Plan: | Theehuis Zuidpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPZUR20150004-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om ten oosten van de 3e Barendrechtseweg een theehuis te realiseren. Daarnaast is de wens om de ontsluiting van dit theehuis plaats te geven via het bestaande parkeerterrein aan de 3e Barendrechtseweg. Om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte worden er ten westen van de 3e Barendrechtseweg extra parkeerplaatsen gerealiseerd.
De realisatie van het theehuis met bijbehorende horeca en bed & breakfast en parkeerplaatsen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidpolder', welke ter plaatse voorziet in de bestemming 'Agrarisch' en 'Recreatie-Natuur'. Op basis van de benodigde onderzoeken wordt de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt in de Zuidpolder te Barendrecht. In figuur 1.1 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.
figuur 1.1: Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 een planbeschrijving. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieuaspecten en de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Het vigerend bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De doelstelling van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met relevant beleid en dient uitvoering te geven aan dit beleid van de diverse overheden. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, weergegeven waar rekening mee is gehouden. Met de bouw van het theehuis en de hierbij behorende voorzieningen is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, zodat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Conclusie ten aanzien van het Barro en SVIR
Het Barro en de SVIR bevatten geen relevante passages voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:
De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.
Toetsing
De realisatie van een theehuis betreft geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan hierdoor achterwege blijven.
Structuurvisie Barendrecht (2012)
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.
De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief aan de resterende agrarische gronden.
Daarop aanvullend vormt het koesteren en uitbouwen van de werkgelegenheid, het vestigingsklimaat en de economisch sterke positie van Barendrecht, het uitgangspunt. Op regionale schaal blijft Barendrecht inspelen op ontwikkelingen die de economische positie van de gemeente versterken.
Conclusie gemeentelijk beleid
Met de ontwikkeling van het theehuis wordt voorzien in een nieuwe recreatieve functie in de Zuidpolder. De realisatie van nieuwe recreatieve functies is in lijn met de Structuurvisie Barendrecht.
Vigerend bestemmingsplan 'Zuidpolder' (2010)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan 'Zuidpolder'. In dit bestemmingsplan is daar waar het theehuis gerealiseerd moet worden de bestemming 'Agrarisch' opgenomen, waaraan ten behoeve van de glastuinbouw de nadere aanduiding 'kas' is toegekend (zie figuur 2.1 voor een uitsnede van de verbeelding). In deze bestemming wordt ook ruimte geboden voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
Het bestaande parkeerterrein heeft in de vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Recreatie - Natuur', waaraan de functieaanduiding 'parkeerterrein' is gekoppeld .
Figuur 2.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuidpolder (locatie geplande theehuis en parkeerterrein globaal rood omlijnd)
Strijdigheid met vigerend bestemmingsplan
De gronden waarop het te realiseren theehuis zal plaatsnemen hebben in het vigerende plan de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming biedt geen ruimte voor de recreatieve activiteiten en staat het niet toe om hier een horecavoorziening te realiseren.
De gronden waarop het nieuwe parkeerterrein wordt gerealiseerd hebben de bestemming 'Recreatie - Natuur'. Een parkeerterrein is niet rechtstreeks mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.
De ontwikkelingen in de 'Zuidpolder' biedt antwoord op de grote maatschappelijke vraag naar meer terreinen voor openluchtrecreatie. De nadruk ligt op rustige recreatievormen, zoals wandelen en fietsen, gecombineerd met natuurontwikkeling. Dit project staat niet op zich. De gemeente Barendrecht heeft besloten om de Zuidpolder, het landbouwgebied tussen de bebouwde kom en de Oude Maas, in te richten als openluchtrecreatiegebied. Hierbij zal de nadruk liggen op rustige recreatievormen als fietsen en wandelen, gecombineerd met natuurontwikkeling.
De Zuidpolder was voornamelijk in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw, waarbij de Ziedewijdse Polder gedomineerd werd door kassen. Veel bedrijven wensten uit te breiden, dit is echter niet of nauwelijks mogelijk binnen het gebied van de Zuidpolder. Hierdoor hebben enkele boeren en tuinders de keuze gemaakt om hun bedrijf te beëindigen en rol te nemen bij toekomstige recreatieve functies van de Zuidpolder. Daarnaast zijn enkele kassencomplexen nabij de 3e Barendrechtseweg/ Ziedewijdsekade ingepast in de toekomstige situatie.
Door de vele ontwikkelingen die de Zuidpolder heeft ondervonden en in te spelen op de vraag naar recreatief perspectief, is het initiatief ontstaan om naast de openlucht- natuur- en recreatievoorzieningen ook ruimte te bieden voor deze horecagelegenheid. Het theehuis zal vigeren als vertrekpunt of tussenstop voor de diverse fiets- en wandeltochten in de Zuidpolder en omliggend gebied. Het theehuis zal op duurzame wijze ontwikkeld worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van energiezuinige bronnen en daar waar mogelijk alternatieve energiebronnen en hergebruik van water.
Figuur 3.1 Impressie Theehuis Leeuwenburg
Door de realisatie van het theehuis zal de Zuidpolder meerdere diensten aan kunnen bieden. Recreanten zullen in staat zijn om in alle rust te genieten van koffie, thee en streekproducten. Daarnaast zal door middel van nevenactiviteiten het huidige dienstenaanbod worden uitgebreid, met bijvoorbeeld:
De ontsluiting van het theehuis gaat plaatsvinden via het bestaande parkeerterrein, aan de 3e Barendrechtseweg. Gezien de locatie van het theehuis dient het parkeren dan ook op dit parkeerterrein te worden gerealiseerd. Op het parkeerterrein is ruimte geboden voor 80 parkeerplaatsen, waar bezoekers van de Zuidpolder en bezoekers van het theehuis, hun auto kunnen parkeren. Daarop aanvullend zal het terrein rondom het theehuis rolstoel- en rollator toegankelijk moeten zijn. Om te kunnen blijven voldoen aan de parkeerbehoefte van het theehuis en de Zuidpolder wordt aan de westkant van de 3e Barendrechtseweg nog extra parkeerplaatsen aangelegd. Deze parkeerplaatsen komen ter hoogte van de bestaande parkeerplaatsen tegen het perceel van nr. 454.
Het theehuis richt zich op de fietsende en wandelende recreant. De verkeersgeneratie neemt hierdoor niet of nauwelijks toe, waardoor dit geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen en zal daarom dan ook niet tot problemen leiden.
Door het theehuis zelf tussen de bestaande kassen te realiseren, met een soortgelijke uitstraling, zal het landschappelijke kenmerk behouden blijven. In figuur 3.2 is te zien hoe het theehuis zich zal inpassen in de omgeving, waarbij bijlage 2 het inrichtingsplan van de Zuidpolder weergeeft.
Figuur 3.1 Inpassing Theehuis
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een theehuis en bijbehorende parkeervoorzieningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zal een theehuis mogelijk gemaakt worden. Horeca is geen geluidsgevoelige functie waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Hierdoor is geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai nodig.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 09-03-2015. Hieruit blijkt dat het plan een geringe invloed heeft op de belangen van het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt tussen bestaande kassen in de Zuidpolder. De bodem in het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap V. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,20 beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt NAP -0,90 m.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Parallel langs het plangebied aan de oost- en westkant is wel oppervlaktewater aanwezig in de vorm van sloten. Dit betreft overig water met een beschermingszone van 1 m. Het plangebied valt niet binnen de beschermingszone van deze watergang.
Veiligheid en waterkeringen
Ten zuiden van het plangebied is een primaire waterkering aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Het plangebied is dus niet aangesloten op een riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een theehuis en parkeervoorzieningen.
Watercompensatie
Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
De toename die ontstaat door de beoogde ontwikkeling is circa 500 m2. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een akker en graslandperceel.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een theehuis met de daarbij behorende verharding en parkeervoorziening. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de omgeving zijn ook geen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig. Het Natura 2000-gebied Oude Maas ligt circa 730 m ten zuiden van het plangebied.
Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het theehuis richt zich op de fietsende en wandelende recreant. De verkeersgeneratie neemt niet of nauwelijks toe. Vanwege de afstand tot de natuurgebieden zijn significant negatieve effecten dan ook uit te sluiten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Door het agrarische gebruik in het plangebied wordt de aanwezigheid van beschermde planten uitgesloten.
Vogels
In het plangebied is geen opgaande beplanting aanwezig. Vaste nesten van broedvogels ontbreken dan ook. Het is niet uitgesloten dat bijvoorbeeld de wilde eend tot broeden komt in het plangebied.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Door het ontbreken van beplanting en bebouwing heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen aanwezig zijn in het plangebied. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | - | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | nee | |
bijlage IV HR | - | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | nee |
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een theehuis en uitbreiding van een parkeerplaats. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een theehuis dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de 3e Barendrechtseweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijven in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een theehuis en een bed & breakfast. Voor een theehuis, met een horeca-categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten, geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m in gemengd gebied in verband met het aspect geluid. De dichtstbijzijnde burgerwoning is op ruim 100 m afstand gelegen. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Het bouwvlak ligt op 17 m afstand van de kassen het naastgelegen agrarisch bedrijf. Voorheen golden er op basis van het voormalige Besluit glastuinbouw afstandseisen voor glastuinbouwbedrijven. Per 1 januari 2013 vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor glastuinbouwactiviteiten en is het Besluit glastuinbouw vervallen. In het Activiteitenbesluit komen de afstandseisen met betrekking tot glastuinbouw niet meer terug. Het is echter wel gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen rondom kassen aan te houden. Met het ontwerp en de inrichting van de locatie is hier al rekening mee gehouden. Dit heeft zich vertaald in een bouwvlak voor het theehuis op minimaal 17 m afstand van de kassen mogelijk te maken, hiermee wordt geborgd dat er afstand wordt bewaard tussen het theehuis en de kassen.
Daarnaast wordt het terras aan de andere zijde van het bouwvlak gesitueerd, zodat het gebouw van het theehuis en de bed & breakfast zorgt voor een afschermende werking.
Hiermee wordt hinder tussen beide activiteiten voorkomen. Op basis van het Activiteitenbesluit wordt het bedrijf dan ook niet beperkt in zijn activiteiten.
Een bed & breakfast accommodatie dient te voldoen aan de bepalingen van het Bouwbesluit. Om te borgen dat een binnenwaarde niveau van 33 dB wordt gehaald dient bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen te worden aangetoond dat deze waarden gehaald worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de omliggende burgerwoningen sprake is van een goed woon- en leefmilieu en dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omliggende kassen. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg. Wel vindt er in de omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoortraject Kijfhoek – Rotterdam Lombardijen, over de rivier de Oude Maas en door een waterstofleiding en natgasleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noorden van het plangebied, op circa 350 m afstand, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door twee buisleidingen. Het gaat om een waterstofleiding van Air Product en om een natgasleiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). De PR10-6 risicocontouren van deze buisleidingen bedragen 0 m. Het invloedsgebied van de natgasleiding is niet bekend, voor de waterstofleiding geldt een invloedsgebied van 0 m. Door de grote afstand van de leidingen tot het plangebied vormen de aanwezige buisleidingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas
Ten zuiden van het plangebied is op circa 450 m afstand de Oude Maas gelegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Volgens het Basisnet Water is deze vaarweg een belangrijke toegang naar zeehavens en wordt er door grote zeeschepen gebruik van gemaakt. De PR10-6 risicocontour van de vaarweg is niet buiten de rivier gelegen. Wel is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 40 m. Deze reikt niet tot aan het plangebied.
Het plangebied is in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke beperkingen gesteld hoeven te worden aan de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke transporten over het spoor
Het spoortraject Kijfhoek – Rotterdam Lombardijen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ligt op circa 1.900 m afstand ten oosten van het plangebied. De PR10-6 risicocontour bedraagt 28 m. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m. Beide reiken niet tot aan het plangebied. De PR10-8-contour, die als indicator wordt gezien voor de ligging van het invloedsgebied voor het GR, ligt op een afstand van 1.472 m van het spoor en daarbij buiten het plangebied. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR.
Tevens is het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke beperkingen gesteld hoeven te worden aan de ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat, voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht ter plaatse van nieuwe bestemmingen.
Onderzoek
Voor het deel van het perceel waar het theehuis komt zijn geen bodemonderzoekgegevens bekend. Vanuit de bodemonderzoeken op omliggende percelen en en vanuit de bodemkwaliteitskaart van Barendrecht is wel het nodige zeggen over de (vermoedelijke) bodemkwaliteit ter plaatse. In het kader van een transactie is in 2014 op het noordelijk deel van perceel D 8318 een Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd (Koenders en Partners, proj.nr. 140637). De uitkomst van het onderzoek was dat plaatselijk in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan DDE (som) zijn aangetoond, in de overige boven- en ondergrondmonsters zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters aangetoond. Indicatief voldoet de boven- en ondergrond aan de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde en is deze vrij toepasbaar. In het grondwater werden maximaal licht verhoogde concentraties met barium en plaatselijk tetrachlooretheen vastgesteld.
Bodemkwaliteitskaart
De locatie voor het theehuis valt binnen zone 1 van de Regionale bodemkwaliteitskaart Barendrecht/Ridderkerk. Kwaliteit van boven en ondergrond in deze zone voldoet aan de klasse Achtergrondwaarde.
Nota bodembeheer
De Regionale Nota bodembeheer maakt het mogelijk om voor een bestemmingsplanwijziging en/of een aan aanvraag Omgevingsvergunning de bodemkwaliteitskaart in combinatie met een vooronderzoek conform NEN5725 als milieuhygiënische verklaring te gebruiken.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt verondersteld dat de bodem geschikt is voor de toekomstige bestemming. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden de resultaten van het vooronderzoek opgenomen.
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn en waar deze bedreigd worden door een voorgenomen bodemingreep,, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Boven is reeds vermeld dat de kosten hiervan voor rekening zijn van deze initiatiefnemer. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De onderzoeksresultaten vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Er is altijd een voorkeur om de archeologische waarden in de bodem te bewaren (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Als behoud in situ niet tot de mogelijkheden behoort dan wordt wederom uitgegaan van het basisprincipe de 'de verstoorder betaalt.
Onderzoek
Het plangebied is aangewezen met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hier dient bij ontwikkelingen groter dan 200 m², waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 0,8 m onder maaiveld, archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is (conform het vigerende bestemmingsplan) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waaraan de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 3' is gekoppeld. In deze dubbelbestemming is geregeld dat:
Uitgaande hiervan dient bij de omgevingsvergunningaanvraag eventueel een onderzoek uitgevoerd te worden indien het bouwplan betrekking heeft op bodemingrepen die dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 hebben.
Conclusie
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Nota Belvedère (1999)
In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen. In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Figuur 4.2. Cultuurhistorische waardenkaart (bron: CHS provincie Zuid-Holland)
Onderzoek en conclusie
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.2) is te zien dat voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelden. Het aspect cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke uitgangspunten aan de juridische regeling ten grondslag
liggen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Zuidpolder'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Recreatie - Natuur
Voor het gehele plangebied is de bestemming 'Recreatie - Natuur' opgenomen. Binnen deze bestemming valt het theehuis en de bed & breakfast. Het theehuis wordt door middel van een functieaanduiding aangegeven op de verbeelding. Voor de bed & breakfast is gezocht naar flexibiliteit op het terrein. De omvang van de bed & breakfast wordt beperkt tot twee gebouwen van maximaal 25 m2. Ook voor het nieuwe parkeerterrein wordt een functieaanduiding opgenomen. Daarnaast is binnen deze bestemming ruimte geboden voor: het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, extensieve dagrecreatie, wateraanvoer, -afvoer en -berging en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelterreinen, bruggen, nutsvoorzieningen, groen, wandel-, fiets- en ruiterpaden, informatieborden, veeroosters en bankjes.
Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De hiervoor geldende bouwmogelijkheden zijn opgenomen in de regels.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Hiervoor geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden
De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Barendrecht is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere is geregeld hoe de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Omdat het een ontwikkeling betreft welke kleiner is dan 2000 m2 bvo kan op basis van het delegatiebesluit d.d. 29 november 2011 gestart worden met een ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken (1 oktober 2015 t/m 11 november 2015) ter inzage gelegd. Een ieder is in die periode in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Tijdens deze periode is 1 zienswijze ingediend. De ingediende zienswijze is na behandeling van het bestemmingsplan in de Commissie Ruimte van 12 januari 2016 alsnog ingetrokken. Hierdoor is een verdere inhoudelijke reactie niet meer noodzakelijk.