Plan: | De Buurt 2 te Venhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.WPDeBuurt2-VG01 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan De Buurt 2 te Venhuizen. De nieuwe eigenaren van het perceel wensen de gronden niet langer als agrarisch, maar als wonen te gebruiken. Ter plaatse van De Buurt is een woonboerderij met bijbehorende agrarische schuren en silo aanwezig. De eigenaren zijn voornemens de agrarische bebouwing te slopen en de woonboerderij te gaan gebruiken als woning. De agrarische bestemming en bijbehorend bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid', komen dan te vervallen.
Om de percelen te voorzien van het juiste juridisch-planologisch kader voor het toekomstige gebruik en om te voldoen aan de voorwaarden gesteld vanuit de gemeente Drechterland, is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is onder lid 3.8.9 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in 'Wonen - Stolp'.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de percelen 93, 94 en 95 sectie R gemeentecode VHZ03 van de gemeente Drechterland. Navolgende figuur geeft het plangebied weer.
Figuur 1. Weergave plangebied. (bron: GoogleMaps, 2018)
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie op de percelen. In hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen aan de diverse beleidskaders getoetst. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, en van de wijzigingsvoorwaarden is in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Voorliggend wijzigingsplan betreft de percelen aan De Buurt 2 te Venhuizen.
Ter plaatse van De Buurt 2 staat momenteel een stolpboerderij met bijbehorende agrarische bebouwing. De agrarische bebouwing bestaat uit een ligboxenstal, een graansilo en een overkapping. In overeenstemming met het huidige gebruik is op het perceel de enkelbestemming 'Agrarisch' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland-Zuid' (vastgesteld op 26-10-2015) van toepassing. Het gehele perceel is voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Aan de voorzijde van het perceel betreft dit het beschermingsregime '2' en aan de achterzijde '3'. Ter plaatse van de aanwezige bebouwing ligt een agrarisch bouwvlak. Voor de stolpboerderij is de 'specifieke bouwaanduiding - stolp' opgenomen.
Figuur 2. Huidige situatie De Buurt 2 (bron: GoogleStreetview, 2018)
Figuur 3. Huidige situatie De Buurt 2 (bron: GoogleStreetview, 2018)
In de toekomstige situatie is de agrarische bebouwing aan de achterzijde van het perceel gesloopt, inclusief de silo. De stolpboerderij zal in gebruik blijven als woning. De agrarische bebouwing aan de achterzijde wordt gesloopt en hiervoor in de plaats komt aan de achterzijde van de stolp een bijgebouw/tuinhuis van circa 50 m2. Op het dak van dit bijgebouw worden zonnepanelen geplaatst.
In de toekomstige situatie zijn de gronden aan de voorzijde van het woonperceel bestemd als 'Tuin - 1' om deze zone vrij te houden van bebouwing. Ter plaatse van de stolp is de bestemming 'Wonen - Stolp' tezamen met een bijpassend bouwvlak aanwezig. Het nieuwe bijgebouw ligt binnen de woonbestemming. Op de achterzijde van het perceel ligt de bestemming 'Agrarisch'.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voorliggende wijzigingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeeld is of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Hiervoor is gekeken naar jurisprudentie.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het vorige bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal) en 20 april 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).
De bestemming van de gronden behorende tot het plangebied van dit wijzigingsplan is gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Stolp'. Een agrarische bestemming is niet te beschouwen is als een stedelijke functie (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438 (Maasdriel)). Wijziging in de bestemming 'Wonen - Stolp' is dan ook te beschouwen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat een woning wel een stedelijke functie betreft.
Het gaat hier echter om een reeds bestaande woonboerderij, fysiek komt er geen extra bebouwing bij (er gaat bebouwing weg). Daarnaast ligt in de huidige situatie op het perceel een agrarisch bouwvlak. Bebouwing is hiermee op nagegenoeg het gehele perceel mogelijk. Met voorliggend wijzigingsplan wordt dit bouwvlak verwijderd en wordt alleen de woonboerderij voorzien van een bouwvlak ten behoeve van de woonfunctie. Nieuwe planologische bebouwingsmogelijkheden zijn dan ook aanzienlijk minder dan in de huidige situatie. Gezien de aard en omvang is het planvoornemen niet te beschouwen als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
Behoefte
Ondanks dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden, neemt dat niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 Bro dient te worden voldaan. Bij een toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Dit dient met oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd.
Met voorliggend planvoornemen willen de nieuwe eigenaren de stolpboerderij alleen gebruiken ten behoeve van wonen. De agrarische bedrijfsvoering is enige tijd geleden al beëindigd. De agrarische bestemming is dan ook niet langer passend op deze locatie. De nieuwe bestemming is dan ook in overeenstemming met de behoefte op deze locatie.
Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.
Provinciale ruimtelijke Verordening (2017)
Provinciale Staten hebben op 12-12-2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 01-03-2017 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een projectgebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
WIJZIGING PRV (2018)
Op 23 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Noord-Holland de ontwerpwijziging van de PRV in verband met de heroverweging landbouwgebieden, de actualisatie Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en andere aanpassingen vastgesteld.
In de nieuwe PRV komen onder meer de volgende onderwerpen terug:
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018)
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).
De vernieuwde Leidraad beschrijft de bestaande waarden en ontwikkelkansen in de verschillende gebieden in Noord-Holland. De algemene ambitie daarbij is bij ruimtelijke ontwikkelingen is om deze bij te laten dragen aan de zichtbaarheid en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek, bij te laten dragen aan (de beleving van) openheid en helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.
De kaart van de provincie is daartoe onderverdeeld in twintig landschappelijke eenheden, zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het ensemble West-Friesland Oost en maakt deel uit van de Stolpenstructuur.
ENSEMBLE WEST-FRIESLAND OOST
West-Friesland Oost is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit oostelijk deel vormt tevens de kust van het IJsselmeer en het Markermeer. In dit ensemble herinneren de karakteristieke binnensteden van Medemblik, Enkhuizen en Hoorn aan het Zuiderzee- en VOC-verleden.
In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. West-Friesland Oost is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.
De stolpboerderij aan Buurt 2 is op de overzichtskaart van dit ensemble als dusdanig aangegeven. Daarnaast vormt het open landschap aan de noordzijde van het perceel een belangrijke zichtlijn in het gebied. Voorliggend wijzigingsplan is een perceelsgebonden ontwikkeling, waardoor in deze landschappelijke structuur geen wijziging wordt aangebracht.
STOLPSTRUCTUREN
In het Noord-Hollandse landschap is de stolpboerderij het meest kenmerkende gebouwtype en een belangrijke identiteitsdrager. In het open en weidse landschap vormen de reeksen stolpboerderijen met hun hoge piramidevormige daken en monumentale silhouetten ruimtelijke structuren. Maar ook op het schaalniveau van buurt en straat vormen ze vaak belangrijke ijkpunten in het bebouwingsbeeld vanwege de kenmerkende vorm, de specifieke gebouwonderdelen en – als het behouden is gebleven – het kenmerkende erf.
Er zijn in de Leidraad zes typen stolpenstructuren onderscheiden. De stolp aan Buurt 2 maakt deel uit van één van de ‘Westfriese linten’. West-Friesland is het land van kilometerslange lintbebouwing met daarbinnen vaak prominent de stolpboerderijen. Het beeld van de Westfriese stolpenlinten is afwisselend, kleinschalig en idyllisch. De stolpen staan alleen aan de langgerekte gebogen linten, niet aan de dwarswegen.
Voorliggend wijzigingsplan wijzigt de bestemming van de stolp aan Buurt 2 van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen - Stolp’, zodat de stolp regulier bewoond kan worden. Aan de karakteristieke uitstraling van de stolp worden geen wijzigingen aangebracht. Met het wijzigingsplan wordt de stolp in het plangebied behouden.
CONCLUSIE
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan bijdraagt aan de provinciale ambitie uit de Leidraad door het zichtbaarheid en herkenbaar houden van de stolp in het bebouwingslint Buurt. Het plan past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten uit deze provinciale handreiking.
Onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt door middel van het uitoefenen van een wijzigingsbevoegdheid in het moederplan 'Eerste herziening Bestemmingsplan Drechterland Zuid'. In dit plan is de mate waarin de ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid reeds afgewogen. Hiermee kan worden aangenomen dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Voor een inhoudelijke bespreking van het geldende gemeentelijke beleid wordt verwezen naar het moederplan.
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de wijzigingsbevoegdheid door het college wordt toegepast. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.
Voor de locatie is artikel 3 van toepassing. Onder lid 3.7.9 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen. Deze bevoegdheid luidt als volgt:
'Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak, wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin - 1', Wonen - Lint 1', 'Wonen - Lint 2' en/of 'Wonen - Stolp' ten behoeve van een functieverandering, mits:
Aan de hierboven genoemde voorwaarden kan volledig worden voldaan, zoals hieronder puntsgewijs wordt toegelicht:
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening vereist wel dat bij een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.
In Bijlage 1 is het advies van de RUD opgenomen. Dit advies gaat in op de aspecten bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, externe veiligheid, natuur, lucht, en asbest.
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) kunnen de richtafstanden voor milieubelastende activiteiten worden bepaald. Het perceel aan De Buurt 2 grenst direct aan het kassencomplex behorend tot het kwekerijbedrijf aan De Buurt 12. Een kwekerij is aan te merken als een bedrijf in categorie 2 van de VNG-publicatie (SBI-2008 011, 012, 013). Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 m voor geluid. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan. Het bouwvlak voor de woning ligt op een afstand van 30 meter. De locatie van de woning kan daarmee voldoen aan de te hanteren richtafstand. De regels maken het niet zonder meer mogelijk dat de woning dichterbij de kwekerij komt te liggen. Dit is alleen mogelijk indien voldaan wordt aan een aantal specifiek benoemde voorwaarden, één van de voorwaarden heeft betrekking op de geluidbelasting. Gezien de ligging van de voormalige bedrijfswoning aan de Buurt 2 ten opzichte van de kwekerij kan gesteld worden dat eventuele hinder van de kekerij op de woning niet onevenredig hoog is. Er wordt voldaan aan de voorwaarden.
Vanwege de nabijheid van de bedrijvigheid ten opzichte van de woning dient ook onderzocht te worden of de kwekerij in ontwikkeling kan worden beperkt. In de omgeving zijn echter al de nodige woningen aanwezig die deze beperkingen reeds in een eerder stadium hebben opgeworpen. Dit zijn woningen die dichterbij de kwekerij liggen dan de woning aan de De Buurt 2. Het bedrijf wordt daarom in zijn functioneren niet verder beperkt.
Het planvoornemen is wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.
KADER
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 9 juli 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
De bevindingen van het onderzoek zijn opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie, is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan, een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. In de stolp kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of daadwerkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Aan de hand van het nader onderzoek kan dan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. Verder komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Het benodigde vervolgonderzoek betreft alleen de stolp. De overige gebouwen op het perceel zijn onderzocht, hier is de kans op natuurwaarden dermate gering dat vervolgonderzoek niet nodig is.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Indien uit het nadere onderzoek naar de verblijfplaatsen van vleermuizen blijkt dat voor deze soort een ontheffing moet worden aangevraagd, dan dient deze ontheffing te zijn verleend voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend. Met andere woorden, er mag niet begonnen worden met de sloop- en renovatiewerkzaamheden in de stolp voordat de ontheffing en de vergunning zijn verleend.
Het vervolgonderzoek heeft betrekking op werkzaamheden die niet voortkomen uit het voorliggende wijzigingsplan (de bestemmingswijziging en de sloop van de schuren op het perceel). Dit betekent dat de procedure van het wijzigingsplan mag worden afgerond los van het feit of de ontheffing is verleend.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
Voor het perceel is de informatiekaart van het Bodemloket geraadpleegd. Over het perceel is geen bodeminformatie beschikbaar. Dit houdt in dat geen actuele informatie bekend is over eventuele bodemverontreiniging of -sanering, maar dat ook geen historische informatie aanwezig is. Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging waarbij geen graaf- of andere bodemroerende werkzaamheden zijn beoogd.
Het gaat hier om een voormalig agrarisch bedrijf. Agrarische bedrijven zijn verdacht met betrekking tot mogelijke bodemverontreinigingen, zoals olietanks, puinhoudende erfverharding en asbest. Uit het advies van de RUD (Bijlage 1) komt naar voren dat met een bodemonderzoek aangetoond dient te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.
Op de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van verontreiniging in de bodem van het plangebied. Het onderzoek is toegevoegd aan de toelichting als Bijlage 4.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Het plangebied heeft in het moederplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouw- of sloopwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouw- of sloopwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de oppervlakte van het project meer dan 100 m² betreft en de bodemroering dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld plaatsvinden. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een oppervlakte van 500 m2 en dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld.
Het voorliggende wijzigingsplan is ter advisering voorgelegd aan Archeologie West-Friesland (zie Bijlage 5). Ter plaatse vinden geen bodemroerende werkzaamheden plaats groter dan deze oppervlaktes overtreffen. Mogelijke archeologische waarden blijven dan ook behouden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De hiervoor genoemde dubbelbestemmingen blijven onverminderd van toepassing en zijn in de regels van dit wijzigingsplan opgenomen.
Cultuurhistorie
De locatie in het plangebied is gelegen aan de lintbebouwing van het dorp Venhuizen. De cultuurhistorische linten worden gekenmerkt door een licht kronkelig verloop en een beperkte wegbreedte met de voorgevels van bebouwing vaak dicht op de weg. Van oorsprong ontbreken trottoirs. In de huidige situatie zijn zij om veiligheidsredenen soms wel aanwezig. Langs de cultuurhistorische linten staan woonhuizen en (voormalige) boerderijen in de vorm van karakteristieke stolpen. Soms staat achter de woning/stolp bedrijfsbebouwing. De huizen hebben in het algemeen één bouwlaag met kap en een enkele keer twee bouwlagen. Sommige woningen hebben een groene kraag van beplanting aan de achterkant en/of een grote solitaire boom aan de voorkant. De bedrijfsgebouwen zijn in het algemeen niet breder dan de kavel van het huis. De cultuurhistorische linten zijn op afstand mede herkenbaar aan de kerken.
Voor het dorp Venhuizen heeft de gemeente Drechterland (Landschapskwaliteitsplan Drechterland, 2011) de ambitie geleidelijk transformeren. Deze ambitie is toegekend aan dit gebied omdat de hoofdstructuur in dit gebied bestaande uit wegen, wegbeplanting en vaarten een sterk kader biedt maar dat de in dit gebied voorkomende bebouwing hier niet goed is ingepast.
De wijziging van de bestemming komt de cultuurhistorische waarden ten goede, omdat de beeldverstorende gebouwen worden gesloopt en de beeldbepalende stolp behouden blijft. Het past daarmee in de ambitie die uit het landschapskwaliteitsplan van de gemeente naar voren komt, om de niet passende bebouwing te saneren en zo de hoofdstructuur en ruimtelijke kwaliteit te vergroten.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Uit deze kaart komt naar voren dat in en in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die mogelijkerwijs kunnen leiden tot een verhoogd veiligheidsrisico.
Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar. Dit wordt bevestigd door het advies van de RUD (Bijlage 1) op het plan.
Wat betreft het aspect geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Voor zowel De Buurt geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het betreft hier een geasfalteerde weg waar de verkeersintensiteiten laag zijn. De indicatieve geluidkwaliteit volgens het RIVM (Geluidkwaliteitskaart) is voor het plangebied zeer goed. Tevens is sprake van bestaande bebouwing, eventuele maatregelen kunnen dan ook niet afgedwongen worden. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Op 7 augustus 2018 is het planvoornemen aangeboden aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Voor het planvoornemen kan de procedure 'geen waterschapsbelang' worden gevolgd. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Het wateradvies is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting.
Voor de aspecten verkeer en parkeren wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van het CROW geraadpleegd. Aan de hand hiervan kunnen de benodigde parkeerplaatsen en de voorziene verkeersgeneratie bepaald worden. Op het perceel worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot extra verkeer of een grotere parkeerbehoefte ten opzichte van de huidige situatie.
Wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan het beste verwezen worden naar de Wet milieubeheer. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit bevat landelijke regionale en lokale maatregelen om te kunnen voldoen aan de normen zoals gesteld in de wet. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De ontwikkeling blijft ruimschoots onder bovengenoemde grens en is dan ook te beschouwen als NIBM-project.
Het planvoornemen is wat betreft verkeer, parkeren en luchtkwaliteit, uitvoerbaar.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De voorgenomen ontwikkeling is geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder milieu kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Realisatie van nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen, biedt kansen voor duurzaamheid.
Alle inwoners uit Noord-Holland Noord kunnen voor vragen en onafhankelijk advies over duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken, maar ook over het nieuwe energielabel van woningen, terecht bij het Duurzaam Bouwloket. Gemeente Drechterland participeert hierin.
Eigenaren van De Buurt 2 zijn voornemens het bijgebouw te voorzien van zonnepanelen. Tevens wordt de stolpboerderij energieneutraal verbouwd. Een gasaansluiting is hierdoor niet nodig, de woning zal daarom van de bestaande gasaansluiting worden afgehaald.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de inleidende regels van het moederplan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden. Voor dit wijzigingsplan geldt dat de algemene regels van het moederplan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd.
Agrarisch
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Binnen de bestemming zijn randvoorwaarden opgenomen die zich richten op de landschappelijke waarden in het gebied.
Om te verzekeren dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen daadwerkelijk wordt gesloopt, is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting' opgenomen in de bestemming 'Agrarisch'. Hieraan is de regel gekoppeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend wanneer is verzekerd dat de bedrijfsbebouwing uiterlijk 1 jaar na ingebruikname van het te vergunnen bouwwerk is gesloopt.
Tuin - 1
Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming ‘Tuin - 1’ opgenomen. Daarachter begint het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is.
Wonen - Stolp
De karakteristieke stolpen met een woonbestemming zijn onder de bestemming ‘Wonen - Stolp’ gebracht. In veel gevallen is de oppervlakte van deze woonhuizen groter dan binnen de bestemming ‘Wonen - 1 of 2’ of ‘Wonen - Lint 1 of 2’. De karakteristieke hoofdvorm is vastgelegd door middel van een bouwvlak en specifieke bouwregels. Voor bijgebouwen geldt een maximale maat van 150 m². De specifieke bijgebouwenregeling is ook hier afgestemd op daartoe specifiek vastgesteld beleid. Als de bestaande omvang van het bijgebouw al groter is dan de genoemde, wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
Om te verzekeren dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen daadwerkelijk wordt gesloopt, is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting' opgenomen in de bestemming 'Wonen - Stolp'. Hieraan is de regel gekoppeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend wanneer is verzekerd dat de bedrijfsbebouwing uiterlijk 1 jaar na ingebruikname van het te vergunnen bouwwerk is gesloopt.
Waarde - Archeologie 2
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,4 m wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 100 m2.
Waarde - Archeologie 3
Op een deel van gronden van het plangebied aan de Buurt ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Deze bestemming is overeenkomst de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hier geldt echter een oppervlaktegrens waarbij de bodem dieper dan 0,4 m wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m2.
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het wijzigingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties zijn in het wijzigingsplan verwerkt.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wro in de periode vanaf 13 december 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiaitefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst afgesloten.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.