Plan: | Hoogkarspel - De Gouw 68 en 71 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0498.BPDeGouw68en71-VG01 |
Direct ten noorden van Hoogkarspel is aan De Gouw 71 een agrarisch bedrijf in de vorm van tulpenteelt en broeierij gevestigd. Het bedrijf is voornemens om een gebouw voor huisvesting van buitenlandse werknemers én een nieuwe bedrijfshal op de locatie De Gouw 68 te realiseren. Dit perceel ligt direct ten noorden van het bestaande bedrijf. Op het perceel De Gouw 71 worden geen wijzigingen voorgesteld. De niet-grondbonden bedrijfsactiviteiten op het perceel De Gouw 68 zijn onlosmakelijk verbonden met de grondgebonden activiteiten op nummer 71. Het initiatief omvat het planologisch verbinden van twee bestaande agrarische bouwvlakken zonder dat de omvang of situering van deze bouwvlakken wijzigt.
De gewenste situatie is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De gemeente Drechterland heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan deze ontwikkeling. Om de bouwplannen juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat het perceel De Gouw 68 en 71 te Hoogkarspel. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De begrenzing van het plangebied valt samen met de beoogde omvang van de bedrijfskavel.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in verschillende bestemmingsplan.
De Gouw 68
Het plangebied van het perceel De Gouw 68 is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Drechterland Noord 2011 dat op 18 september 2013 in werking is getreden en het bestemmingsplan Drechterland Noord 2011, herziening 2014 dat op 24 november 2014 in werking is getreden.
De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' met de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf', 'Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Laatstgenoemde aanduiding is opgenomen in de herziening van 2014.
Gebouwen op het perceel moeten worden gebouwd binnen de daarvoor opgenomen aanduiding 'bouwvlak'. In het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6- en 10 meter. Er geldt geen maximale oppervlakte eisen.
De gewenste bebouwing is gepositioneerd binnen het aangegeven bouwvlak. Echter mogen gebouwen uitsluitend ten behoeve van het ter plaatse gevestigde grondgebonden agrarisch bedrijf worden gebouwd. De gewenste functies ter plaatse van het bouwvlak (veredeling/kantoor en huisvesting) zijn niet grondgebonden, want deze vinden hoofdzakelijk plaats binnen gebouwen. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Tot slot ligt ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' op het perceel. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 is binnen deze bestemming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De Gouw 71
Het plangebied van het perceel De Gouw 71 is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Hoogkarspel - De Gouw 71 dat op 1 mei 2017 is vastgesteld.
De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' met de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf', 'Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Gebouwen op het perceel moeten worden gebouwd binnen de daarvoor opgenomen aanduiding 'bouwvlak'.
Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van nieuwe gebouwen niet is toegestaan zonder aanleg en instandhouding van het opgestelde beplantingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).
Tot slot ligt ter bescherming van de archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' op het perceel. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 is binnen deze bestemming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de voorgenomen ontwikkelingen. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.
In het noorden van het plangebied ligt de polder het Grootslag die zich uitstrekt tot over de gemeentegrenzen. De Hout en Blokdijk vormen de zuidelijk grens. De nederzettingen liggen als langgerekte lintbebouwing in oost-west richting met sporadisch een dwarsverbinding. Het is een gebied met overwegend veeteelt. Het resulteert in een contrast tussen de beslotenheid van de lintbebouwing van Oosterblokker en Westwoud en de vergezichten en weidsheid van het landschap daartussen. De grootsheid en weidsheid vormen onschatbare kwaliteiten in het dichtbevolkte Nederland.
In het westelijk deel is de oorspronkelijke verkaveling nog terug te zien, het oostelijk deel is in de loop der tijd herverkaveld.
Aan de noordoostzijde van de polder het Grootslag is een deel van de oorspronkelijke vaarpolder ingericht als rijpolder. Hier zijn grote agrarische tuinbouwbedrijven ontstaan. Een deel van het gebied is ingericht als kassengebied. De oorspronkelijke openheid is hier grotendeels verdwenen. Dragend voor de structuur in het gebied is de natuurstrook langs De Weelen.
Figuur 2. Overzicht omgeving plangebied (bron: Bing Maps)
Het bedrijf
Koburg BV is een middelgroot bloembollen bedrijf in Hoogkarspel. Op het bedrijf wordt 60 ha tulpen geteeld en +/- 18 miljoen tulpen gebroeid. Koburg werkt met vijf vaste medewerkers en vijftien seizoensarbeiders in de piekperioden. Koburg BV richt zich op het hogere kwaliteitssegment en levert aan exportbedrijven die deze tulpen wereldwijd verkopen.
Momenteel verblijven de seizoensarbeiders op een verouderde huurlocatie op Zwaagdijk. Koburg wil haar medewerkers graag netjes huisvesten. Daarmee hopen zij ook in de toekomst over voldoende gemotiveerde krachten te kunnen beschikken.
Ligging
Het plangebied ligt aan een lintbebouwing met voornamelijk glastuinbouw. Het tulpenbedrijf is aan de noordkant ontsloten op De Gouw en aan de westkant op de Sluisweg. Het perceel 68 bevindt zich direct ten noorden van het tulpenbedrijf. Ook dit perceel wordt ontsloten op De Gouw.
Op het perceel 71 zijn plannen om op korte termijn nieuwe moderne bedrijfsgebouwen te realiseren. Op het perceel is derhalve geen ruimte meer voor toekomstige ontwikkelingen.
Op het perceel 68 staat in de huidige situatie een plattelandswoning met daarachter een opslagloods. De bestaande woning is gesitueerd op een sterk afgebakend erf, afgeschermd met hagen. In de woning verblijven inmiddels enkele eigen seizoensarbeiders.
De gronden ter hoogte van de toekomstige gebouwen zijn in de huidige situatie onbebouwd en is in agrarisch gebruik in de vorm van het telen van mais. Op basis van het huidig planologisch regiem kunnen de gronden volgebouwd worden met bedrijfsgebouwen.
Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2. Figuur 3 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. De rode kader weergeeft het huidige bouwvlak van het perceel weer.
Figuur 2. Huidige situatie
Figuur 3. Overzicht huidige situatie
Figuur 4. Vooraanzicht plangebied vanaf De Gouw (Bron: Google Streetview)
Het programma bestaat uit de bouw van een huisvestingsgebouw ten behoeve van buitenlandse werknemers en op termijn de bouw van een nieuwe bedrijfsloods.
Huisvestingsgebouw
De hoofdlocatie van het bedrijf is De Gouw 68. Hier vindt de productie en de verwerking plaats van tulpen en worden tulpenbollen gebroeid. In de huidige situatie verblijven de werknemers op een verouderde locatie in Zwaagdijk. Deze locatie voldoet niet meer aan de huidige eisen. Om de huisvesting in de nieuwe situatie op orde te hebben is behoefte om in de directe nabijheid van het bedrijf een verblijf te creëren voor 30 werknemers. Hiermee voldoet het bedrijf aan de maatschappelijke voorwaarde om benodigd personeel goede huisvesting te bieden.
Derhalve wordt een nieuw huisvestingsgebouw op het perceel De Gouw 68 voorgesteld. Deze wordt direct achter de bestaande opslagloods gerealiseerd. Het gebouw, bestaande uit twee bouwlagen met kap, wordt ingericht ten behoeve van huisvesting voor maximaal 30 personen en krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5,5 -en 7,1 meter.
Door de huisvesting op korte afstand van het bedrijf te realiseren is direct sprake van een goede toezicht op de huisvesting. Toezicht zal gebeuren door de bewoners van de woning op De Gouw 68 én door de eigenaar van het bedrijf die in de woning van de De Gouw 71 woont.
Nieuw bedrijfsgebouw
Ten westen van het huisvestingsgebouw wordt een moderne bedrijfshal van circa 3.000 m2 met daarin faciliteiten voor veredeling en bijpassende kantoorruimte gerealiseerd. De locatie gaat ingericht worden ten behoeve van het ontwikkelen van een nieuw sortiment en gaat dienen als de kraamkamer van het tulpenbedrijf.
Het is noodzakelijk dat het huidige sortiment en het toekomstige sortiment fysiek van elkaar gescheiden zijn. Dit om ziektebestrijding te voorkomen.
Tevens stelt de verzekeringsmaatschappij als voorwaarde dat het nieuwe sortiment in een apart, vrijstaand gebouw wordt gebouwd. Dit om risico op brand te beperken. Op het perceel De Gouw 71 is geen ruimte om dit gebouw te realiseren. Het huidige bouwvlak is hiertoe ontoereikend. Derhalve is het perceel De Gouw 68 in beeld gekomen.
In de toekomst is derhalve sprake van een bedrijfsmatige relatie, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het bedrijfsgebouw is dan ook noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf. Het gaat specifiek om het planologisch verbinden van twee bestaande agrarische bouwvlakken zonder dat de omvang of situering van deze bouwvlakken wijzigt.
Toekomstig bouwblok
De gehele ontwikkeling vindt plaats binnen het huidige bouwvlak. In planologische opzicht blijft het bouwvlak dan ook ongewijzigd.
Figuur 5. Gewijzigde situatie
Functionele inpassing
Uit de onderzoeken van hoofdstuk 4 blijkt dat de beoogde uitbreiding functioneel inpasbaar is ten opzichte van de omliggende functies.
Ruimtelijke inpassing
Het gewenste bedrijfsgebouw wordt qua vormgeving, positie en materiaalgebruik aangesloten bij de huidige bedrijfsgebouwen.
Verkeer en parkeren
Het perceel wordt ontsloten op De Gouw. De infrastructuur wordt ruimschoots toereikend geacht voor de activiteiten die bij het bedrijf plaats vinden. De uitbreiding leidt ook niet tot een significante toename van de verkeersgeneratie.
Er zal (eerder) sprake zijn van een afname omdat in de huidige situatie de huisvesting op een andere locatie plaats vindt. Door het concentreren van de bedrijfsvoering (op één locatie) zal het aantal verkeersbewegingen afnemen. Op het perceel is voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Hierbij is aangesloten bij de beeldkwaliteitseisen zoals genoemd in De Structuurvisie Landschap. De Structuurvisie Landschap is het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan in de zin van de Provinciale Verordening Noord Holland.
Voor het perceel De Gouw 71 is onlangs een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als bijlage 1 bij de regels toegevoegd. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de uitvoering van dit beeldkwaliteitsplan.
Dit beeldkwaliteitsplan is opgesteld omdat op dit perceel sprake was van een uitbreiding van het bouwperceel. In dergelijke gevallen is op basis van de provinciale verordening een beeldkwaliteitsplan vereist. Voor het perceel De Gouw 68 is geen apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. De ontwikkeling vindt namelijk plaats binnen een bestaand bouwperceel.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Geleidelijk transformeren'. Openheid en de zichtbaarheid van de opstrekkende verkaveling is hier een belangrijk uitgangspunt. Voor de ontwikkeling op het perceel De Gouw 68 zijn onderstaande uitgangspunten van belang.
In de omgeving is sprake van een weide, grootschalig en open landschap met langs de linten enige laan- en erfbeplanting. De achterzijden van de bedrijfspercelen ligt open in het agrarisch landschap.
De ontwikkeling op het perceel De Gouw 68 vindt plaats binnen het bestaande opstrekkende verkavelingspatroon. De nokrichting van de gebouwen volgt deze richting. De gebouwen worden open in het landschap gepositioneerd. Daarnaast wordt de westelijke sloot in het plangebied verbreed. Hierdoor blijft de zichtbaarheid en het patroon van de opstrekkende verkaveling vanaf de openbare wegen behouden.
Voor de landschappelijke inpassing van het bouwplan is een beplantingsplan opgesteld. Deze is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Een uitsnede van het beplantingsplan is weergeven in figuur 5.
In de nieuwe situatie, na de voorgenomen realisatie van de huisvesting voor arbeidsmigranten, wordt aan de westzijde (voorkant huisvesting) van het gebouw een bomenrij met struiken aangeplant. Aan de oostzijde wordt een struikenrij en/of losse haag aangeplant. Aan de noord-(achter)zijde van het perceel wordt géén beplanting aangebracht. Dit sluit aan op diverse (bedrijf)gebouwen aan de Gouw waar erfbeplanting ontbreekt.
Met de nieuwe erven wordt aangesloten bij de oppervlakte maten van de erven van het lint. Het gewenste bedrijfsgebouw en huisvestingsgebouw zal qua vormgeving en materiaalgebruik aansluiting vinden bij de huidige bedrijfsgebouwen waardoor een eenduidig beeld ontstaat. De omvang sluit in de nieuwe situatie aan op de bestaande bedrijfsgebouwen in de omgeving. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de bebouwingskarakteristiek.
In de nieuwe situatie voegt het bedrijfsperceel zich dan ook goed in de landschappelijke structuur van de omgeving.
Figuur 5. Beplantingsplan erfbeplanting
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
De locatie ligt i de zone 'Gebied voor grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie wordt in dit gebied gefaciliteerd (met oog voor de ruimtelijke kwaliteit). Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Hier wordt aan voldaan.
De hoofdbelangen uit de Structuurvisie zijn juridisch vertaald in de Provinciale ruimtelijke verordening. (PRV). De PRV wordt onderstaand besproken.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (geconsolideerde versie 16 oktober 2018), zijn de onderstaande regels van toepassing.
Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied
Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. In afwijking kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving.
Tevens mag een bestemmingsplan voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers, indien:
De ontwikkeling betreft het samenvoegen van twee bestaande bouwpercelen. Er is hierbij geen sprake van een uitbreiding van een bestaand bouwperceel. In paragraaf 3.1 is de noodzaak reeds beschreven. Daarnaast doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de landschappelijke waarden. Dit is in paragraaf 3.3 beschreven.
Tot slot wordt de huisvestingsvoorziening binnen het bestaande agrarische bouwperceel gesitueerd. De huisvesting vindt plaats ten behoeve van het gevestigde bedrijf aan de De Gouw 71 en betreft een ondergeschikte functie ten opzichte van het bedrijf.
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt anders dan dat de gebouwen worden gebruikt voor activiteiten die niet zijn toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. De ontwikkeling vindt dan ook plaats binnen een bestaand bouwblok. De ruimtelijke kwaliteitseis uit artikel 15 is dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan voor het gedeelte van het perceel De Gouw 68. Voor het perceel 71 is in het verleden reeds een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan blijft ook in dit bestemmingsplan van toepassing. Derhalve is in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de gebouwen die worden mogelijk gemaakt door de uitbreiding van het bouwvlak ter hoogte van de De Gouw 71.
De gebouwen op het perceel De Gouw 68 worden op verantwoorde wijze ingepast. Paragraaf 3.3 heeft dit reeds beschreven.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld.
Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRVS een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.
Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).
Voor dit project is vooral de mate van openheid van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook ligt het niet in of aan een historische structuurlijn en zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. De ontwikkeling vindt plaats in een al sterk voor de landbouw ontwikkeld gebied, binnen de bestaande verkavelingsstructuur.
Geconcludeerd wordt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.
Structuurvisie Landschap toekomstvisie
Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De Structuurvisie Landschap is tevens het gemeentelijk beeldkwaliteitsplan in de zin van de Provinciale Verordening Noord Holland. Ten aanzien van de visie gaat de gemeente uit van een driedelige strategie:
De visie wordt vervolgens uitgewerkt voor verschillende deelgebieden. Per deelgebied worden uitgangspunten beschreven. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het deelgebied geleidelijk transformeren. Binnen dit gebied wordt de mogelijkheid gegeven voor verdere schaalvergroting onder voorwaarde van structurele ingrepen in water en groen.
Specifiek ligt het gebied in het lint van de Gouw. In de structuurvisie worden uitgangspunten benoemd waaraan uitbreidingen van agrarische bedrijven moeten voldoen. Deze hebben betrekking op onder andere de inpassing en situering.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk, waarbij het agrarische perceel gelijk blijft. Het geldende planologisch regiem laat hier reeds bebouwing toe. De toekomstige bedrijfsactiviteiten op beide percelen zijn onlosmakelijk met het elkaar verbonden. Zie hiervoor ook paragraaf 3.1. Paragraaf 3.3 gaat nader in op de inpassing en situering van de ontwikkeling.
Beleidsregels voor huisvesting van buitenlandse werknemers in Drechterland
De gemeente Drechterland heeft beleid voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Deze is vastgesteld op 24 juni 2014 in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Drechterland-Zuid. Dit beleid houdt in dat bij agrarische bedrijven arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden tot een maximum van 30 personen. Dit is onder voorwaarde dat deze arbeidsmigranten alleen bij het agrarische bedrijf mogen werken. Daarnaast geldt dat de inkomsten uit de huisvesting slechts een ondergeschikt deel mogen vormen van de totale omzet van het bedrijf.
Met dit bestemmingsplan wordt een vrijstaand huisvestingsaccommodatie voor buitenlandse agrarische werknemers op een bestaand agrarische bedrijfsperceel mogelijk gemaakt in een gebouw dat hiervoor specifiek bestemd wordt. De accommodatie biedt plaats aan maximaal 30 personen. Op hetzelfde perceel is de bedrijfswoning én een beheerder bewoonde bedrijfswoning aanwezig.
Het betreft daarnaast een huisvesting die van ondergeschikt belang is ten opzichte van de omvang van het volwaardige agrarische bedrijf. Hier mogen ook buitenlandse werknemers van andere agrarische bedrijven uit de regio West-Friesland Oost in de verblijfseenheden worden gehuisvest.
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Het bedrijf dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden.
De huisvesting van arbeidsmigranten die in dit bestemmingsplan wordt geregeld is bestemd als tijdelijke huisvesting (logies). Dergelijke inrichtingen zijn op grond van de Wgh geen geluidsgevoelige objecten. Het is dus niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de geluidszone van De Gouw. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
De accommodatie staat op minimaal 80 meter vanaf de Gouw. Tussen de accommodatie en de weg staat reeds bebouwing in de vorm van een woning en een opslagloods. Dit zorgt voor een geluidsdempende werking. Daarnaast is de Gouw een landbouwweg die hoofdzakelijk een functie voor bestemmingsverkeer is. Er is geen sprake van een hoge verkeersintensiteit. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat er wel sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat.
Activiteitenbesluit
Voor de geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde loods op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen. Daarnaast bevat de loods geen onderdelen die in belangrijke mate geluid veroorzaken. Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In de nabijheid van het plangebied liggen enkel (agrarische) bedrijfsbestemmingen. De omgeving wordt daarom aangemerkt als rustig (landelijk) gebied. De bedrijfsactiviteiten, inclusief huisvesting, worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 1 (logies) en 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 10 en 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van de dichtstbijzijnde burgerwoning tot de uit te breiden bebouwing is ruim 80 meter en hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
De uitbreiding vindt plaats op gronden die in gebruik zijn ten behoeve van het telen van mais. Hier is geen sprake van een verdachte situatie. Vanuit de bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor het plan. Er worden geen risico's voor de volksgezondheid verwacht. De locatie is in beginsel geschikt voor het voorgenomen gebruik. Volledigheidshalve is voor de ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 toegevoegd. Geconcludeerd is dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Daarbij worden twee normen gehanteerd, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Wel staat ten zuidwesten van het plangebied een opslagruimte die valt onder het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een plaatsgebonden risicoafstand van 8 meter. Het bedrijf ligt op een afstand van ruim 50 meter. Aan de risicoafstand wordt daarom voldaan.
Tevens wordt over de N203 in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. In 2010 is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de N302. De risicoafstand bedraagt 120 meter. Het plangebied ligt op circa 120 meter. Echter gezien de aard van de toekomstige ontwikkeling en het beperkt aantal vervoerstransporten van gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
In het plangebied is sprake van een verantwoord groepsrisico. Er zijn geen belemmeringen vanuit het plaatsgebonden risico aan de orde. De externe veiligheid geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van ten hoogste 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van ten hoogste 15 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3. Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Pas bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt dit criterium overschreden. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciale bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Weidevogelleefgebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer afstand, namelijk het IJsselmeer. Wel ligt het plangebied op korte afstand (150 meter) van het NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling, treden geen nadelige effecten op voor Natura 2000-gebieden of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.
Stikstof
De realisatie van de huisvesting en een bedrijfshal en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. De ligging van de locatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden is weergegeven in figuur 1. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming.
Figuur Ligging van de planlocatie (rood) ten opzichte van Natura 2000-gebied
Gevolgen ontwikkeling in de aanlegfase van de huisvestiging
In tabel 1 is het materieel dat tijdens de aanleg wordt gebruikt weergegeven. Daarnaast is tijdens de aanleg sprake van een toename van verkeersbewegingen. Deze bestaat uit 600 lichte bewegingen van bouwpersoneel en 24 zware bewegingen van transport voor de bouw. Deze bewegingen gaan op in het heersend verkeersbeeld op de N307. Uit de Aerius -berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied is gedurende de aanlegfase.
Tabel 1 Materieel inzet
Materieel | Vermogen in KW | Bouwjaar | Uren | Brandstof liter/uur | Totaal liters brandstof |
Heimachine | 500 | 2016 | 8 | 25 | 200 |
Betonpomp | 150 | 2016 | 5 | 30 | 150 |
Telekraan | 150 | 2016 | 24 | 30 | 720 |
Gevolgen ontwikkeling in de gebruiksfase
In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van bebouwing die gasloos wordt verwarmd. Daardoor leidt de toekomstige situatie enkel tot stikstofemissies door verkeersbewegingen. Het gaat hierbij om 12 verkeersbewegingen per dag. Uit de Aerius -berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied is gedurende de gebruikfase.
Conclusie
Uit berekeningen voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie die hoger is dan 0,00 mol /ha/jr op Natura 2000-gebied. Voor projecten die niet leiden tot een toename van depositie is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Mogelijk moet rekening gehouden worden met deze soorten, bij de ruimtelijke procedure, als zijn voorkomen.
Ter plaatse van het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, sloten gedempt en bomen gekapt. Het gebied wordt in de huidige situatie intensief gebruikt ten behoeve van het telen van mais. Hierdoor is sprake van een verstoorde locatie. Het is niet aannemelijk dat het plangebied onderdeel is van een habitat van (beschermde) soorten. Mogelijk komen licht beschermde soorten zoals mol, egel, huis-spitsmuis en veldmuis voor. Het mais is vanwege de omvang ongeschikt voor verblijfsplaatsen voor beschermde soorten of jaarrond beschermde nesten. Het plangebied kan wel een deel van een habitat vormen. Echter in de directe omgeving van het plangebied is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig.
De ontwikkeling vindt verder plaats op agrarische gronden. Het is niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.
Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming . Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.
Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. Hierop verstrekt het waterschap nog een definitief wateradvies. Het conceptadvies is reeds in deze waterparagraaf verwerkt en zal bij de uitvoering van het plan rekening mee worden gehouden. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.
DEEL I
Waterkwantiteit
De ontwikkeling vindt plaats in het -3,70 m NAP peilgebied (6700-03) in polder het Grootslag. Op deze locatie en met deze verhardingstoename bedraagt het compensatiepercentage 7%. De voorgenomen plannen zorgen voor een toename van de verharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen worden in de vorm van extra 468 m2 wateroppervlak. Er is namelijk sprake van een verharding toename van 6.500 m2 inclusief het verbreden van de dam (13 m2). Voor een overzicht wordt verwezen naar figuur 5.
Watercompensatie vindt plaats door de bestaande sloten op het perceel te verbreden. Voor het verbreden van de sloot en de dam wordt een watervergunning aangevraagd.
DEEL II
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Waterkwaliteit en riolering
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een verdelingsbedrijf. Hierbij is het noodzakelijk voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat schadelijke stoffen in het water en de bodem terecht komen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor het Hoogheemraadschap is inzicht in de afvalstromen die ontstaan en de wijze hoe met deze afvalstromen wordt omgegaan een vereiste.
Daarbij zullen 32 werknemers worden gehuisvest in een hiervoor te ontwikkelen accommodatie. Het voornemen is om een bijpassend IBA aan te leggen. Er zal sprake zijn van een lozing op het oppervlaktewater. Hiervoor geldt een meldingsplicht. De huidige tijdgeest maakt dat er veel zorgen zijn over opkomende stoffen en bacteriologische vervuiling in het water. Zowel de veiligheid voor mens en dier tijdens recreatie, als de voedselveiligheid moeten gewaarborgd zijn. Ook voor beregening van consumptiegewassen en veedrenking is veilig oppervlaktewater nodig. De lozing zal in elk geval moeten voldoen aan de lozingseisen (artikel 3.5) van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi).
Vergunningen
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig.
De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument. Zodoende gelden er geen aanvullende randvoorwaarden voor de invulling van het plangebied.
Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelegd. Hier moet bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm aandacht worden besteed aan de mogelijke archeologische waarde van het gebied. In dit geval is alleen de funderingsbalk dieper dan 40 centimeter. In dit totaal betreft dit, over de gehele ingrepen gezien, maximaal 300 m2. De drempelwaarde wordt daarom niet overschreden, waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde cultuurhistorische waarden. Wel zijn de structuren en kenmerken van de omgeving van cultuurhistorische betekenis. De verkavelingsrichting en de bestaande lijnen in het landschap worden zoveel mogelijk gerespecteerd. Met de ontwikkeling vindt dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde plaats. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie.
In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.
Agrarisch
Het gehele plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch' behouden. De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak die met dit bestemmingsplan ongewijzigd blijft. Door middel van de aanduidingen 'bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' binnen het bouwvlak worden de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf mogelijk gemaakt. Dit geldt ook voor de toekomstige activiteiten op het perceel De Gouw 68. Dit is als zodanig beschreven in de bestemmingsplanomschrijving.
Daarnaast wordt de huisvesting van de werknemers van het bedrijf binnen de bestemming 'agrarisch' toegestaan door middel van de aanduiding 'werknemersbedrijf'.
Omdat het bouwvlak uit twee delen bestaat is op de verbeelding door middel van de figuur 'relatie' aangegeven dat er sprake is van één bij elkaar behorend bouwvlak. De bouwvlakken worden planologisch met elkaar verbonden zonder dat de omvang of situering van deze bouwvlakken wijzigt. Hiermee blijven ook de bestaande stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden gelijk. Voor het agrarisch bedrijf is huisvesting voor maximaal 30 buitenlandse werknemers toegestaan.
De bouwregels en gebruiksregels blijven volgens de bestaande systematiek van het vigerend bestemmingsplan van toepassing.
Tot slot is in de specifieke gebruiksregels de voorwaardelijke verplichting voor het perceel De Gouw weer opgenomen. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het erf in dit plan geborgd.
Waarde - Archeologie
De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde is voor het plangebied, met uitzondering van de gronden van het uitbreiding, overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat bij ingrepen buiten het bouwvlak, groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek wordt gevraagd.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling in de begroting meegenomen. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.
Het bouwplan dat dit project mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor zijn overeenkomsten gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.
Inspraak en overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie is middels de door de provincie aangegeven digitale procedure om een vooroverlegreactie gevraagd. Zij hebben niet binnen de gestelde vier weken gereageerd en daarmee stellen zij geen opmerkingen te hebben over het plan. Daarnaast is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.
Vervolg procedure
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld door de gemeenteraad. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.