Plan: | Streekweg 104 en 106 - Hoogkarspel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.BPStreekweg104106-VG01 |
Streekweg 104 en achter Streekweg 106 in Hoogkarspel is een braakliggend terrein. Op de kavel Streekweg 104 zijn op dit moment materialen en grond opgeslagen. De gemeente Drechterland is voornemens om op deze kavel een vrijstaande woning mogelijk te maken. Het beoogde ruimtelijk effect is om een aanvaardbare invulling te geven aan de nieuwe kavel op een zodanige manier dat de karakteristiek van het lint meer wordt gerespecteerd. De gronden achter Streekweg 106 zijn deels in gebruik ten behoeve van het aangrenzende woonperceel. De gemeente Drechterland is voornemens deze gronden op termijn te verkopen aan de eigenaren van Streekweg 106. De gemeente Drechterland wil ruimte bieden voor het ontwikkelen van woon- en recreatieruimte bij Hoogkarpsel. Hiervoor is 2019 het bestemmingsplan Reigersborg Zuid V vastgesteld. Voor de ontwikkeling en uitvoering van Reigersborg Zuid V zijn destijds diverse gronden aangekocht, waaronder de kavels tussen Streekweg 100 en 106 in Hoogkarspel. Bij uitwerking van de plannen voor Reigersborg Zuid V blijken de kavels geen functie te hebben.
Op de kavels is het oude bestemmingsplan 'Streekweg' van toepassing waarbinnen de gronden bestemd zijn als 'Doeleinden voor Handel en Bedrijf'. Vanwege de ligging aan het lint (overwegend wonen) is een woonbestemming op de kavel meer passend. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging naar een woonbestemming. Het opstellen van een bestemmingsplan is noodzakelijk om het voornemen mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd in vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daarop volgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt tussen de bebouwing van de Streekweg en het zuidelijke Reigersborg Zuid V in Hoogkarspel. In onderstaande figuur is de globale ligging van de planlocatie afgebeeld.
Afbeelding 1 Planlocatie
In de huidige situatie van het plangebied is sprake van een braakliggend perceel (Streekweg 104) dat in gebruik is ten behoeve van opslag van grond en materiaal aan de rand van het dorp Hoogkarspel. De andere twee percelen (achter Streekweg 106) zijn gedeeltelijk in gebruik ten behoeve van het aangrenzende woonperceel. Het plangebied ligt in het oorspronkelijke bebouwingslint van Hoogkarspel, aan de zuidwestzijde van het dorp. Dit lint is de ruimtelijke structuurdrager en basis voor de daarmee samenhangende opstrekkende verkaveling.
Afbeelding 2 Huidige situatie plangebied.
Het plangebied betreft deels de kavel op Streekweg 104 te Hoogkarspel. Het betreft het kadastrale perceel K3716 gedeeltelijk. Het andere deel van het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 2926, 3051 en 3716 (ged.) achter en naast Streekweg 106 te Hoogkarspel. Navolgende figuur geeft een exacte weergave van het plangebied.
Afbeelding 3 Plangebied
De kern Hoogkarspel wordt door de Streekweg, de Nieuweweg en de Sluisweg in vier kwadranten gedeeld. Deze kwadrantenstructuur is kenmerkend voor Hoogkarspel. Binnen deze globale structuur van de kern ligt het centrum van Hoogkarspel op de T-kruising van twee linten: de Streekweg en de Nieuweweg. De eerste bebouwing ontstond langs deze linten. Deze lintwegen hebben beide gemengde functies. De linten van de Streekweg en de Nieuweweg ontmoeten elkaar bij het Raadhuisplein, in het hart van het dorp. Hier vindt men de belangrijkste winkelvoorzieningen en gebouwen, waaronder de kerk, de watertoren en het raadhuis. De lintbebouwing bepaalt ondanks de veel grotere oppervlakte van de omringende woonbuurten nog steeds grotendeels het beeld van Hoogkarspel. Gezien over de hele lengte van de historische linten valt de afwisseling in de bebouwing op. Naast architectonische afwisseling, is er ook een grote stedenbouwkundige variatie wat betreft kavelbreedte en rooilijn. De lintbebouwing aan de Streekweg gaat in het oosten naadloos over in die van Lutjebroek en in het westen in die van Westwoud. Het zuidwestelijke deel van Hoogkarspel krijgt in de jaren ‘50 van de vorige eeuw de eerste aanzet.
De gemeente is voornemens één bouwtitel aan de kavel op Streekweg 104 toe te kennen. De enkelbestemmingen ‘Wonen – Lint 1’ en ‘Tuin’ worden hier opgenomen. Daarbij wordt de enkelbestemming ‘Wonen – Lint 1’ doorgetrokken tot de perceelgrens. Hierbij wordt aangesloten op de systematiek van het aangrenzende bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011'. Aan de kavel wordt een bouwvlak toegekend van 12,25 m x 15 m.
Voor de percelen naast en achter Streekweg 106 worden de enkelbestemmingen 'Wonen - Lint 1' en 'Tuin' opgenomen. Hierbij wordt aangesloten op de systematiek van het aangrenzende bestemmingsplan 'Drechterland Noord 2011'. Aan de percelen wordt geen bouwvlak toegekend. Navolgende figuur geeft de toekomstige stituatie voor beide percelen weer.
Afbeelding 4 Verbeelding nieuwe situatie
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
Onderhavige ontwikkeling treft geen nationaal belang. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 30 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op het bouwplan worden toegepast. Met het planvoornemen wordt één woning gerealiseerd en een bestaand woonperceel uitgebreid en kan hiermee niet beschouwd worden nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen behoeft geen nadere onderbouwing van de Ladder.
Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambties en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:
b. Wonen en Werken
Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes.
Om de verschillende kernen en regio's te versterken worden op regionaal niveau afspraken gemaakt. Zo worden regionaal woningbouwafspraken gemaakt om de woningbouw af te stemmen op de vraag.
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3. wordt hier nader op ingegaan. Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de NH2050.
Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld en is 17 november 2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Het projectgebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied zoals dit door de provincie is aangewezen. Het toevoegen van een extra woning en uitbreiding van een woonperceel in dit gebied is dan ook in overeenstemming met de verordening.
Woonagenda 2020-2025
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Regionale Woonvisie West-Friesland
Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) uit 2011 wordt door de Westfriese gemeenten uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden. De Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2027 brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De Woonvisie benoemt welke richting de Westfriese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.
De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
De regio wil dat de woningmarkt positief onderscheidend is ten opzichte van andere regio's. Daarom wordt ingezet op versterking van het Westfriese woonklimaat en het ondersteunen van unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten.
Op regionaal niveau wordt voor nieuwbouwplannen een afwegingskader gehanteerd. Het doel hiervan is de speerpunten van de regionale woonvisie te vertalen in plannen en dit als instrument te gebruiken in gesprekken met initiatiefnemers.
Het plan is niet strijdig met de speerpunten uit de regionale woonvisie.
Woonakkoord 2020-2025 regio Westfriesland en Provincie Noord-Holland
Het woonakkoord is gesloten tussen de provincie Noord- Holland en de bestuurlijke regio Westfriesland, zijnde gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec. Het woonakkoord bestaat uit twee delen. In het eerste deel zijn de opgaven voor bouwen en wonen geformuleerd. De opgaven zijn in samenhang met andere opgaven bekeken, zoals mobiliteit en klimaat. Op
basis van een gedeeld beeld van de opgaven worden in deel 2 samenwerkingsafspraken en acties benoemd. Hierbij worden ook marktpartijen betrokken.
Westfriesland is een woonregio met een gevarieerd aanbod van stedelijke en landelijke woonmilieus. De regio beschikt over knooppunten van openbaar vervoer die liggen in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen. Daarnaast beschikt de regio over unieke landschappen en een sterke economische structuur. Dit geheel maakt de regio tot een aantrekkelijk woongebied. Dit geeft extra druk bovenop de eigen woningbehoefte maar biedt met extra woningbouw ook kansen om een gezonde bevolkingssamenstelling te behouden.
Dankzij de A7, N194, de nieuwe Westfrisiaweg/N307 en de A.C. de Graafweg is de regio Westfriesland in de basis goed bereikbaar. Uitgangspunt bij het invullen van de woningbouwopgave is binnenstedelijk en rond OV locaties bouwen. Voor een gevarieerd woonmilieu en het aanbieden van een complementair woningbouwprogramma maken buitenstedelijke plannen ook onderdeel uit van het woonakkoord. Conform de omgevingsvisie NH 2050 wordt de woningbouw vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland. Ook de voorzieningen en leefbaarheid in kleinere kernen verdienen aandacht.
De regio heeft tot doel om de inwoners van Westfriesland naar wens en tevredenheid te laten wonen en een breed scala aan woonwensen binnen de regio te realiseren. De regio zet hiertoe in op:
Visie op Drechterland en haar kernen
De gemeenteraad heeft op 31 mei 2021 de Visie op Drechterland en haar kernen vastgesteld. Hierin heeft de gemeente in hoofdlijnen haar visie richting 2030 uiteengezet. De centrale visie is een vitale, aantrekkelijke en duurzame gemeente om in te leven, te wonen en te werken. De gemeente zet in op behoud van de omgevingskwaliteit. Het behoud van het open, karakteristieke landschap zijn leidende principes voor de ontwikkeling van de leefomgeving. Een groene openbare ruimte draagt bij aan de beleving van een aantrekkelijke gemeente om te leven, wonen en werken.
In de Visie op Drechterland staat aangegeven: Drechterland ontwikkelt richting 2030 een compleet en divers woonaanbod, met bijzondere aandacht voor starters en senioren, behoud van groene buffers en woonkwaliteit. De bijdrage aan de regionale woningbouwopgave wordt in de (groei)kernen Hoogkarspel en Venhuizen gerealiseerd. In de overige kernen wordt, om bij te dragen aan de leefbaarheid in een kern, hoofdzakelijk voor ‘eigen behoefte’ gebouwd, waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. In het regionale woonakkoord Westfriesland is afgesproken dat de gemeenten gezamenlijk minimaal 900 woningen per jaar bouwen.
Met het planvoornemen wordt een woning toegevoegd en een woonperceel uitgebreid aan het lint van de Streekweg. Op het perceel is in de bestaande situatie geen bebouwing aanwezig. Daarmee is in feitelijk zin, sprake van een verdichting het lint. In het geldend planologisch regime zijn echter wel bouwrechten aanwezig en is zelfs bedrijfsbebouwing toegestaan. Met voorliggend ontwikkeling naar een woonperceel wordt aansluiting gevonden op de naastgelegen (woonpercelen) en daarmee op het omliggende landschap.
Woonprogramma Drechterland 2021-2025
Het woonprogramma van de gemeente Drechterland is vastgesteld in september 2021. In dit woonprogramma staat het woonbeleid beschreven voor de komende vijf jaar, 2021- 2025. Doelstelling van het woonbeleid is het behouden van vitale dorpen, waar mensen prettig kunnen leven, wonen en werken. Daarvoor zijn woningen een belangrijke voorwaarde. Het woonprogramma is opgebouwd aan de hand van zes thema's:
Binnen de gemeente is behoefte aan meer variatie in het type woningen. Het gaat met name om kleinere, toegankelijke woningen, levensloopbestendig en geschikt voor meerdere doelgroepen. In totaal wordt gestreefd naar 700 extra woningen tot 2025. Groeikernen zijn Hoogkarspel en Venhuizen.
Met het planvoornemen wordt een bouwtitel voor een woning toegekend aan een agrarisch perceel in Hoogkarspel. Op het perceel is de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. Het type woning kan nog nader bepaalt worden, waarmee aansluiting gevonden kan worden op de actuele behoefte. Het planvoornemen sluit daarmee aan bij het woonprogramma van Drechterland.
Wettelijk kader
Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de Omgevingsvisie NH2050 en Omgevingsverordening NH2022 relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.
WET NATUURBESCHERMING
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld.
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb.
Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Voor de betreffende ontwikkeling, Streekweg 104, is advies ingewonnen bij de ODNHN. Uit het advies blijkt dat het terrein ongeschikt wordt geacht voor het verblijf van beschermde soorten. Een quickscan flora en fauna is niet noodzakelijk. De uitbreiding van het bestaande woonperceel, Streekweg 106, maakt geen extra bebouwing mogelijk, daarnaast zijn de percelen al gedeeltelijk in gebruik ten behoeve van wonen. De wijziging van de bestemming op die percelen geven eveneens geen aanleiding voor ecologisch onderzoek.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
GEBIEDSBESCHERMING
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw van één vrijstaande woning berekend. Met de wijziging van de bestemming van de gronden naast en achter Streekweg 106 vindt geen zodanig gebruikswijziging plaats dat een stikstofberekening noodzakelijk is. Hier is immers al een woning aanwezig en betreft het slechts de uitbreiding van het bestaande woonperceel. Met die reden is in de stikstofberekening alleen het toevoegen van de woning op Streekweg 104 meegenomen. De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met programmapakket Aerius. Een notitie van de Aerius-berekening is raadpleegbaar in de bijlagen bij de toelichting (Bijlage 1).
De berekeningen met AERIUS genereert een rekenresultaat en een tweetal pdf bestanden waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar tijdens zowel de aanleg- als de gebruiksfase.
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen project negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN, bos- en natuurgebieden en weidevogel- en akkervogelleefgebieden worden uitgesloten.
Conclusie
Het initiatief heeft geen gevolgen voor soorten en gebieden, er wordt geen bebouwing gesloopt en het terrein wordt ongeschikt geacht voor het verblijf van beschermde soorten. Daarnaast ligt het projectgebied niet in een NNN-gebied of Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting, optische verstoring of stikstofdepositie worden uitgesloten.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening NH2020. Een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het initiatief kan voor het milieuaspecten ecologie als uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).
Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op 20 en 21 oktober 2021 is een veldonderzoek op de Streekweg 104 verricht door Archeologie West-Friesland, zie Bijlage 2. Tijdens het veldonderzoek zijn twee werkputten aangelegd. De meest zuidelijke werkput (werkput 1) diende inzicht te verschaffen in de omvang van de veronderstelde middeleeuwse terp en de aanwezigheid van sporen uit de Bronstijd. Werkput 2 kwam parallel aan de Streekweg te liggen en diende het doel informatie te verschaffen over bewoning en bebouwing in de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
In Werkput 1 werden zeven spoornummers uitgedeeld, die grotendeels aan sporen uit de Bronstijd zijn gekoppeld. Twee verschillende soorten konden worden herkend. Enerzijds waren er greppelachtige slingerende banen met een onregelmatige onderkant. In deze greppels waren duidelijk twee dieper uitgesleten banen zichtbaar. Hierin heeft het vee waarschijnlijk gelopen. De tweede soort bestond uit een rij kuilen. Tijdens het verdiepen van deze kuilen veranderede iedere individuele kuil in twee afzonderlijke ovale, maar evenwijdige kuilen met aan de onderzijde duidelijke hoefindrukken. Mogelijk liep het vee via deze paden vanuit een woonstalboerderij richting de drassige weidegebieden en weer terug.
In werkput 2 werd vijf sporen teruggevonden, die alle teruggaan naar de ontginningsfase van West-Friesland. Ondanks dat middeleeuwse ophoging is waargenomen, ontbraken natuurlijk veen en een terplichaam. Archeologie West-Friesland heeft geconstateerd dat het plangebied vrijgesteld is van nader archeologisch onderzoek.
Het plangebied op de beleidskaart archeologie van gemeente Drechterland
Enkel ter plaatse van het niet onderzochte deel van de waardevolle zone langs het dorpslint wordt een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 wordt opgenomen (zie bovenstaande afbeelding). Op het achterterrein is nader archeologisch onderzoek en het opnemen van een dubbelbestemming archeologie niet noodzakelijk. Hier is de bodem vermoedelijk reeds (deels) verstoord. Daarbij komt dat het deel buiten de historische dorpskern op deze specifieke locatie voldoende is onderzocht. Het overgebleven stukje grond is te klein om significant bij te dragen aan archeologische vraagstellingen over prehistorische bewoning.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren. De locatie is gelegen in het ensemble West-Friesland Oost en is een zeer oud zeekleilandschap dat duidelijke karakteristieken heeft van een veenontginningsgebied. Kenmerkend zijn de lange linten en de opstrekkende kavels haaks op de linten. De linten waar Hoogkarspel deel van uit maakt, tussen Hoorn en Enkhuizen, zijn voor een groot deel verstedelijkt. De linten, waterlopen, het spoor en de wegen zijn van oudsher de dragers voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Het behouden van deze structuren vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk (woon)landschap.
Met de realisatie van de woning en het uitbreiden van het woonperceel wordt geen wijziging in de structuur van de percelen aangebracht. De herkenbaarheid van de linten en de opstrekkende verkaveling blijft behouden. Het voornemen is niet in strijd met de ambities en ontwikkelprincipes in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en vormt geen belemmering voor dit aspect.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen dan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
De richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt hiervoor gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid en voorzieningen in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor dergelijke nabijgelegen functies. De nieuwe ontwikkeling vormt vanuit het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen bedrijvigheid.
Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Met het planvoornemen wordt wel een nieuwe woning mogelijk gemaakt die dient te voldoen aan de huidige bouweisen (duurzaamheid). Het kan voorkomen dat de woning wordt voorzien van een warmtepomp (airco). Om de geluidsoverlast als gevolg van warmtepompen met een buitenunit tegen te gaan, gelden er vanaf 1 april 2021 in Nederland maximale geluidsnormen. Artikel 3.8 lid 2 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat een buitenunit maximaal 40 dB(A) mag veroorzaken op de perceelgrens met het aangrenzend perceel waar een woonbestemming geldt. Voor het voorliggend plangebied zijn nog geen concrete bouwplannen aanwezig en is nog geen duidelijkheid over de wijze van verwarmen/koelen van de woning. In voorliggend bestemmingsplan is daarom een regeling opgenomen ter voorkoming van eventuele hinder vanwege de warmtepompen. Het planvoornemen vormt dan ook geen eventuele hinder voor omliggende woonbebouwing.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Aan de Streekweg 103 zit een vervoerbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van >1000 m2. Dit valt onder milieucategorie 3.2, waarvoor geldt dat de grootste afstand tussen het bedrijf en geluidsgevoelige objecten ten minste 100 meter moet bedragen. De afstand tussen het dit bedrijf en de woningen is groter dan 100 meter. Aan de afstandsnorm wordt voldaan.
Aan de Streekweg 113a is een is een autoschade- en spuitbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie kan deze activiteit worden ingedeeld in het bedrijfstype 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' en 'autospuitinrichtingen'. De milieucategorieën behorende bij deze activiteiten zijn respectievelijk categorie 2 en categorie 3.1. Hiervoor geldt de grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand vam 50 meter kan ruimschoots worden voldaan.
Conclusie
Aan de gestelde richtafstanden wordt ruimschoots voldaan, het plan valt buiten de invloedssfeer van de bedrijven. Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voorliggend bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Van industrielawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Voor het wegverkeerslawaai is de geldende norm 48 dB.
De Wgh richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde (onderzoeks)zoneplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneplichtig behalve:
De zonebreedte is afhankelijk van de ligging van de weg, binnen of buiten de bebouwde kom, en is afhankelijk van het aantal rijstroken. De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. Daarnaast behoort de ruimte boven en onder de weg ook tot de zone.
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw, zoals een woning gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De te realiseren woning bevindt zich binnen de geluidszones van de Streekweg en de Bronstijd/Tolweg.
De Streekweg en Bronstijd/Tolweg kennen een maximum snelheid van 50 km/uur. Deze wegen zijn gelegen in stedelijk gebied en kennen derhalve een zone van 200 m. De te realiseren woning ligt binnen de zones van deze wegen. Voor het uitbreiden van het bestaande woonperceel is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. De resultaten van het onderzoek voor Streekweg 104 zijn beschreven in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 7 dB vanwege de Streekweg en 1 dB vanwege de Tolweg/Bronstijd. Om de betreffende woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Drechterland een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Op 26 september 2022 is de hogere waarde door het College van Burgemeester en Wethouders verleend, zie Bijlage 4.
Het college van Burgemeester en Wethouder heeft het besluit genomen om een hogere grenswaarde vast te stellen. Het betrokken besluit heeft synchroon aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Hiermee wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
De provincie Noord-Holland heeft de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Op de kaart is ook informatie over risicogevoelige gebouwen opgenomen. Op basis van de Risiscokaart komt naar voren er geen inrichtingen of bedrijven in de directe omgeving aanwezig zijn. Er zijn eveneens geen transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Conclusie
De voorgenomen woningbouw wordt niet belemmerd door externe risico's.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Het planvoornemen maakt het mogelijk om één woning in het plangebied te realiseren en wordt een bestaande woonperceel uitgebreid. De verkeersgeneratie vanwege deze woning leidt niet tot een zodanige toename aan verkeer dat dit gevolgen heeft voor de verkeersituatie ter plaatse. Het parkeren zal uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door verkeer en parkeren belemmerd.
Wettelijk kader
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Afweging
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van de informatie zoals deze beschikbaar wordt gesteld op het Bodemloket en vanuit de ODNHN.
Er is een bodemonderzoek beschikbaar uit 2007. Dit is een groter onderzoek waarin maar weinig boringen op het betreffende perceel staan. Er zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Daarnaast is er mogelijk teerhoudend asfalt aangetroffen en puinbijmenging in de bodem. Er is geen onderzoek gedaan naar asbest.
In 2011 is wel onderzoek gedaan naar asbest op het achterliggende perceel waar ergens tussen 2008 en 2011 bedrijfspanden zijn gesloopt. Het is niet bekend wat voor bedrijf dit was. Er werd asbest aangetroffen. In 2021 heeft hiervoor een aanvullend onderzoek plaatsgevonden.
In 2018 is dit perceel meegenomen in het actualiserende bodemonderzoek voor de woonwijk Reigersborg. Er werd geen verontreiniging aangetroffen.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Regio West Friesland (2016) is de locatie ingedeeld in deelgebied B2/O2, "Wonen voor 1980". De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Wonen.
In het historisch bodembestand zijn op de locatie zelf geen meldingen opgenomen. In de directe omgeving van de locatie is een autoplaatwerkerij vermeld en 2 huisbrandolietanks. Bij de sanering van een van de tanks is een verontreiniging aangetroffen. Uit bestudering van (historisch) kaartmateriaal op topotijdreis blijken behalve de gesloopte bedrijfspanden geen bijzonderheden. Het Bodemloket geeft tenslotte voor het perceel aan dat deze voldoende is onderzocht/gesaneerd.
Een bodemonderzoek naar de actuele bodemkwaliteit wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen aangeleverd. Vanwege het ontbreken van de historische activiteiten zijn geen grote verontreinigingen en saneringen te verwachten. Het planvoornemen kan dan ook als uitvoerbaar worden beschouwd.
Conclusie
Voor het aspect bodemkwaliteit wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Afweging
Op 7 maart 2022 is een digitale watertoets aangevraagd voor het project. Uit het advies blijkt dat de korte procedure gevolgd kan worden. Tussen de gemeente Drechterland en gemeente Stede Broec is afgesproken dat de gemeente Drechterland 150 m2 water 'leent' uit de waterbank van de gemeente Stede Broec. Dit betekent dat er voor het plan aan de Streekweg geen watercompensatie hoeft te worden gerealiseerd.
Conclusie
Het planvoornemen wat betreft het omgevingsaspect water uitvoerbaar geacht.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de ‘begrippen’ en de ‘wijze van meten’. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
Dit bestemmingsplan kent een drie bestemmingen.
Bestemming Wonen - Lint 1
De bestemming Wonen is opgenomen voor de delen van het plangebied waar de woning wordt gerealiseerd. Door middel een bouwvlak is de locatie van de woning vastgelegd. De maximum bouw- en goothoogte zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels. Er zijn tevens afwijkingsmogelijkheden op de bouwregels opgenomen. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders de bestemming Wonen - Lint 1 kunnen omzetten naar Wonen - Lint 2.
Bestemming Tuin - 1
De bestemming Tuin is opgenomen voor delen van het plangebied waar tuinen, erven, bijgebouwen en parkeermogelijkheden gerealiseerd mogen worden. Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepalende zijtuinen te beschermen, is de afzonderlijke bestemming ‘Tuin - 1’ opgenomen. Daarachter begint het bij het woonhuis behorende erf, waarbinnen erfbebouwing mogelijk is. In de regels zijn er bouwregels opgesteld voor erkers, serres, overkappingen, luifels, balkons en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Tevens zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen.
Waarde - Archeologie 2
Op het plangebied ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Dit betekent dat er een verwachting bestaat dat eventueel archeologisch betekenisvolle vondsten kunnen worden gedaan binnen het plangebied. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische vondsten niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m –Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 100 m².
Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn de regels opgenomen waarbinnen een aan-huis-verbonden beroep wordt toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling geeft de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten aanzien van het bouwen van kleine niet voor bewoning dienende gebouwtjes, het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud van bouwwerken.
Overige regels
In dit artikel zijn overige regels opgenomen waarin nadere eisen en de aanvullende werking van welstandscriteria tot uiting komen.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd. Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in het gemeenteblad en de website officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, al dan niet met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast (termijn van orde).
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. De terinzagelegging gebeurt als volgt:
Indien Gedeputeerde Staten een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, vindt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling plaats. Tot uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten wordt het vaststellingsbesluit uiterlijk twee weken na vaststelling door de gemeenteraad bekendgemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten wordt het vaststellingsbesluit uiterlijk twee weken na vaststelling door de gemeenteraad bekendgemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Met het ter visie leggen van het ontwerpplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van artikel 6.12 Wro kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
De gemeente is de initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan. De kosten voor de noodzakelijke onderzoeken en de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding worden door de gemeente gedragen. De kosten voor realisatie van het planvoornemen (uiteindelijk planontwikkeling) komen voor rekening van de toekomstige koper.
Bij vaststelling van het bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De gemeente draagt zelf de verantwoordelijkheid voor deze eventuele planschade.
Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.