Plan: | Zuidpolder fase 2.1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPZUR20160005-VI01 |
De gemeente Barendrecht is al enkele jaren bezig met de gefaseerde uitvoering van de herinrichting van de Zuidpolder. De herinrichting is geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidpolder', vastgesteld op 15 februari 2010. Fase 2.1 van de herinrichting zal in 2018 in ontwikkeling worden genomen. Er is echter sprake van gewijzigde plannen voor fase 2.1: een deel van de geplande natuurontwikkeling zal niet worden uitgewerkt. Het bestaande agrarische gebruik past echter niet in het vigerende bestemmingsplan. Door middel van dit bestemmingsplan worden de gewijzigde plannen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door de gronden wederom van een agrarische bestemming te voorzien.
Het plangebied bestaat uit de percelen met de kadastrale aanduiding C2158, D8314, D6794, D6791 en D9349, gelegen in de Zuidpolder tussen de Kilweg en de Achterzeedijk ten zuiden van de Kilweg, ten oosten van de A29 en aan de noordzijde van de Oude Maas. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het voornemen beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Aangezien het gaat om het herstellen van een eerdere bestemming die overeenkomt met het huidige gebruik van de gronden, is toetsing aan rijks- en provinciaal beleid niet relevant. Volstaan wordt met een korte beschrijving van het gemeentelijk beleid waarin de toekomstvisie van het plangebied beschreven wordt.
Structuurvisie Barendrecht (2012)
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidsnota's en projecten.
De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief voor het buitengebied. De bijzondere functie van Barendrecht als groen en recreatief uitloopgebied van de regio wordt versterkt door investeringen in de recreatieve functie van het “Zuidpark” (Zuidpolder en Zuidrand, samen als onderdeel van Deltapoort) en het Zuidelijk Randpark. Hier is duidelijk sprake van een (onderscheidende) regionale kwaliteit.
Figuur 2.1 Uitsnede structuurvisiekaart
De structuurvisie zet in op herinrichting van de Zuidpolder, Polder Ziedewij en Koedoodzone om zo een gevarieerd aanbod aan extensieve recreatie en natuur te kunnen bieden. Zo ontstaat een aaneengesloten groengebied van Rhoon naar Ridderkerk/ Hendrik Ido Ambacht.
Bestemmingsplan Zuidpolder (2010)
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Zuidpolder', welke is vastgesteld op 15 februari 2010. Het plangebied bestaat uit verschillende percelen die zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor de zuidelijke helft van het plangebied geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 2' en voor de noordelijke helft vigeert de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie - 3'.
Figuur 2.2 Uitsnede verbeelding
Toetsing gemeentelijk beleid
Aangezien de Maasoevers (zuidrand) niet voldoende konden voorzien in de vraag naar natuur en ruimte voor openluchtrecreatie, was het plan om binnendijks gelegen delen van het buitengebied van Barendrecht te transformeren van een landbouwgebied naar een openlucht dagrecreatiegebied met natuurontwikkeling. De recreatie-/ natuurontwikkeling is vastgelegd in de inrichtingsvisie Regiopark Midden IJsselmonde-Zuidpolder Barendrecht en is later overgenomen in de Structuurvisie Barendrecht. De inrichtingsvisie is door middel van een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Zuidpolder'. Diverse gronden met een agrarische bestemming zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de natuurbestemming. Voor enkele gronden werd een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een gefaseerde inrichting mogelijk te maken en enige mate van flexibiliteit in te bouwen bij het zoeken naar nieuwe gebruiksmogelijkheden voor (voormalige) agrarische bebouwing.
Het uitgangspunt van natuurontwikkeling voor het gehele plangebied is op dit moment niet langer haalbaar. De gemeente zal daarom een deel van de gronden die nu als landbouwgrond worden gebruikt, niet verwerven. Dit heeft slechts een gering effect op het totale gebied Zuidpolder. Het huidige gebruik van de gronden in het plangebied wordt voortgezet maar een natuurzone ten zuiden van de Kilweg (fase 2.1) blijft de verbinding vormen tussen het oostelijke en het westelijke deel van de natuurontwikkeling. Daarnaast zorgt het bestaande fietspad voor een goede noord-zuid verbinding tussen het westelijke deel van Barendrecht en het recreatiegebied aan de Oude Maas ten zuiden van de Achterzeedijk (zie figuur 2.3).
Figuur 2.3 Herinrichting Zuidpolder (fasering)
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Barendrecht en wordt globaal begrensd door de A29 in het westen, de Kilweg (Kilpad) in het noorden, de 3e Barendrechtseweg in het oosten en de Achterzeedijk in het zuiden. Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die hoofdzakelijk worden gebruikt ten behoeve van akkerbouw. Langs de Achterzeedijk zijn enkele (agrarische bedrijfs-)woningen gelegen met bedrijfsbebouwing en enkele kassen van beperkte omvang. Aan de noordkant van het plangebied ligt de watergang Groote Duiker en aan de westzijde is een voormalig landbouwgebied ontwikkeld naar natuur. Tussen de 3e Barendrechtseweg en het plangebied is een begraafplaats gesitueerd. Temidden van de percelen die samen het plangebied vormen ligt een fietspad dat het Kilpad met de Achterzeedijk verbindt. De figuren 3.1 en 3.2 geven een indruk van de bestaande situatie van het plangebied.
Figuur 3.1 Plangebied vanaf Achterzeedijk (ter hoogte van Achterzeedijk 42)
Figuur 3.2 Plangebied vanaf Kilpad
Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 zal de eerder voorgenomen natuurontwikkeling in dit deel van de Zuidpolder slechts beperkt doorgang vinden. Dit is weergegeven in figuur 3.3. Natuur aan de oost- en westzijde zal worden verbonden door een strook water en groen aan de noordzijde van het plangebied langs het Kilpad. Deze strook zal onderdeel gaan uitmaken van de groen-blauwe verbinding richting Rotterdam en vormt een belangrijke klimaatbuffer met waterbergingsfunctie en flexibel waterpeil. De watersystemen worden van elkaar gesplitst voor een vast peil bij de landbouwgronden. Voor het overige kan het huidige agrarische gebruik (inclusief bebouwing) worden voortgezet.
Figuur 3.3 Inrichting (omgeving) plangebied (concept)
Dit bestemmingsplan is enkel van toepassing op de percelen met de kadastrale aanduiding C2158, D8314, D6794, D6791 en D9349. Op deze percelen zal de eerder geplande natuurontwikkeling geen doorgang vinden en het huidige agrarische gebruik worden voortgezet. Juridisch-planologisch betekent dit dat de bestemming van de betreffende percelen wijzigt van 'Natuur' naar 'Agrarisch'.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante sectorale aspecten beschreven. Voor de meeste aspecten is deze toetsing beknopt uitgevoerd aangezien de agrarische bestemming wordt hersteld en het gebruik van de gronden niet wijzigt. Sinds de wijziging naar de bestemming 'Natuur' hebben in het gebied geen ontwikkelingen plaatsgevonden met uitzondering van de aanleg van het fietspad.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Dit bestemmingsplan is opgesteld om een voormalige bestemming terug te brengen. Sinds de bestemmingswijziging in 2010 is het gebruik van de gronden niet veranderd. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Er is sprake van een functiewijziging van natuur naar agrarische gronden. Omdat dit geen bodem gevoeligere functie betreft, de gronden in de huidige situatie al in gebruik zijn als landbouwgronden en er geen andere grondwerkzaamheden plaats zullen vinden, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (sinds 1 juli 2016 vervangen door de Erfgoedwet). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Archeologische dubbelbestemming
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Zuidpolder' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Daarnaast vinden in het gebied geen ontwikkelingen plaats. Hierdoor hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd en staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Cultuurhistorie
Het karakteristieke pand (Achterzeedijk 48) in de directe nabijheid van het plangebied is in bestemmingsplan 'Zuidpolder' voorzien van een passende juridische regeling ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het pand. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen invloed op dit pand.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Onderzoek en conclusie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse waterlopen aanwezig. Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem en activiteiten nabij de watergangen dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Eén van deze watergangen is aangemerkt als 'hoofdwatergang'. Voor deze bestaande hoofdwatergang geldt een beschermingszone van 3,5 meter aan weerszijden. Voor zover gelegen in het plangebied is deze beschermingszone voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat'.
Er vinden geen wijzigingen plaats in de inrichting van de gronden die binnen het plangebied van dit bestemmingsplan vallen. Het huidige gebruik wordt voortgezet. Er zijn derhalve geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Onderzoek en conclusie
De bestemmingswijziging van natuur naar agrarisch kan gezien worden als milieuhinderlijk, omliggende woningen kunnen hinder ondervinden van de bijbehorende activiteiten. Er is hier echter sprake van een bestaande situatie die in voorliggend bestemmingsplan wordt herbestemd.
De gronden binnen het plangebied worden gebruikt ten behoeve van akkerbouw en glastuinbouw. Bijbehorende agrarische bedrijfswoningen bevinden zich langs de Achterzeedijk. Daarnaast bevinden zich drie woonpercelen langs de Achterzeedijk in de directe nabijheid van het plangebied. Twee percelen (Achterzeedijk 42 en Achterzeedijk 50) grenzen direct aan het plangebied. De afstand tussen het plangebied en het woonperceel Achterzeedijk 38 bedraagt circa 45 m.
De herbestemming van de agrarische gronden levert geen probleem op voor zowel de bedrijven zelf als de omliggende woningen aangezien het huidig gebruik van de gronden niet verandert. Het gebruik van de gronden wordt wederom positief bestemd zoals dat ook het geval was in het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. Er zal daarom ook in de toekomst sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.
Aangezien geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt, is toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder niet aan de orde.
De verkeersontsluiting wijzigt niet als gevolg van deze ontwikkeling. Ook zal de herbestemming niet leiden tot een toename aan verkeer aangezien de huidige situatie wordt vastgelegd.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Zowel ten noorden als ten zuiden van de Kilweg zijn verschillende leidingen gelegen. Binnen de beschermingszones van de leidingen bevindt zich echter geen bebouwing. Aangezien in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, levert dit aspect een problemen op.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan 'Zuidpolder' is onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. Een motivering voor een toename van het aantal aanwezigen in het plangebied is opgenomen vanwege de ligging van de Zuidpolder binnen het invloedsgebied groepsrisico van rangeerterrein Kijfhoek. Omdat het bestemmingsplan niet leidt tot een toename in aanwezige personen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De verkeersaantrekkende werking in de huidige situatie is aanzienlijk lager dan het aantal voertuigen dat was voorzien in het bestemmingsplan 'Zuidpolder' na de natuurontwikkeling. Het terugbrengen van de agrarische bestemming heeft daarom een positief effect op de luchtkwaliteit.
Beleid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en natuurgebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek en conclusie
De herbestemming leidt niet tot significant negatieve effecten op beschermde gebieden en beschermde soorten (zie bijlage 1). Het bestemmingsplan voorziet immers ten opzichte van het actuele gebruik niet in nieuwe ontwikkelingen. De gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik als agrarische gronden. Het aspect ecologie staat de bestemmingswijziging niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor terugbrengen van de agrarische bestemming. Er hebben zich tussentijds geen ontwikkelingen voorgedaan die een negatieve invloed hebben op de herbestemming.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het terugbrengen van de agrarische bestemming voor een vijftal percelen waarvoor momenteel de bestemming 'Natuur' vigeert. Omdat de agrarische bestemming inclusief wijzigingsbevoegdheid reeds deeluitmaakt van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidpolder', is de regeling uit dit bestemmingsplan overgenomen. Het bestemmingsplan is afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidpolder' kan van toepassing worden verklaard op de gronden van onderhavig bestemmingsplan. Deze bestemming is toegekend aan de bestaande agrarische bedrijven en bedrijfspercelen in het plangebied. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden zijn in de regels gereguleerd.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden.
Waterstaat
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergang. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het huidige gebruik wordt vastgelegd zoals dat eerder in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' was vastgelegd. Met de bestemmingswijziging zijn geen verhaalbare kosten gemoeid.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 10 juli 2017 toegezonden aan alle revelante overleginstanties. Drie instanties hebben op het plan gereageerd:
Hieronder staat een samenvatting van de reacties met daaronder de reactie vanuit de gemeente.
Reactie gemeente
Reactie gemeente
De Veiligheidsregio heeft het volgende advies uitgebracht:
'Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de
hand”. Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver
mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website “www.rijnmondveilig.nl” vindt u meer informatie
over wat te doen in geval van een incident.'
Reactie gemeente
Het advies is ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 februari 2018 gedurende 6 werken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen. Na de gestelde termijn is een tweede zienswijze ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn in de 'Nota van zienswijzen' samengevat en voorzien van een reactie. De 'Nota van zienswijzen' is opgenomen als bijlage 2. De eerste zienswijze vormde aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Natuur' bij de opheffing van een agrarisch bedrijf is uit het bestemmingsplan gehaald. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd op basis van ambtshalve aanpassingen.