direct naar inhoud van Regels
Plan: De Stationstuinen 2e fase
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPBTO20230003-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan De Stationstuinen 2e fase met identificatienummer NL.IMRO.0489.BPBTO20230003-ON01 van de gemeente Barendrecht.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologische waarde

Gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' van het bestemmingsplan.

1.6 Avondperiode

Periode van een etmaal tussen 19 uur en 23 uur.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.9 Bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

De totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten inclusief de verkoopvloeroppervlakte opslag en administratieve ruimten en dergelijke.

1.10 Begane grondlaag

De op de begane grond gelegen bouwlaag.

1.11 Beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:

  • a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroep- en bedrijfsactiviteit;
  • b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie en de (ruimtelijke) uitstraling van de woonfunctie behouden blijft;
  • c. de bewoner op betreffende adres in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven.
1.12 Bestaand
  • met betrekking tot bebouwing: de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan dan wel op grond van een verleende bouwvergunning/omgevingsvergunning is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
  • met betrekking tot gebruik: Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevi-inrichtingen

Het besluit externe veiligheid inrichtingen legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijventerrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het besluit risico's zware ongevallen (BRZO) vallen, lpg-tankstations, opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Zie verder: Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.16 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikte maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen, niet zijnde een entresol of mezzanine.

1.19 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 Dagperiode

Periode van een etmaal tussen 07 uur en 19 uur.

1.24 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit. Het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen is toegestaan. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.

1.25 Dienstverlening

Het beroeps en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette, apotheek, pedicures, makelaarskantoren of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.

1.26 Functiemenging

Een gebied waarin (kleinschalige) bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies.

1.27 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Geluidgevoelig object

Zoals bepaald in de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder.

1.29 Geluidwerende vlies

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.30 Geurgevoelig gebouw / Lichtgevoelig gebouw

Een gebouw dat bestemd en geschikt is voor menselijk wonen of verblijf, waarbij sprake is van permanent (of daarmee vergelijkbaar) gebruik.

1.31 Grondgebonden woning

Een woning die toegankelijk is vanaf straatniveau (al dan niet middels een licht verhoogd entree), bestaande uit maximaal 2 bouwlagen. Hieronder wordt ook begrepen een beneden en -bovenwoning (BeBo), mits beide woningen vanaf maaiveld toegankelijk zijn.

1.32 Hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 Hoofdverblijf

De woning waar u gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar feitelijk woont en volgens de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven.

1.34 Horeca

Een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het tegen vergoeding exploiteren van zaalaccommodatie, het verstrekken van drank en het voor directe consumptie bereiden en verstrekken van etenswaren.

1.35 Hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.36 Huishouden

Samenlevingsvorm van één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling. Een kenmerk van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid is het voor onbepaalde tijd samenleven.

(bedrijfsmatige) kamerverhuur en door een instelling geplaatste personen vallen niet onder het begrip huishouden.

1.37 Kantoor

Voorzieningen gericht op het al dan niet commercieel verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.38 Kunstwerk

Een constructie ten dienste van civieltechnische en/of infrastructurele voorzieningen, zoals een brug, een dam, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening; vliesconstructies en duikers daaronder niet begrepen.

1.39 Kwaliteitsteam

Een door het college van burgemeester en wethouders ingesteld multidisciplinaire team, bestaande uit meerdere professionals, dat alle ingediende plannen toetst op ruimtelijke kwaliteit in samenhang met het gemeentelijk beleid. Eén van de leden is de voorzitter van de welstandscommissie/commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) en deze legt tevens de relatie naar de CRK en vergunningverlening die uiteindelijk over de plannen een advies zal uitbrengen in de fase van de vergunningen.

1.40 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het gemiddelde van de wisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode.

1.41 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.42 Maatschappelijke voorziening

Overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.43 Nachtperiode

Periode van een etmaal tussen 23 uur en 07 uur.

1.44 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, hoogspanningsmasten, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.45 Openbare ruimte

De ruimte die voor iedereen toegankelijk is en niet direct aan een individu of groep toegerekend kan worden. Gronden die als openbare ruimte aangemerkt kunnen worden zijn onder andere parken, straten, pleinen, steegjes en parkeerplaatsen.

1.46 Perceelsgrens

Een grens tussen twee percelen.

1.47 Permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats door één of meer personen, die op dat adres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

1.48 Pocketpark

Een compact park bedoeld voor recreatie, ontmoeting, groen, water dat een rustpunt vormt voor bezoekers met de daarbij behorende voorzieningen zoals paden, straatmeubilair, groen- en watervoorzieningen.

1.49 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.

1.50 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 Staat van Horeca-activiteiten

Een lijst van Horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van horeca-activiteiten.

1.52 Straatmeubilair

Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.

1.53 Tuin

Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.

1.54 Verbeelding

Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.

1.55 Verkeersvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van verkeer, waaronder: (spoor)wegen, fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, verkeersregelinstallaties, halteplaatsen, openbaar vervoersvoorzieningen, oversteekplaatsen, straatmeubilair, trottoirs, duikers, kruisende infrastructuur, en overige vergelijkbare verkeersvoorzieningen.

1.56 Vestiging

Locatie van een onderneming, instelling of zelfstandige beroepsbeoefenaar (dat wil zeggen elke fabriek, werkplaats, kantoor, winkel of andere bedrijfsruimte, dan wel elk complex daarvan) waarin of van waaruit een economische activiteit of zelfstandig (vrij) beroep wordt uitgeoefend door minimaal 1 werkzaam persoon. Elke afzonderlijk gelegen ruimte, terrein of complex van ruimten of terreinen, benut door een onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten.

1.57 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;

1.58 Woning

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.59 Wonen

Het bewonen van een woning of zelfstandige wooneenheid door niet meer dan één huishouden.

1.60 Woon-werkwoning

Een woning met een daaraan (bouwkundig) gekoppelde of daarin opgenomen kleine bedrijfs- of praktijkruimte, atelier of kantoor, waarbij de bedrijfsfunctie ondergeschikt is aan de woonbestemming en de bewoner zelf de ruimte gebruikt. Een directe interne verbinding is geen vereiste.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Peil

De plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:

  • a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
  • d. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Doelen

Het bestemmingsplan is gericht op:

  • a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysiek leefomgeving en goede omgevingskwaliteit;
  • b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van deze fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften; en
  • c. het mogelijk maken van een transformatie naar De Stationstuinen 2e fase met het openbaar vervoer als belangrijke drager en met een omgeving die:
    • 1. bijdraagt aan de woonopgave;
    • 2. de economische positie van Dutch Fresh Port versterkt en geen concurrent is van de bestaande economische functies in het dorp Barendrrecht;
    • 3. een brug slaat tussen het Dutch Fresh Port, het dorp Barendrecht, Rotterdam en het omliggende (recreatie)landschap;
    • 4. duurzaam, gezond, veilig en klimaatbestendig is.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal 1.050 woningen (waaronder woon-werkwoningen), al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - wonen op de begane grond niet
      toegestaan' woningen op de begane grond niet zijn toegestaan, maar wel aan woningen gerelateerde voorzieningen, niet zijnde bergingen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - mobilityhub 1' en 'specifieke vorm van gemengd - mobility hub 2' woningen en/of andere (geluid)gevoelige objecten niet zijn toegestaan;
  • b. detailhandel, niet zijnde supermarkt tot een maximum oppervlakte van 600 m2 bvo, met dien verstande dat de maximale oppervlakte per vestiging niet meer mag bedragen dan 200 m2 bvo;
  • c. horeca in de categorieën 1 en 2 tot een maximum oppervlakte van 400 m2 bvo, met dien verstande dan de maximale omvang van horeca per vestiging 150 m2 bo mag zijn;
  • d. hotel tot een maximum oppervlakte van 4.000 m2 bvo;
  • e. kantoren en dienstverlening tot een maximum oppervlakte van 6.500 m2 bvo;
  • f. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. een onderwijsinstelling is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 3.400 m2 bvo;
    • 2. een kinderopvang is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 800 m2 bvo;
  • g. sportvoorzieningen tot een maximum oppervlakte van 600 m2 bvo;
  • h. in aanvulling op het bepaalde in sub b t/m g is ter plaatse van de aanduiding 'specifeke vorm van gemengd - mobilityhub 1' en 'specifieke vorm van gemengd - mobilityhub 2 een mobilityhub toegestaan met de volgende voorzieningen:
    • 1. maximaal 400 m2 bvo detailhandel met inachtneming van het bepaalde in sub b ter plaatse van 'specifeke vorm van gemengd - mobilityhub 1';
    • 2. een supermarkt uitsluitend ter plaatse van specifeke vorm van gemengd - mobilityhub 1' tot een maximum oppervlakte van 1.500 m2 bvo;
    • 3. parkeervoorzieningen;
    • 4. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • i. de niet-woonfuncties zoals bedoeld in sub b t/m g uitsluitend zijn toegestaan als deze geschikt zijn voor functiemenging met inachtneming van het bepaalde in lid 4.4.3;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. groen- en speelvoorzieningen;
  • k. tuinen;
  • l. wegen en paden;
  • m. parkeervoorzieningen- en verkeersvoorzieningen (al dan niet ondergronds);
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • p. kunstwerken;
  • q. geluidwerende voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 70% worden bebouwd;
  • c. van het maximaal aantal woningen zoals bedoeld in lid 4.1 sub a dient minimaal 5% te worden gebouwd als grondgebonden woningen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub d geldt dat er opbouwen van maximaal 7 meter toegestaan zijn op 50% van de totale oppervlakte van het gebouw, welke minimaal 3 meter terugliggend moeten zijn ten opzichte van de onderliggende bouwlagen, met dien verstande dat opbouwen niet zijn toegestaan bij grondgebonden woningen;
  • f. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent 1' en 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent 2' hoogteaccenten gerealiseerd mogen worden, met dien verstande dat op maximaal 21 meter hoogte de bebouwing minimaal 3 meter terugliggend dient te zijn ten opzichte van de onderliggende bouwlagen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub d en e mag de maximale bouwhoogte worden overschreden door ondergeschikte bouwonderdelen, met dien verstande dat:
    • 1. deze ondergeschikte bouwonderdelen, noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, luchtverversingsapparatuur, zonnepanelen, glazenwasinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
    • 2. de maximale bouwhoogte met maximaal 3 meter mag worden overschreden.
  • h. voor balkons, gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende regels:
    • 1. de minimale hoogte van balkons ten opzichte van peil bedraagt minimaal 3 m, tenzij de balkons gelegen zijn aan de Spoorlaan of wanneer de balkons grenzen aan de bestemming 'Groen' of 'Verkeer'; dan geldt een minimale hoogte van 6 m;
    • 2. de uitkraging van balkons grenzend aan de openbare ruimte bedraagt maximaal 1,6 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ook balkons toegestaan buiten het bouwvlak en/of bestemmingsgrens, met dien verstande dat:
    • 1. de uitkraging van balkons maximaal 1,6 m bedraagt;
    • 2. de minimale hoogte van balkons ten opzichte van peil 3 m bedraagt, tenzij de balkons gelegen zijn aan de Spoorlaan of grenzend aan de bestemming 'Groen' of 'Verkeer'; dan geldt een minimale hoogte van 6 m;
  • j. op daktuinen zijn kassen toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m2 en een maximale hoogte van 3 m;
  • k. de bouwwerken moeten voldoen aan de beoogde duurzaamheidseisen, zoals bepaald in de bijlage opgenomen beleidsregel 'Beleidsregel Duurzaamheid De Stationstuinen', zoals deze luidt op het moment van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. De beleidsregel waarnaar in dit plan wordt verwezen, kan na vaststelling van het bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 m voor lichtmasten;
    • 2. 3 m voor reclamezuilen;
    • 3. 3 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • c. 5 m voor geluidwerende voorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden overschreden:
    • 1. in het geval dat er een geluidwerende voorziening tussen de bebouwing moet worden gerealiseerd zoals bedoeld in lid 4.4.6. In deze gevallen geldt dat de bouwhoogte van de geluidwerende voorziening gelijk mag zijn aan de bouwhoogte van de bebouwing;
    • 2. in het geval een onderdoorgang wordt gerealiseerd zoals bedoeld in lid 4.4.6 mag de maximum bouwhoogte worden overschreden, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen en/of (geluid) gevoelige functies.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 4.2.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivering.
  • b. het bepaalde in 4.2.1 sub e en toestaan dat opbouwen zijn toegestaan:
    • 1. op meer dan 50% van de totale oppervlakte van het gebouw tot een maximum van 70%;
    • 2. op minder dan 3 meter terugliggend ten opzichte van de onderliggende bouwlagen;

mits:

a. dit goed (ruimtelijk) onderbouwd is;

b. hierover een advies is uitgebracht door het kwaliteitsteam;

c. de afwijking past binnen het beeldkwaliteitsplan, dat als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd;

d. de bouwwerken moeten voldoen aan de beoogde duurzaamheidseisen, zoals bepaald in de bijlage opgenomen beleidsregel 'Beleidsregel Duurzaamheid De Stationstuinen', zoals deze luidt op het moment van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag. De

beleidsregel waarnaar in dit plan wordt verwezen, kan na vaststelling van het bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen
  • a. de opslag en/of verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • b. bedrijvigheid mag uitsluitend plaatsvinden in de vorm van kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
  • c. productie en/of laad- en loswerkzaamheden mogen alleen plaatsvinden in de dagperiode;
  • d. de activiteiten, inclusief opslag, dienen hoofdzakelijk inpandig plaats te vinden;
  • e. het gebruik van verlichting in of aan een gebouw is toegestaan waarbij de lichtuitstraling buiten het gebouw zo veel mogelijk wordt beperkt zoals bedoeld in lid 4.4.3 sub g;
  • f. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  • g. een beroep aan huis is toegestaan mits:
    • 1. de vloeroppervlakte van de activiteiten ten hoogste 60 m² bedraagt;
    • 2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat.

4.4.2 Meldingsplicht
  • a. Ongeacht het bepaalde in de overige regels is het gebruik van de gronden binnen deze bestemming voor meldingsplichtige activiteiten onder het Activiteitenbesluit verboden zonder dat deze activiteiten ten minste 4 weken voor aanvang van het gebruik zijn gemeld.
  • b. Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
    • 1. de aanduiding van de activiteit;
    • 2. het adres waarop de activiteit wordt verricht;
    • 3. de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht;
    • 4. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
    • 5. de dagtekening;
    • 6. een onderbouwing dat kan worden voldaan aan de van toepassing zijnde regels voor geluid en geur.
  • c. Het bevoegd gezag kan, naar aanleiding van de bij de melding aangeleverde gegevens, bij nadere eis bepalen dat extra gegevens en bescheiden worden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of kan worden voldaan aan de regels in het bestemmingsplan.

4.4.3 Niet-woonfuncties geschikt voor functiemenging

Voor het gebruik van niet-woonfuncties geschikt voor functiemenging zoals bedoeld in lid 4.1 sub i gelden de volgende regels:

  • a. het geluidniveau als gevolg van een activiteit, op grond van het Activiteitenbesluit, op de gevel van een geluidgevoelig object bedraagt niet meer dan:
      dagperiode   avondperiode   nachtperiode  
    Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
    Maximaal geluidniveau   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
  • b. in uitzondering op het bepaalde onder a bedraagt het geluidniveau als gevolg van een activiteit, op grond van het Activiteitenbesluit, in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig object niet meer dan:
      dagperiode   avondperiode   nachtperiode  
    Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
    Maximaal geluidniveau   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  
  • c. de maximale geluidniveaus genoemd onder a en b gelden in de dagperiode niet voor laden en lossen;
  • d. in afwijking op het bepaalde onder a wordt het geluidniveau gemeten op een afstand van 10 meter van de grens van de inrichting als de gevel van een geluidgevoelig object op meer dan 10 meter van de inrichting is gelegen;
  • e. de normen voor geluid en trillingen niet van toepassing zijn op incidentele bedrijfssituaties als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;
  • f. de geurbelasting op de gevel van een geurgevoelig gebouw mag niet meer bedragen dan 0,5 ouE/M3 als 98-percentiel;
  • g. het lichtniveau op het geveldeel of gevelopening van een lichtgevoelig gebouw mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 lx in de ochtend- en dagperiode;
    • 2. 2 lx in de nachtperiode.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. De gebouwen binnen deze bestemming mogen slechts in gebruik worden genomen onder de voorwaarde, dat altijd in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's en fietsen.
  • b. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto's en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de in het Ontwikkelkader vastgestelde parkeernormen en bijbehorende toepassingsmethodiek, zoals opgenomen in Bijlage 3 Ontwikkelkader;
  • c. Ten aanzien van het aantal autoparkeerplaatsen dat bestemd is voor niet openbaar gebruik moet worden voldaan aan de verhouding openbaar gebruik/niet-openbaar gebruik voor het plangebied zoals opgenomen in Bijlage 3 Ontwikkelkader. Het parkeren of stallen van auto's voor niet openbaar gebruik dient plaats te vinden in of onder het hoofdgebouw (niet zijnde mobilityhub), dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat hoofdgebouw (niet zijnde mobilityhub) behoort. Het overige deel van het autoparkeren zal moeten worden toegewezen aan een mobilityhub op afstand. Al het fietsparkeren voor bewoners dient inpandig te worden gerealiseerd in of bij het hoofdgebouw.
  • d. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sub a:
    • 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden om af te wijken van de vastgestelde parkeernormen en toepassingsmethodiek, zoals opgenomen in Bijlage 3 Ontwikkelkader; of
    • 2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

4.4.5 Toetsingsregel waterhuishouding

Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan uitsluitend worden verleend wanneer bij de aanvraag is aangetoond dat voorzien wordt in de opvang en vertraagde afvoer van een bui van ten minste 70 mm in één uur (T=100) aan neerslag.

4.4.6 Voorwaardelijke verplichting milieubelastende activiteiten

Ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat voor woningen en andere (geluid) gevoelige functies, zoals bedoeld in lid 4.1, gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. de woningen en andere (geluid) gevoelige functies kunnen uitsluitend in gebruik worden genomen wanneer:
    • 1. als gevolg van de representatieve bedrijfsactiviteiten van de bedrijven gelegen aan de Transportweg 8 en 17, Koopliedenweg 28 en Handelscentrum ZHZ 41a voldaan wordt aan het volgens het Activiteitenbesluit toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van de nieuwe woningen en andere (geluid) gevoelige functies. Dit moet aangetoond worden uit een akoestisch onderzoek dat ten minste drie maanden voor de aanvang van het gebruik van de eerste woning of andere (geluid) gevoelige functie aan het bevoegd gezag ter beoordeling wordt overlegd; en,
    • 2. de oostelijke gevel van de bebouwing georiënteerd op de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerend vlies':
      • voorzien is van een geluidwerend vlies en/of dove gevel(s) (dan wel een combinatie van beide);
      • tussen de gebouwen, wat voorzien is van een geluidwerend vlies en/of dove gevel(s), een geluidwerende voorziening dient te worden gerealiseerd met minimaal dezelfde hoogte als de bebouwing;
    • 3. indien in afwijking van het bepaalde in sub a2 een onderdoorgang wordt gerealiseerd tussen gebouwen, waarbij het geluidwerend vlies en/of de dove gevel(s) en/of geluidwerende voorziening wordt doorbroken, dient aan de overzijde van de onderdoorgang een geluidwerende voorziening binnen de bestemming 'Gemengd' of 'Verkeer' te worden gerealiseerd, waarbij de lengte en hoogte van de geluidwerende voorziening vanaf maaiveld een voldoende afmeting dient te hebben. Dit moet blijken uit een akoestisch onderzoek zoals genoemd in sub a1;
  • b. het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sub a:
    • 1. indien uit onderzoek blijkt dat door een andere stedenbouwkundige invulling of architectonisch ontwerp van de gebouwen er sprake is van een akoestisch klimaat als bedoeld in sub a;
    • 2. hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de a1 genoemde bedrijven wordt voldaan aan het volgens het Activiteitenbesluit toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van de nieuwe woningen en/of en andere (geluid) gevoelige functies. Dit moet worden aangetoond door een akoestisch onderzoek dat ten minste drie maanden voor de aanvang van het gebruik van de eerste woning of andere (geluid) gevoelige functie aan het bevoegd gezag ter beoordeling wordt overlegd.

4.4.7 Toetsingsregel geluidluwe gevel vanwege verkeerslawaai

Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan uitsluitend worden verleend indien de woningen, zoals bedoeld in artikel 4.1 sub a:

  • a. beschikken over één geluidluwe gevel(deel) met een geluidbelasting van maximaal 48 dB vanwege wegverkeerslawaai op basis van een akoestisch onderzoek dat bij de aanvraag wordt overlegd. De geluidbelasting wegverkeerslawaai wordt bepaald na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder;
  • b. voldoen aan de hieronder opgenomen maatregelen:
    • 1. maximale binnenwaarde van 33 dB op basis van totale gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wgh;
    • 2. bij een geluidbelasting van meer dan de voorkeursgrenswaarden onder de Wet geluidhinder (standaardwaarden onder de Omgevingswet) dient bij eenzijdige georiënteerde woningen elke verblijfsruimte voorzien te zijn van minimaal één geluidluwe gevel (deel), waar de voorkeursgrenswaarde Wgh niet wordt overschreden;
    • 3. bij woningen met meerdere zijden dient te minste één gevel geluidluw te zijn (voorkeursgrenswaarde Wgh niet overschrijdend;
    • 4. bij woningen die niet over een geluidluwe buitenruimte beschikken moet binnen 100 meter een (gemeenschappelijke) geluidluwe buitenruimte beschikbaar zijn;
    • 5. de slaapkamers zijn zoveel mogelijk aan de minst geluidbelaste zijde gesitueerd;
    • 6. als er balkons direct onder elkaar worden geplaatst, dan dienen de plafonds van de balkons geluidsabsorberend te worden uitgevoerd;
    • 7. als de geluidsbelasting boven de gecumuleerde plandrempel van 65 dB komt dan moet een dove gevel worden toegepast;
    • 8. maximaal 1 dove gevel per woning;
    • 9. op hoog geluidbelaste locaties dienen zoveel als mogelijk/wenselijk niet-geluidgevoelige functies te worden gesitueerd.
  • c.
4.4.8 Voorwaardelijke verplichting bezonning

De gebouwen binnen deze bestemming mogen alleen worden opgericht als middels een bezonningsstudie is aangetoond dat er voldoende bezonning is op de gevels van de gebouwen in de omgeving, voor zover er (direct) achter deze gevels woonfuncties worden gerealiseerd.

  • a. Er is sprake van voldoende bezonning indien er ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode tussen 19 februari tot en met 21 oktober, ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer, bij een zonnehoogte van tenminste 10'.
  • b. Van het gestelde onder b kan worden afgeweken na een advies hierover van het Kwaliteitsteam op basis van een door initiatiefnemer geleverd bezonningsonderzoek.

4.4.9 Voorwaardelijke verplichting windklimaat

Gebouwen met een bouwhoogte van meer dan 30 meter mogen alleen worden opgericht als:

  • a. wordt aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat middels een windonderzoek dat voldoet aan de NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving';
  • b. de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen, zoals die uit het onderzoek als bedoeld onder a. naar voren komen, worden gerealiseerd, en deze in stand worden gehouden;
  • c. uit het windonderzoek blijkt dat minimaal sprake is van een matig windklimaat, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPBTO20230003-ON01_0001.png"  

4.4.10 Voorwaardelijke verplichting knip Spoorlaan-Zuideinde

De gebouwen binnen deze bestemming mogen slechts in gebruik worden genomen onder de voorwaarde, dat er een knip komt in de verbinding tussen de Spoorlaan en de Zuideinde voor auto- en vrachtverkeer.

4.4.11 Voorwaardelijke verplichting groenvoorzieningen
  • a. het gebruik van de gronden en bebouwing, als bedoeld in artikel 4.1 lid a, is uitsluitend toegestaan indien binnen 5 jaar na het verlenen van de laatste omgevingsvergunning voor het bouwen is voorzien in:
    • 1. de aanleg en behoud van de groenvoorzieningen op de gronden met de bestemming 'Groen';
    • 2. de aanleg en behoud van minimaal 2 pocketparken met een oppervlakte van ten minste 500 m2;
  • b. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van de termijnen genoemd sub a als het voldoen aan de termijnen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en het Kwaliteitsteam hierover heeft geadviseerd.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 4.1 sub b en c ten behoeve van het aanpassen van de maximale oppervlakte bvo per vestiging detailhandel of horeca, waarbij geldt dat:
    • 1. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
    • 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. er een advies moet liggen van het Kwaliteitsteam;
    • 4. er wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen conform het bepaalde in lid 4.4.4;
  • b. het bepaalde in 4.1 sub h2 ten behoeve van het vergroten van de maximale oppervlakte bvo van een supermarkt, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de totale oppervlakte van supermarkt binnen het plangebied niet meer bedraagt dan 2.000 m2 bvo;
    • 2. er aangetoond wordt dat er voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • 3. er een advies is gevraagd van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland;
    • 4. er aangetoond wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu/klimaat;
    • 5. er wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen conform het bepaalde in lid 4.4.4
    • 6. er voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 4.4.
  • c. Het bepaalde in 4.4.3 onder a en b ten behoeve van een hoger langtijdgemiddeld beoordelingsniveau:
    • 1. op de gevel van een geluidgevoelig object
        dagperiode   avondperiode   nachtperiode  
      Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  
      Maximaal geluidniveau   75 dB(A)   70 dB(A)   65 dB(A  
    • 2. in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig object
  dagperiode   avondperiode   nachtperiode  
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
Maximaal geluidniveau   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A  

  • d. De afwijking als bedoeld onder c is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
    • 1. cumulatief het geluidniveau niet meer bedraagt dan 61 dB(A); en
    • 2. elke woning ten minste één geluidluwe gevel heeft.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. andere bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 m voor lichtmasten;
    • 2. 6 m voor bruggen, verkeersborden en speelvoorzieningen;
    • 3. 3 m voor overige andere bouwwerken.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Cameratoezicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
  • c. groen- en speelvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. terrassen ten behoeve van aanliggende horecavestigingen;
  • i. geluidwerende voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 8 m voor lichtmasten;
    • 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 3. 3 m voor reclamezuilen;
    • 4. 3 m voor overige andere bouwwerken;
  • b. 5 m voor geluidwerende voorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden overschreden in het geval een onderdoorgang wordt gerealiseerd zoals bedoeld in lid 4.4.6. Dit is enkel toegestaan voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen en/of (geluid) gevoelige functies.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.1.1 Voorrangsregeling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 7.3.

7.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande lopen.

7.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

7.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Alvorens de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen.

7.3.4 Regels voor een aanlegvergunning

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, technische ruimtes, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte (bouw)onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken dan wel dat niet voldaan wordt aan de regels in artikel 4.4.

9.3 Overschrijding van bestemmingsgrenzen

Bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden voor de bouw van balkons aan gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,6 m bedraagt en de minimale hoogte van balkons ten opzichte van peil minimaal 3 m bedraagt, tenzij de balkons gelegen zijn aan de Spoorlaan; dan geldt een minimale hoogte van 6 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken dan wel dat niet voldaan wordt aan de regels in artikel 4.4.

9.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
9.5 Afwijken ten behoeve van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.4 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten met ten hoogste 10% voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken dan wel dat niet voldaan wordt aan de regels in artikel 4.4.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen, gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak dat wordt overschreden en het bestemmingsvlak mag in totaal met niet meer dan 10% worden vergroot.
  • b. van de bevoegdheid genoemd onder a kan uitsluitend gebruik worden gemaakt als voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 4.4.

Artikel 12 Zorgplicht

Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit bestemmingsplan en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen in artikel 3 is verplicht:

  • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd en gevergd om die gevolgen te voorkomen;
  • b. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Stationstuinen 2e fase'.