direct naar inhoud van Toelichting
Plan: rotonde Vaanpark III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om aan de Breslau/Bergen op het bedrijventerrein Vaanpark, een rotonde te realiseren. De realisatie van deze rotonde is onderdeel van het verbeteren van de bereikbaarheid tussen Barendrecht-Centrum en Barendrecht-Carnisselande. Door de slechte verbinding tussen deze delen wordt de capaciteit van het onderliggend wegennet in Barendrecht onvolledig benut. Hierdoor wordt in de huidige situatie veel gebruik gemaakt van de drukke snelwegen. Het onderliggend wegennet in Barendrecht kan worden versterkt door de Harmonielaan voor autoverkeer open te stellen en hieraan gekoppeld de rotonde te realiseren ter hoogte van het Inge de Bruin zwembad.

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan Vaanpark. In dit plan is ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het uiteindelijke ontwerp van de rotonde wijkt echter af van deze wijzigingsbevoegdheid. Ook is er geen mogelijkheid om deze afwijking te realiseren middels de toepassing van eventuele flexibiliteitsbepalingen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Vaanpark, tussen de wegen Bergen/Breslau en Hamburg te Barendrecht. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood omlijnd)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan beschreven. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieuaspecten en de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Het vigerend bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De doelstelling van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met relevant beleid en dient uitvoering te geven aan dit beleid van de diverse overheden. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, weergegeven waar rekening mee is gehouden. Met de realisatie van de rotonde is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, zodat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Conclusie ten aanzien van het Barro en SVIR

Het Barro en de SVIR bevatten geen relevante passages voor de ontwikkelingen in het plangebied.

2.3 Provinciaal- en regionaal beleid

2.3.1 Verordening Ruimte

De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangegeven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Voor het plangebied is een aantal artikelen uit de verordening van toepassing. In deze paragraaf wordt getoetst aan de relevante artikelen.

2.3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de

toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen

naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

2.3.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen'):
    • 1. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied ('aanpassen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied ('transformeren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld is op de kaart 'Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit (kaart 7 Verordening Ruimte), kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit een verbetering ondergaat.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

  • a. Voor zover in deze verordening specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij het bepaalde in dit artikel zich daartegen niet verzet;
  • b. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013).

2.3.1.3 Toetsing Verordening Ruimte

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

sub a: Aan de hand van verkeersonderzoek is gebleken dat tussen Barendrecht-Carnisselande en Barendrecht-centrum beperkte mogelijkheden zijn om de doorstroom van het verkeer efficiënt af te wikkelen. Dit zorgt er dan ook voor dat rondom Barendrecht, met name bij de aansluiting IJsselmonde (A15) en de A29 tussen het Vaanplein en de Heinenoordtunnel, de wegen overbelast raken. Uit datzelfde onderzoek is ook gebleken dat de verkeersdruk op de Killweg verminderd kan worden door de bussluis Harmonielaan open te stellen. De openstelling Harmonielaan staat in het collegeprogramma om oost en west beter met elkaar te verbinden waardoor de bereikbaarheid en de doorstroming in Barendrecht en op andere wegen worden verbeterd. Deze actuele behoefte is dan ook regionaal afgestemd.

Sub b: De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied van Barendrecht. De bestaande wegen krijgen een efficiëntere indeling door herstructurering ervan.

Sub c: Toetsing aan lid c is niet van toepassing

Toetsing Ruimtelijke kwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0002.png"

Figuur 2.1: Uitsnede Ruimtelijke kwaliteitskaart (plangebied globaal met rood omlijnd)

Lid 1: Het gebied is op de ruimtelijke kwaliteitskaart (zie figuur 2.1) aangemerkt als een Rivierendeltacomplex (Jonge zeeklei) en deels als Veencomplex (Oude zeeklei). Richtpunten hiervoor is dat ontwikkelingen bijdrage moeten leveren aan behoud- of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen. Ook dienen ontwikkelingen het verschil tussen de komgronden en oevervallen herkenbaar te houden.

De beoogde ontwikkeling is in aard en schaal niet in strijd met het bovengenoemde. Bij de inrichting van de gronden wordt op een adequate wijze ruimte ingepast voor natuurlijke processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0003.png"

Figuur 2.2: Uitsnede kaart 'Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' (plangebied globaal rood omlijnd)

Lid 2: Het gebied is op de kaart 'Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit' (zie figuur 2.2) niet aangemerkt als een beschermingscategorie.

Lid 3: Toetsing aan lid 3 is niet van toepassing.

Lid 4: Toetsing aan lid 4 is niet van toepassing.

Lid 5: Toetsing aan lid 5 is niet van toepassing.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Barendrecht (2012)

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidsnota's en projecten.

De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief aan de resterende agrarische gronden.

Daarop aanvullend vormt het koesteren en uitbouwen van de werkgelegenheid, het vestigingsklimaat en de economisch sterke positie van Barendrecht, het uitgangspunt. Op regionale schaal blijft Barendrecht inspelen op ontwikkelingen die de economische positie van de gemeente versterken.

Conclusie gemeentelijk beleid

Met de ontwikkeling van onder andere deze rotonde wordt een efficiëntere doorloop van het verkeer beoogd tussen Barendrecht-Carnisselande en Barendrecht-Centrum. Dit door het bestaande wegennet te herstructureren en op te waarderen. Hiermee zullen overbelaste kruisingen worden ondersteund door het onderliggend wegennet volledig te benutten. De realisatie van de rotonde is daarmee in lijn met de Structuurvisie Barendrecht.

Vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Vaanpark' (2013)

Ter plaatse van het plangebied vigeert het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Vaanpark'. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de enkelbestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Ten behoeve van het water is aan de verkeers- en groenbestemming een nadere (functie)aanduiding water toegekend. Binnen de groenbestemming is ten behoeve van verkeersvoorzieningen eveneens een functieaanduiding opgenomen. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de veiligheidszone van de rond de aardgas- en watercondensaattransportleiding weer.

Ten slotte is aan het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' toegekend. Deze aanduiding maakt het mogelijk om de infrastructuur aan te passen zodat een betere bereikbaarheid, doorstroming en verkeersveiligheid kan worden bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0004.png"

Figuur 2.3: Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Vaanpark (plangebied globaal zwart omlijnd)

Strijdigheid met vigerend bestemmingsplan

De realisatie van de rotonde is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het uiteindelijke ontwerp van de rotonde wijkt echter af van de afbakening van de wijzigingsbevoegdheid op de verbeelding (zie figuur 2.3). De bestemming Water biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van infrastructurele voorzieningen waardoor dit bestemmingsplan nodig is.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

3.1 Inleiding

Barendrecht bestaat uit twee delen, Barendrecht-Centrum en Barendrecht-Carnisselande, gescheiden door de A29. Door de slechte verbinding tussen deze delen wordt de capaciteit van het onderliggend wegennet in Barendrecht onvolledig benut, waardoor er in de huidige situatie veel gebruik wordt gemaakt van de drukke snelwegen A15 en A29. Veel verkeer rijdt nu, als het ware, om Barendrecht heen en vervolgens weer terug naar de bestemming Barendrecht. De gemeente Barendrecht heeft daarom de keuze gemaakt de route Breslau-Bremen te herinrichten, waar de aanleg van de rotonde Bergen-Breslau ter hoogte van bedrijventerrein Vaanpark onderdeel van uitmaakt.

3.2 Huidige situatie

Bedrijventerrein Vaanpark II en III

Het bedrijventerrein Vaanpark bestaat uit drie delen, waarbij het plangebied is gelegen tussen Vaanpark II en -III. De reeks bedrijfseilanden op Vaanpark II en -III wordt onderbroken door een eiland ten zuiden van Breslau, waar een zwembad is gerealiseerd. Ook de Middeldijk, Voordijk, Gdansk, Rostock en de Bremen doorbreken deze structuur op verschillende plaatsen.

In de zuidoostelijke hoek van Vaanpark II is door haar omvang en de gebruikte kleurschakering de IKEA-vestiging het meest in het oog springende gebouw. In de uiterste noordwest hoek bestaat een deel van Vaanpark III uit reeds bestaande woningen aan de Carnisseweg en aan de zuidzijde van de Voordijk. Deze wegen doen dienst als ontsluitingsweg voor de daaraan gelegen woningen. De situering van de gebouwen en de ontsluitingen van de bedrijfskavels is ontworpen in samenhang met de verkeersstructuur en de sociale veiligheid. Zo vindt de ontsluiting van de bedrijven op de zogenaamde eilanden plaats vanaf Hamburg en Bergen en worden de overige bedrijven ontsloten vanaf zijstraten die haaks hierop staan. Hiermee wordt de doorstroming van het wegverkeer verzorgd en wordt bestemmingsverkeer voor grote publiekstrekkers als bijvoorbeeld de IKEA, niet onnodig via andere verkeersroutes geleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0005.png"

Figuur 3.1: Straatnamen en routes huidige situatie Bedrijventerrein Vaanpark

Huidige situatie infrastructuur

Als gevolg van de beperkte mogelijkheden om van Barendrecht-Carnisselande naar Barendrecht-Centrum (en vice versa) te rijden, rijdt naar verwachting relatief veel verkeer met herkomst en/of bestemming in Barendrecht over de A15 en de A29. Dit geldt vooral voor verkeer op de A15 vanuit het westen richting Barendrecht-Centrum en verkeer vanuit het oosten richting Barendrecht-Carnisselande. Dit verkeer rijdt als het ware via de A15 om Barendrecht heen. Met alleen een doorsteek voor het gemotoriseerde verkeer ter plaatse van de Kilweg blijkt het onderliggend wegennet van Barendrecht onvoldoende robuust te zijn om een goed alternatief te vormen voor de A15 en A29, dat blijkt onder meer uit de overbelasting van de Kilweg. Het gevolg is dat de capaciteit van het onderliggend wegennet onvolledig benut wordt, terwijl veel gebruik wordt gemaakt van de drukke wegen van de Ruit van Rotterdam en toeleidende rijkswegen. Rondom Barendrecht zijn vooral de A15 bij aansluiting IJsselmonde en de A29 tussen het Vaanplein en de Heinenoordtunnel overbelast. In figuur 3.2 zijn deze routes afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0006.png"

Figuur 3.2: Verkeersroutes Barendrecht

3.3 Toekomstige situatie

Noodzaak nieuwe rotonde

Tussen Barendrecht oost en west bevindt zich één hoofdontsluiting (Kilweg) met een beperkte capaciteit. Op basis van onderzoek blijkt dat de verkeersdruk op deze kruising/rijweg verminderd kan worden door de Bussluis Harmonielaan open te stellen. Hiermee hoeft niet geïnvesteerd te worden in de Kilweg.

De openstelling Harmonielaan staat in het collegeprogramma om oost en west beter met elkaar te verbinden waardoor de bereikbaarheid en de doorstroming in Barendrecht en op andere wegen (Kilweg) verbeteren. Het project leent zich ervoor om gefaseerd uit te voeren, zoals hieronder is opgenomen:

  • 1. Reconstructie van de rijbaan tussen Sweelincklaan en Carnisser Baan (Harmonielaan, Bergen, Gdansk en Breslau) incl. aanleg nieuwe rotonde op kruising Bergen - Breslau - Hamburg;
  • 2. Aanleg rotonde (incl. aanleg bushaltes) op kruising Boerhaavelaan – Henry Dunantlaan;
  • 3. Vervangen asfalt Sweelincklaan en Henry Dunantlaan;
  • 4. Reconstructie rotonde 1e Barendrechtseweg.

Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch mogelijk maken van fase 1 en richt zich op de aanleg van de nieuwe rotonde op kruising Bergen - Breslau - Hamburg (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0007.png"

Figuur 3.3: Impressie ontwerp rotonde en verkeersroute

De nieuwe rotonde

De realisatie van de nieuwe rotonde vindt plaats tussen de bedrijventerreinen Vaanpark II en Vaanpark III. De rotonde zal geplaatst worden op de kruising Bergen - Breslau - Hamburg. Ter plaatse van deze rotonde is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze infrastructurele aanpassing mogelijk te maken. Het wijzigingsgebied omsluit echter niet (geheel) het nieuwe ontwerp. In het nieuwe ontwerp heeft de rotonde ter plaatse een andere situering, waar de rotonde in zijn geheel (zuidoostelijk) is verschoven. In figuur 3.4 is het ontwerp van de rotonde opgenomen (waarin middels rood de situering van het wijzigingsgebied is aangegeven).

Door deze verschuiving zal de rotonde minder ruimte uit de groenbestemming innemen. Het aantal m2 water wat gedempt dient te worden neemt in saldo minimaal toe. Door de verschuiving zal het water uit de bestaande watergang ten oosten van de rotonde worden gedempt. Dit in plaats van het te dempen water aan de westzijde van de rotonde. Er zal circa 75 m2 water gedempt worden.

Verkeerskundig gezien zal de verplaatsing van de rotonde naar het zuidoosten, ten opzichte van de geldende planologische situatie, geen gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op de aanliggende wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0008.png"Figuur 3.4: Situering voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van het wijzigingsgebied

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een rotonde en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Wegverkeerslawaai

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zal een rotonde mogelijk gemaakt worden op een reeds bestaande kruising tussen twee delen van het bedrijventerrein Vaanpark. Het realiseren van een rotonde is een reconstructie op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), waardoor akoestisch onderzoek nodig is in verband met het reconstructie effect wat het uitvoeren van fase 1 (openstelling Harmonielaan) op de Sweelicnklaan en Henry Dunantlaan teweeg brengt.

De geluidbelasting ten gevolge van de Bergen en Breslau is lager dan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Sweelincklaan ten noorden van de aansluiting met de Harmonielaan neemt met 3 tot 4 dB toe. In 2026 is de hoogste waarde van Lden 55 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Henry Dunantlaan neemt met 3 tot 4 dB toe. In 2026 is de hoogste waarde van Lden 59 dB.

Om de toename van de geluidbelasting ten gevolge van de beoogde ontwikkeling teniet te doen, moeten geluidsreducerende maatregelen worden getroffen.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 02-06-2016. Hieruit blijkt dat voor het plan de Normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Hieraan worden voorwaarden gesteld welke zijn opgenomen in de Uitgangspuntennotitie Rotonde Vaanpaark III, wat is opgenomen in bijlage 1.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Uitgangspuntennotitie Rotonde Vaanpark III

Deze uitgangspuntennotitie bevat de waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van waterschap Hollandse Delta en dient als hulpmiddel voor de eerste aanzet van een waterparagraaf. De relevante randvoorwaarden voor het plan Rotonde Vaanpark III zijn gerangschikt onder acht streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water en het thema Wegen. De notitie is te vinden in bijlage 1.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt tussen twee deelgebieden van een bestaand bedrijventerrein. Het plangebied is voorzien van infrastructurele voorzieningen in de vorm van een kruising en geasfalteerde wegen. De bodem in het plangebied bestaat uit kalkrijke poldervaaggronden en lichte klei met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap Vb. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen 0.25 m en 0,40 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,20 beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa -0.30 m NAP ten hoogte van de as van de weg Bergen/Breslau en circa -0.45 m NAP aan de zijkant van de weg.

Waterkwantiteit

Nabij het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden en ten zuiden van de Breslau bevinden zich watergangen. Deze beide watergangen zijn overige watergangen, waarvoor beschermingszones gelden met een maat van 1 m vanaf de insteek van het talud. Ook is er een hoofdwatergang aanwezig, welke is gelegen aan de westzijde van de Bergen. Voor deze hoofdwatergang geldt een beschermingszone van 3,50 m. Het plangebied valt binnen deze beschermingszones. Om die reden is voor de beoogde ontwikkeling een watervergunning noodzakelijk.

Veiligheid en waterkeringen

Hoog water vanuit zee en de rivier vormt een reële bedreiging voor de veiligheid op de Hollandse eilanden. Waterkeringen beschermen tegen deze bedreiging. Het waterstap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Ten zuiden van het plangebied is een primaire waterkering aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Dit stelsel gaat uit van twee afzonderlijke leidingen: één voor huishoudelijk en/of industrieel water en één voor regenwater. Bij regenval wordt het eerste deel van het regenwater dat afkomstig is van de wegverharding (de first-flush), samen met het huishoudelijk afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI) afgevoerd. De voordelen van dit systeem zijn dat er minder schoon regenwater onnodig naar de RWZI wordt afgevoerd en dat er meer water binnen het gebied vastgehouden kan worden dan bij een gemengd systeem.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een rotonde.

Watercompensatie

Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied, dient volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Daarop aanvullend dient het water wat gedempt wordt, in zijn volledigheid te worden gecompenseerd.

Voor de beoogde ontwikkeling zal circa 75 m2 aan water worden gedempt. Hierdoor is sprake van compensatie aan open water. Deze compensatie wordt voorzien door gebruik te maken van de waterbank. In het afstromend gebied is in het verleden een overmaat aan water gegraven. Voor het voornemen zal daar beroep op worden gedaan. Dit zal in de watervergunning worden afgestemd met waterschap Hollandse Delta.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Het plangebied valt binnen beschermingszones van overige watergangen en een hoofdwatergang. Om die reden is voor de beoogde ontwikkeling een watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plangebied valt wel binnen beschermingszones van overige watergangen en een hoofdwatergang. Om die reden is voor de beoogde ontwikkeling een watervergunning noodzakelijk. Ook dient watercompensatie plaatst te vinden voor het water dat gedempt zal worden. Deze compensatie wordt voorzien door gebruik te maken van de waterbank, wat tevens in de watervegunning zal worden afgestemd.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11. De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Het gaat hierbij om nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • 1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • 2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten

Onderzoek

Flora- en faunawet

Ter plaatse van het plangebied is een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten en om bij het eventueel voorkomen hiervan, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan. De quickscan is opgenomen in bijlage 2 en heeft zich gericht op het hele tracé (ingedeeld in 3 locaties). Onderhavig plangebied valt onder 'Locatie 3'.

De projectlocaties (1 t/m 3) bevinden zich aan de rand van de bebouwde kom. Ze worden intensief gebruikt door fiets- en autoverkeer. De ontwikkeling treft vooral wegbermen en delen van de watergangen.

In het gebied van locatie 3 zijn enkel niet strikt beschermde diersoorten aangetroffen. Dit betreft (de weekdieren) de Gewone- en Ovale Poelslak en de Posthoornslak. Voor beschermde weekdieren zijn de watergangen ongeschikt.

Soortenbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Oude Maas) is op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied gelegen (zie figuur 4.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0009.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de mogelijke openstelling van de Harmonielaan is een aanvullend onderzoek verricht naar de effecten van deze openstelling op de luchtkwaliteit. Het eerste onderzoek, verricht door de DCMR, betreft de huidige en verwachte concentraties stikstofdioxide, als meest kritische component in het (lokale) verkeer. De GGD is gevraagd om advies te geven op de resultaten van dit onderzoek. Dit advies is per email afgegeven. Het aanvullend onderzoek, verricht door de DCMR, betreft de huidige en verwachte concentraties voor fijnstof (PM10, PM2,5 en EC (roet)). De GGD heeft telefonisch aangegeven dat het al afgegeven advies ook van toepassing is op het aanvullend onderzoek.

Resultaten aanvullend onderzoek luchtkwaliteit

In bijlage 3 zijn de resultaten van de berekeningen door de DCMR grafisch weergegeven voor stikstofdioxide (NO2) en voor fijnstof (PM10, PM2,5 en EC (roet)).

Tabel 4.2: resultaten afgeleid uit bijlage 3

  Maximale concentratie nabij woningen bij openstelling   Maximale toename nabij woningen   % toename nabij woningen   Wettelijk grenswaarde  
NO2 (stikstofdioxide)   37 µg/m3   5 µg/m3   15,6%   40 µg/m3  
PM10 (fijnstof)   24,2 µg/m3   1 µg/m3   4,3%   40 µg/m3  
PM2,5 (Fijnere fractie van fijn stof)   15,2 µg/m3   0,5 µg/m3   3,4%   25 µg/m3  
EC (roet)   1,1 µg/m3   0,2 µg/m3   22%   --  

Er zijn als gevolg van de openstelling van de Harmonielaan alleen negatieve effecten op de stikstofdioxide, PM10-, PM2,5- en EC-concentratie. Er treedt op het zuidelijk deel van de Carnisserbaan geen positief effect op. Op het noordelijk deel van de Sweelincklaan is de toename van de stikstofdioxide-concentratie met bijna 5 µg/m3 het grootst en benadert met bijna 38 µg/m3 de grenswaarde van 40 µg/m3. De toename van PM10 en PM2,5 (4,3% en 3,4%) vanwege het lokale verkeer bedraagt 4,3% en 3,4% omdat de achtergrond concentraties overheersen is de bijdrage van het lokale verkeer beperkt. EC (roet) is een goede indicator voor lokaal verkeer omdat de achtergrond concentraties veel lager zijn. Hierdoor zie je goed dat de openstelling van de Harmonielaan leid tot een toename EC van 22%.

De resultaten van het onderzoek voor de stikstofdioxide-concentratie zijn voor advies voorgelegd aan de medisch milieukundig adviseur van de GGD. Deze constateert (citaat): “Vanuit gezondheidsoogpunt is het openstellen van de Harmonielaan ongunstig. Het bevorderen van doorstroming van wegverkeer heeft in dit geval een negatief effect op de leefomgeving.” Het advies is opgenomen in bijlage 4.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijven in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een rotonde op een reeds bestaande kruising op een bedrijventerrein. Ten opzichte van de huidige situatie zal dit, in het kader van bedrijven en milieuhinder, het woon- en leefmilieu niet aantasten.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het plangebied op circa 50 m één risicovolle inrichtingen aanwezig is (Inge de Bruijn Sportfondsenbad). Deze inrichting heeft zowel geen PR 10-6 contour als invloedsgebied en vormt dan ook geen belemmering. Verder zijn in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Ten oosten van het plangebied op circa 310 m worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de A29. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand ligt van de weg hoeven er volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied.

Ten oosten van het plangebied, op circa 280 m afstand is een hogedruk aardgasleiding (A-559-07) van Gasunie gelegen. Deze leiding beschikt over een invloedsgebied van maximaal 260 meter, en vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Verder vindt er geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over het spoor of water.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Bodem

Beleid en normstelling

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat, voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht ter plaatse van nieuwe bestemmingen.

Onderzoek

Voor zowel het plangebied als de overige delen van het bedrijventerrein zijn bodemonderzoekgegevens bekend. De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek van 2004 geven aan dat de (voormalige) activiteiten en de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Vanuit de verkennende bodemonderzoeken (NEN 5740) is geconcludeerd dat er geen noodzaak was tot verder onderzoek of sanering.

Bodemkwaliteitskaart

De locatie van de rotonde valt binnen zone 3 van de Regionale bodemkwaliteitskaart Barendrecht/Ridderkerk. Kwaliteit van boven en ondergrond in deze zone voldoet aan de klasse Achtergrondwaarde.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt verondersteld dat de bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de toekomstige bestemming.

4.10 Archeologie

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn en waar deze bedreigd worden door een voorgenomen bodemingreep, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Boven is reeds vermeld dat de kosten hiervan voor rekening zijn van deze initiatiefnemer. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De onderzoeksresultaten vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Er is altijd een voorkeur om de archeologische waarden in de bodem te bewaren (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Als behoud in situ niet tot de mogelijkheden behoort dan wordt wederom uitgegaan van het basisprincipe de 'de verstoorder betaalt.

Onderzoek

De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hierop is het plangebied aangewezen met een redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier dient bij ontwikkelingen groter dan 200 m2, waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 80 cm onder maaiveld, archeologisch aangetoond worden dat deze waarden niet zullen worden verstoord.

Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is (conform het vigerende bestemmingsplan) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. In deze dubbelbestemming is geregeld dat:

  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heijen van heipalen en het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben.

Uitgaande hiervan dient bij de omgevingsvergunningaanvraag eventueel een onderzoek uitgevoerd te worden indien het bouwplan betrekking heeft op bodemingrepen die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 hebben.

Conclusie

Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Cultuurhistorie

Nota Belvedère (1999)

In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen. In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)

De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTW20160001-VI01_0010.png"

Figuur 4.2. Cultuurhistorische waardenkaart (bron: CHS provincie Zuid-Holland)

Onderzoek en conclusie

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.2) is te zien dat voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden gelden. Het aspect cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke uitgangspunten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Vaanpark'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Verkeer

De bestemming ‘Verkeer’ heeft in dit geval betrekking op de rotonde die dienst doet als ontsluitingsweg, net als de bijbehorende bermen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen (waaronder ook duikers) en andere bij de bestemming behorende voorzieningen. Binnen de bestemming wordt ruimte geboden aan de mogelijkheid tot de oprichting van abri’s (inclusief dynamische reizigers informatie panelen), zolang deze vallen binnen de in de regels verwoorde maximale hoogte en oppervlakte.

Leiding - Water (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming betreft de in het plangebied aanwezige (water)transportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. Binnen de zone mag alleen onder de in de regels bepaalde voorwaarden en met instemming van de leidingbeheerder gebouwd worden.

Waarde - Archeologie -3 (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Hiervoor geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is.

Voor de realisatie van de rotonde (wat deel uitmaakt van de reconstructie van de rijbaan tussen Harmonielaan, Bergen, Gdansk en Breslau) heeft de gemeenteraad een budget beschikbaar gesteld. De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg artikel 3.1.1. Bro

Het (voorontwerp)bestemmingsplan 'rotonde Vaanpark III' is toegezonden aan de diverse overlegpartners. De reacties die volgden uit het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn in de 'Nota van beantwoording Vooroverlegreacties' samengevat en beantwoord. Ook is per reactie aangegeven of deze aanleiding geeft tot wijziging van het voorontwerpbestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording Vooroverlegreacties' is opgenomen als bijlage 5.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'rotonde Vaanpark III' heeft – vanaf 20 december 2016 – gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.

Binnen de gestelde termijn is 1 zienswijze ontvangen. De ingediende zienswijze is in de 'Nota van Zienswijzen' samengevat en voorzien van een reactie. Ook is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven tot wijziging van het plan. de 'Nota van Zienswijzen' is opgenomen als bijlage 6.