direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middeldijk 86
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om ter plaatse van de Middeldijk 86 een twee-onder-één-kapwoning te realiseren. Daarnaast is de wens om de bestaande hobbymatige paardenfaciliteiten in de toekomst te behouden.

De realisatie van de twee-onder-één-kapwoning is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost', welke ter plaatse voorziet in de bestemming 'Agrarisch'. Op basis van de benodigde onderzoeken wordt de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Middeldijk 86 te Barendrecht. In figuur 1.1 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0001.jpg"

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Het vigerend bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De doelstelling van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met relevant beleid en dient uitvoering te geven aan dit beleid van de diverse overheden. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, weergegeven waar rekening mee is gehouden. Met de bouw van een twee-onder-één-kapwoning op deze locatie is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, zodat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder). Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal (via verschillende soorten vervoersmiddelen) is of kan worden ontsloten.

Toetsing en conclusie rijksbeleid

Bij de ontwikkeling van een twee-onder-één kapwoning in Barendrecht zijn geen rijksbelangen in het geding.

  • De regionale behoefte is onderbouwd in paragraaf 2.3.
  • De locatie betreft een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
  • De locatie is passend multimodaal ontsloten.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en verordening ruimte, inclusief actualisaties (2013)

Woningbouw ontwikkelingen op inbreidingslocaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied passen in het provinciaal beleid. De locatie ligt binnen de bebouwingscontour. De provinciale structuurvisie staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0002.png"

Figuur 2.1. Uitsnede kaart actuele bebouwingscontour (gebied buiten contour geel gearceerd)

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0003.png"

Figuur 2.2. Uitsnede kaart 'beter benutten bebouwde ruimte', ontwerpvisie ruimte en mobiliteit.

(paars = bedrijventerrein / overig gearceerd = stads- en dorpsgebied)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:

Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen

Lid 1 regionale afstemming

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

De provincie is van mening dat er alleen sprake is van een aantoonbare woningbouwbehoefte, zoals verwoord in de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, indien na realisatie van een bestemmingsplan de woningbehoefteraming (WBR) van de gemeente niet overschreden wordt. De WBR 2010 is hiervoor vigerend.

De eis van regionale afstemming houdt in dat deze gericht moet zijn op het voorkomen van een overschrijding van het regionale WBR 2010 programma.

De woningbehoefteraming voor Barendrecht gaat uit van circa 700 woningen in de periode 2010-2020. Het toevoegen van een twee-onder-één-kapwoning past binnen deze gemeentelijke opgave. Daarnaast is er binnen de regio voldoende vraag naar woningen zoals blijkt uit de regionale Woningmarktafspraken 2010-2020).

De regio gaat uit van een woningbouwopgave van 65.000 woningen in de periode 2010-2020 en een sloopopgave van 30.000 woningen. Voor Barendrecht gaat de regio uit van het toevoegen van bijna 1.600 woningen tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Indicatief bouwprogramma per gemeente

Kwalitatief programma

Voor Barendrecht ligt de opgave in het toevoegen van het segment grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0005.png"

Figuur 2.4 Opgave per gemeente

Lid 2 ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied.

De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

Toetsing

De locatie betreft een intensiveringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Woningbouw ontwikkelingen op inbreidings/intensiveringslocaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied passen in het provinciaal en regionaal beleid. De locatie ligt binnen de bebouwingscontour en de ontwikkeling past binnen het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Barendrecht

De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.

De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief aan de resterende agrarische gronden. Barendrecht zet dan ook in op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de lokale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties. Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Wonen in Barendrecht staat voor kwaliteit, veiligheid en een groene omgeving.

Door een mix van projecten met heel verschillende uitgangspunten en mogelijkheden zal Barendrecht inspelen op veranderende woonwensen. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van levensloopbestendige woningen en van flexibele combinaties van wonen met voorzieningen en/of (nieuwe) economie.

Conclusie gemeentelijk beleid

De realisatie van een twee-onder-één-kapwoning past binnen de visie van de gemeentelijke structuurvisie. Met de bouw van de levensloopbestendige twee-onder-één-kapwoning in het bestaand stedelijk gebied wordt ingespeeld op de lokale behoefte. Hierbij zal tevens worden aangesloten op het suburbane landelijke karakter van Barendrecht.

Vigerend bestemmingsplan 'Woongebied Oost'

Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Woongebied Oost', dat op 7 mei 2013 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet ter plaatse in de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. Daarnaast geldt over het gehele perceel een archeologische- en gedeeltelijk een waterstaatkundige dubbelbestemming (zie figuur 2.5). Door de agrarische bestemming en het ontbreken van een bouwvlak is de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0006.png"

Figuur 2.5. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Woongebied Oost' (plangebied rood omkaderd)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

Huidige situatie

Het perceel aan de Middeldijk 86 ligt aan het gedeelte van de dijk tussen de rotonde Sweelincklaan / Middelweg / Middeldijk en de fietstunnel onder de rijksweg A29. In de directe nabijheid van het perceel bevindt zich een woonwijk, een kleinschalig bedrijventerrein langs de Middelweg en de op- en afritten van de A29.

Op het 3.095 m2 grote perceel zijn naast twee aanwezige paardenbakken twee opslagruimten gebouwd. De kleinste opslagruimte beslaat circa 180 m2 en wordt momenteel gebruikt voor opslagdoeleinden. De grootste opslagruimte (van circa 375 m2) beschikt over een 14-tal paardenboxen. Het terrein is verder onverhard (zie onderstaande foto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0007.png"

Toekomstige situatie

Op het agrarische perceel wordt een twee-onder-één-kapwoning gerealiseerd. Hierbij zal een deel van de bestaande hobbymatige paardenfaciliteiten blijven gehandhaafd. Om de twee-onder-één-kapwoning mogelijk te kunnen maken zal het perceel worden heringericht. Hierbij zal de kleine opslagruimte gesloopt en zal een 'boerenpaardenstal' worden gebouwd. De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de bestaande oprit. De opslagruimten worden daarnaast voorzien van een groene erfafscheiding. Ter behoeve van de herinrichting is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1.

De Middeldijk is één van de historische dijklinten in Barendrecht met een landelijk karakter. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt worden nadere eisen gesteld aan de te bouwen twee-onder-één-kapwoning, zoals de vormgeving van de geplande bebouwing als de situering van de bebouwing ten opzichte van de dijk, zodat het historische karakter van deze dijklint versterkt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 impressie toekomstige twee-onder-één kapwoning

De te realiseren twee-onder-één kapwoning zal aansluiten bij dit landelijke en historische karakter van het dijklint. In figuur 3.1 is een impressie van de toekomstige twee-onder-één kapwoning weergegeven. Op deze locatie stond in het verleden een monumentale woning stond. Deze monumentale woning is in 2006 afgebrand. De voorgevel van het nieuwe hoofdgebouw komt op dezelfde rooilijn te liggen als de woning aan de Middeldijk 88.

Er is geen ruimte voor een extra ontsluitingsweg van de kavel op de Middeldijk (zie ook paragraaf 4.3).

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Verkeer en parkeren

Gezien de locatie van de twee-onder-één-kapwoning dient het parkeren geheel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Er dienen minimaal 4 parkeerplaatsen aanwezig te zijn voor de twee-onder-één-kapwoning. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren.

De verkeersgeneratie door deze twee-onder-één-kapwoning is dermate klein dat dit geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. Er is geen ruimte voor een extra ontsluitingsweg van de kavel op de Middeldijk. Gelet op de beperkte verkeersgeneratie zal dit dan ook niet tot problemen leiden.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Middeldijk 86 te Barendrecht en bestaat uit agrarische gronden. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap Vb. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,6 m.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen. Rondom deze watergang ligt een beschermingszone van 3,5 m. Ten westen van het plangebied ligt een overige watergang met een beschermingszone van 1 m. Binnen de beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Waterkwaliteit

De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van het plangebied is een waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook in de kern-/beschermingszone. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel (drukrioleringssysteem).

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning. Daarnaast zal een opslagruimte (circa 180 m2) worden gesloopt. Deze maakt plaats voor een paardenstal.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Met de realisatie van de twee-onder-één-kapwoning zal de toename in verharding kleiner zijn dan 500 m2. Watercompensatie is voor voorliggende plan dan ook niet vereist.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd buiten de kern en beschermingszones van de aanwezige keringen en de watergangen. Voor voorliggende plan is dan ook geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen. Ter bescherming van de met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden is de vigerende bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' toegekend.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit schuren, een paardenbak, verhard terrein, grasveld en een groenstrook met sloot langs de Middeldijk.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, is het Habitatrichtlijngebied Oude Maas en ligt circa 1,5 km ten zuidwesten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0009.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De Oude Maas is een rivier die onder invloed van eb en vloed staat. De smalle uiterwaarden vormen het grootste, nog resterende zoetwatergetijdengebied van ons land. Door afsluiting van het Haringvliet is de getijdendynamiek afgenomen. Hoge delen van het gebied worden daarom bij getijdenhoogwaters niet meer regelmatig overspoeld. De gebieden bestaan uit getijdengrienden, wilgenbossen en vochtige terreinen met een riet- en ruigtevegetaties.

Vanwege de afstand en de kleinschalige aard van de ontwikkeling, realisatie van slechts een twee-onder-één-kapwoning, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 en de EHS worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming  

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.

Vogels

In de groenstrook komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De schuren zijn door het ontbreken van overstekken en dakpannen niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vogels. Ook de relatief jonge bomen zijn niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vogels. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn. De bomen en bebouwing zijn ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstrook en sloot langs de Middeldijk kunnen fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. Het bouwvlak ligt buiten deze groenstrook.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

De sloot biedt waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellings regeling Ffw   tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffings regeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
 
nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning ter plaatse van de paardenbak en het grasveld. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Ter plaatse van het bouwvlak zijn geen matig of zwaar beschermde soorten aanwezig. De realisatie van de twee-onder-één-kapwoning is niet van invloed op de eventuele functie als foerageergebied of vliegroute van de groenstrook langs de Middeldijk.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Ter plaatse van de Middeldijk 86 zal een twee-onder-één-kapwoning mogelijk gemaakt worden. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de A29 en de Middelweg / Sweelincklaan akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. In de nabijheid van de locatie is tevens de Middeldijk gelegen, een 30 km/h weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 2. De grenzen van het daadwerkelijke bouwplan liggen enkele meters verder van de A29 dan de meetpunten waarop het akoestisch onderzoek is gebaseerd. Het akoestisch onderzoek gaat hierdoor uit van een worst-case scenario.

Onderzoek en conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Middelweg / Sweelincklaan en de Middeldijk sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de A29 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Tevens zal de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden worden op de bovenste bouwlaag (tussen 6 en 9 m) aan zowel de west als zuidgevel. Deze gevels dienen op deze hoogte uitgevoerd te worden als een dove gevel, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0010.png"

Figuur 4.1 Dove gevels

De A29 is reeds uitgevoerd in tweelaags ZOAB en er zijn schermen aanwezig. Verdere maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn dan ook niet mogelijk. Er wordt één nieuw gebouw, (twee-onder-één kap woningen) worden gerealiseerd. De ontwikkeling voldoet hierdoor niet aan het “stand-still” principe van de gemeente Barendrecht. Omdat het twee woningen betreft heeft dit een minimale invloed op het totaal van de wijk en in beschouwing genomen dat de bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig  zijn is besloten af te wijken van het “stand-still” principe. Er is een besluit tot vaststelling van hogere waarden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.2. Tegen dit ontwerpbesluit hogere waarden zijn geen zienswijzen ingediend.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarden

locatie   aantal woningen   ontheffingswaarde   bron  
Middeldijk 86   2   53 dB   A29  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Sweelicklaan (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Met voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn geen milieuhinderlijke functies. Wel zijn woningen milieugevoelig.

Aan de oostzijde van de planlocatie is een agrarisch bedrijf gevestigd. Voor de opslaggebouwen van dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied. Door de ligging van het plangebied aan doorgaande wegen, in de omgeving van de Rijksweg en door de menging van de functies wonen en (niet-)agrarische bedrijvigheid is het gebied te typeren als gemengd gebied. De twee-onder-één-kapwoning wordt op een afstand van 10 m van de op het naastgelegen perceel aanwezige opslagplaats gerealiseerd. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand. Het aanwezige agrarisch bedrijf zal niet in zijn bedrijfsvoering worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling.

Op het perceel waar de twee-onder-één-kapwoning beoogd zijn, worden hobbymatig paarden gehouden. Er zullen na realisatie van de beoogde twee-onder-één-kapwoning, waarvoor de aanwezige paardenstal wordt verkleind, maximaal 5 paarden worden gehouden. Hierdoor vallen de dierenverblijven niet onder de werking van het Activiteitenbesluit. Voor paardenbakken geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m tot gemengd gebied. De twee-onder-één-kapwoning wordt op een afstand van minimaal 30 m van de op het naastgelegen perceel gelegen paardenbak gerealiseerd waardoor wordt voldaan aan de richtafstand. Doordat wordt voldaan aan de richtafstanden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Toetsing aan de richtafstanden van de nieuw aan te leggen paardenbak op het perceel zelf zal in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het aanleggen van de paardenbak plaatsvinden.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde twee-onder-één-kapwoning zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast zal het naastgelegen agrarische bedrijf door de beoogde ontwikkeling niet in zijn bedrijfsvoering worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

Ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 175 m, vindt volgens de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A29 (knooppunt Vaanplein - afrit 21 Oud Beijerland). Op een afstand van circa 240 m ten westen van het plangebied is daarnaast de aardgasleiding A-559-07 gelegen (uitwendige diameter 17,99 inch, maximale werkdruk 79,90 bar). Daarnaast ligt een 11" condensaatleiding van NAM (95 bar) ten westen van de A29 op een afstand van circa 240 m. De leiding is niet weergegeven op de provinciale risicokaart. De 1% letaliteitscontour van deze leiding bedraagt 40 m en is dus niet van invloed op de planontwikkeling.

Verder vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water of het spoor en zijn er geen risicovolle inrichtingen in de buurt gelegen.

Volgens de Scenarioanalyse Externe Veiligheid (Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, d.d. februari 2012) is de planlocatie gelegen buiten de 1%-letaliteitscontour van zowel de weg als de gasleiding, maar binnen het aandachtsgebied van het worstcase scenario voor beide risicobronnen. De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning dusdanig klein dat er nauwelijks een verhoging van het groepsrisico zal optreden. Ook na de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico kleiner zijn dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Omdat de planlocatie buiten de 1%-letaliteitszone is gelegen, zijn er geen maatregelen nodig om de risico's te verkleinen en vormt de aanwezigheid van de weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Op 19 november 2013 heeft de gemeenteraad van Barendrecht de Externe Veiligheidsvisie vastgesteld. In deze visie is ook het Kwetsbaarheidszonemodel van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) opgenomen. Dit model wordt gebruikt om na te gaan of er aanvullende veiligheidsmaatregelen in het plangebied moeten worden getroffen binnen de verschillende effectzones die het model hanteert. Als er aanvullende maatregelen nodig worden geacht zal de VRR in haar advies hier invulling aan geven. Buiten de 1%-letaliteitszone van een risicobron worden specifieke maatregelen voor het plangebied niet nodig geacht.

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Hierover is in het kader van het vooroverleg advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Dit advies is opgenomen in Bijlage 4.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Bodem

Beleid en normstelling

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat, voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht ter plaatse van nieuwe bestemmingen.

Onderzoek en conclusie

In verband met de geplande nieuwbouw is bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande paragraaf. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat gezien de aangetroffen gehalten aanvullend onderzoek of nader maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieu hygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming. De bodemkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Archeologie

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn en waar deze bedreigd worden door een voorgenomen bodemingreep,, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Boven is reeds vermeld dat de kosten hiervan voor rekening zijn van deze initiatiefnemer. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De onderzoeksresultaten vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Er is altijd een voorkeur om de archeologische waarden in de bodem te bewaren (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Als behoud in situ niet tot de mogelijkheden behoort dan wordt wederom uitgegaan van het basisprincipe de 'de verstoorder betaalt.

Onderzoek

Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is voor het plangebied een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze Waarde - Archeologie is overgenomen uit het vastgestelde gebiedsbestemmingsplan 'Woongebied Oost'. Op basis van deze dubbelbestemming geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,8 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Conclusie

Voor verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen moet zijn aangetoond dat door de bouw van de twee-onder-één-kapwoning geen archeologische waarden worden bedreigd. Ter bescherming van de archeologische waarden is de vigerende archeologische dubbelbestemming in dit bestemmingsplan opgenomen.

4.12 Cultuurhistorie

Nota Belvedère (1999)

In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.

In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)

De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20140022-VG01_0011.png"

Figuur 4.2. Cultuurhistorische waarden (bron: CHS provincie Zuid-Holland)

Onderzoek en conclusie

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.2) is te zien dat voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelden. Het aspect cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de twee-onder-één-kapwoning een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied Oost'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemming

Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuin behorende bij de twee-onder-één-kapwoning (bestemming 'Wonen - Lintbebouwing') waarvoor geen gebouwen worden toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Wonen - Lintbebouwing

Deze bestemming 'Wonen - Lintbebouwing' is aan het plangebied toegekend, omdat de twee-onder-één-kapwoning deel gaat uitmaken van een 'historisch bebouwingslint', met de daarbij behorende erfbebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overkappingen, erven en ontsluitingspaden. Deze lintbebouwing bestaat doorgaans uit oudere grondgebonden woningen, boerderijen en nieuwe woningen ter vervanging van oudere woningen. Het gezamenlijk kenmerk is hun grote onderlinge verschil in oorsprong (voormalige boerderij, winkel, bedrijfspandje of gewoon woning), grootte, bouwvorm, afmeting en vorm van het perceel. Gezamenlijk bepalen zij in hoge mate het karakter van deze historische bebouwing. Om deze karakteristiek van de Middeldijk te behouden is deze bestemming ook voor de twee-onder-één-kapwoning toegekend.

Een dergelijke diverse bebouwing vraagt om een regeling die met name ten aanzien van situering en hoofdvorm bescherming biedt. Tevens biedt het de mogelijkheid om de onderlinge samenhang, zoals die in de loop der tijden tot stand is gekomen, veilig te stellen. Dit is gedaan door middel van het toepassen van een bouwvlak waarbinnen de twee-onder-één-kapwoning gesitueerd dient te worden. Hierdoor vindt afstemming plaats met de aangrenzende bebouwing. Hierbij zijn regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd. Aangezien het perceel ruim bemeten is, is voor deze twee-onder-één-kapwoning een ruime erfbebouwingsregeling opgenomen.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het plangebied voorkomen, is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.

De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is overgenomen uit de regels van het gebiedsbestemmingsplan 'Woongebied Oost', dat weer is afgeleid van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Barendrecht. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient eventueel voorafgaand aan werkzaamheden een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

In verband met de aanwezigheid van een regionale waterkering is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de dijkbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone 'Waterstaat - Waterkering' is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat vergunning op grond van de Keur wordt afgegeven.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Deze bestemming is toegekend ter bescherming van watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Barendrecht is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak- en vooroverlegprocedure

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Middeldijk 86'.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Middeldijk 86' is gedurende vier weken ter inzage gelegd. Daarnaast is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.

Naar aanleiding van de inspraak- en vooroverlegprocedure heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is verwerkt de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreactie is tevens opgenomen in Bijlage 4.

Daarnaast is in samenspraak met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) een archeologieparagraaf opgesteld (zie paragraaf 4.11).

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Middeldijk 86' heeft vanaf 3 april tot en met 14 mei 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzage periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.