uitgegaan van één of twee extra woningen, voor beide opties is een voorstel opgenomen. Uiteindelijk is gekozen voor één extra woning. In bijlage 1 worden de achtergronden van de inrichting nader uitgelegd.
Afbeelding 1. Inrichtingsschets van het plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Provinciaal beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.
In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied.
Provinciale Ruimtelijke verordening
Vanaf 1 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland uitgewerkt in algemene regels.
In de verordening is de ruimte voor ruimteregeling opgenomen waarmee beeldverstorende voormalige agrarische bebouwing gesloopt kan worden, waardoor er een mogelijkheid ontstaat voor woningbouw.
In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. In hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bestaande stolpwoning valt onder het bestaand stedelijk gebied, de omliggende gronden en voormalige agrarische bebouwing valt binnen het landelijk gebied.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen.
Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig. De woningen staan meestal niet direct aan de weg, maar worden gescheiden door een voortuin.
Ruimte voor ruimteregeling
De regeling uit de verordening is uitgewerkt in de uitvoeringsregeling ruimte voor ruimte 2015, vastgesteld door provinciale staten op 16 december 2014.
De ruimte voor ruimteregeling kan worden toegepast als de huidige agrarische bebouwing storend is. Daaronder wordt verstaan door bedrijfsbeëindiging of verplaatsing leegstaande of leegkomende agrarische bebouwing:
-
die niet passend is in het landschap;
-
die in verval is geraakt.
De bebouwing op het perceel Lekerweg 19 is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden en wordt alleen nog voor opslag gebruikt. De vrijstaande schuur staat dicht achter de woningen. De stal staat op de achterzijde van het achtererf. Deze stal is feitelijk achter de lintbebouwing gesitueerd en staat in het open landschap.
Het plan voldoet aan de voorwaarden van de ruimte voor ruimteregeling. De provincie heeft bepaald in de ruimte voor ruimteregeling dat de compensatiewoning gebouwd mag worden op een locatie aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied op de saneringslocatie (artikel 5, lid 1). Het voorliggende wijzigingsplan is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Met de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling moet de ruimtelijke kwaliteit toenemen. Om dat te kunnen toetsen is in 2014 al een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage), daarin zijn de kwaliteiten en knelpunten van het plangebied bepaald en zijn de uitgangspunten vastgesteld waaraan de (definitieve) planvorming aan dient te voldoen. In het beeldkwaliteitsplan is zowel een voorstel gedaan voor één als voor twee extra woningen. Uiteindelijk is er voor gekozen op deze locatie één nieuwe woning toe te staan.
3.2 Gemeentelijk beleid
Wijzigingsvoorwaarden
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
40.7.2 Wijzigen met compensatie
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse een bestemmingsvlak 'Wonen - Lint 1' wordt aangebracht ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, mits:
-
na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 38 Wonen - Lint 1 van overeenkomstige toepassing zijn;
-
het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis naast de stolp wordt gebouwd;
-
de maatvoering van het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe woonhuis voldoet aan hetgeen is gesteld in de tabel "Maatvoering percelen", zoals opgenomen in paragraaf 6.2. van de toelichting;
-
de situering van het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe woonhuis ten hoogste 5,00 m achter de voorgevelgrens van de dichtst bij de weg gebouwde gebouwen op de belendende percelen wordt gebouwd;
-
er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is.
-
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
op het betreffende bouwperceel alle voormalige bedrijfsgebouwen, waaronder schuurkassen, met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000 m², die ten minste tien jaar oud zijn en niet bestaan uit glasopstanden, cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt. Aanwezige glasopstanden moeten mede worden gesloopt;
-
er middels een beeldkwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke, landschappelijke en milieukwaliteit;
-
de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals onderstaand puntsgewijs wordt toegelicht:
-
De regels van artikel 38 zijn van toepassing in de toekomstige situatie. Het planvoornemen, zoals in het hoofdstuk hiervoor beschreven, past binnen deze regels.
-
Het nieuwe bouwvlak is dusdanig gesitueerd dat het naast de stolp komt te staan.
-
Bij de vormgeving van het bouwvlak is het beleid van de gemeente Drechterland wat betreft de maatvoering van het bouwvlak als uitgangspunt genomen.
-
Het bouwvlak is dusdanig gepositioneerd dat het binnen de genoemde afstand van vijf meter valt.
-
Er is voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig.
-
Het onderhavige plangebied had al een woonfunctie. Door het aanbrengen van het bouwvlak ontstaat geen schade voor aangrenzende agrarische bedrijven.
-
In het plan is een sloopverplichting opgenomen die ervoor zorgt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen niet wordt verleend voordat is verzerkerd dat de aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt.
-
In een eerder stadium is reeds een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat mede als uitgangspunt heeft gediend bij het onderhavige plan.
-
Om de geluidsbelasting in kaart te brengen is akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is bijgevoegd in de bijlage bij deze toelichting. Uit dit onderzoek is gebleken dat aan alle wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
-
Alle omgevingsaspecten zijn voor het overige nader getoetst in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Op basis van deze toetsing is geconcludeerd dat het plan geen belemmeringen met zich meebrengt waardoor ook aan deze voorwaarde wordt voldaan. Voor de inhoudelijke bespreking wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Toekomstvisie Drechterland
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan ontwikkeling. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.
Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.
Het plangebied is aangewezen voor gronden waar de landschappelijke waarden behouden en versterkt moeten worden. Daarnaast valt het plangebied in een gebied waar zich cultuurhistorische linten bevinden.
Hiervoor geldt dat structurele doorzichten in linten behouden dienen te worden.
Conclusie
Het planvoornemen vervangt de storende agrarische bebouwing die deels in het open landschap staat door een nieuwe woning naast de bestaande stolpwoning. Daarmee wordt het lint versterkt en komt de openheid van het landschap meer tot zijn recht. Hiermee sluit het planvoornemen aan bij het vigerende gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 planologische randvoorwaarden
Naast toetsing aan het geldende beleidskader dient het wijzigingsplan te worden getoetst aan bijbehorende relevante wet- en regelgeving. De verschillende aspecten zijn voor dit wijzigingsplan relevant:
-
Bodem;
-
Geluid;
-
Ecologie;
-
Water;
-
Cultuurhistorie;
-
Externe veiligheid;
-
Parkeren en verkeer;
-
Luchtkwaliteit;
-
Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.1 Bodem
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
In het voorliggende plangebied dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden, waaruit blijkt wat de bodemkwaliteit ter plaatse is, en of maatregelen nodig zijn bij graaf- en bouwwerkzaamheden.
Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd naar de bodemgesteldheid van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bodem ter plaatse vrij is van verontreinigingen. Tijdens hetzelfde onderzoek is op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn getoetst door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD). Ook op basis van deze toetsing wordt geconcludeerd dat de bodemwaliteit voldoende is voor de realisering van een nieuw bouwblok. Het advies van de RUD is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting. Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de bodemkwaliteit van het plangebied geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Geluid
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Aangezien in de omgeving van het plangebied geen sprake is van industrielawaai en spoorweglawaai is hierop verder in dit wijzigingsplan niet ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookwegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
De langs de locatie en binnen de bebouwde kom gelegen Lekerweg kent een maximum snelheid van 50 km/uur. De te realiseren woning ligt binnen de zone van deze weg. Een akoestisch onderzoek zal voor de nieuwe woning worden uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de gevels van de voorgenomen woningbouwlocatie ten gevolge van het verkeer op de Lekerweg ruim onder de geluidsbelasting van 48 dB blijft. Daarmee voldoet de bouwlocatie aan de eisen van de Wet geluidhinder.
Geconcludeerd wordt daarom dat het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op geluidsoverlast.
4.3 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
De ecologische inventarisatie is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Het plan voldoet aan het aspect ecologie.
4.4 Water
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De watertoets is uitgevoerd op 26-7-2017, en is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. Het resultaat van deze watertoets is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
De gevolgen voor de waterhuishouding zijn bij dit plan beperkt; in het plangebied is geen water aanwezig, afgezien van de sloot aan de voorzijde van het perceel. Er zijn geen problemen met de waterhuishouding. Het verhard oppervlak zal daarnaast met het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing fors afnemen. Er is daarom geen sprake van compenserende maatregelen. Hierdoor kan voor dit plan de korte procedure gevoerd worden. Nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.
4.5 Archeologie
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde ‘veroorzakerprincipe’. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3 ’. Voor deze gronden is in het vigerende bestemmingsplan vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd.
De nieuw te bouwen woning ligt op een onbebouwd deel van het plangebied. Er is echter geen sprake van een overschrijding van de genoemde oppervlakte. Hierdoor is een archeologisch onderzoek niet nodig.
4.6 Overige aspecten
Externe veiligheid
Op 13 juni 2001 heeft de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin zet zij haar (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteen. Dit beleid is gericht op het beheersen van de risico’s in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico’s die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen. Uit de kaart komen geen mogelijke externe risico’s in de buurt van het plangebied voor.
Het plan mag wat betreft de externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
Verkeer en parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Het planvoornemen maakt het mogelijk om één extra woning in het plangebied te realiseren. Het parkeren bij deze woning zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.
Luchtkwaliteit
Op 1 maart 1993 is de Wet Milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de bouw van woningen overwogen. Plannen die binnen het NSL passen, hoeven niet meer te worden beoordeeld aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ook plannen die niet “in betekenende mate” (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan deze grenswaarden te worden beoordeeld. De eisen om te kunnen beoordelen of bij een plan sprake is van nibm, zijn vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur (AMvB)-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat nadat het NSL of een programma voor de regio is vastgesteld een grenswaarde van 3% afname van de luchtkwaliteit als “nibm” kan worden aangeduid. Dit betekent een toename van ten hoogste 1,2 microgram per m3 NO2 of PM10.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat “wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5”. In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
ONDERZOEK
Met het planvoornemen wordt één extra woning gerealiseerd. Het aantal verwachte voertuigbewegingen dat hiermee gemoeid gaat is nihil. Het planvoornemen zal ruimschoots onder de genoemde grenswaarden blijven.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
M.e.r.-beoordeling
Aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure, doch dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. In de voorgaande subparagrafen zijn de relevante milieuaspecten voldoende aan de orde gesteld. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen die in het kader van een MER zouden moeten worden beoordeeld. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt dan ook niet uitgevoerd in het kader van dit wijzigingsplan.
4.7 Conclusie
De planologische randvoorwaarden die voortvloeien uit wet- en regelgeving uit bestaande beleidskaders, leveren geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de voorkomende bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
5.2 Juridisch kader
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Daarnaast is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan Drechterland Zuid, aangezien het een wijziging betreft op dit bestemmingsplan. Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een ruimtelijk plan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een ruimtelijk plan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het ruimtelijk plan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een ruimtelijk plan mag worden geciteerd.
Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het wijzigingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.
5.3 Toelichting op de planregels
Bij de vormgeving van de regels behorend bij deze bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij het “Bestemmingsplan Drechterland Zuid”. De bestemmingen die voorkomen zijn ‘Tuin -1’, ‘Wonen – Lint 1’, ‘Wonen-Stolp’ en ‘Waarde – Archeologie 3’. Onderstaand wordt op elk van deze bestemmingen een korte toelichting gegeven.
‘Tuin -1’
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming ‘Tuin - 1’ opgenomen. Daarachter begint het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is.
‘Wonen – Lint 1’
Binnen de bestemming ‘Wonen - Lint 1’ geldt dat het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden binnen het bouwvlak. Het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap. Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis gerealiseerd worden.
Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m². De specifieke bijgebouwenregeling is ook hier afgestemd op daartoe specifiek vastgesteld beleid. Als de bestaande omvang van het bijgebouw al groter is dan de genoemde, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
‘Wonen –Stolp’
De karakteristieke stolpen met een woonbestemming zijn onder de bestemming ‘Wonen - Stolp’ gebracht. De karakteristieke hoofdvorm is vastgelegd door middel van een bouwvlak en specifieke bouwregels. Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m². Splitsing van deze panden is mogelijk tot maximaal twee woningen.
Om te verzekeren dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen daadwerkelijk wordt gesloopt, is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting' opgenomen. Hieraan is de regel gekoppeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend wanneer is verzekerd dat de bedrijfsbebouwing uiterlijk 1 jaar na ingebruikname van het te vergunnen bouwwerk is gesloopt.
‘Waarde – Archeologie 3’
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m –Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m².
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Wanneer het overleg ten aanzien van het voorliggende wijzigingsplan heeft plaatsgevonden, zal hier het resultaat worden vermeld.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst worden afgesloten.
Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.
