1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om de locatie aan Noordeinde 50 te Aarlanderveen te herontwikkelen. Op het plangebied staan nu meerdere bouwwerken, waaronder een langhuisboerderij. Op het terrein wil initiatiefnemer 13 woningen realiseren. Om deze woningen te kunnen realiseren zal de bebouwing op het plangebied moeten worden gesloopt. 8 van de 13 woningen zijn gericht op jonge gezinnen. De andere 5 van de woningen zullen in het duurdere segment vallen. Belangrijk bij de ontwikkeling van de woningen is het behouden van de cultuurhistorische waarden van Aarlanderveen. Het plan voorziet in de hoge woningbehoefte voor jonge gezinnen in Aarlanderveen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn acht geïnteresseerde kopers uit het dorp, daarnaast zijn de provincie, wethouder en gemeente inmiddels (informeel) akkoord.
De vigerende beheersverordening 'Aarlanderveen 2018' laat de beoogde herontwikkeling niet toe. Voor een groot deel van het plangebied geldt de bestemming 'Woondoeleinden'. Dit is echter niet voor het gehele plangebied het geval. Daarnaast passen de beoogde woningen niet binnen de bestaande bouwvlakken. Om de ontwikkeling van de woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan Noordeinde 50 te Alphen aan den Rijn. Aarlanderveen is een klein dorp gelegen ten oosten van Alphen aan den Rijn in de provincie Zuid-Holland en heeft circa 1.200 inwoners. Aarlanderveen is een authentiek lintdorp met een landschappelijk karakter.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Aarlanderveen en circa 125 meter ten zuiden van de HH. Petrus en Pauluskerk. Rondom het plangebied is een mix van wonen, bedrijvigheid, agrarische bedrijven en recreatie. Het plangebied heeft betrekking tot vijf percelen. De volgende kadastrale percelen zijn onderdeel van het plangebied van de kadastrale gemeente Aarlanderveen:
Kadastrale gemeente | Sectie | Perceelnummer | Totale oppervlakte |
Aarlanderveen | C | 4722 | 3.415m² |
Aarlanderveen | C | 956 | 990m² |
Aarlanderveen | C | 957 | 140m² |
Aarlanderveen | C | 968 | 600m² |
Aarlanderveen | C | 6424 | 1.800m² |
Totale oppervlakte | | | 6.945m² |
Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
Onderstaande kaart toont de plannen binnen Aarlanderveen.
Bron: gemeente Alphen aan de Rijn
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt deels binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Aarlanderveen 2018', vastgesteld op 12 juli 2018. In de beheersverordening wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Aarlanderveen', vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 27 november 2008. Daarnaast ligt het plangebied ook deels binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen', vastgesteld op 11 juli 2013.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen'.
Uitsnede bestemmingsplan 'Aarlanderveen'', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan Aarlanderveen
In het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden'. De gronden aangewezen voor 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen, waaronder het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep. De gronden in het meest westelijke gedeelte van het plangebied zijn onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen'. Deze gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden landschap 2'.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'KE-contour' of 'Luchtvaartverkeerzone'. Voor bouwen binnen de luchtvaartverkeerzone gelden beperkingen om te voorkomen dat het vliegverkeer wordt belemmerd en dat er te veel geluidshinder als gevolg van vliegverkeer wordt ervaren. Dit wordt verder besproken in
toelichting paragraaf 3.1.3.
Het realiseren van de nieuwe woningen, de herinrichting van het erfensemble is in strijd met de vigerende beheersverordening 'Aarlanderveen 2018' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen'. Om dit mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Parapluplan Archeologie
Voor het gehele plangebied geldt het 'Parapluplan Archeologie', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 28 maart 2019. Uit het 'Parapluplan Archeologie' blijkt dat de gronden van het plangebied beschikken over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dergelijke gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie
Tevens geldt voor het plangebied de 'Paraplubeheersverordening Cultuurhistorie', hoewel deze nog niet is vastgesteld is hier wel aandacht aan besteedt. De gronden van het plangebied hebben hier de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden' en de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles'. De boerderij heeft tevens de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken - Monumentaal'. Bij het ontwerp van de ontwikkeling is de cultuurhistorie leidend geweest. De cultuurhistorie van het plangebied wordt zoveel mogelijk behouden. De boerderij wordt met de ontwikkeling volledig in dezelfde stijl herbouwd. In
toelichting paragraaf 4.8.2 is dit nader toegelicht.
Parapluplan parkeren
Voor het plangebied geldt ook het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 21 september 2017. Hierin zijn de parkeernormen opgenomen. Dit bestemmingsplan verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de 'Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn'.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie van het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
Noordeinde, waaraan meerdere boerderijen liggen, heeft een intiem en kleinschalig karakter. Het plangebied behoort tot het Hollandse plassengebied en het Groene Hart. Kenmerkend aan het Hollandse plassengebied is het zicht door het weidse landschap, lange zichtlijnen en een kavelstructuur met langgerekte sloten. Het gebied heeft een agrarisch karakter door de reeks boerderijen en de situering in het polderlandschap. In een open veenlandschap zijn boerderijen en hun erf al van verre te zien en vormen markante elementen in het landschap.
Het plangebied beslaat nu een erf met meerdere gebouwen. Het eerste gebouw gezien vanaf de Noordeinde is de boerderij. Het gebouw is gebouwd tussen 1850-1900 en heeft een traditionele bouwstijl dat typisch is voor boerderijen aan het dorpslint. Op het plangebied staan verder ook een hooischuur en andere opstallen.
Het plangebied is te bereiken via de Noordeinde met een grindpad. De Noordeinde is een rustige weg en heeft voornamelijk alleen bestemmingsverkeer. Voor Noordeinde geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Op het eigen terrein, achter op het erf, is de mogelijkheid om te parkeren.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de oprit van het plangebied en de Noordeinde.
Straatbeeld Noordeinde (bron: Google Streetview)
Oprit plangebied (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemers zijn voornemens om op het erf aan de Noordeinde in totaal 13 woningen te realiseren. Hiervan zijn 8 woningen voor jonge gezinnen en 5 duurdere woningen om het plan financieel haalbaar te maken. De toekomstige situatie wordt navolgend beschreven.
Om de bouw van de woningen mogelijk te maken zullen eerst meerdere gebouwen en bouwwerken moeten worden gesloopt. Ook de boerderij dient gesloopt te worden. Deze is in dermate slechte toestand dat verbouw geen realistische optie meer is. Deze zal echter wel in traditionele stijl worden herbouwd. In dit gebouw wordt ruimte gemaakt voor vier woningen. Zo zal bij de beoogde ontwikkeling het dorpse karakter worden behouden. Ten westen van de boerderij wordt een rij van vier nieuwe schuurwoningen gebouwd.
Op navolgende afbeelding staat een plattegrond van de beoogde situatie van het plangebied weergegeven.
Situatieschets van de beoogde nieuwe situatie
Impressie van de beoogde situatie
In het meest noordelijke en westelijke deel van het plangebied komen de duurdere woningen van het plan te staan. Daarbij gaat het in totaal om vijf grotere en duurdere woningen. Belangrijk bij de ontwikkeling van het plangebied is het behoud van de cultuurhistorische karakter: Boerderij met bijgebouwen, een gemeenschappelijk centraal 'boerenerf' en polder vergezichten. Voor het dorpsgevoel komt in het midden van plangebied een gemeenschappelijk erf van circa 760 m² met speelruimte.
Door BoschSlabbers is een Beeldkwaliteitsplan en VO inrichtingsplan van het plangebied gemaakt (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Het plangebied zal worden omgeven door groen. Zo zullen de woningen worden gebouwd tussen monumentale platanen, een historische kastanjeboom en een populierenbos in het meest westelijke gedeelte van het plangebied.
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
- het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
- zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Zoals op onderstaande afbeelding af te lezen is, ligt de projectlocatie in de zone van het beperkingengebied van het LIB met de aanduiding nummer 5.
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB. plangebied rood omkaderd(bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied ligt in zone 4 en 5 van het beperkingengebied, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Artikel 2.2.1d van het Lib geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. In
toelichting paragraaf 3.2.2 is dit nader toegelicht. Daarmee vormt de ligging binnen de 20 Ke-contour geen belemmering voor de realisatie van het beoogde woningaantal.
Externe veiligheid
Daarnaast moet op grond van artikel 2.2.1d van het Lib gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik slechts in kleine mate toe, een groot deel van het plangebied is momenteel al bebouwd. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woningen is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
Geluid
Tevens dient er vermeld te worden dat er sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen hierover tijdig en juist informeren. Deze informatievoorziening kan vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Alphen aan den Rijn en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer kan de informatievoorzieningen met een kettingbeding vastleggen in de koopovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de toekomstige bewoners.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen herontwikkeling maakt 13 woningen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie en wordt daarom aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toelichting van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de woningen daarmee vereist. Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.
Bestaand stedelijk gebied
Onder bestaand stedelijk gebied wordt conform artikel 1.1.1 eerste lid onder h van het Bro verstaan: het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied bevindt zich aan het lint van Noordeinde met woningen en (agrarische) bedrijven van het lintdorp Aarlanderveen. Het plangebied kan daarmee getypeerd worden als een concentratie van bebouwing die overwegend een woon- of verblijfsfunctie heeft (AbrsRvS 13-11-2019). Het plangebied kan dan ook aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied.
Behoefte
Met de herontwikkeling van het plangebied worden er nieuwe woningen toegevoegd aan de woningmarkt. Aarlanderveen is een klein dorp, waar net zoals in veel andere dorpen in Nederland, sprake is van vergrijzing. In het Dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022 geeft de gemeente aan dat de grootste zorg van Aarlanderveen een tekort aan passende woningen voor jonge gezinnen en ouderen is. In de dorpsvisie 2012 is tekort aan eensgezinswoningen en starterswoningen reeds als grootste zorg benoemd. De Dorpsvisie streeft naar 5 eensgezinswoningen per jaar. Deze doelstelling is door gemeente overgenomen en opgenomen in het huidige coalitieakkoord. Met de beoogde ontwikkeling worden met name woningen gerealiseerd voor jonge gezinnen. 8 van de 13 woningen heeft als doelgroep deze jonge gezinnen. Doordat er verschillende typen woningen worden gerealiseerd, zoals rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen, wordt er tevens een bijdrage geleverd aan de doorstroming op de woningmarkt. De woningen zullen variëren in grootte en prijs. De komst van de woningen moet kansen bieden voor jonge gezinnen om zich te vestigen in Aarlanderveen. De acht rijtjeswoningen in het plangebied zijn bedoeld als starterswoningen. De drie vrijstaande woningen en de twee twee-onder-één-kapwoningen zullen in het dure segment vallen. Hiermee kan geconstateerd worden dat de beoogde ontwikkeling inspeelt op de woonbehoefte in Aarlanderveen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 1 augustus 2020. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Richtpunt voor dit soort ondergrond is de ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Met de beoogde initiatief worden 13 woningen toegevoegd. Gezien de aard en omvang zullen het veenlandschap en de diepe veenpaketten niet aangetast worden.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich volgens de kaart in Onverveende bovenlanden. Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude veenlandschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Het plangebied is reeds gelegen binnen bestaand stedelijk gebied van Aarlanderveen. Het oude veenlandschap is hier niet sterk zichtbaar meer. Het groene karakter wordt door de beoogde ontwikkeling behouden en versterkt.
Laag van de stedelijke occupatie
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Aarlanderveen heeft een lintstructuur met open, langgerekte kavels. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Bij de beoogde ontwikkeling wordt de cultuurhistorie van het gebied in stand gehouden. Stedenbouwkundige patronen worden behouden en de woningen dichtst gelegen aan de Noordeinde zullen gebouwd worden in de stijl zoals de boerderijen gelegen aan het lint van de noordeinde. Zie ook het door Bosch Slabbers gemaakte beeldkwaliteitsplan en VO inrichtingsplan (zie
bijlagen bij toelichting).
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Kroonjuweel cultureel erfgoed'. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang. Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Via bescherming en passende ruimtelijke ontwikkeling dienen de cultuurhistorische waardevolle structuren en ensembles behouden en versterkt te worden. Door Bosch Slabbers is een beeldkwaliteitsplan en VO inrichtingsplan voor het plangebied gemaakt (zie
bijlagen bij toelichting). Deze is verder toegelicht in
toelichting paragraaf 4.8.2. Hieruit blijkt dat het karakter van het lint met beoogde ontwikkeling in stand zal worden gehouden. Het plangebied valt buiten de molenbiotoop.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen de gebiedsprofiel 'Holland Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Kroonjuweel polder en molenviergang Aarlanderveen
Het gebied rond de molenviergang Aarlanderveen vormt een staalkaart van de landschapsgeschiedenis van het Groene Hart. Het gebied bestaat uit een klassiek veenontginningslandschap. Voor de Kroonjuwelen geldt de ambitie 'behoud van uitzonderlijke kwaliteit' die erop gericht is het bestaande beeld en waarde te handhaven voor de generaties na ons. Het plangebied is in de huidige situatie al grotendeels bebouwd. Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande beeld van het plangebied behouden.
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan het Veenlint van de Noordeinde. Een veenlint heeft een gemengd karakter met wonen en werken. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het hoogteverschil ervaarbaar tussen veen en aangrenzende droogmakerijen. De bebouwing ligt op één niveau met de directe omgeving. Dit biedt ruimte voor differentiatie dan wel verbreding van het profiel. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
- Doorzichten op het achterland;
- Bebouwing blijft op dezelfde hoogte;
- Grote verscheidenheid aan functies en inrichting kenmerken deze linten.
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere woningen op het erf van Noordeinde 50 gebouwd. De woningen zullen passend worden gebouwd bij het karakter van het Veenlint. In
toelichting paragraaf 4.8.2 is de beeldkwaliteit van de ontwikkeling in verhouding met de cultuurhistorie van het plangebied, inclusief het lint Noordeinde, nader toegelicht. Bij het ontwerp van de ontwikkeling zijn de kernmerken van het lint meegenomen. In het 'Beeldkwaliteitsplan en VO inrichtingsplan' is dit gedetailleerd besproken (zie bijlage 10
bijlagen bij toelichting). Vanuit cultuurhistorisch oogpunt en met het oog op de continuïteit van de bebouwing van het lint krijgt dit bouwvolume de karakteristiek van de bestaande boerderij in een eigentijdse interpretatie. Het blok met vier woningen en de twee geschakelde woningen op het achtererf direct achter de boerderij vertegenwoordigen in de erfopbouw de schuren en bijgebouwen op het boerenerf. De doorzichten blijven behouden en worden versterkt. De langhuisboerderij wordt in dezelfde stijl teruggebouwd op dezelfde locatie. Waar nu momenteel de schuur staat worden vier rijtjeswoningen gerealiseerd. Zo worden doorzichten niet beperkt. Gezien het bovenstaande kan geconstateerd worden dat het agrarisch karakter met het zicht op de oude boerderij bewaard blijft en dat de kwaliteiten van het lint behouden blijven.
Conclusie
Bij de beoogde ontwikkeling zijn geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Zoals hierboven besproken is de onderhavig plan in lijn met de lagen van de kwaliteitskaart. Ook wordt er aangesloten bij de gebiedsprofielen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op 7 augustus 2021 is de geconsolideerde versie van de omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van 'inpassen' (sub a). Van 'inpassen' is sprake als een ruimtelijke ontwikkeling sterk aansluit bij:
- de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad.
- en passend zijn bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied.
Een ontwikkeling is gebiedseigen als naadloos aangesloten wordt op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied en een bijdrage wordt geleverd aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Aan dit criterium wordt voldaan, onder meer omdat de woonfunctie van de gronden aan het Noordeinde 50 niet verandert. Door de nieuwe bebouwing zorgvuldig in te passen en te situeren wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt, bijvoorbeeld door het verloop van de oorspronkelijke (nu gedempte) kavelsloot te herstellen en zo de authentieke zichtlijn te herstellen. Daarmee ondersteunt de ontwikkeling ook bestaande landschappelijke structuren.
Met de beoogde ontwikkeling verandert de structuur en de kwaliteit van het plangebied ook niet. Naast de open structuur en de positionering van de openbare weg is voor de kwaliteit van het gebied ook de kavelrichting belangrijk. Deze kavelrichting blijft gehandhaafd. Linten worden bovendien gekarakteriseerd door doorzichten. Het doorzicht in de richting van de polder wordt momenteel belemmerd en de nieuwe verkaveling resulteert juist in herstel van het zicht naar het open gebied. Dat gebeurt door de kavelsloot te herstellen en het boerenerfpad te handhaven en te accentueren. De situering van de nieuwe bebouwing past bij het karakter van de typische lintstructuur en agrarische (erf)bebouwing zowel qua plek, omvang als materialisatie. Belangrijk is ook te constateren dat het plangebied in het noordelijk deel van Aarlanderveen ligt (het Noordeinde). In dit gedeelte is clustering van bebouwing gebruikelijk, in tegenstelling tot het zuidelijke deel (het Zuideinde) van Aarlanderveen, waar vooral meer solitair gelegen bebouwing voorkomt. Ook in zoverre tast het plan de kwaliteiten van het gebied niet aan.
De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten voldoet.
Provinciaal Kroonjuweel
Het plangebied is gelegen in het provinciale Kroonjuweel met beschermingscategorie 1. Op grond van artikel 6.9, tiende lid kan een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, slechts een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken die valt onder de noemer 'inpassen' en die in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 6.9g.
Mede vanwege de ligging in het provinciale Kroonjuweel in beschermingscategorie 1 heeft tijdens de ontwikkeling van de plannen regelmatig overleg plaatsgevonden met de provincie. Daarbij is intensief gewerkt aan een inpassing van de plannen in het gebied onder andere ondersteund door een zeer uitgebreid beeldkwaliteitsplan. Hierin is de ruimtelijke kwaliteit zowel qua bouwmassa’s als materialisatie gedetailleerd uitgewerkt. Om deze kwaliteit nog meer vast te leggen is het beeldkwaliteitsplan onder artikel 4.3 een regeling van nadere eisen opgenomen welke de gemeente de mogelijkheid biedt om nadere eisen te stellen in verband met de cultuurhistorische waarden. Daarmee wordt de gewenste ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd.
Van inpassen is sprake als een ruimtelijke ontwikkeling sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling moet gebiedseigen zijn en passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Bij inpassen veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks, zo blijkt uit de toelichting op de Omgevingsverordening. Een ontwikkeling is gebiedseigen als naadloos aangesloten wordt op de bestaande kenmerken en gebruikswaarden van een gebied en een bijdrage wordt geleverd aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Aan dit criterium wordt voldaan, onder meer omdat de woonfunctie van de gronden aan het Noordeinde 50 niet verandert. Door de nieuwe bebouwing zorgvuldig in te passen en te situeren wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt, bijvoorbeeld door het verloop van de oorspronkelijke (nu gedempte) kavelsloot te herstellen en zo de authentieke zichtlijn te herstellen. Daarmee ondersteunt de ontwikkeling ook bestaande landschappelijke structuren
Naast de open structuur en de positionering van de openbare weg is voor de kwaliteit van het gebied ook de kavelrichting belangrijk. Deze kavelrichting blijft gehandhaafd. Linten worden bovendien gekarakteriseerd door doorzichten. Zoals eerder al aangegeven, wordt het doorzicht in de richting van de polder momenteel belemmerd en resulteert de nieuwe verkaveling juist in herstel van het zicht naar het open gebied. Dat gebeurt door de kavelsloot te herstellen en het boerenerfpad te handhaven en te accentueren. De situering van de nieuwe bebouwing past bij het karakter van de typische lintstructuur en agrarische (erf)bebouwing zowel qua plek, omvang als materialisatie.
Belangrijk is ook te constateren dat het plangebied in het noordelijk deel van Aarlanderveen ligt (het Noordeinde). In dit gedeelte is clustering van bebouwing gebruikelijk, in tegenstelling tot het zuidelijke deel (het Zuideinde) van Aarlanderveen, waar vooral meer solitair gelegen bebouwing voorkomt. Ook in zoverre tast het plan de kwaliteiten van het gebied niet aan.
Aan het vereiste dat de ruimtelijke ontwikkeling zich beperkt tot een kavel wordt eveneens voldaan. Een kavel is een relatief klein, aaneengesloten stuk grond dat één bepaalde vorm van gebruik kent. Binnen het bebouwingslint langs het Noordeinde is het te ontwikkelen gebied klein en in ruimtelijk opzicht beperkt. De gehele ontwikkeling vindt plaats op de gronden aan het Noordeinde 50. Op nagenoeg het gehele gebied rust, zo is eerder vastgesteld, een woonbestemming. Deze woonfunctie wordt wel geïntensiveerd, maar blijft als zodanig onveranderd.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is dan inpassen. Zoveel blijkt ook uit het feit dat de provincie Zuid-Holland geen aanleiding gezien heeft op het plan te reageren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.4 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
20 Ke-contour Schiphol
Het plangebied is gelegen binnen de 20 Ke-contour. De omgevingsverordening stelt dat uitsluitend binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien van nieuwe woningen. Dit beleid is vastgelegd in artikel 6.14 van de provinciale Omgevingsverordening. Met de term ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ wordt hier het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ bedoeld, zoals dat door de wetgever in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is omschreven. Bestaand stedelijk gebied in de zin van deze bepaling is een ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Uit de rechtspraak blijkt dat het van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving afhangt of van bestaand stedelijk gebied sprake is. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient daarbij onder meer te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt. Zie daarvoor de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
De geldende beheersverordening Aarlanderveen 2018 bestemt het gebied aan het Noordeinde 50 voor het overgrote deel voor woondoeleinden. Slechts het zuidelijkste deel van het plangebied (met een oppervlakte van niet meer dan 0,2 hectare) valt in het buitengebied en is voor agrarische doeleinden bestemd. Dit perceelsgedeelte maakt feitelijk echter al deel uit van de kavel waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, fungeert als erf en tuin en is al lange tijd niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden. Ook in visueel opzicht vormt dit perceelsgedeelte één geheel met de kavel, omdat het wordt omzoomd door hoog opgaande beplanting. Bovendien dringt de geplande bebouwing niet verder het buitengebied in dan elders aan de achterzijde van het lint het geval is. Los van dit alles is gebruik voor agrarische doeleinden ook feitelijk onmogelijk. Gesteld kan worden dat de planlocatie is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgezicht en dat het plan daarmee voldoet aan de vereisten uit artikel 6.14 van de Omgevingsverordening
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op gronden binnen de 20 Ke-contour, moet volgens artikel 6.14 lid 3 rekenschap worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid dat op de locatie nieuwe woningen worden toegestaan. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Toekomstige bewoners dienen zich ervan bewust te zijn dat de woningen zijn gelegen binnen de 20 Ke-contour. Initiatiefnemer realiseert zich terdege dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Hij zal de toekomstige bewoners van de beoogde woningen hierover tijdig en juist informeren.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie ligt in het buitengebied waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Daarnaast wordt in het plangebied een wadi aangelegd. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. De functie ter plaatse van het plangebied veranderd niet ten opzichte van de huidige situatie. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
Hitte
In het landelijk gebied is het thema hittestress minder van belang dan in het stedelijk gebied. Desondanks zorgt het planten van de nieuwe bomen voor meer groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder groen in te richten kan dit een bijdrage leveren aan het vasthouden van water.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031
De structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 is opgesteld in juni 2013. In de visie wordt het ruimtelijk beeld voor Alphen aan den Rijn in 2031 geschetst. Daarbij is niet alleen gekeken naar ruimtelijke ordening maar zijn ook componenten vanuit een sociale, maatschappelijke en economische invalshoek meegenomen.
In de toekomstvisie is onderscheid gemaakt tussen de Intense Stad, de Vitale Dorpen en het Waardevol Landschap. Deze drie elementen vormen een drie-eenheid waarbij sprake is van een contrastrijk samenspel. In de toekomstvisie wordt dit als volgt verwoordt:
In 2031 is Alphen aan den Rijn een gemeente die zich onderscheidt door het contrastrijke samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap.
Water en groen zijn beeldbepalende elementen die de basis vormen voor een duurzame, economische en ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving. Binnen de gemeente is er een sterke fysieke en programmatische relatie tussen stad en buitengebied met attractieve en toegankelijke groen- en waterstructuren.
Waardevol landschap
Voor de gemeente Alphen aan den Rijn is het buitengebied van grote waarde. Alphen aan den Rijn zet in op het behoud en de ontwikkeling van het buitengebied. Kansen voor het benutten van het waardevol landschap liggen in de volgende punten:
- innovatie in de landbouw;
- klassieke landbouw;
- energieproductie;
- natuurbeheer;
- multifunctionele landbouw;
- buitenrecreatie;
- ruimtelijke kwaliteit.
Omdat het buitengebied garant staat voor inkomsten en werkgelegenheid, ook in de stad, neemt de bebouwingsdruk af en blijft het open landschap behouden voor natuur en agrarisch gebruik. Het Groene Hart is een gewilde bestemming voor recreanten. Het gebied is goed toegankelijk door een regionaal netwerk van aangesloten wandel- fiets en vaarroutes.
Planspecifiek
Het beoogde initiatief voorziet in de herontwikkeling van het erf aan Noordeinde 50. Bij de herinrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de karakteristieken van het omliggende landschap en de ligging aan het polderlint. De beeldbepalende water- en groenelementen die kenmerkend zijn voor de omgeving van het plangebied blijven behouden en worden toegevoegd. Volgens de structuurvisiekaart is het plangebied gelegen in gebied aangewezen als 'Vitale Dorpen'. De beoogde herontwikkeling heeft voornamelijk raakvlakken met de opgave om unieke kwaliteiten van de dorpen bloot te leggen en te versterken. Daarnaast ook het behoud en verbetering van bestaande en het toevoegen van nieuwe, aantrekkelijke (leef)kwaliteiten versterken het unieke karakter van de dorpen.
Met de herontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit het erf van Noordeinde 50 verbeterd. Bij het ontwerp zijn de cultuurhistorie en het dorps karakter meegenomen. Daarnaast wordt door de woningbouw voor gezinnen de sociale structuur (evenwichtige leeftijdsopbouw) van het dorp versterkt. Door het open boerenerf wordt tevens een nieuwe ontmoetingsplek en speelplek in het dorp gecreëerd die de sociale cohesie in het dorp versterkt. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie 2021 - 2025
In deze visie geeft de gemeente aan hoe zij op het gebied van wonen willen doorontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Deze uitdagingen pakt de gemeente aan door te innoveren, experimenteren en te vernieuwen. In de woonvisie wordt focus aangebracht op die thema’s en opgaven waar de gemeente ook echt invloed op kan uitoefenen. De gemeente onderscheidt invloed op 3 niveaus: wat kan de gemeente zelf doen, wat kan de gemeente in samenwerking met partners doen en wat kan de gemeente beïnvloeden?
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie (GOVI) en bevat daarom een deel ‘visievorming’. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in beleid. Het gaat hierin om de volgende thema’s:
- Voldoende bereikbare woningen;
- Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag;
- Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking;
- Verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Planspecifiek
Met de herontwikkeling van plangebied worden er nieuwe woningen toegevoegd aan de woningmarkt. In Aarlanderveen is een behoefte tussen de 45 en 55 tot 2030. Met de realisatie van de 13 woningen speelt de beoogde ontwikkeling een rol in deze behoefte. Doordat er verschillende typen woningen worden gerealiseerd, zoals rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen, wordt er tevens een bijdrage geleverd aan de doorstroming op de woningmarkt. De woningen zullen variëren in grootte en prijs. De komst van de woningen moet kansen bieden voor jonge gezinnen om zich te vestigen in Aarlanderveen. De acht rijtjeswoningen die in het plangebied zijn bedoeld als starterswoningen. De drie vrijstaande woningen en de twee twee-onder-één-kapwoningen zullen in het dure segment vallen. Anterieur is overeengekomen dat twee woningen gerealiseerd onder de NHG grens en twee woningen aangeboden worden onder de € 400.000,00. Daarnaast geeft de gemeente aan het ook belangrijk te vinden dat er woningen in de kernen van de gemeente worden toegevoegd. De woningen zullen gasloos gerealiseerd worden.
Helaas zijn de prijzen voor koopwoningen door diverse oorzaken gestegen. Dit is een landelijk beeld en daar wordt elke bouwlocatie mee geconfronteerd. De ruimtelijke inpassing is voor deze locatie weloverwogen en uitgangspunt voor de bouw van 13 woningen. Met de realisatie van verschillende woningtypen kan bij de behoefte worden aangesloten.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie 2021 - 2025 van de gemeente Alphen aan den Rijn.
3.3.3 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het welstandsgebied 'Dorpslinten' (gebied 2A) Dit welstandsgebied wordt hieronder nader beschreven.
Verspreid over Alphen aan den Rijn zijn er diverse historische dorpskernen. Deze veelal lintvormige gebieden hebben overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter.
De kern van Aarlanderveen is een verhoogd dijklint met aan beide zijden watergangen. Veel kavels worden daarom ontsloten door een brug of dam. Ter plaatse van het dorpscentrum ligt het water achter de bebouwing, waardoor ook dit dorpslint in het centrum het kenmerkende stenige karakter heeft. Tegenwoordig wordt het dorp in tweeën gedeeld door de provinciale weg van Alphen naar Nieuwkoop. Enkele achterterreinen, met name aan de noordzijde, zijn later ingevuld met enkele rijen seriematige woningen. Beeldbepalende elementen zijn onder andere het voormalige stationsgebouw en de molen.
Waarde
De linten vormen in de regel de entree en ruggengraat van de dorpen. Ze zijn gezichtsbepalend vanaf het land en deels ook vanaf het water. De waarde van de dorpslinten is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met gevarieerde dorpse bebouwing aan in stenigheid variërende linten. Diverse panden en objecten, waaronder voormalige boerderijen, zijn cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is aangewezen als monument.
Uitgangspunten
De dorpslinten zijn gebieden met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het beheer en behoud van het aanwezige historische karakter met gevarieerde lintbebouwing in een samenhangende structuur. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. De boerderij zal in de traditionele stijl worden herbouwd zoals ook in
toelichting paragraaf 2.2 is te zien. De rest van de nieuwe bebouwing zal aansluiten op de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Zo wordt er aangesloten op de karakteristieken van de bestaande bebouwing. De bebouwing kent een ingetogen architectuur met verwijzingen naar agrarische gebouwen en authentieke schuren. Qua materialen wordt er aangesloten op de bestaande bebouwing.
3.3.4 Duurzaamheidsprogramma 2021-2030
Het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 is door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente. Dit Duurzaamheidsprogramma bouwt voort op het actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020 en beschrijft daarnaast onze strategie en duurzaamheidsambities voor de lange en middellange termijn.
Het nieuwe Duurzaamheidsprogramma bestaat uit drie onderdelen, namelijk:
- De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame energieopwekking en -opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot;
- Klimaatadaptatie en biodiversiteit. Binnen dit thema richten we ons op aspecten als het voorkomen van wateroverlast en hittestress, het inspelen op droogte en bodemdaling en het stimuleren van diversiteit in planten en dieren;
- De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie. In een lineaire economie winnen we grondstoffen, gebruiken die voor de productie van artikelen en gooien deze artikelen na gebruik weer weg. In een circulaire economie bestaat geen afval en gebruiken we grondstoffen telkens opnieuw. We gaan verantwoord om met schaarse grondstoffen, proberen CO2-uitstoot zoveel mogelijk te voorkomen en ontwikkelen nieuwe verdienmodellen.
Strategie en gewenste resultaten 2025.
Woningen consumeren binnen de gemeente de meeste energie, waarbij het vooral gaat om gasgebruik. Ook mobiliteit is een grote energieverbruiker, met als koploper het wegverkeer. In dit programma wordt daarom zoveel mogelijk gericht op het verduurzamen van de bebouwde omgeving en mobiliteit. Voor nieuwbouw geldt inmiddels de verplichting om woningen aardgasloos aan te leggen. Verder is het streven om woningen energieneutraal te realiseren, en in het beste geval zelfs energieleverend. De energiehuishouding van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties en van particuliere eigenaren is verduurzaamd door energiebesparende maatregelen en zonnepanelen op daken.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan worden in totaal dertien woningen mogelijk gemaakt. Het karakter van het erf is groen. Deze groene inrichting maakt dat de planlocatie klimaatadaptief is. Er zijn ruime mogelijkheden voor infiltratie en berging van water ten midden van het plangebied waar een wadi zal worden aangelegd. Daarbij hoort duurzaam materiaalgebruik en duurzaam energieverbruik. Verder worden de nieuw te bouwen woningen niet aangesloten op het gasnet en worden duurzame vormen van energievoorzieningen toegepast. In
toelichting paragraaf 4.11 wordt verder op het aspect van duurzaamheid ingegaan.
Het plan is in overeenstemming met het duurzaamheidsprogramma 2021-2030.
3.3.5 Dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022
Aarlanderveen is het meest agrarische dorp van Alphen aan den Rijn, gelegen in het noordoosten van de gemeente. Het is een zogeheten lintdorp, langs de Dorpsstraat doorsneden door de Nieuwkoopseweg N231. De molenviergang, de katholieke kerk, de hervormde kerk, het voormalig stationsgebouw en een groot aantal historische boerderijen en woningen dragen bij aan het unieke karakter van het dorp.
In Aarlanderveen wonen ongeveer 1.200 mensen. Dat komt overeen met ruim 1% van de Alphense bevolking. Het grootste probleem van Aarlanderveen is meteen duidelijk: hoe behouden we draagvlak voor de bestaande voorzieningen voor de inwoners van dit kleine dorp?
In het dorpsplan zijn 3 speerpunten opgenomen:
- wonen op maat: jonge gezinnen en ouderen;
- behoud en toegankelijkheid van de basisvoorzieningen;
- mobiliteit: openbaar vervoer en seniorenvervoer.
Planspecifiek
Eén van de speerpunten van het Dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022 is 'Wonen op maat'. Er is in Aarlanderveen vanwege wettelijke beperking weinig ruimte voor uitbreiding, terwijl er wel vraag is naar meer woningen voor jonge gezinnen en ouderen. Gezien de beperkte ruimte, maar wel een blijvende vraag naar woningen is de gemeente voorstander van het bouwen van nieuwe woningen in Aarlanderveen. Onderhavig plan is de realisatie woningen aan het lint van Aarlanderveen. Op het erf wil initiatiefnemer 13 woningen realiseren, waarvan specifiek 8 gericht zijn op jonge gezinnen. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook ingespeeld op de vraag naar woningen in Aarlanderveen. De ontwikkeling is daarmee in samenhang met het Dorpsplan Aarlanderveen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat slechts 13 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt zijn de relevante criteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn van toepassing. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. De plaats van het project wordt in
toelichting paragraaf 1.2 en
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. De planlocatie ligt ten oosten van Alphen aan den Rijn en is onderdeel het dorpslint van Aarlanderveen. Aangezien de ontwikkeling zich beperkt tot het bouwen van 13 woningen, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. Deze effecten van de beoogde herontwikkeling zullen met name te maken hebben met verkeer en de emissie die daardoor veroorzaakt wordt. Deze effecten zullen echter minimaal zijn. Er treden daarmee geen effecten op kwetsbare gebieden op. Van significante effecten vanuit de omgeving op de beoogde ontwikkeling is geen sprake. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om een opzichzelfstaande ontwikkeling.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit milieueffectrapportage. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen in de milieugevolgen. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Een deel van het plangebied heeft al de bestemming wonen, echter heeft het meest westelijke deel van het plangebied een huidige bestemming van 'agrarische grondgebied'. Met de beoogde herontwikkeling vindt een functiewijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. Derhalve dient aangetoond te worden of de bodem geschikt is voor de beoogde functie wonen. Door Grondslag is een verkennend bodemonderzoek en een asbest onderzoek uitgevoerd (Grondslag, nr. 34120, d.d. 15 oktober 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 2). In verband met een aangetroffen verontreiniging met PAK/olie en asbest, is aansluitend een nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd welke in hetzelfde rapport zijn verwerkt.
PAK/Olie
De omvang van de verontreiniging met PAK/olie is in kaart gebracht. De omvang van deze sterke verontreiniging bedraagt circa 5 m
3. Er is geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. De verontreiniging is te relateren aan de aanwezige gedempte sloot. De sloot is eind jaren ’50 gedempt, de verontreiniging is derhalve ontstaan voor 1987. Er is geen sprake van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’. De zorgplicht is daarom niet van toepassing.
Aangezien er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, geldt er voor de PAK/olieverontreiniging geen saneringsplicht. Naast de noodzaak tot saneren in het kader van de Wet bodembescherming kunnen er andere redenen zijn waarom een sanering nodig of gewenst is (bijvoorbeeld de aanvraag van een omgevingsvergunning (bouw), een transactie, mogelijke aansprakelijkheidsstellingen door omwonenden etc.). Omdat een deel van de uit te geven gronden verontreinigd zijn wordt deze vervuiling gesaneerd. Om dit juridisch te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.
Asbestonderzoek
Met het onderhavig onderzoek is de locatie tevens op het voorkomen van asbest onderzocht. In de verharding is asbest aangetroffen. Het asbestgehalte overschrijdt de grenswaarde van 100 mg/kg ds. De verharding is asbestverontreinigd. De verontreiniging met asbest bevindt zich in de dakpan- en baksteenhoudende puinverharding. De omvang van de met asbest verontreinigde puinverharding bedraagt circa 20 m3. Er is sprake van een zogenaamde ‘asbestweg’. Een asbestweg dient gemeld te worden bij de ILenT. Volgens dit besluit moet er worden gesaneerd bij asbest boven de grenswaarde. Dit kan door afdekken (met bijvoorbeeld klinkers) of afvoeren. Herschikken is niet mogelijk. Om de sanering mogelijk te maken dient een plan van aanpak opgesteld te worden. Het plan van aanpak dient voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag (ILenT). De sanering van de 'asbestweg' zal lopende de ontwikkeling worden uitgevoerd.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden er geluidgevoelige ontwikkelingen volgens artikel 1 Wgh mogelijk gemaakt, namelijk woningen. De planlocatie ligt aan een weg waar een snelheidsregime geldt van 30 km/u.
Wegverkeer
Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg Noordeinde wat wordt gezien als een niet-gezoneerde weg. Voor de Noordeinde geldt namelijk een snelheidsregime van 30 km/u. Daarnaast bevindt het plangebied zich niet binnen de onderzoekszone van andere wegen. In het kader van een goed woon- en leefklimaat gekeken naar de verkeersintensiteit van de Noordeinde en eventuele geluidsoverlast. Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het Regionaal Verkeersmodel Midden-Holland (RVMH) 3.1 gepubliceerd. Voor de Noordeinde geldt een etmaalintensiteit voor het jaar 2029 van 822 per etmaal (weekdag). Dit betreft een relatief lage verkeersintensiteit. Het verkeer dat over de Noordeinde rijdt bestaat uit voornamelijk bestemmingsverkeer. Het valt dan ook te verwachten dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de woningen niet wordt overschreden en dat er gesproken kan worden van een goed woon- en leefklimaat.
Spoorwegen
Er liggen geen spoorwegen in de directe omgeving van de planlocatie. De beoogde woningen liggen niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg.
Vliegverkeer
In
toelichting paragraaf 3.1.3 is aandacht voor het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Hieruit volgt dat er op de planlocatie sprake is van luchtverkeergeluid. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen hierover tijdig en juist informeren.
Conclusie
Op het gebied van geluid worden geen beperkingen verwacht. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen herontwikkeling bestaat uit meer woningen dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17 µg/m³, 9 µg/m³ en 14 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd)
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over weg, water, spoor. Er bevinden zich wel diverse risicobronnen binnen of in de zeer directe omgeving van het bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) een adviesrapport betreft de fysieke veiligheid opgesteld (VRHM, d.d. 14 juni 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 3). De risicobronnen bij het plangebied betreft gebouwbrand, de aanvliegroute van Schiphol Airport en overstroming bij een bres in de Polderdijk. Er bevinden zich geen andere relevante risicobronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied.
Incident- en vluchtscenario
Het handelingsperspectief van de aanwezigen personen is bij een gebouwbrand vanuit ruimtelijke ordening oogpunt goed. De ontvluchting vanuit het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk. Voor het bestemmingsplanadvies zijn geen bezwaren. Het veilig ontvluchten vanuit de woningen als ook de overige brandveiligheidsonderdelen binnen de percelen komen in de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen naar voren.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering van onderhavig plan.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
Planspecifiek
Doordat het plangebied onderdeel is van de lintbebouwing aan Noordeinde en het verlengde daarvan is het een gebied dat aangemerkt kan worden als gemengd gebied. Om die reden kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
Om en rondom het plangebied zijn verschillende bedrijven en activiteiten aanwezig. Deze activiteiten en bedrijven verschillen van milieucategorieën. In navolgende tabel is aan de hand van het bestemmingsplan beheersverordening 'Aarlanderveen 2018' bepaald welke milieubelastende activiteiten zijn toegestaan.
Activiteit/bedrijf Adres | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand gemengd gebied (m) | Afstand tot het plangebied (m) |
Kerk | Noordeinde 24 | 9491 | 2 | 10 | 73 |
Begraafplaats | Noordeinde 24 | 96031 | 1 | 0 | 55 |
Paardenbakken | Noordeinde 52 | 0149-6 | 2 | 10 | 10 |
Paardenbakken | Noordeinde 52A | 0149-6 | 2 | 10 | 36 |
In bovenstaande tabel is af te lezen dat er wordt voldaan aan de richtafstanden.
HH. Petrus en Pauluskerk
Ten noorden van het plangebied staat de HH. Petrus en Pauluskerk met de bijbehorende begraafplaats. Een kerkgebouw veroorzaakt geluid vanwege de kerkklokken, kerkdienst, de voertuigbewegingen en het parkeren. Voor een kerk geldt een millieucategorie 2 en voor een begraafplaats een millieucategorie van 1. Voor dergelijke milieucategorieën gelden in gemengd gebied respectievelijk de afstand van 10 meter en 0 meter. De feitelijke afstand tot het plangebied is in beide gevallen meer dan de richtafstand die in VNG-publicatie 'Bedrijven en Millieuzonering' wordt gegeven. Gezien de aard en de omvang van de bijeenkomsten, het aantal bijeenkomsten en de relatief korte duur van een bijeenkomst kan gesteld worden dat de hinder die hierdoor veroorzaakt zal worden minimaal is. Deze minimale hinder wordt beschouwd als passend in een dorp. Een goed woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
Paardenbakken
Ten zuiden van het plangebied, achter de erven van Noordeinde 52 en 52a, zijn twee paardenbakken aanwezig, is een mestplaat aanwezig en worden er hobbymatig paarden gehouden. De afstand van de paardenbakken tot de nieuw te bouwen woningen bedraagt ruimt 13 meter. Ten aanzien van het houden van paarden bestaat de kans op hinder als gevolg van stof, geluid en geur. Voor het bedrijfsmatig houden van paarden (tot max. 100 paarden) wordt voor een goed woon- en leefklimaat en afstand van 25 meter aangehouden. Er is hier geen sprake van een bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege; het betreft een paardenbak voor hobbymatig gebruik (maximaal 5 paarden). Omdat de paardenhouderij hobbymatig is en er minder dan 10 m3 mest wordt gehouden op de mestplaat zijn er geen wettelijke afstandsnormen van toepassing. De paardenbaken zijn naar aard en omvang niet gelijk te stellen aan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege.
Een paardenhouderij valt onder het Activiteitenbesluit tot 100 paarden (artikel 8.3 Bor). Het houden van enkele paarden is, blijkens de jurisprudentie, niet aan te merken als een inrichting. Daarmee is het Activiteitenbesluit niet van toepassing. Wel kan gesteld worden dat volgens de wetgever buiten een afstand van 25 meter of respectievelijk 50 meter tot een paardenstal er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij het houden van 100 paarden. Deze afstand kan logischerwijs aanzienlijk verminderd worden indien er slechts enkele paarden gehouden worden. Doordat paarden geen zogenaamde geurfactor kennen is dit niet met een geurmodel of geurberekening aan te tonen. Wel kan men stellen dat wanneer het aantal paarden met een factor 20 verkleind wordt de aan te houden afstand ook fors naar beneden bijgesteld kan worden.
StofEen paardenbak kan bij droog weer stofoverlast geven. Stofoverlast kan beperkt worden door zogenaamde overdrachtsmaatregelen. Hierbij kan een groenblijvende haag voldoende overlast wegnemen. Dat overdachtsmaatregelen afdoende kunnen zijn blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juli 2003.
Geluid
De richtafstand voor geluid bedraagt bij een paardenhouderij 30 meter. Bij een gemengd gebied is dit terug te brengen tot 10 meter. De afstand van de paardenbak tot de nieuw te realiseren woningen is ruim 10 meter. Daarmee wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. Waarbij ook hier opgemerkt moet worden dat deze richtafstanden gerelateerd zijn aan het bedrijfsmatig houden van paarden. In casu worden hobbymatig paarden gehouden. Geluidsoverlast in die mate dat er geen goed woon- en leefklimaat ontstaat is niet aan de orde.
Geur
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft specifiek geurbeleid in het 'Geurgebiedsvisie buitengebied Gemeente Alphen aan den Rijn' opgenomen. Met dit beleid zijn de afstanden van paarden en rundvee uit de Wet geurhinder en veehouderijen gehalveerd van 100 m, respectievelijk 50 m naar 50 m en respectievelijk 25 m. Deze afstanden zijn echter niet van toepassing op hobbymatige activiteiten. In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met geurafstanden uit landelijke wetgeving. Daarnaast is geur één van de toetsingscriteria bij het wel of niet toelaten van nieuwe activiteiten in de nabijheid van veehouderijen. De Nieuwbouw van geurgevoelige objecten moeten in principe voldoen aan deze normafstanden.
Voor paardenhouderijen gelden vaste afstanden, waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. De wet maakt daarbij onderscheid tussen bedrijven gelegen binnen de bebouwde kom en bedrijven gelegen buiten de bebouwde kom. De afstand vanuit het dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object dient minimaal 100 meter te zijn. Als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt, geldt een afstand van minimaal 50 meter. Deze afstand wordt gemeten vanuit het emissiepunt van het dierenverblijf. Een buitenbaan of paddock maar ook de weide, zijn niet aan te merken als een dierenverblijf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 augustus 2007, nr. 200701237/1, 19 november 2008, nr. 200804781/1 en 29 september 2011, nr. 200907569/1/R2 dient een paardenbak niet als dierenverblijf te worden aangemerkt.
Aanvullend op de afstandseis voor het emissiepunt bepaalt het Activiteitenbesluit verder dat de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van het geurgevoelig object ten minste 50 meter bedraagt als het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. Ligt het bedrijf buiten de bebouwde kom, dan bedraagt de afstand 25 meter.
Ten aanzien van geur dient opgemerkt te worden dat afgeweken kan worden van de geldende afstanden indien een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. In artikel 3.111 van het Activiteitenbesluit wordt gesteld dat de regels voor het houden van landbouwhuisdieren gelden bij het houden van meer dan 5 paarden. Het houden van enkele paarden kan als een hobbymatige activiteit worden beschouwd, waarvoor volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer geen afstandseisen of geurnormen gelden. Voor de gemeenteraad bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat er enige hinder zal optreden. Op basis van de voorgaande onderbouwing kan dan ook gesteld worden dat er ook in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Daarnaast worden deze bedrijven als gevolg van de ontwikkeling niet beperkt in hun mogelijkheden.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnlandrioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur 2020 en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater;
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Digitale watertoets
Op 8 februari 2021 is de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20210208-13-25487). De uitkomsten hiervan zijn naar de gemeente Alphen aan den Rijn en het hoogheemraadschap van Rijnland toegezonden. Uit de digitale watertoets blijkt dat er sprake is van een waterbelang.
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling zal de verharding van het plangebied toenemen. Bij een toename van verharding dient er watercompensatie plaats te vinden. Onderstaande tabel toont de verhardingsbalans van huidige situatie vergelijken met de toekomstige situatie.
Type | bestaande situatie in m² | nieuwe situatie in m² | verschil in m² |
Groen | 4.154 | 1.478 | -2.676 |
Halfverharding | 0 | 320 | 160 |
Verharding | 1.214 | 650 | -564 |
Tuin | 0 | 2.562 | 2.562 |
Bebouwing | 767 | 1.125 | 358 |
In de huidige situatie is ongeveer 767 m² van het plangebied bebouwd. Op de planlocatie wordt oude bebouwing gesloopt en worden nieuwe woningen gebouwd, waarbij het totale bebouwde oppervlak ten hoogste ca. 1.125 m² zal bedragen, De rest van de verharding op het plangebied, hierbij kan gedacht worden aan bestrating, zal in de toekomstige situatie ca. 970 m² bedragen. Hierbij dient gemeld te worden een deel van de verharding waterdoorlatend wordt uitgevoerd. Het verhard oppervlak neemt af met 564 m². In totaal neemt de verharding en bebouwing in het plangebied af met 46 m². Derhalve is watercompensatie voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
Hemelwaterafvoer
In het plangebied zal een wadi worden aangelegd. De wadi zal moeten voldoen aan de regels zoals die gesteld zijn in uitvoeringsregel 27.4 artikel 2 lid a van de Uitvoeringsregels van de Keur. De wadi zal een bergingscapaciteit moeten bevatten van minimaal 55 liter per m² in toename aan verharding. Aangezien het aantal m² verharding niet zal toenemen is er geen minimaal bergingscapaciteit voor de wadi verreist. De wadi is verbonden met de bestaande watergangen ten oosten en westen van het plangebied.
Onderstaande afbeelding toont de locatie van de wadi.
Watercompensatie plangebied donkerblauw aangegeven (bron: BoschSlabbers)
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater wordt in de toekomstige situatie in de bodem geïnfiltreerd. Dit zal uiteindelijk uitkomen op de wadi gelegen ten midden van het plangebied. Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater wordt de nieuwe woning aangesloten op de bestaande riolering.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een regionale waterkering.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Volgens het geldende 'Parapluplan Archeologie', vastgesteld op 28 maart 2019, beschikken de gronden van het plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Met de herontwikkeling worden deze normen overschreden. Derhalve is door Transect een verkennend archeologisch uitgevoerd (Transect, nr. 21010080, d.d. 16 maart 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 4).
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen geld een lage archeologische verwachting. Gedurende het Mesolithicum en Neolithicum bevond het plangebied zich in een waddengebied, dat geen mogelijkheden tot bewoning bood. Vanaf het Neolithicum is het gebied sterk vernat en heeft veenvorming plaatsgevonden. Bewoning gedurende het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is mogelijk in dergelijke veengebieden, al concentreert deze zich op veraard veen of op hogergelegen oevers van perimariene crevasses. Na de ontginning in de Late Middeleeuwen vindt bewoning plaats langs de ontginningsas aan de Aarlanderveense dijk (de huidige Noordeinde). Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er op een kaart uit de 17de en 18e de eeuw een gebouw met erf is aangegeven in het plangebied. Vanwege de aanwezigheid van bebouwing op een historische kaart geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Op basis van het verkennend booronderzoek is in een deel van het plangebied de hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd bevestigd. Bij het onderzoek zijn namelijk ophooglagen waargenomen die te relateren zijn aan bewoning in deze periode. In het noordoosten van het plangebied is daarnaast solide puin aanwezig vanaf 20 cm -Mv, dat niet kan worden gerelateerd aan recente bebouwing / verharding. In het westen van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting, aangezien hier ophooglagen ontbreken en direct onder de moderne bouwvoor intact en onveraard veen aanwezig is. Ter plaatse van boring 3 is op het veen een recent pakket ophoogzand aanwezig van circa 1,8 m dikte. Voor de overige perioden geldt een lage archeologische verwachting vanwege het ontbreken van potentieel bewoonbare niveaus. Landschappelijk gezien ligt het plangebied in een veengebied dat is doorsneden door perimariene crevasses. In het noorden van het plangebied is enkel (kleiig) veen aanwezig en in het zuiden is enkel klei aangetroffen. De klei is vermoedelijk afkomstig van een dergelijke perimariene crevasse. De aanwezigheid van een dergelijke crevasse werd op basis van het bureauonderzoek niet verwacht, aangezien er geen aanwijzingen zichtbaar zijn op het AHN. Binnen de kreekafzettingen zijn geen vegetatieniveaus aanwezig en in het veen ontbreken veraarde lagen (met uitzondering van de top). Hierdoor kan worden vastgesteld dat het plangebied altijd te nat is geweest voor bewoning.
Voor het plangebied bestaat het voornemen een bestemmingsplanwijziging te laten plaatsvinden om de realisatie van nieuwe woningen mogelijk te maken. De realisatie hiervan zal bodemingrepen met zich meebrengen. De archeologische verwachting van het onderzoek zal in de verbeelding van het bestemmingsplan over worden genomen om de archeologische waarden juridisch-planologisch beschermen tegen verstoring door (toekomstige) ontwikkelingen. Voor de gronden met een hoge archeologische verwachting dient vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor het proefsleuvenonderzoek is een PVE opgesteld (Transect, nr. 20210709, d.d. 11 oktober 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 5). Het proefsleuvenonderzoek loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure. De resultaten worden verwerkt in voorliggende toelichting zodra deze beschikbaar zijn.
4.8.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Bescherming en afweging van Erfgoedwaarden vinden plaats op basis van de Erfgoedwet. In aanvulling op de Erfgoedwet heeft de gemeente een eigen Erfgoedverordening 2018 Alphen aan den Rijn vastgesteld. Middels deze verordening kunnen o.a. gemeentelijke monumenten worden aangewezen en immaterieel erfgoed worden erkend. Naast deze Erfgoedverordening is het ontwerp beheersverordening Cultuurhistorie vastgesteld. In dit paraplubestemmingsplan worden de cultuurhistorische waarden gemeentebreed beschermd. De waarden zijn gebaseerd op de cultuurhistorische waardenkaart Alphen aan den Rijn en gaan in op Historisch landschap, stedenbouwkundige ensembles en bouwkundige objecten
Planspecifiek
Om de cultuurhistorie van het plangebied en de omgeving in beeld te brengen is het vastgestelde beleid geraadpleegd. Er bevinden zich binnen het plangebied geen beschermde rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
Het plangebied valt in zijn geheel binnen het historisch waardevolle stedenbouwkundige ensemble Noordeinde-Dorpsstraat, Aarlanderveen (1600-1940). Dat beschreven is als noordelijke deel van het dorp, bestaande uit lintbebouwing op smalle diepe kavels aan weerszijden van Noordeinde. Markant is de schuine positie van de bebouwing ten opzichte van de openbare weg. De historische bebouwing bestaat uit oude langhuisboerderijen, dorpswoningen en het ensemble van de RK kerk met kerkhof en voormalige school.
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het historisch waardevolle landschappelijk gebied Verenigde Zuid- en Noordeindse Polder. Deze middeleeuwse agrarische veenontginning dateert uit de periode < 16e eeuw. Behoudens de aanleg van de Nieuwkoopseweg kent de polder nog een vrijwel gave structuur, inclusief de linten aan de Oude Rijn en die van Aarlanderveen. Het landschap kent de hoogste cultuurhistorische waardering: zeer hoog.
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' wordt het plangebied aangegeven als onderdeel van het gebied 'Kroonjuweel cultureel erfgoed'. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang zoals als zodanig omschreven door de Provincie Zuid Holland. De lintbebouwing bestaat uit smalle diepe kavels aan weerszijden van het Noordeinde. De historische bebouwing bestaat uit oude langhuisboerderijen, dorpswoningen en het ensemble van de RK kerk met kerkhof en voormalige school. Dit ensemble is gewaardeerd als 'Middelhoog'.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden van het plangebied leidend geweest voor het ontwerp van de woningen en zullen de cultuurhistorische waarden van het plangebied worden behouden en versterkt.
De langhuisboerderij heeft cultuurhistorische waarde vanwege onder meer het karakteristieke streekeigen bouwtype, het materiaalgebruik en de gevelindeling. Karakteristieke elementen zijn de bakstenen gevels met getoogde openingen, waarbij in de topgevel aan de voorzijde een bijzonder venster met drie gekoppelde rondboogopeningen aanwezig is. Het onderhavige plan voorziet in sloop van de huidige langhuisboerderij en de bestaande bebouwing daarachter. Hiervoor in de plaats komt een gebouw dat in dezelfde stijl als de langhuisboerderij zal worden gebouwd. Het streekeigen bouwtype blijft met de nieuwe langhuisboerderij dus gewaarborgd. Ook het volume en het ruimtelijk beeld van de boerderij blijven daarbij behouden. Na herbouw blijft de langhuisboerderij een markant onderdeel van het historisch cultuurlandschap en behoudt de langhuisboerderij haar beeldbepalende ligging aan het Noordeinde. Erven aan de Noordeinde kennen een typische opbouw van 'hoofdhuis' met bijgebouwen. De langhuisboerderij zal in het plangebied het hoofdhuis vormen. De andere gebouwen in het plangebied verwijzen naar de bijgebouwen/schuren. De langhuisboerderij, de overige bebouwing en de onderliggende gronden maken daarnaast deel uit van het ensemble ‘Noordeinde – Dorpsstraat’. De ontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt, brengt op zichzelf geen verandering in de bestaande structuur en het bestaande bebouwingsbeeld. De voorziene langhuisboerderij wordt gerealiseerd op dezelfde locatie van de huidige langhuisboerderij, waarbij de bestaande afmetingen (nagenoeg) volledig worden overgenomen. De karakteristieken van het ensemble, te weten de cultuurhistorische gebiedskarakteristiek en het beeld van de omgeving gelet op ligging en zichtlijnen, blijven daarmee behouden.
Bij de inrichting van het plangebied en het uiterlijk van de gebouwen is naar samenhang gezocht met de rest van de bebouwing aan het Noordeinde. Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan van het plangebied opgesteld (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8). Bij de inrichting van het plangebied is een typische erfindeling als uitgangspunt genomen. Vanaf de weg is de siertuin met behoud van de monumentale bomen goed te zien. Het hoofdhuis heeft het gezicht naar het lint gericht. De plaats verbindt de verschillende bijgebouwen. Het zijerf is ingericht als gaard en kent een eigen karakter. Achterop het erf is de boomweide met bestaande populieren te vinden die de overgang vormt naar het openlandschap. De geknotte wilgen langs de kavelsloten zijn de boekensteunen van het plan. De bebouwing in het lint van Aarlanderveen kent een grote diversiteit. Toch zijn er overeenkomsten te vinden die de ritmiek in het lint articuleren. Zo kent de architectuur een landelijk karakter met een zadel of wolfdak en zijn de maat en schaal kleinschalig. De voorgevel zal representatief naar het lint worden gebouwd. Hierbij wordt een lage dakgoot gerealiseerd, aansluitend bij de karakteristieken van het lint. Met de ontwikkeling zal de ritmiek van doorzichten vanuit het lint op het achterland behouden blijven.
De verkaveling van de beoogde woningen is inmiddels getoetst aan de cultuurhistorie. In artikel 4.3 van de regels van het bestemmingsplan is een regeling van nadere eisen opgenomen welke de gemeente de mogelijkheid biedt om nadere eisen te stellen in verband met de cultuurhistorische waarden.
In het kader van de planontwikkeling heeft een beoordeling van het pand plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat een aantal gebreken vrijwel niet of alleen met disproportionele maatregelen te herstellen zijn om een langdurig behoud van het pand mogelijk te maken. Tevens is een aanvullend onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de bouwkundige staat van de boerderij. Uit het onderzoek, de verrichte metingen en de bouwkundige opname wordt geconcludeerd dat hier sprake is van een zettingsprobleem dat zich met name voordoet t.h.v. de kelder, keuken en woonkamer. Er is gekozen om de nieuwbouw overeenkomstig de huidige beeldkwaliteit uit te voeren om de karakteristiek van het pand en de situering ten opzichte van de weg te behouden. Vanzelfsprekend in een aangepaste vorm met gebruikmaken van de huidige bouwmethodiek. De karakteristieke kenmerken van de bebouwing komen terug. De vernieuwde langhuisboerderij bestaat wederom uit bakstenen gevels met getoogde openingen, waarbij het bouwplan eveneens voorziet in het karakteristieke venster met drie gekoppelde rondboogopeningen in de voorgevel.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsslag van het plangebied waarbij de karakteristieken behouden blijven, teruggebracht of versterkt worden.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt er bebouwing gesloopt. Om aan te tonen of de planlocatie van betekenis is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een quickscan uitgevoerd door Blom Ecologie (Blom ecologie, d.d. 18 januari 2021
bijlagen bij toelichting bijlage 7).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden.
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen. Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.
Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (25 augustus 2021, Buro SRO, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 6). De woningen worden gasloos gerealiseerd, waardoor alleen de verkeersgeneratie van het plangebied relevant is voor de stikstofdepositie. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden is. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Uit de ecologische quickscan blijkt dat de te verwijderen groenstructuren op de planlocatie mogelijk kunnen dienen als functioneel leefgebied van de huismus. Tevens is een boom in het plangebied mogelijk geschikt voor de buizerd. Vanwege de eventuele aanwezigheid van de huismus en buizerd is een vervolgonderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 1 juni 2021,
bijlagen bij toelichting bijlage 8). Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten van andere vogelsoorten op de planlocatie. Er zijn in totaal drie nesten van ekster, nijlgans en houtduif aangetroffen binnen het plangebied. Aanwezigheid van de huismus en de buizerd is op de planlocatie niet vastgesteld. Zoals beschreven staat in de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (indicatief betreft dit de periode 15 maart t/m 15 juli). Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoring of aantasting van nesten buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
ConclusieGezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect ecologie. Het saneren van de bebouwing, het kappen van een aantal bomen en struiken en het dempen van de vijver aan de Noordeinde 50 te Aarlanderveen is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Wel dienen de onderstaande maatregelen te worden getroffen.
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
- Mogelijke overwinteringslocaties van reptielen/amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
- Voor rugstreeppad dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt in totaal 13 woningen mogelijk. Hiervan worden 5 vrijstaande woningen en 8 rijtjeswoningen gebouwd. Binnen Aarlanderveen zijn meerdere projecten gaande welke voor een hogere verkeersdruk op de Noordeinde en de Dorpstraat zorgen. Momenteel kan de Noordeinde en Dorpstraat de verkeersgeneratie opvangen. Onderstaande afbeelding toont de verschillende projecten in Aarlanderveen. Als de plannen beperkt blijven tot de plannen op onderstaande kaart, zal dat niet tot problemen leiden. Wel dient goed in beeld te worden gebracht wat de verkeerseffecten van de beoogde ontwikkeling zijn.
Ontwikkeling Aarlanderveen (bron: gemeente Alphen aan den Rijn)
Het plangebied kan worden gekenmerkt als 'rest van de bebouwde kom'. De gemeente Alphen aan den Rijn wordt door het CBS gekenmerkt als 'sterk stedelijk'. Uit de CROW-publicatie 381 blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in 'rest bebouwde kom' 8,2 voertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Voor tussen/hoek koopwoningen geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7.1. In totaal hebben de 13 woningen ca. 97,8 verkeersbewegingen per etmaal.
Voor het Noordeinde wordt in het gemeentelijk verkeersmodel voor het toekomstjaar 2030 rekening gehouden met verkeersintensiteiten tot maximaal 1.600 verkeersbewegingen per etmaal. Het verkeersmodel voorziet in het toekomstjaar nabij de planlocatie een intensiteit van ca. 930 verkeersbewegingen per etmaal. Deze aantallen geven een indicatie van de te verwachten intensiteiten op de Noordeinde. De geraamde 1.600 verkeersbewegingen per etmaal, zoals voorzien in het verkeersmodel, geven vooralsnog geen aanleiding tot aanpassingen aan het Noordeinde. Ter plaatse van de planlocatie ligt de wegintensiteit van het Noordeinde een stuk lager dan 1.600 mvt/e. Verkeerskundige ingrepen ter hoogte van de planlocatie worden niet noodzakelijk geacht. Ten noorden van de planlocatie wordt ter plaatse van Noordeinde 4 de ontwikkeling van circa 10 woningen gerealiseerd. Ook deze toevoeging leidt niet tot verkeerskundige problemen. De overige ontwikkelingslocaties zijn meer zuidelijk gelegen. De verwachte verkeersstroom zal richting de N231 gaan. De zuidelijke ontwikkelingen zijn daarmee niet van invloed op deze ontwikkeling.
De woningen worden ontsloten door middel van de bestaande ontsluiting aan de Noordeinde. Het verkeer zal voornamelijk via de Noordeinde richting de N231 ten zuiden van het plangebied rijden. Hier zal het verkeer opgaan met de rest van het verkeer. Vanaf de N231 is het mogelijk om naar Alphen aan den Rijn te rijden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Op 24 september 2020 is het 'beleid parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn' vastgesteld. Conform deze nota is de parkeerbehoefte van een woning met een GBO 160 > m² in Dorpen en Buitengebied in gebied 'e' en geldt een parkeernorm van 1,9. Voor de andere woningen van GBO 100 -130 m² geldt een parkeernorm van 1,5.
De navolgende tabel toont het aantal benodigde parkeerplaatsen in de toekomstige situatie.
| GBO in m² | Aantal woningen | Parkeernorm | Aantal parkeerplaatsen |
Alleenstaande woningen | 160 > | 5 | 1,9 | 9,5 |
Rijtjeswoningen | 100-130 | 8 | 1,5 | 12 |
Totaal | | | | 21,5 |
Met de 13 te realiseren woningen moeten er in totaal 22 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Bij de beoogde ontwikkeling worden 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de parkeernormen.
Aansluitend op het 'Parapluplan Parkeren' wordt er in de planregels een regeling opgenomen die verplicht stelt dat er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2023 dient verder de bijdrage van duurzame energie 16 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
- de energiebehoefte indicator;
- de primaire fossiele energie-indicator; en
- het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan worden in totaal 13 woningen mogelijk gemaakt. Er zijn ruime mogelijkheden voor infiltratie en berging van water. Daarbij hoort duurzaam materiaalgebruik en duurzaam energieverbruik. Het gebruik maken van bestaande bebouwing is duurzamer en minder belastend voor de omgeving ten opzichte van nieuwbouw. Verder worden de woningen niet aangesloten op het gasnet en worden duurzame vormen van energievoorzieningen toegepast. Er kunnen de volgende maatregelen op het gebied van duurzaamheid toegepast worden:
- toepassing zonnepanelen voor het opwekken van de benodigde energie;
- woningen worden gasloos;
- goede isolatie;
- treffen van voorzieningen voor (gier)zwaluwen, huismussen en vleermuizen, bijvoorbeeld met nestkasten en natuurinclusief bouwen;
- afkoppeling van hemelwater om lokale buffering te stimuleren.
In hoeverre de woningen daadwerkelijk duurzaam worden uitgevoerd en welke duurzaamheidsmaatregelen hierbij toegepast kunnen worden, wordt in het vervolg nader uitgewerkt. In elk geval zal worden voldaan aan de huidige wet- en regelgeving. Indien een hoger ambitieniveau wordt overeengekomen kan dit worden geborgd middels een overeenkomst.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De bestemming is opgenomen om binnen het plangebied groenvoorzieningen en speelvoorzieningen mogelijk te maken.
Artikel 3 Wonen
Binnen deze bestemming zijn de woonfunctie en de bebouwingsmogelijkheden geregeld en de bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen toegelaten. Op de verbeelding zijn bouwvlakken weergegeven. De maximale goot- en bouwhoogten zijn tevens aangeduid op de verbeelding.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van de niet-verstoorde delen van het plangebied. Voor grondwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn aanduidingsregels opgenomen ten aanzien van de Luchthavenverkeerszone.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de regels betreft parkeren opgenomen. Deze komen overeen met de regeling uit het 'Parapluplan Parkeren.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Er is intensief contact geweest met omwonenden van Noordeinde 50 (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 9). Om, naast informele contacten, de inwoners van Aarlanderveen te betrekken bij de planontwikkeling zijn de volgende stappen gezet:
- Directe betrokkenheid bij planontwikkeling door de 8 gezinnen in het ‘koperscollectief’;
- Gesprekken met direct omwonenden door leden van het koperscollectief.
Waar mogelijk is rekening gehouden met de wensen van het 'kopercollectief en de directe omwonende.
7.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan enkele instanties. De ingekomen reacties zijn in de nota van vooroverleg samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (gemeente Alphen aan den Rijn, zie
bijlagen bij toelichting 10).
7.2 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 23 december 2021 tot en met 2 februari 2022 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 23 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de nota van beantwoording (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 11) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.