Plan: | 8 woningen Vurenhout |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPWGW20160009-VI01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen van de gemeente Barendrecht om aan de Vurenhout te Barendrecht acht 2 onder 1 kap woningen te realiseren. De realisatie van deze woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan waarin ter plaatse maximaal vijf woningen zijn toegestaan. Op basis van de benodigde onderzoeken worden de woningen door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in de wijk Vrijenburg die deel uitmaakt van de Vinex-locatie Carnisselande. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied grenst met de zuidzijde aan het dijklint langs de Voordijk.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google earth)
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Daarbij is van belang dat het gebied reeds van de woonbestemming is voorzien waarbinnen drie extra woningen worden mogelijk gemaakt. Het initiatief is dermate kleinschalig dat het raakvlak met zowel rijksbeleid als provinciaal beleid zeer beperkt is. Het betreft een inbreidingslocatie in een nieuwe wijk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Voor het projectgebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal (via verschillende soorten vervoersmiddelen) is of kan worden ontsloten.
Toetsing rijksbeleid
Bij de ontwikkeling van de drie extra woningen zijn geen rijksbelangen in het geding.
Visie Ruimte en Mobiliteit
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Verordening Ruimte (2014)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
De provincie is van mening dat er alleen sprake is van een aantoonbare woningbouwbehoefte, zoals verwoord in de ladder voor duurzame verstedelijking, indien na realisatie van een bestemmingsplan de woningbehoefteraming (WBR) van de gemeente niet overschreden wordt. De WBR 2010 is hiervoor vigerend. De woningbehoefteraming voor Barendrecht gaat uit van circa 700 woningen in de periode 2010-2020. Het toevoegen van drie woningen past binnen deze gemeentelijke opgave. Daarnaast is er binnen de regio voldoende vraag naar woningen zoals blijkt uit de regionale Woningmarktafspraken 2010-2020. De regio gaat uit van een woningbouwopgave van 65.000 woningen in de periode 2010-2020 en een sloopopgave van 30.000 woningen. Voor Barendrecht gaat de regio uit van het toevoegen van bijna 1.600 woningen tot 2020 in het segment grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1 Indicatief bouwprogramma per gemeente
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing provinciaal en regionaal beleid
Woningbouw ontwikkelingen op inbreidings/intensiveringslocaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied passen in het provinciaal en regionaal beleid. De locatie betreft een intensiveringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied en de locatie is multimodaal ontsloten. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Daarnaast past de opvulling van de beschikbare ruimte op de Vinex-locatie binnen de aard en schaal van het gebied ('inpassing') en past de ontwikkeling binnen het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.
Structuurvisie Barendrecht (2012)
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidsnota's en projecten.
De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief voor het buitengebied. Barendrecht zet dan ook in op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de lokale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties. Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Wonen in Barendrecht staat voor kwaliteit, veiligheid en een groene omgeving.
Door een mix van projecten met heel verschillende uitgangspunten en mogelijkheden zal Barendrecht inspelen op veranderende woonwensen. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van levensloopbestendige woningen en van flexibele combinaties van wonen met voorzieningen en/of (nieuwe) economie.
Bestemmingsplan Woongebied West (2012)
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Woongebied West', welke is vastgesteld op 2 juli 2012. Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen' (zie figuur 2.2). Aan de noordzijde is een 3 m brede strook voorzien van de bestemming 'Tuin'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' (zuidelijke strook) en 'Waarde - Archeologie - 2' (noordelijke deel) opgenomen voor het plangebied. Binnen de woonbestemming (bouwvlak) zijn maximaal 5 wooneenheden toegestaan waarbij de maximum goothoogte 6 m bedraagt en de maximum bouwhoogte 10 m.
Figuur 2.2 Uitsnede verbeelding woningbouwlocatie (plangrens rood omkaderd)
Toetsing gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het vastgestelde beleid van de gemeente om te voorzien in voldoende woningaanbod. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Omgeving plangebied
De beoogde locatie is gelegen in Vinex-wijk Carnisselande waarvan de bouw is gestart in 1998. In de planvorming van de Vinex-wijk hebben de bestaande dijklinten een belangrijke rol gespeeld in de structuur. In het zuiden grenst het plangebied aan de lintbebouwing langs de Voordijk, één van de dijken waarlangs nog veel traditionele lintbebouwing te vinden is. Een ander belangrijk structurerend element is de trambaan ten behoeve van TramPlus-lijn 25 (Carnisselandelijn) die zorgt voor een verbinding met Rotterdam-Centrum.
Figuur 3.1 Omgeving plangebied (beoogde locatie rood omkaderd)
Tussen de trambaan en het plangebied zijn enkele maatschappelijke functies gelegen. Het plangebied grenst direct aan Huis Distinto (voormalig Ronald McDonald Huis). Tussen Huis Distinto en de trambaan bevindt zich kinderboerderij Carnisselande-Noord. Deze kinderboerderij is gebouwd ten behoeve van Huis Distinto en Stichting Yulius. Het complex van Stichting Yulius, locatie Carnisselande (voormalig Rotterdams Medisch en Pedagogisch Instituut) is aan de noordzijde van de Vurenhout gelegen. Binnen de instelling wordt op verschillende manieren zorg geboden aan mensen met psychiatrische problemen.
Voor het overige wordt het plangebied omgeven door (nieuwbouw)woningen. Aan de westzijde zijn dit vrijstaande woningen. Aan de noordkant, ten westen van de Grenenhout, zijn 2 onder 1 kap woningen gerealiseerd bestaande uit één bouwlaag met kap. De woningen tegenover het plangebied ten oosten van de Grenenhout zijn momenteel in aanbouw. Tussen de Grenenhout en het complex van de Stichting Yulius worden 2 onder 1 kap woningen gerealiseerd bestaande uit twee bouwlagen met kap.
Figuur 3.2 Woningbouw aan noordzijde plangebied
Plangebied
Het plangebied betreft momenteel braakliggend grasland temidden van woningbouw en maatschappelijke instellingen (zie figuur 3.2). Het is één van de weinige inbreidingslocaties voor woningbouw die resteert in Vrijenburg. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een sloot.
Figuur 3.1 Plangebied (zicht richting Huis Distinto)
In het plangebied is de bouw beoogd van acht 2 onder 1 kap woningen in vier blokken, op percelen van circa 290 m2 - 370 m2 groot. De woningen kennen een enigszins verspringende rooilijn die aansluit op de rooilijn van de bebouwing aan de oost- en westzijde van het plangebied. Bij elke woning is voorzien in parkeren op eigen terrein. De stedenbouwkundige inrichtingsschets (figuur 3.2) toont een garage/ bijgebouw met voldoende parkeerruimte aan de voorzijde. In het openbare gebied aan de voorzijde van het plangebied zullen vier langsparkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van bezoekersparkeren. Aan de overzijde van de Vurenhout zullen nogmaals vier parkeerplaatsen worden gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen (zie paragraaf 4.8).
Figuur 3.2 Stedenbouwkundige inrichtingsschets
Het definitieve ontwerp van de woningen is nog niet beschikbaar. In aansluiting op de maximale hoogtes van woningen rondom het plangebied is echter een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 11 m opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante sectorale aspecten beschreven. Daarbij is gebruik gemaakt van de sectorale toetsen die ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied West' zijn uitgevoerd. Deze toetsen hebben ondermeer betrekking op de woningbouwlocatie aan de noordzijde van de Vurenhout. Hoewel de huidige ontwikkeling is gelegen aan de zuidzijde van de Vurenhout, zijn verschillende aspecten eveneens van toepassing op voorliggend bestemmingsplan en wordt waar mogelijk verwezen naar de reeds uitgevoerde onderzoeken.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):
De ontwikkeling (drie extra woningen) is dermate kleinschalig dat deze ruimschoots onder de drempelwaarde voor mer-beoordelingsplicht blijven. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse is beoordeeld middels een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1). Het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door EMN/RSK (513623.001, 25-1-2016) toont maximaal enkele lichte verontreinigingen in grond en grondwater aan. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (sinds 1 juli 2016 vervangen door de Erfgoedwet). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Archeologische dubbelbestemming
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Woongebied West' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming is overgenomen in het onderhavig bestemmingsplan. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Cultuurhistorie
Aangezien er in (of in de directe omgeving van) het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten aanwezig zijn, staan eventuele cultuurhistorische waarden de ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit grasland. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei en zavel met homogeen profiel. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit en kwaliteit
Aan de zuidzijde van het plangebied is een overige watergang gelegen met een beschermingszone van 3,5 m aan weerszijden. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Momenteel wordt het toezicht op de onderhoudsplicht al uitgevoerd door het waterschap. Dit blijft ongewijzigd. Het beheer en onderhoud wordt half uitgevoerd door het waterschap en voor de helft door de gemeente. In de nieuwe situatie zal het beheer en onderhoud worden uitgevoerd door het waterschap. Er liggen geen KRW-waterlichamen in of in nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
In of in nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt derhalve niet in een kern- of beschermingszone.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een acht woningen. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta, 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Het plangebied ligt in stedelijk gebied, de toename in verharding bedraagt circa 1.200 m2. Conform de eisen van het waterschap is reeds voorzien in watercompensatie bij de ontwikkeling van de gehele wijk Vrijenburg. Voor dit plan is een surplus aan open water aangelegd. De ontwikkeling kan gezien worden als onderdeel van de planontwikkeling binnen de wijk Vrijenburg. Het treffen van watercompenserende maatregelen is derhalve niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Indien infiltratie mogelijk is, dan wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd. Er zal een gescheiden stelsel worden aangelegd waarbij het hemelwater zal worden afgekoppeld op de watergang ten zuiden van het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Werkzaamheden kunnen op basis van de 'Keur' vergunningplichtig zijn. Daarnaast dient ten alle tijden een onderhoudstrook van 3,5 meter breed aanwezig te zijn die bereikbaar, berijdbaar en vrij van obstakels is.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de overwegende woonfunctie van het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied, kan het gebied worden getypeerd als rustige woonwijk.
In de directe omgeving van de ontwikkelingslocatie zijn geen bedrijven aanwezig. Direct ten (noord)oosten van het plangebied zijn meerdere maatschappelijke functies aanwezig: het Yulius (instelling en school voor geestelijke gezondheid), Stichting Huis Distinto (weekend)opvang voor jeugdigen met beperkingen en een kinderboerderij ten behoeve van eerder genoemde functies. Het Yulius en de kinderboerderij vallen onder milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Aan de richtafstand voor de kinderboerderij wordt voldaan. Stichting Huis Distinto valt onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand van 10 m geldt. De richtafstanden voor de middelbare school en het jeugdcentrum worden met 10 m overschreden.
Type inrichting | SBI code 2008 | Milieucategorie | Richtafstand (rustig woongebied) | Afstand tot plangebied | Maatgevend aspect | ||||
Middelbare school Yulius | 8531 | 2 | 30 | 20 | geluid | ||||
Jeugdcentrum met opvang | 8621/8623 | 1 | 10 | 0 | geluid | ||||
Kinderboerderij | 91041 | 2 | 30 | 40 | geluid en geur |
Tabel 4.2 Overzicht kenmerken omliggende maatschappelijke inrichtingen
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied al bestemd voor wonen. Het bouwvlak komt overeen met het bestemmingsvlak, welke direct grenst aan de gronden van het jeugdcentrum. Op basis van het vigerende bestemmingsplan kunnen woningen daarom op kortere afstand van het jeugdcentrum worden gebouwd dan met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. De afstand van het meest oostelijke bouwvlak tot de perceelsgrens bedraagt circa 3,5 m. De buitenactiviteiten van Huis Distinto vinden overwegend aan de oostzijde van het jeugdcentrum plaats, op minimaal 10 m afstand van de beoogde woningbouw waardoor ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd kan daarom worden dat het jeugdcentrum de bouw van de woningen niet in de weg staat.
Ook voor de middelbare school geldt dat recent woningbouw heeft plaatsgevonden op kortere afstand van de school dan met voorliggend bestemmingsplan is beoogd. Zowel de ingang als het buitenterrein van de school bevinden zich aan de noordzijde zodat overlast tot een minimum wordt beperkt. Ook met betrekking tot de school kan daarom worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de school de bouw van de woningen niet in de weg staat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Onderzoek
Het plan omvat de realisatie van acht nieuwe woningen. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige objecten waarvoor, indien deze zijn gelegen binnen de geluidszone van gezoneerde (spoor)wegen, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Er is geen sprake van een geluidzone als gevolg van een gezoneerde weg. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidbelasting van de aangrenzende niet gezoneerde wegen in beeld te worden gebracht. De verkeersintensiteiten op de Vurenhout zijn echter dermate laag dat geluid als gevolg van het wegverkeer op deze weg te verwaarlozen is. De Vurenhout betreft een doodlopende weg in oostelijke richting en wordt daarom ter hoogte van de beoogde woningbouw gebruikt door bestemmingsverkeer voor slechts enkele woningen.
Het plangebied ligt wel binnen de geluidszone van de spoorbaan richting de Rotterdamse havens, waardoor onderzoek naar spoorweglawaai nodig is. Verder wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting als gevolg van de tram onderzocht. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Vurenhout - Akoestisch onderzoek tram- en spoorweglawaai' (Rho Adviseurs, d.d. 12-01-2017). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.
Resultaat en conclusie
Als gevolg van de trambaan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geen van de nieuw te realiseren woningen overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 47 dB voor de meest oostelijk gelegen woning. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat voor het plangebied als het gaat om de geluidbelasting afkomstig van de trambaan.
Als gevolg van het spoor wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor geen van de nieuw te realiseren woningen overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 48 dB. Er is sprake van een goed akoestisch klimaat als het gaat om de geluidbelasting afkomstig van het spoor.
Omdat de voorkeursgrenswaarden voor de tram en het spoor niet worden overschreden staat het aspect geluid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De verkeersontsluiting wijzigt niet als gevolg van de ontwikkeling. De nieuwe woningen worden direct ontsloten op een doodlopend deel van de Vurenhout. Uitgaande van 3 extra woningen in aanvulling op de 5 woningen die in het geldende bestemmingsplan 'Woongebied West' al zijn toegestaan zal de extra verkeersproductie maximaal 21 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Uitgaande van de 8 te bouwen woningen zal de extra verkeersgeneratie met maximaal 57 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Ten opzichte van de intensiteit op de Vurenhout is dit geen relevante toename. Geconcludeerd wordt dat de verkeersafwikkeling geen probleem vormt.
Parkeren
Op basis van de parkeernota van de gemeente Barendrecht genereren 2 onder 1 kap woningen 2,2 parkeerplaats per woning. Afgerond komt dit neer op 18 benodigde parkeerplaatsen. Voor parkeren op eigen terrein kan bij de 2 onder 1 kap woningen een norm worden toegepast van 1,3 parkeerplaats per woning. Dit komt neer op 10 parkeerplaatsen op eigen terrein. De overige 8 parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd. Aan de voorzijde van het plangebied zijn vier langsparkeerplaatsen beoogd. Ter aanvulling zullen vier parkeerplaatsen aan de overzijde van de Vurenhout worden gerealiseerd.
Om te voldoen aan bovenstaande parkeernormen moet de oprit beschikbaar blijven voor het parkeren en mag niet bebouwd of anders worden ingericht, hetgeen een nadelige invloed op de parkeerbalans zou hebben. Om hiervoor te zorgen, is in artikel 4 ('Wonen') de gebruiksregel opgenomen dat het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming moet zijn met de gemeentelijke parkeernota. Daarnaast is het voorste gedeelte van elke oprit voorzien van de bestemming 'Tuin'. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Volgens de professionele risicokaart vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie ter plaatse. Ook zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Op grotere afstand van het plangebied zijn wel enkele risicobronnen aanwezig waaronder het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A29 en twee hogedruk aardgasleidingen. Deze risicobronnen liggen op voldoende afstand van het plangebied en vormen dan ook geen risico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van acht woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Voordijk, direct ten zuiden van het plangebied. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
In het bestemmingsplan 'Woongebied West' is geconcludeerd dat - gezien het gebruik van het terrein als trapveldje - geen beschermde soorten worden verwacht en dat de locatie niet is gelegen in of nabij een beschermd natuurgebied. Aangezien het enige tijd geleden is dat deze conclusies zijn getrokken en het terrein momenteel braak ligt, is een quickscan flora & fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de ontwikkeling geen aanvullend onderzoek of ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Ook leidt de ontwikkeling niet tot significant negatieve effecten op Natura 2000 en/ of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie kan worden geconcludeerd dat er geen bijzondere belemmeringen zijn voor de realisatie van de drie extra woningen ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied West'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Tuin
Deze bestemming betreft de voortuin. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.
Wonen
Conform het toekomstige gebruik van het perceel is de bestemming 'Wonen' aan het perceel toegekend. Op de verbeelding zijn een bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd moeten worden. Tevens zijn de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (6 m respectievelijk 11 m).
Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale grootte van 60 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage van 50% van het bebouwbaar erf. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
Om te garanderen dat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is voor de beoogde woningen is een specifieke gebruiksregel opgenomen dat het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming moet zijn met het parkeerbeleid van de gemeente Barendrecht.
Waarde - Archeologie - 1/ Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Voor het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld (Waarde - Archeologie - 1) of 1,6 m beneden NAP (Waarde - Archeologie - 2).
De kosten voor wijziging van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente als grondeigenaar. Omdat (het verhaal van) de kosten via gronduitgifte wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg op 1 februari 2017 toegezonden aan de volgende overleginstanties:
Alle instanties hebben gereageerd. De instanties onder 2 tot en met 4 hebben geen opmerkingen. Hieronder staat een samenvatting van de reactie van het Waterschap met daaronder de reactie vanuit de gemeente.
Reactie gemeente
Bovenstaande mededelingen worden ter kennisgeving aangenomen. De toelichting wordt hierop aangevuld.
Het ontwerpbestemmingsplan '8 woningen Vurenhout' heeft vanaf 31 maart tot en met 11 mei 2017 zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan. Binnen de gestelde termijn is één zienswijze ontvangen.
Zienswijze 1: bewoners Voordijk 442, 444, 446 en 452 (ingekomen 12 april 2017)
Samenvatting
Beantwoording
Met betrekking tot schade aan panden in de omgeving geldt dat de initiatiefnemer/ bouwer verantwoordelijk is. Gelet op zijn aansprakelijkheid kan de bouwer zich verzekeren. De verzekeraar zal gelet op mogelijke claims vrijwel altijd een zogenaamde nulmeting doen.
Conclusie
Zienswijze 1 leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.