Plan: | Elbaweg 59 te Hem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPElbaweg59-VG01 |
Aan de Elbaweg 59 te Hem is het bloembollenbedrijf van de initiatiefnemers gevestigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in de verwerking van bloembollen voor de Nederlandse en buitenlandse markt. Het bedrijf is de laatste jaren flink doorontwikkeld en wil deze groei doorzetten. Binnen het huidige bouwvlak is hier onvoldoende ruimte voor beschikbaar.
De gemeente Drechterland heeft aangegeven in principe positief te staan tegenover de vergroting van het bouwvlak naar 2 hectare. Dit wijzigingsplan voorziet in een actueel juridisch en planologisch kader voor de vergroting van het bouwvlak.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Drechterland. Het betreft het agrarisch bedrijfsperceel Elbaweg 59 te Hem. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het gewenste bouwvlak. De globale ligging van het plangebied is gevisualiseerd op onderstaande afbeelding. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.
Figuur 1. Luchtfoto locatie plangebied (bron: Pdokvierwer)
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan en in het laatste hoofdstuk wordt de juridische regeling toegelicht.
In de regels van dit wijzigingsplan wordt de juridische doorwerking van het plan vastgelegd.
Op het agrarisch bouwperceel aan de Elbaweg 59 te Hem zijn diverse (deels verouderde) bedrijfsgebouwen aanwezig waarin de bloembollen worden verwerkt en opgeslagen. De gebouwen zijn aan elkaar gekoppeld om het interne bedrijfsproces te optimaliseren. Opslag van bedrijfsmateriaal vindt deels plaats op het achtererf. Aan de 'voorkant' van het perceel bevinden zich twee bedrijfswoningen.
Afbeelding: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Pdokviewer)
In de gewenste situatie worden de verouderde gebouwen gesloopt om plaats te maken voor moderne bedrijfsgebouwen. Op onderstaande afbeelding is een impressie van de gewenste situatie weergegeven.
Afbeelding: Toekomstige situatie met vergroting van het bouwvlak (oranje)
De uitbreiding zal in fases worden gerealiseerd. Het vergroten van de droog- en celruimte en de bouw van de machineberging maken deel uit van de eerste fase. De tweede fase behelst de sloopt van de verouderde bestaande gebouwen en de bouw van nieuwe gebouwen op deze plaats. Het gewenste eindplaatje is een bedrijfsgebouw in een 'U-vorm' op een overzichtelijk en efficiënt ingedeeld perceel. Op het perceel blijft voldoende ruimte beschikbaar voor vrachtwagens om te manoeuvreren, is er ruimte voor tijdelijke opslag van kisten en is er voldoende parkeergelegenheid voor het personeel.
Voor de gewenste uitbreiding is een erfinrichtingsplan opgesteld door Landerade (zie Bijlage 1). De gewenste erfopzet is hierin voorzien van beplantingselementen. Dit is vastgelegd in een inrichtingstekening. Deze tekening geeft de inrichting weer van het erf, met gebouwen en beplanting. Het bedrijfsperceel wordt ten behoeve van een landschappelijke inpassing aan de zuid- en oostzijde voorzien van een bomensingel. Bestaande (karakteristieke) groenelementen blijven in tact. Met deze inpassing wordt goed rekening gehouden met de landschapsstructuur ter plaatse en het geldende beleid.
Afbeelding: Fragment landschappelijke inpassing toekomstige situatie
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op de afwijking van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied en het onderliggende initiatief.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Toets
Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en de daarvoor noodzakelijke verschuiving van het bouwvlak, wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
Toets
Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.
Op 19 november 2018 is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In deze visie worden door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.
De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.
Provinciale Staten hebben op 23 april 2018 de provinciale ruimtelijke verordening (hierna: PRV) opnieuw vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast.
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV. De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.
Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende artikelen uit de PRV van toepassing:
Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
Toets
Het gewenste bouwvlak krijgt een oppervlakte van 2.0 hectare. De toekomstige bebouwing wordt geconcentreerd binnen dit bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan artikel 26.1 onder a, c en d. In hoofdstuk 2 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waarin de voorwaarden uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden behandeld. Op deze manier wordt voldaan aan artikel 26.2 en Artikel 15 onder 1 en 2. De overige regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan provinciaal beleid.
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan ontwikkeling. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.
Het planvoornemen betreft een vergroting van een bestaand bouwvlak. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. Uitvoering hiervan is gekoppeld aan de regels van dit wijzigingsplan. Op deze manier wordt een goede landschappelijke inpassing geborgd.
Op 24 juni 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Drechterland het bestemmingsplan “Drechterland Zuid” vastgesteld. In navolging hierop is op 26 oktober 2015 is de eerste algehele herziening van dit bestemmingsplan vastgesteld.
De locatie heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' (Artikel 3) met bijbehorend bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' (Artikel 45).
Figuur 4. fragment verbeelding bestemmingsplan (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Wijzigingsbevoegdheid
Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is een wijzigingsbevoegdheid (3.7.1) opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak naar 2 hectare. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Toets
Ad 1.
Het bedrijf beschikt over 77 ha tulpen en 70 ha. Lelies (zie bijlage). Deze oppervlakte zal voor beide takken in de toekomst uitbreiden. Daarnaast heeft het bedrijf 40 personen (deels tijdelijk) in dienst. Het bedrijf heeft nu een dergelijke omvang bereikt die er voor zorgt dat de huidige bedrijfsgebouwen onvoldoende groot zijn om verder te kunnen ontwikkelen. In de huidige situatie wordt er extern opslagruimte gehuurd en vindt er op het eigen perceel opslag plaats buiten het huidige bouwvlak. Zoals aangegeven is ook een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen verouderd. Deze factoren maken het noodzakelijk dat het bouwperceel wordt vergroot om voldoende toekomstperspectief te kunnen bieden voor het bedrijf.
Ad 2.
Binnen het huidige bouwvlak is te weinig ruimte beschikbaar om de gewenste uitbreiding te realiseren.
Ad 3.
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld voor de gewenste uitbreiding van het bouwvlak. Dit erfinrichtingsplan is opgesteld conform de huidige leidraad cultuurhistorie en landschap (provincie) en zorgt ervoor dat de uitbreiding aansluit bij de huidige landschapsstructuur.
Ad 4.
Zie ad. 3.
Ad 5.
Door 'Archeologie West - Friesland' is een quickscan Archeologie uitgevoerd (zie bijlage ). De conclusie van deze quickscan is dat er binnen het plangebied geen archeologische waarden te verwachten zijn.
Ad 6.
In navolgend hoofdstuk is ingegaan op de milieusituatie en de archeologische waarden, woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van de (aangrenzende)gronden. Hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aspecten.
Ad 7.
Er is een watertoets uitgevoerd. Hiermee is het plan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. Dit is verder toegelicht in de waterparagraaf van het volgende hoofdstuk.
Op grond van het bovenstaande kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast.
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten verder beoordeeld.
In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
Toets
Het voorliggende project voorziet in de nieuwbouw van een loods voor een bloembollenbedrijf. Hiermee wordt geen drempelwaarde als genoemd in kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschreden. Er treden als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.
Conclusie
Voor het plan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Om hinder en schadelijke effecten te voorkomen wordt in bestemmingsplannen een ruimtelijke scheiding aangebracht tussen bedrijven, opslagen en installaties en gevoelige functies. Hiervoor is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' ontwikkeld. In een bedrijvenlijst, zijn de bedrijven en installaties gecategoriseerd op hun milieueffecten en zijn per categorie richtafstanden opgenomen voor de geur, stof, geluid en gevaar. Ook zijn indices opgenomen voor verkeer en visuele hinder.
Toets
Het bedrijf valt in de bedrijfscategorie het 'Bloembollendroog- en prepareerbedrijven (SBI-2008 0163). Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 30 meter om geluidhinder te voorkomen. Dit type bedrijf valt bij een gemiddelde omvang in milieucategorie 2.
In de directe omgeving is een woning van derden gesitueerd (Elbaweg 55). De afstand van het bouwvlak tot de woning is kleiner dan 30 meter die geldt voor de aspecten geur en geluid waarbij de geluidsproductie als continu wordt gezien. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin wordt aangetoond dat de bedrijfsvergroting 'Akoestisch' inpasbaar is. Hier wordt in paragraaf 4.4 verder op ingegaan.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor deze individuele situatie de ontwikkeling passend is gelet op de aanwezigheid van gevoelige functies in de omgeving.
In de planvorming moet rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van een bestemmingsplan, ruimtelijke onderbouwing, e.d. moeten de overwegingen hierover zijn opgenomen. Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan moet hiervoor een nadere afweging worden gemaakt.
Toets
In het verleden zijn op de locatie 2 bodemonderzoeken uitgevoerd voorafgaand aan de bouw van de bedrijfsgebouwen. Daarbij zijn in het grondwater enkele stoffen licht verhoogd aangetroffen. Er zijn geen activiteiten bekend die de bodem verontreinigd kunnen hebben anders dan de bedrijfsactiviteiten zelf. De gebouwen welke worden uitgebreid krijgen geen gevoelige bestemming. Deze worden gebruikt als opslag en droog- en celruimtes. De nieuwbouw betreft geen verblijfsruimte.
Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik. De nieuwe activiteiten op het perceel hebben een verwaarloosbaar bodemrisico.
Zoals bij paragraaf 4.2 is aangegeven volgt uit de VNG brochure dat voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter moet worden aangehouden. Binnen deze afstand is een burgerwoning aanwezig. Om te bepalen of de geluidsproductie van de toekomstige bedrijfssituatie inpasbaar is gelet op de gevoelige objecten in de omgeving, is een akoesisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).
Onderzoek
Uitgangspunten
In het onderzoek is rekening gehouden met alle relevante geluidsbronnen die tijdens een drukke dag in het bollenseizoen kunnen voorkomen. Het gaat onder andere om transportbewegingen, het gebruik van koelinstallaties en het gebruik van droogwanden.
Gemiddelde geluidsbelasting
De geluidsnorm waaraan het gemiddelde geluidsniveau moet voldoen, is situatie-afhankelijk. Bij voorkeur moet voldaan worden aan de 'richtwaarde' die past bij de aard van de omgeving. Lukt dat niet, dan kunnen er mogelijkheden zijn voor een ruimere geluidsnorm.
Uit het onderzoek blijkt, dat de geluidsbelasting aan de aanbevolen normstelling voldoet, mits geluidsreducerende maatregelen worden getroffen aan een bestaande koelinstallatie en de taakstellende bronvermogens van de nieuwe geluidsbronnen in acht worden genomen.
Piekgeluidsniveau
De piekgeluidsniveaus die bij het bedrijf kunnen voorkomen voldoen in de normale (maximale) bedrijfssituatie aan de aanbevolen normstelling. Incidenteel kunnen er in de avondperiode rijbewegingen zijn van tractors en/of vrachtwagens. Tijdens deze incidentele rijbewegingen in de avondperiode wordt de normstelling overschreden. Gezien het beperkte aantal transportbewegingen in de avondperiode en het beperkte aantal dagen waarop dat plaatsvindt, wordt de situatie qua geluid wel aanvaardbaar geacht.
Geluidsbelasting door verkeer op de openbare weg (van en naar het bedrijf)
Uit het onderzoek blijkt, dat voldaan wordt aan de aanbevolen geluidsnorm.
Conclusie
Voor het aspect geluid is het plan uitvoerbaar.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM.
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Toets
Voor de opslag en verwerking van bloembollen is geen (fijnstof) emissiefactor vastgesteld De vergroting van het bouwvlak zal geen significante toename van het aantal verkeers-bewegingen van en naar de locatie tot gevolg hebben.
Uit de 'Niet in betekenende mate-tool' van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, blijkt dat het project niet in betekenende mate zal bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
De realisatie van dit plan draagt niet in betekenende mate bij aan de bestaande concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden.
Figuur 7. Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
Toets
Na raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen de inrichting een koelinstallatie met 450 kilo ammoniak aanwezig is. Dit is een bestaande situatie en er zal moeten worden voldaan aan de voorgeschreven veiligheidsvoorzieningen. In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen andere inrichtingen aanwezig zijn die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Ook is er geen sprake van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor en/of buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) in de directe omgeving. De dichtsbijzijnde provinciale weg N506 is namelijk gelegen op 1,86 km. Dit is buiten de toetsingsafstand van 200 m.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan het plan voor wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toets
Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd met bijbehorend wateradvies (zie Bijlage 3). In verband met de toename van verharding van c.a. 2200 m2 zal compensatie plaats moeten vinden. Hier zal 10 % van worden gecompenseerd door het verbreden van een bestaande sloot in hetzelfde peilgebeid. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal ook een watervergunning worden aangevraagd.
Conclusie
Indien er voldoende compenserende maatregelen worden getroffen is het plan voor het aspect water uitvoerbaar.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toets
De gronden ter plaatse van de uitbreiding hebben de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3' (Artikel 45). Uit deze bestemming en de wijzigingsbevoegdheid volgt dat bij de gewenste uitbreiding een Quickscan archeologie uitgevoerd moet worden.
Op 4 maart 2019 is door het samenwerkingsverband Archeologie West-Friesland een Quickscan Archeologie uitgevoerd (zie Bijlage 4). Voor het plangebied geldt op basis van de bodemkaart, de hoogtekaart en archeologische bronnen een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Uit de veldtoets blijkt echter dat deze verwachting naar beneden kan worden bijgesteld. Het oorspronkelijke bodemprofiel is diep omgezet. Mogelijk zijn diepere sporen nog intact.
Om deze reden is, indien de (grondroerende) plannen ongewijzigd blijven, nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. Door Archeologie West-Friesland is geadviseerd voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Archeologie West-Friesland wil funderingsplannen beoordelen om te kunnen bepalen of het zinvol is de werkzaamheden te monitoren.
Conclusie
Voor wat betreft archeologie kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Wet natuurbescherming, zowel wat betreft gebiedsbescherming als soortenbescherming en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Elbaweg 59 is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). In dit onderzoek is zowel de gebieds- als de soortenbescherming behandeld.
Soortenbescherming
Het plangebied vormt een deel van een agrarisch erf van een bloembollenkwekerij en bestaat uit bebouwing, erfverharding, sloot met open water, oever en agrarisch cultuurland. Opgaande beplanting, zoals bomen en struiken ontbreekt in het plangebied. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de geïsoleerde ligging van het plangebied in intensief beheerd agrarisch cultuurlandschap, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden)diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Gebiedsbescherming
Vanwege de ligging (ver) buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. De uitbreiding van het bedrijf leidt per saldo tot een afname van het aantal (vracht)verkeersbewegingen van en naar het erf omdat een groot deel van de bedrijfsactiviteiten niet meer uitbesteed hoeven te worden. Andere emissies vanaf het erf of uit bedrijfsgebouwen wijzigen niet t.o.v. de huidige situatie.
De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van de beoogde ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend. Met de Aerius rekentool is nagegaan of sprake is van negatieve effecten door stikstofdepositie (zie Bijlage 6). Hierin zijn de verkeersbewegingen van- en naar het erf, gerekend vanaf de provinciale weg, en de bestaande verwarmingsketels met bijbehorende NOx uitstoot meegenomen. Hieruit volgt dat de bijdrage van het project aan stikstofemissie zeer gering is en af zal nemen t.o.v. de referentie situatie.
Zorgplicht
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Provinciale Ruimtelijke Verordening vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11 Wnb) dient het dempen van de vijvers afgestemd te worden op de ecologie van amfibieën zodat het negatieve effect zo beperkt mogelijk is.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de regels van de natuurwetgeving.
Bedrijven en instellingen zijn verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen (artikel 2.15 Activiteitenbesluit). het gaat hier om gebouwen met een jaarlijks elektriciteitsverbuik van meer dan 50.000 kWh of meer dan 25.000 m3 aardgasequivalenten (Aeq).
Toets
Het bedrijf verbruikt meer dan 50.000 kWh en zal energiebesparende maatregelen nemen die volgen uit de energiebesparingsplicht. Hier zal voor 1 juli 2019 een melding van worden gemaakt. De sloop en nieuwbouw vormen een natuurlijk moment om diverse maatregelen te nemen aan bijvoorbeeld de gebouwen en installaties. Het is duidelijk dat het bedrijf hier aan zal moeten voldoen, de exact te nemen maatregelen zijn nog niet bekend.
Conclusie
Voor het aspect duurzaamheid vormt het plan geen belemmeringen.
Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Het voornemen betreft een vergroting van het bouwvlak. Met onderhavige wijziging in de planologische situatie wordt de bouw van een nieuwe loods en werktuigberging mogelijk gemaakt. De kosten hiervan, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst worden ondertekend.
Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het wijzigingsplan Elbaweg 59 te Hem gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het gewijzigde bouwvlak aangegeven met de betreffende aanduidingen. Voor dit deel van de verbeelding vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het moederplan Drechterland Zuid i.s.m. de regels van eerste herziening Drechterland Zuid. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit plankaartfragment als zodanig deel uit van het moederplan. De voorschriften van het moederplan en herziening blijven ongewijzigd van toepassing. De wijziging ziet alleen op de wijziging van de plankaart. Voor toetsing aan de voorschriften moeten derhalve artikel 3 en artikel 45 van het moederplan en herziening worden geraadpleegd. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is als voorwaarde aan de regels van dit wijzigingsplan gekoppeld.