Plan: | Dorpsweg 124 te Schellinkhout |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPDorpsweg124-VG01 |
Dit plan heeft betrekking op de gronden die horen bij de Dorpsweg 124 te Schellinkhout in de gemeente Drechterland. Momenteel is op de grond van het geldend bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' de bestemming 'Dienstverlening' van toepassing. De functie dienstverlening wordt beëindigd. De initiatiefnemers willen de bestaande (voormalige) bedrijfswoning en schuur behouden voor de functie wonen.
Dit initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan en de herziening die daar op geweest is. De bestemming 'Dienstverlening' zal dan ook worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin -1' en 'Wonen - Lint 1'. Om het voorgaande mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Dit wijzigingsplan is opgebouwd in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Dorpsweg.
Figuur 1 (bron: Google Earth)
Planologische situatie
Het plangebied bestaat uit een kavel met een bouwvlak. De gronden met de huidige enkelbestemming 'Dienstverlening' en met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering' zijn de gronden o.a. bestemd voor:
In de huidige situatie is het mogelijk om een bedrijfswoning te bouwen waarvan de maximale goothoogte en bouwhoogte respectievelijk 3,5 en 10 meter zijn. Ook mag er een bijgebouw worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 150 m2.
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat archeologische waarden op de daarvoor bestemde gronden behouden dienen te worden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd als de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd en de oppervlakte van bouwwerken meer dan 100 m2 bedraagt.
Voor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering ' geldt dat de gronden ook bestemd zijn ten behoeve van waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd voordat advies is ingewonnen bij de dijkbeheerder.
De initiatiefnemers zullen de huidige bebouwing in stand laten. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' kan de bestaande bestemming 'Dienstverlening' gewijzigd worden in de bestemmingen 'Tuin - 1' en 'Wonen - Lint 1'. De functie dienstverlening komt te vervallen. De initiatiefnemers kunnen het perceel uitsluitend gebruiken voor wonen. Het plangebied behoudt de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering'. Het bouwvlak wordt verkleind passend aan de bestaande woning en de systematiek van de gemeente wat betreft bouwvlakken in de woonbestemming.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied.
Provinciale Ruimtelijke verordening
Op 1 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland uitgewerkt in algemene regels. In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. In hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn de kernkwaliteiten van het gebied weergegeven. Het plangebied ligt in het Oude Zeekleilandschap. Het staat bekend om de langgerekte lintdorpen, een regelmatige optrekkende verkaveling en veel sloten, vaarten en tochten. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en naastgelegen dorpen aanwezig. De woningen staan meestal niet direct aan de weg, maar worden gescheiden door een voortuin.
Het voorliggende wijzigingsplan is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Wijzigingsvoorwaarden
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
14.6.1 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering in lint
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Dienstverlening' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Lint 1' of 'Wonen - Lint 2', mits:
Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals onderstaand puntsgewijs wordt toegelicht:
Toekomstvisie Drechterland
In 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Drechterland vastgesteld. Hierin heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan ontwikkeling. Belangrijk in de visie is het landschap van Drechterland. Dit is een van de belangrijkste onderdelen van een rustig en veilig woonmilieu voor de bestaande en nieuwe inwoners van de gemeente.
Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar beleid voor het landschap uiteengezet. Hiermee biedt de visie voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkeling in het landschap.
Conclusie
Het planvoornemen betreft een wijziging van de functie en daarmee de bestemming. De bestaande bebouwing blijft behouden. Hiermee sluit het planvoornemen aan bij het vigerende gemeentelijk beleid.
Naast toetsing aan het geldende beleidskader dient het wijzigingsplan te worden getoetst aan bijbehorende relevante wet- en regelgeving. De verschillende aspecten zijn voor dit wijzigingsplan relevant:
Het plan is voorgelegd aan de RUD, het advies van de RUD is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
De Welstandsnota Drechterland is in principe gericht op behoud van de aanwezige waarden. De nadruk ligt op het respecteren en verbeteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
De beschrijving van het welstandsgebied en de bijbehorende lijst met criteria voor de ligging, de massa, de detaillering en dergelijke is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen. In het voorliggende plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De resultaten vormen geen belemmering voor de woonbestemming. Het onderzoek is ter toetsing ook aangeboden aan de RUD. Deze heeft het onderzoek onderschreven (zie Bijlage 4). Het plan is daarmee wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Aangezien in de omgeving van het plangebied geen sprake is van industrielawaai en spoorweglawaai is hierop verder in dit wijzigingsplan niet ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidbelasting op de gevel. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
Langs het plangebied ligt aan de oostzijde de Dorpsweg, de weg kent een maximum snelheid van 50 km/uur. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Zuiderdijk, deze weg kent een maximum snelheid van 60 km/uur. De woning ligt binnen de zones van deze wegen. Het wijzigingsplan maakt echter geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk, een onderzoek naar verkeerslawaai is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd wordt daarom dat het plan niet wordt belemmerd door bezwaren die betrekking hebben op geluidsoverlast.
Het plan maakt alleen een functiewijziging mogelijk. Bovendien zal er niet worden gebouwd of gesloopt. Het onderhavige plan zal dan ook geen (nadelig) effect hebben op de ecologie, een ecologisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De watertoets is uitgevoerd op 20 februari 2018. Het resultaat van deze watertoets is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.
Het plan heeft geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Er zijn geen problemen met de waterhuishouding. De bestaande bebouwing blijft behouden en er zal geen nieuwe bebouwing en/of verharding worden gerealiseerd. Er zijn daarom geen compenserende maatregelen nodig. Hierdoor kan voor dit plan de 'geen waterschapsbelang' procedure gevoerd worden. Nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
Op de gronden in het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze gronden is in het vigerende bestemmingsplan vastgelegd dat aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de voorgenomen bebouwing een grotere oppervlakte beslaat dan 100 m2 en de bodem dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld wordt geroerd.
Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd, er is derhalve geen archeologisch onderzoek nodig.
Externe veiligheid
Op 13 juni 2001 heeft de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin zet zij haar (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteen. Dit beleid is gericht op het beheersen van de risico's in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over voor risicogevoelige gebouwen opgenomen. Het wijzigingsplan betreft een functiewijziging met bestaande woonfunctie, er zal niet worden gebouwd of gesloopt ook worden er geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plan mag wat betreft de externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
Verkeer en parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Het planvoornemen behoudt de bestaande bebouwing. Het parkeren bij de woning zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.
Luchtkwaliteit
Op 1 maart 1993 is de Wet Milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de bouw van woningen overwogen. Plannen die binnen het NSL passen, hoeven niet meer te worden beoordeeld aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ook plannen die niet "in betekenende mate" (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan deze grenswaarden te worden beoordeeld. De eisen om te kunnen beoordelen of bij een plan sprake is van nibm, zijn vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur (AMvB)-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat nadat het NSL of een programma voor de regio is vastgesteld een grenswaarde van 3% afname van de luchtkwaliteit als "nibm" kan worden aangeduid. Dit betekent een toename van ten hoogste 1,2 microgram per m3 NO2 of PM10.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project sprake is van een NIBM-toename van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
Het plan zal niet voor overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Ook is het niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV). Dit dient echter wel te worden onderbouwd/aangetoond.
ONDERZOEK
Met het planvoornemen geen extra bebouwing gerealiseerd. Het aantal verwachte voertuigbewegingen dat met het planvoornemen gemoeid gaat is nihil. Het planvoornemen zal ruimschoots onder de genoemde grenswaarden blijven.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
M.e.r.-beoordeling
Aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure, doch dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. In de voorgaande subparagrafen zijn de relevante milieuaspecten voldoende aan de orde gesteld. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen die in het kader van een MER zouden moeten worden beoordeeld. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure wordt dan ook niet uitgevoerd in het kader van dit wijzigingsplan.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de voorkomende bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Daarnaast is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Drechterland Zuid', aangezien het een wijziging betreft op dit bestemmingsplan. Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een ruimtelijk plan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een ruimtelijk plan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het ruimtelijk plan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een ruimtelijk plan mag worden geciteerd.
Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het wijzigingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.
Bij de vormgeving van de regels behorend bij deze bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij het "Bestemmingsplan Drechterland Zuid". De bestemmingen die voorkomen zijn 'Tuin -1', 'Wonen - Lint 1' 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat- Waterkering''. Onderstaand wordt op elk van deze bestemmingen een korte toelichting gegeven.
'Tuin -1'
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin - 1' opgenomen. Daarachter begint het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is.
'Wonen - Lint 1'
Binnen de bestemming 'Wonen - Lint 1' geldt dat het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden binnen het bouwvlak. Het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap. Per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis gerealiseerd worden. Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m². De specifieke bijgebouwenregeling is ook hier afgestemd op daartoe specifiek vastgesteld beleid. Als de bestaande omvang van het bijgebouw al groter is dan de genoemde, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
'Waarde - Archeologie 2'
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is als bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 100 m².
'Waterstaat - Waterkering'
Ook ligt er op het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering ' . Voor deze gronden geldt dat ze ook bestemd zijn voor waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd voordat advies is ingewonnen bij de dijkbeheerder.
Op de voorbereiding van het nemen van een besluit om het bestemmingsplan te wijzigen, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd (Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Tevens is voldaan aan de in artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening gegeven specifieke eisen met betrekking tot het digitaal publiceren van een voorgenomen wijziging als in het onderhavige plan.
Het voornemen tot het nemen van het binnenplanse wijzigingsbesluit is gepubliceerd geweest op 19 september 2018 en heeft met ingang van 20 september 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.
Tijdens die periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst worden afgesloten.
Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.