Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Voorweg 14 bc, Hazerswoude-Dorp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.HDvoorweg14bc-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijvenperceel Voorweg 14b en c (hierna te noemen 'Voorweg 14'), aan de rand van Hazerswoude-Dorp, te herontwikkelen naar een woongebied. De huidige bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en er wordt een meer passende invulling gegeven aan de locatie. Met het plan wordt er meer verbinding gezocht tussen het landschap, het dorp en de polder.
 
Het voorliggende plan bestaat uit een woningbouwontwikkeling van circa 60 woningen, met als doel een succesvolle, doeltreffende en duurzame herontwikkeling mogelijk te maken. Het grootste gedeelte van de gronden waar de beoogde herontwikkeling plaatsvindt zijn in eigendom van de initiatiefnemer.
 
Voor de gronden van het plangebied gelden de beheersverordening 'Hazerswoude-Dorp 2017' en het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'. De gronden beschikken hoofdzakelijk over een bedrijfsbestemming. De nieuwe woningbouwontwikkeling van in totaal maximaal 60 woningen is niet mogelijk binnen het huidige planologische regime. Om de beoogde herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Voorweg 14, inclusief de achtergelegen gronden, te Hazerswoude-Dorp. Het plangebied betreft een bedrijfskavel aan de oostzijde van de kern Hazerswoude-Dorp. De locatie is kadastraal bekend onder de gemeente Hazerswoude, sectie D, percelen 1073, 1136 (deels), 1253, 1824, 1825, 1826, 1827, 1834, 1835 en 1851 (deels). Perceel 1851 is momenteel in eigendom van de gemeente. Een gedeelte van het perceel wordt overgenomen door de initiatiefnemer. De overige percelen zijn al eigendom van de initiatiefnemer.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt voor een groot gedeelte binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Hazerswoude-Dorp 2017', vastgesteld op 25 januari 2018 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn. Daarnaast ligt een klein gedeelte in het noorden en westen van het plangebied binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied', vastgesteld op 11 november 2010 door de voormalige gemeente Rijnwoude en de eerste en tweede herziening daarvan, vastgesteld op 23 november 2017 en 28 maart 2019 door de gemeente Alphen aan den Rijn.
 
Bestemmingsplan 'Hazerswoude-Dorp'
In de beheersverordening 'Hazerswoude-Dorp 2017' staat aangegeven dat voor het plangebied de voorschriften en plankaart van het bestemmingsplan 'Hazerswoude-Dorp', zoals vastgesteld door de voormalige gemeente Rijnwoude op 8 maart 2007, van toepassing zijn.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan 'Hazerswoude-Dorp' uit 2007.
 
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Hazerswoude-Dorp', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor de gronden in het plangebied gelden op basis van het bestemmingsplan 'Hazerswoude-Dorp' de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Wonen' en 'Water'.
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 uit de lijst van bedrijfsactiviteiten. Per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Tevens zijn de gronden onder andere bestemd voor water- en grondvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de plankaart zijn voor het plangebied twee bouwvlakken opgenomen met bouwhoogtes van 6 en 10 m.
De groenbestemming is opgenomen voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn daarnaast onder andere beeldende kunst, voorzieningen van algemeen nut en waterlopen toegestaan. De bestemming 'Wonen' geldt in het zuidwesten van het plangebied. Verder geldt de bestemming 'Water' voor het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water ten dienste van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
 
Voor de gronden aan de Voorweg, buiten het onderhavige plangebied, geldt thans de bestemming 'Wonen'. Er zijn twee bouwvlakken aanwezig voor vrijstaande woningen met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 m. Tevens is er een bouwvlak aanwezig, waarbinnen 5 vrijstaande woningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 m zijn toegelaten. Deze vijf woningen, op gemeentegrond, zijn nog niet gerealiseerd.
 
Bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'
Voor de meest noordwestelijke gronden van het plangebied en de calamiteitenontsluiting geldt het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' en de eerste en tweede herziening daarvan. Op de navolgende afbeelding staat een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Sierteelt' weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Sierteelt', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor de betreffende gronden geldt de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden Veehouderij'. Deze gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden veehouderijbedrijven en het behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Verder gelden ter plaatse van de calamiteitenontsluiting de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie' waarbij de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de waterkering en archeologische waarden.
 
Overige bestemmingsplannen/beheersverordeningen
Het 'Parapluplan Parkeren' is van kracht (vastgesteld op 21 september 2017), waarin een eenduidige regeling voor het parkeren is opgenomen.
Daarnaast geldt ook het 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019), waarin de archeologische waarden zijn verankerd. In de voorliggende situatie gaat het om 'Waarde - Archeologie 3' voor het zuidelijke en uiterst westelijke deel van het onderhavige plangebied en 'Waarde - Archeologie 5' voor het noordelijke deel. 
Voor het grootste deel van het plangebied geldt voorts de beheersverordening 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn', terwijl voor het noordwestelijke deel van het plangebied het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' van kracht is (beiden zijn vastgesteld op 27 januari 2022). Hierin zijn de onderhavige gronden voorzien van 'Waarde- Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)', gericht op het behouden, versterken en beschermen van specifieke waarden van cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals beschreven in de Cultuurhistorische waardenkaart.
 
1.4 Opzet van het plan
De bestaande situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven, waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie wordt beschreven in de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt der waterparagraaf behandeld. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 8 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan omschreven, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen worden opgenomen.
2 Bestaande situatie
2.1 Historie
Historisch gezien is Hazerswoude-Dorp vanuit het bebouwingslint ontstaan. In eerste instantie is de lintbebouwing ontstaan aan de Dorpsstraat, die overgaat in de Voorweg. Veel van de gebouwen zijn georiënteerd op het lint met een grotere concentratie aan bebouwing rond de kruising met de huidige N209.
 
De meeste uitbreidingswijken van Hazerswoude-Dorp bevinden zich achter de lintbebouwing. Elke uitbreiding van het dorp wordt gekenmerkt door een eigen identiteit en architectuur die past bij de tijd waarin de gebouwen gebouwd zijn.
 
In de omgeving van Hazerswoude-Dorp is het kenmerkende 'slagenlandschap' aanwezig. In de stedenbouwkundige opzet van het dorp hebben de zogenaamde slagen een duidelijke invloed. Per slag is een uitbreiding van het dorp in de historische ontwikkeling waarneembaar.
 
De navolgende afbeelding toont een kaart met een analyse van de opbouw van Hazerswoude-Dorp.
  
Analysekaart opbouw Hazerswoude-Dorp (bron: Van Wijnen & Loos van Vliet)
 
2.2 Huidige situatie
De planlocatie aan de Voorweg 14 te Hazerswoude-Dorp heeft in de huidige situatie een bedrijfsmatige functie. Op het perceel zijn loodsen en stallingsmogelijkheden aanwezig waar een transportbedrijf en kringloopwinkel zijn gevestigd. De bedrijfslocatie bestaat vrijwel volledig uit verharding. Door de omliggende bomen en bosschages liggen de loodsen grotendeels uit het zicht. Ten oosten van het plangebied is een belangrijke recreatieve verbinding aanwezig: het Pad van Mourits.
 
De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de huidige situatie.
 
Huidige situatie (bron: Van Wijnen & Loos van Vliet)
 
Het meest noordoostelijke gedeelte van het plangebied grenst aan agrarische gronden. Dit agrarische gebied wordt gekenmerkt door het slagenlandschap met haar karakteristieke watergangen. Langs de oostzijde van het dorp ligt een belangrijke fietsroute richting het buurtschap Rietveld en naar Alphen aan den Rijn.
 
Ten zuiden van de planlocatie staan twee vrijstaande woningen, waaronder een (voormalige) bedrijfswoning. Deze woningen maken onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Voorweg en blijven behouden. Deze woningen maken geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Daarnaast bevinden zich hier de gronden in eigendom van de gemeente Alphen aan den Rijn Kadastraal nummer 1851), waar momenteel vijf vrijstaande woningen toegestaan zijn. Deze woningen zijn echter niet gerealiseerd en maken ook geen onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Van Wijnen neemt een gedeelte van de grond van de gemeente over voor de ontsluiting van het plangebied, afspraken over deze afname zijn verwerkt in de anterieure overeenkomst.
 
De bedrijfslocatie is ontsloten aan de Voorweg. Deze ontsluiting blijft in de nieuwe situatie behouden, waardoor de nieuwe woningen goed bereikbaar zullen zijn.
 
3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
De planontwikkeling aan de Voorweg 14 aan de rand van Hazerswoude-Dorp voorziet in een herontwikkeling naar een woongebied. De eigenaar van het perceel ziet mogelijkheden om de huidige bedrijfsvorming te beëindigen en een meer passende invulling te geven aan de locatie. Met het plan wordt de geldende bedrijfsbestemming wegbestemd. Hiervoor is de notitie 'Herontwikkeling Voorweg 14 Hazerswoude-Dorp' (Van Wijnen, ENZO, Loos & Van Vliet en HaBeKo Wonen, 11 februari 2020) opgesteld, alsmede een stedenbouwkundig ontwerp (Loos Van Vliet, d.d. 6 september 2023). Daarnaast is het 'Beeldkwaliteitsplan Voorweg Hazerswoude' opgesteld voor de ontwikkeling (Loos van Vliet). Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlagen bij de regels, bijlage 1 bijgevoegd. Het doel van het plan is een succesvolle, doeltreffende en duurzame herontwikkeling van de planlocatie, met een verbinding van het landschap, het dorp en de polder, neer te zetten.
 
3.2 Ruimtelijke structuur
De basis van de stedenbouwkundige opzet is het karakteristieke slagenlandschap. De watergangen worden doorgetrokken langs het plangebied, waarmee aansluiting wordt gezocht op de polder. De watergang aan de westzijde van het plangebied maakt nu een aansluiting met de watergang langs het Pad van Mourits. Het voornemen is om in het plangebied een gevarieerd programma met rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen  en wellicht ook beneden-bovenwoningen te realiseren.
Daarnaast worden, buiten dit bestemmingsplan, op de gronden van de gemeente vijf vrijstaande woningen gerealiseerd. De twee vrijstaande woningen aan de Voorweg blijven behouden en worden eveneens buiten het voorliggende bestemmingsplan gelaten, al worden zij in het voorliggende initiatief wel voorzien van een stuk extra tuin.
 
De navolgende afbeelding toont het beoogde stedenbouwkundige ontwerp.
 
Beoogd stedenbouwkundig ontwerp (bron: Loos Van Vliet, d.d. 13-09-2023) 
Beoogde stedenbouwkundige kaders (bron: Loos van Vliet, d.d. 13-09-2023)
 
De nieuwe buurt krijgt een groene uitstraling, met nieuwe watergangen, groenstroken en bomen. Zo wordt een watergang langs de noordgrens van het plangebied aangelegd. De watergangen worden visueel het plangebied doorgetrokken. Hierdoor komen de landschappelijke slagen terug in het plangebied. Het plangebied is opgedeeld in drie slagen die aan de zuidrand samen komen en aansluiten op de lintbebouwing aan de Voorweg. De watergangen worden met elkaar verbonden, waardoor een robuust watersysteem ontstaat. Het openbaar groen bevindt zich voornamelijk langs de watergangen. Er worden nieuwe groenstroken aangelegd en bomen geplant. Daarbij kunnen bewoners een ommetje maken rondom het nieuwbouwplan.
 
Aan de oost- (langs het Pad van Mourits) en westzijde wordt een ecosingel aangelegd, die drie doelen kent:
  • Passende aansluiting op het landschap (oostzijde)
  • Creëren van versterking ecologische waarden in en rondom gebied
  • Creëren van een struinroute en ontdekkend spelen aan het landschap 
Door op verschillende niveaus een groene buffering te creëren, ontstaat er een ontspannen overgang tussen landschap en plangebied. Hierdoor wordt optimaal gebruik gemaakt van de dieptewerking van de strook. In de groene strook wordt gebruik gemaakt van de hoogte verschillen en het strategisch plaatsen van bomen, heesters en onder begroeiing (op verworven gronden). Onderstaande afbeelding geeft een doorsnede van de oostzijde van het plangebied weer met daarop de ecosingel en het Pad van Mourits.
 
Doorsnede oostzijde plangebied (bron: Loos van Vliet, d.d. 13-09-2023)
 
Aan de noordzijde krijgen de kavels een meeontworpen tuinzone. Dit wordt vastgelegd in het kavelpaspoort. Onderdelen als beplanting, hagen, haaghoogtes en vlonders zullen hierin meegenomen worden. Het kavelpaspoort ontneemt de mogelijkheid tot constructies en bouwwerken in de overgang naar het landschap.
 
Aan de westzijde wordt eveneens aangesloten op het landschap door middel van een ecosingel die aansluit op de hoogte van het huidige landschap. Bestaande bomen blijven zoveel als mogelijk staan, mits in goede conditie. De kavelaansluiting is volgens hetzelfde principe als van de ecosingel, met een hoogteverschil en een lage haag. De woningen zijn gelegen in lijn met de woonstraat en versterken het straatbeeld door deze af te bouwen in de lineaire structuur. In het zuidwesten wordt een groene zone aangelegd, deze wordt nader uitgewerkt met de gemeente.
 
Er is aandacht voor biodiversiteit, door onder andere waterbuffers op bergingsdaken te maken, waardoor het regenwater geleidelijk de grond bereikt. Verder is het voornemen om nestkasten in gevels te plaatsen zodat vogels in de omgeving voldoende plek hebben om te broeden.
 
3.3 Functionele structuur
Het voorlopige stedenbouwkundig plan van Loos Van Vliet (d.d. 21-07-2023) gaat uit van 57 woningen. In de navolgende tabel staat het thans beoogde programma weergegeven, al kan dat nog enigszins wijzigen.
 
Soort woningAantal
4.8 sociaal12
4.8 hoek middenduur6
5.48
7.24
5.79
5.7 hoek8
6.02
Twee-onder-één-kapwoning6
Vrijstaande woning2
Totaal
57
 
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een ontwikkeling met ten hoogste 60 woningen, waarbij in de anterieure exploitatie overeenkomst d.d. 28 april 2022 is geregeld dat in principe 25% sociale huurwoningen en in principe 10% middendure woningen moeten worden gebouwd. In de anterieure exploitatie overeenkomst is aangegeven onder welke voorwaarden van die percentages mag worden afgeweken, waarbij bepaald is dat bij een lager percentage een van tevoren afgesproken bedrag per woning moeten worden gestort in het vereveningsfonds.
 
3.4 Verkeer en parkeren
 
3.4.1 Verkeer
De ontwikkeling van de woningen neemt een toename van de verkeersgeneratie met zich mee. Om deze toename te bepalen is gebruik gemaakt van de kengetallen van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij wordt voor de stedelijkheidsgraad uitgegaan van 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. In de navolgende tabel is eerst de verkeersgeneratie in de huidige situatie in kaart gebracht.
 
Bedrijf
CROW-categorie
bvo (m²)
CROW-verkeersgeneratie (per 100 m² bvo)
Totale verkeersgeneratie
Transportbedrijf
Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief
2.2004,8
105,6
Kringloopwinkel
Kringloopwinkel
1.000
20,35
203,5
Totaal
-
 
-
309,1
   
In de navolgende tabel staat de verkeersgeneratie weergegeven.
 
Woningtype
CROW-categorie
Aantal woningen
CROW-verkeersgeneratie
Totale verkeersgeneratie
Rijwoning
Koop, huis, tussen/hoek
31
7,4
229,4
Sociale huurwoningen en middendure woningen
Huur, huis, sociale huur
18
5,6
100,8
Twee-onder-één-kapwoning
Koop, huis, twee-onder-één-kap
6
7,8
46,8
Vrijstaande woning
Koop, huis, vrijstaand
2
8,2
16,4
Totaal
-
57
-
393,4
    
Het stedenbouwkundig ontwerp van Loos Van Vliet (d.d. 6 september 2023) gaat uit van 57 woningen. Dat indicatieve programma brengt een verkeersgeneratie van 393,4 voertuigbewegingen per etmaal met zich mee. In het bestemmingsplan worden maximaal 60 woningen mogelijk gemaakt. Dat aantal woningen komt overeen met een verkeersgeneratie van circa 415 voertuigbewegingen per etmaal. Vergeleken met de huidige situatie betekent dat een toename van circa 105 verkeersbewegingen per etmaal. Er is vanuit gegaan dat de bestaande infrastructuur berekend is op deze relatief beperkte toename.
 
De woningen in het nieuwe woongebied worden ontsloten via de bestaande aansluiting op de Voorweg. Binnen het woongebied wordt een nieuwe 30 km/uur zone gerealiseerd waarlangs de woningen te bereiken zijn. Tevens wordt voorzien in een calamiteitenontsluiting. Deze ontsluiting, die alleen bedoeld is voor nood- en hulpdiensten, is voorzien aan de westzijde van het plangebied en sluit aan op de Voorweg. In de bestaande situatie vormt deze tevens de ontsluiting voor de naastgelegen schaatsbaan.
 
3.4.2 Parkeren
De gemeente stelt bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen aan het aantal parkeerplaatsen. Plannen worden getoetst aan de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn', zoals door de raad op 24 september 2020 is vastgesteld, of de rechtsopvolger daarvan.
 
Uitgaande van het (indicatieve) programma voor 57 woningen uit het stedenbouwkundig ontwerp van Loos Van Vliet (d.d. 6 september 2023) is de parkeerbehoefte als volgt:
   
Aantal woningenType woningoppervlakte woningenp norm woningp norm bezoektotale normp benodigd
124.8 sociaal100-1301,20,31,518,0
64.8 midden100-1301,50,31,810,8
85.4 rij100-1301,50,31,814,4
47.2 LLB100-1301.50,31,87,2
95.7 rij130-1601,70,32,018,0
85.7 hoek130-1601,70,32,016,0
26 hoek130-1601,70,32,04,0
62 kapper>1601,90,32,213,2
2vrijstaand>1601,90,32,24,4
Totaal 57     106
 
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er, uitgaande van 57 woningen, afgerond 106 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit aantal is voorzien in het stedenbouwkundige plan van Loos Van Vliet, deels op het eigen terrein en deels in de openbare ruimte.
In het bestemmingsplan worden maximaal 60 woningen mogelijk gemaakt. Wanneer meer dan 57 woningen gerealiseerd worden, zullen ook de benodigde aanvullende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
 
Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden om te voldoen aan de parkeernormen. Zoals ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan zal, aan de hand van het feitelijke te realiseren programma, worden voldaan aan de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn'.
 
4 Beleidskader
 
4.1 Nationaal beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen, wat bijdraagt aan de prioriteit sterke en gezonde steden en regio's.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is niet van toepassing op het plangebied, omdat de rijksbelangen niet in het geding zijn.
 
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 en 3 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel. 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De beoogde herontwikkeling bestaat uit maximaal 60 woningen. Om die reden dient er nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Behoefte
Door nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen wordt bijgedragen aan het op peil houden van de vitaliteit van de kern. Uit de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017', welke in toelichting paragraaf 4.3.2 wordt behandeld, blijkt dat er een regionale nieuwbouwopgave van tussen de 23.500 en 30.000 woningen bestaat. Daarnaast is er in Alphen aan den Rijn tussen 2017 en 2030 een behoefte aan 4.810 woningen. Uit de woningbehoefteraming van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de toegestane woningvoorraadgroei voor Holland Rijnland 27.450 woningen van 2021 t/m 2030 bedraagt. De toegestane plancapaciteit bedraagt 35.685 woningen in dezelfde periode. Er kan dan ook gesteld worden dat er een grote behoefte aan woningen is in de regio Holland Rijnland en de gemeente Alphen aan den Rijn.
Er is in Hazerswoude-Dorp een grote behoefte aan grondgebonden woningen. Door middel van de NVM krapte-indicator is een inschatting gemaakt van de behoefte in Hazerswoude-Dorp. De NVM krapte-indicator geeft een benadering voor het aantal keuzemogelijkheden dat een potentiële koper op de woningmarkt heeft. Het geeft de verhouding weer tussen het aantal woningen in het aanbod en het aantal verkochte woningen. Het is een indicator om de dynamiek van lokale markten in kaart te brengen. Een krapte-indicator van 5-6 geeft een evenwichtige markt. Onder de 5 is er sprake van een verkopersmarkt. Bij een indicator van 7 of meer is er sprake van een kopersmarkt. Uit de NVM krapte-indicator volgt in Hazerswoude-Dorp een krapte-indicator van 1,7 voor tussenwoningen, 0,6 voor hoekwoningen, 4,8 voor twee-onder-een-kapwoningen, 3,8 voor vrijstaande woningen en 1,0 voor appartementen. De markt voor hoek- en tussenwoningen en appartementen zijn duidelijk erg krap. Er is sprake van echte verkopersmarkt. De markt voor de twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen is ook krap, maar minder krap dan die van de rijwoningen. In het plan worden dan ook grotendeels rijwoningen gerealiseerd.
Daarbij voorziet het woonprogramma, zoals vastgelegd in de anterieure exploitatie overeenkomst van 28 april 2022, in principe in 25% woningen in de sociale sector en in principe in 10% middendure woningen. De 10% middendure woningen is gebaseerd op de Alphense woningmarktstrategie die gold toen de planvorming van dit plan werd gestart. 20% middenhuur, zoals genoemd in de Regionale Woonagenda, is daarom niet van toepassing op dit plan.
 
Locatie
Het plangebied bevindt zich aan de rand van het dorp Hazerswoude-Dorp en in het bebouwingslint van de Voorweg. In de huidige situatie is reeds bedrijfsbebouwing aanwezig op het perceel. en zijn er bedrijven gesitueerd. In samenhang met de reeds planologisch mogelijk gemaakte woningen direct aan de Voorweg, kan gesteld worden dat het plangebied ruimtelijke en functioneel tot het bestaande dorpsgebied behoort. Dat sluit ook aan bij de provinciale kaart van de 'Laag van stedelijke occupatie'. Hierop is het plangebied aangegeven als 'stads- en dorpsranden', als zone op de grens van bebouwd gebied en landschap.
    
Conclusie 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
4.2 Provinciaal beleid
4.2.1 Geconsolideerde Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 2 december 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
  
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' staat aangegeven dat het zuidelijke gedeelte van het plangebied in een veencomplex - veen gelegen is. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dienen zorg te dragen voor het behoud van het veen en bij de diepe veenpakketten zijn ontwikkelingen gericht op het beperken van bodemdaling.
 
Het noordelijke gedeelte van het plangebied ligt in een veencomplex - oude zeeklei. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Ter plaatse van droogmakerijen moeten ontwikkelingen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
 
In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard en is er bebouwing aanwezig. Doordat het plangebied in de huidige situatie verhard/bebouwd is, zal de ontwikkeling geen negatieve invloed hebben op het veencomplex en de diepe veenpakketten. De verharding wordt verwijderd en de bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt het plangebied herontwikkeld tot een woongebied, met ruimte voor groen- en waterstructuren die passen bij dit gebied. Zo worden watergangen binnen het plangebied doorgetrokken, wat ook een bijdrage levert aan een duurzame waterhuishouding. Verder wordt voorzien in groene randen, passend bij de betreffende ondergrond.
Met het oog op de fysieke gesteldheid van de ondergrond en de kansen en risico's van de ondergrond wordt een geotechnisch onderzoek uitgevoerd. Daarmee wordt ook een duurzame waterhuishouding en het water-bodemsysteem onderzocht.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in de droogmakerijen (veen). Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Voor droogmakerijen (veen) geldt dat het verkavelingspatroon bewaard moet blijven. De lengtesloten zijn beeldbepalend en dienen ook behouden te worden. Nieuwe bebouwing wordt gebouwd binnen de bestaande structuren.
 
Op het bedrijfsperceel is in de huidige situatie bebouwing aanwezig. De nieuwe bebouwing is beoogd ter plaatse van het bedrijfsperceel. Daarnaast bestaan er plannen om ten noorden en westen van het plangebied in de toekomst woningbouw te realiseren. De aanwezige watergangen worden doorgetrokken waardoor het oude verkavelingspatroon teruggebracht wordt.
 
Laag van stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van stedelijke occupatie' staat het plangebied aangegeven als 'stads- en dorpsranden'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Tevens dragen ze bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
 
Met het voorliggende plan wordt een nieuwe wijk gerealiseerd aan de rand van Hazerswoude-Dorp. De ontwikkeling zal zoveel als mogelijk aansluiten op de identiteit van het dorp. De beoogde woningtypen zijn passend bij het dorpse karakter.
 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Er wordt met de voorgenomen ontwikkeling aangesloten bij de gebiedsprofielen. In toelichting paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op het gebiedsprofiel.
     
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 2 december 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van aanpassen (sub b). De ontwikkeling maakt een wijk met maximaal 60 woningen mogelijk. Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Hazerswoude-Dorp en past daarmee bij de aard en schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 4.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 4.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Hieruit is gebleken dat de beoogde ontwikkeling wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat bij onderhavig initiatief sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is sub b van toepassing. Het betreft hier geen locatie groter dan 3 hectare.
 
Uitgangspunt bij stedelijke ontwikkelingen is een betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daarom primair plaats binnen BSD, zolang er in de regio binnen het BSD voldoende woningbouwprogramma is. Het voorliggende initiatief valt deels buiten het BSD. Op grond van artikel 6.34 van de Omgevingsverordening kan hiervan in beperkte mate worden afgeweken, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de doelstelling van de instructieregels (het zogenaamde maatwerkartikel). In het voorliggende geval wordt maatwerk toegepast. Het betreft immers slechts een klein deel: in oppervlak minder dan 10% van het gehele plangebied. Verder is van belang dat rondom het nieuwe woningbouwplan een passende (groen)structuur wordt gemaakt, één en ander conform de richtpunten voor stads- en dorpsranden uit het provinciaal ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het stedenbouwkundig plan is hierop aangepast, zodanig dat naast de groene oostrand, langs het Pad van Mourits, ook aan de noord-, noordwest- en westzijde sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
 
Regionale waterkering
Aan de zuidzijde bevindt zich een regionale waterkering. Artikel 6.22 stelt dat voor de gronden waarop een regionale waterkering en de beschermingszone ligt, naast de geldende bestemming, mede bestemd moet worden als waterkering. In voorliggend bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen conform de legger van hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
b. overstroming;
c. hitte;
d. droogte.
 
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er langs de watergangen van het plangebied kans is op beperkte wateroverlast bij extreme neerslag. Verwacht wordt dat dit geen belemmering vormt na de herontwikkeling. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een zeer kleine (1/3.00 - 1/30.000 per jaar) tot kleine kans is op overstroming (1/300 tot 1/3.000 per jaar). Bij overstroming bedraagt de waterdiepte tussen de 2 en 5 m.
Dit aspect zal bij de verdere uitwerkingen besproken worden met het Hoogheemraadschap en de Veiligheidsregio, om  te bezien of maatregelen getroffen dienen te worden en zo ja, waaruit die dan zouden kunnen bestaan, zoals bijvoorbeeld het omhoog brengen van de vloerpeilen en het overstromingsbestendig maken van vitale voorzieningen. Bij het hoogheemraadschap van Rijnland bepaalt een beleidsafdeling of het overstromingsrisicoprofiel van een dijk in het interprovinciaal overleg (IPO) moet veranderen. De afdeling heeft aangegeven dat er voor de onderhavige ontwikkeling geen aanpassing nodig is voor het veiligheidsrisico van de polder. Daarvoor is deze ontwikkeling te klein.
Overigens wordt in het kader van de watervergunning nog een geotechnisch onderzoek uitgevoerd.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie in het plangebied warmer dan in de omgeving is. Door het verwijderen van de huidige bebouwing kan hittestress in de toekomst afnemen. Er wordt met het onderhavige initiatief nieuwe verharding en bebouwing gerealiseerd. Door het toevoegen van groen, de nabijheid van water en de locatie aan de rand van het dorp zal naar verwachting de hittestress in het plangebied geen belemmering vormen. Daarnaast wordt bij de verdere uitwerkingen van materiaal- en kleurkeuze aandacht besteed aan de warmtewerendheid. Er wordt aansluiting gezocht bij de concrete richtlijnen voor ontwikkelende partijen vanuit de Provincie Zuid-Holland. De ambitie bestaat o.a. voor een zoveel mogelijk groene inrichting met hoog en laag groen en het creëren van koele en schaduwrijke plekken zodat de openbare ruimte ook tijdens hittegolven aantrekkelijk verblijfsgebied blijft.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. De natuurlijke mogelijkheden voor infiltratie zijn in dit gebied, een kleiige droogmakerij, echter beperkt. Derhalve wordt ingezet op opvang binnen het plangebied en vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater.
Vanwege de ligging en de herontwikkeling wordt verwacht dat droogte geen risico's oplevert voor het plangebied. Daarnaast is hier sprake van een relatief hoge grondwaterstand.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
4.2.3 Gebiedsprofiel
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Wijk en Wouden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
  
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied ligt binnen bodemdalingsgevoelig veengebied. Waar bodemdaling optreedt is het wenselijk om in te zetten op het verhogen van het waterpeil. Op bodemdalingsgevoelige plekken kunnen alternatieve vormen van grondgebruik een uitkomst bieden. Daarnaast dient bij ontwikkeling rekening gehouden te worden met de openheid van het gebied.
 
Uit het raadplegen van de kaart bodemdaling van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied stabiel is (< 0,5 meter veen). Hierdoor kan gesteld worden dat er sprake is van een minimale bodemdaling en nauwelijks bodemdalingsgevoelig is.
 
Droogmakerij als herkenbare eenheid
Deze droogmakerijen met veen in de ondergrond hebben een rationeel fijnmazig verkavelingspatroon. De bebouwing, wegen en beplanting zijn aan die dijken gekoppeld. De herkenbaarheid van de droogmakerijen dienen behouden te worden. Hierbij is het bewaken van de weidsheid van het gebied en het accentueren van de lange lijnen van belang. Daarnaast ligt het plangebied aan een dijk in stedelijk gebied. De herkenbaarheid van de dijk dient behouden te blijven.
 
In de huidige situatie is het plangebied ook al grotendeels bebouwd en verhard. Het oude verkavelingspatroon is niet meer aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling wordt het verkavelingspatroon weer teruggebracht door de watergangen door te trekken. De ontwikkeling heeft verder geen invloed op de dijk.
 
Kwaliteit in stad- en dorpsgebied
Hazerswoude-Dorp is een lintdorp in de droogmakerij. Hazerswoude-Dorp heeft een bijzondere opbouw. Het water en de kade splitsen zich in tweeën, met daartussen een stuk hoger gelegen, nooit afgegraven land, met daar midden doorheen de hoofdweg. Voor nieuwbouw geldt dat er rekening gehouden wordt met de huidige korrel, het profiel en variatie in bebouwing. Daarnaast dient het hoogteverschil tussen het historische eiland en uitbreidingen in de polder herkenbaar te blijven.
 
De ontwikkeling zal aansluiten op de karakteristieken van het dorp. De beoogde woningtypen zijn passend in het dorpse karakter. Er wordt geen hoogbouw mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt niet opgehoogd, waardoor het hoogteverschil tussen de polder en de dijk herkenbaar blijft.
 
Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
Het plangebied ligt aan de dorpsrand van Hazerswoude-Dorp. De kwaliteit van de randen aan de polder zit in het contact met het landschap. Ontwikkelingen dienen de verweving tussen de dorpsrand en het polderlandschap te behouden en versterken. Tevens dienen de groene achterkanten van het dorp naar het landschap behouden te blijven.
 
De bebouwing in het noordelijke en oostelijke gedeelte van het plangebied richt zich op het landschap. Hierdoor wordt er een overgang van het dorp naar het landschap gecreëerd. In het middengebied vindt er verdichting plaats waardoor er aangesloten wordt op het dorpse karakter van Hazerswoude-Dorp.
 
Linten blijven linten
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt aan een droogmakerijlint. De linten zijn asymmetrisch met een weg op één kant van de kade. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, en transparantie van het lint richtinggevend.
 
De twee bestaande woningen aan het bebouwingslint van de Voorweg blijven behouden. Daarnaast worden ten westen van deze twee bestaande woningen nieuwe woningen gerealiseerd. Deze woningen sluiten aan op de huidige bebouwing aan het lint. Hierdoor blijft het lint herkenbaar. De achtergelegen woningen zijn door middel van de bestaande ontsluiting aan de Voorweg te bereiken.
 
Verbindend vrijetijdslandschap
Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied bevindt zich een fietsroutenetwerk. Dit fietsroutenetwerk blijft behouden. De ontwikkeling heeft hier verder geen invloed op.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
4.3 Regionaal beleid
4.3.1 Regionale omgevingsagenda Holland Rijnland
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. De Regionale omgevingsagenda geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 weer in de regio Holland Rijnland. De Regionale omgevingsagenda bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plek kunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst.
    
Daarbij wordt de integrale hoofdopgave onderscheiden: zoeken naar balans. De regio neemt daarbij haar verantwoordelijkheid voor nu én in de toekomst. Samen werken aan een sterke, gezonde en toekomstbestendige regio. De belangrijkste thema's zijn:
  • sterke kenniseconomie en complementaire bedrijvigheid
  • passende huisvesting
  • investeringen in infrastructuur
  • voldoende plekken om duurzame energie op te wekken
  • een toekomstperspectief voor het landschap
  • introductie van de as Katwijk-Leiden-Alphen aan den Rijn als drager voor duurzame verstedelijking en beperkte extra woningbouw in of nabij de overige kernen (primair voor de lokale behoefte)
  • vitale kernen
  • natuur en water dichtbij huis
De regio houdt de lange termijn steeds in het vizier: ze respecteren bestaande afspraken en zoeken tegelijkertijd voor de middellange en lange termijn naar aanvullende oplossingen.
    
Planspecifiek
Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt voornamelijk een bijdrage geleverd aan passende huisvesting en de beperkte extra woningbouw nabij de overige kernen. Om aan de regionale behoefte te voldoen dienen in de regio netto 25.000 tot 30.000 woningen gebouwd te worden. De ontwikkeling van maximaal 60 woningen draagt hieraan bij, waarvan minimaal 25% in de sociale sector en 10% in de middendure sector. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats ter plaatse van een bestaande bedrijvenlocatie aan de rand van het dorp Hazerswoude-Dorp. Daarmee wordt aangesloten op de ambitie om uitbreiding te combineren met landschappelijke investeringen. Het voorgenomen plan wordt landschappelijk goed ingepast en zorgt daarmee voor een goede overgang tussen dorp en landelijk gebied. De ontwikkeling past bij het karakter van de kern. Tevens wordt met het voorliggende plan de groen-blauwe kwaliteit niet uit het oog verloren.
 
Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat het plan in lijn is met de Regionale omgevingsagenda Holland Rijnland. 
4.3.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. De Regionale Woonagenda is op 14 maart 2018 vastgesteld. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio’s Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek. Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.
 
Wat betreft de woningbouwopgave geldt dat het noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de woningproductie aansluit bij de behoefte. Tussen 2017 en 2030 ligt er een regionale nieuwbouwopgave van tussen 23.500 en 30.000 woningen. Uit de behoefteraming van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de toegestane woningvoorraadgroei voor Holland-Rijnland 27.450 woningen van 2021 t/m 2030 bedraagt. De toegestane plancapaciteit bedraagt 35.685 woningen in dezelfde periode. Om tempo te kunnen maken is het belangrijk plannen uit te werken die aansluiten bij de marktopnamecapaciteit. Daarnaast komt het klimaat en de benodigde energietransitie steeds dominanter op de agenda te staan.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 60 woningen, waarvan 25% sociale huurwoningen en 10% middendure huurwoningen. Dit is als zodanig vastgelegd in de anterieure exploitatie overeenkomst van 28 april 2022. De opgenomen 10% middendure woningen is gebaseerd op de Alphense woningmarktstrategie, zoals die gold toen de planvorming van dit plan werd gestart. Om die reden is hier niet de in de Regionale Woonagenda genoemde 20% middenhuur van toepassing.
Er wordt met het voorliggende initiatief een bijdrage geleverd aan de nieuwbouwopgave in de regio van tussen de 23.500 en 30.000 woningen. Tevens wordt een bijdrage geleverd aan de behoefteramingen en plancapaciteit van de provincie Zuid-Holland voor Holland-Rijnland van 27.450 woningen, respectievelijk 35.685 woningen van 2021 t/m 2030. Met de ontwikkeling worden woningen voor verschillende doelgroepen ontwikkeld. Er worden rijwoningen, sociale huurwoningen (wellicht in de vorm van beneden-bovenwoningen), twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen gerealiseerd. Het plan bevordert dan ook de doorstroming op de woningmarkt.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017.
 
4.4 Gemeentelijk beleid
4.4.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn
In januari 2022 is de omgevingsvisie voor de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. Alphen aan den Rijn is een "Groene Gemeente met Lef". In het kader van de Omgevingswet is in deze omgevingsvisie beschreven welke kwaliteiten (zoals het groene karakter) de gemeente wil borgen en aan welke ontwikkelingen ze (met lef) ruimte willen bieden, om zo de leefomgeving toekomstbestendig te maken.
 
In de omgevingsvisie worden 10 kernkwaliteiten beschreven en daarna 10 trends en ontwikkelingen. Vervolgens is aan de hand van vijf ontwikkelrichtingen de visie op de toekomst beschreven. In de ontwikkelrichtingen zijn de belangrijkste richtinggevende keuzes uiteengezet. Dit resulteert in 20 doelen en de daarbij horende belangrijkste opgaven en prioriteiten van de omgevingsvisie. Dit zijn de doelen waar men de komende jaren hard aan gaat werken. Deze 5 ontwikkelrichtingen luiden als volgt:
  1. Duurzaam ondernemen
  2. Landschappelijke verstedelijking
  3. Waardevol buitengebied
  4. Samen sterker
  5. Gezonde vergroening 
De visiekaart staat centraal in de omgevingsvisie. Daarnaast is, omdat er gestreefd wordt naar zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie, voor diverse typen gebieden en kernen een nadere uitwerking gemaakt. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling maakt maximaal 60 woningen mogelijk die onderdeel uitmaken van een nieuw woongebied. In de omgevingsvisie wordt voor Hazerswoude-Dorp als uitgangspunt voor wonen aangegeven er prettig gewoond moet kunnen worden en dat er integrale dorpsranden gerealiseerd moeten worden. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aan de dorpsrand en kan bijdragen aan een integrale dorpsrand. De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn.
 
4.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - partiële herziening 2020 (ISV)
In 2011 is door de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop' vastgesteld. Op 22 september 2020 is de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - partiële herziening 2020' opgesteld door de gemeente Alphen aan den Rijn, mede namens de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen, en in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Zuid-Holland.
 
De ambitie die in de ISV is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving:
  • Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
  • De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
  • De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur.
  • De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport
Planspecifiek
Op de visiekaart staat het plangebied aangeduid als  'Kernen'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart met het plangebied rood omcirkeld.
 
Uitsnede visiekaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Visiekaart ISV Greenport Regio Boskoop Partiële herziening 2020)
 
Voor de kernen geldt dat het wonen in de kernen versterkt moet worden, met bijzondere woonlocaties. Bij het realiseren van woningen dient er een meerwaarde te ontstaan voor de woonkern, bijvoorbeeld door recreatief medegebruik. Daarnaast dienen de belangrijke structuren behouden te blijven. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hierop aangesloten. De recreatieve fietsroute aan de oostzijde van het plangebied blijft behouden. Daarnaast worden de watergangen doorgetrokken in het plangebied waardoor de karakteristieke verkavelingsstructuur teruggebracht wordt.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling van woningen ter plaatse van het plangebied in lijn is met de ISV Greenport regio Boskoop - partiële herziening 2020.
 
4.4.3 Woonvisie 2021-2025
In de Woonvisie 2021-2025 (vastgesteld in 2022) is de visie van de gemeente Alphen aan den Rijn op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. Sinds het vaststellen van de vorige woonvisie in 2016 is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen en is veel regelgeving veranderd.
 
Met de woonvisie wordt aansluiting gezocht bij de omgevingsvisie "Een groene gemeente met lef". In deze woonvisie geeft de gemeente aan hoe zij zich op het gebied van wonen door willen ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Deze uitdagingen pakken zij aan door te innoveren, experimenteren en te vernieuwen. Oftewel, met 'Lef' werken aan een toekomstbestendige woonomgeving.
 
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt. Vier thema's vormen de speerpunten van de Woonvisie, te weten:
  1. Voldoende bereikbare woningen.
  2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Planspecifiek
De realisatie van maximaal 60 woningen sluit aan op de woningbehoefte in Alphen aan den Rijn. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er een kwaliteitsverbetering plaats van het stedelijk gebied van Hazerswoude-Dorp. In Hazerswoude-Dorp is er hoofdzakelijk behoefte aan grondgebonden woningen. Door het toevoegen van vrijstaande en aaneengebouwde woningen wordt een bijdrage geleverd aan het woningaanbod voor verschillende doelgroepen, zoals doorstromers. Van de maximaal 60 woningen zijn er 25% bestemd voor de sociale sector en 10% voor de middendure sector. Dit is afgesproken tussen initiatiefnemer en de gemeente en vastgelegd in de Anterieure overeenkomst, maar wijkt af van de Woonvisie. Hierbij is de 'Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018' van toepassing. Zoals hieronder beschreven wordt hier aan voldaan.
   
Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018
Wat betreft de huur- en koopprijzen zal voldaan moeten worden aan de 'Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018'. Zo dient de aanvang huurprijs voor sociale huurwoningen te voldoen aan het bepaalde in de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 5 van de verordening stelt het volgende: 'Sociale huurwoningen dienen gedurende een termijn van tenminste 20 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven'. Dit is ook als zodanig in de anterieure overeenkomst vastgelegd en ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan, waarbij de periode van 20 jaar ingaat bij de eerste verhuur van de woningen.  
Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten van de Woonvisie 2021-2025 van Alphen aan den Rijn.
 
4.4.4 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een  bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
 
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en  architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
 
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is.
 
Planspecifiek 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de deelgebieden 'Dorpslint 2A' en 'Weide en akker 3B'. Het plangebied krijgt een dorpskarakter, waarmee aangesloten wordt op het karakter van Hazerswoude-Dorp. Het plan bestaat uit rijwoningen en sociale huurwoningen langs straten en watergangen met een groene inrichting. Daarnaast wordt in het noordelijke gedeelte van het plangebied een meer open karakter gecreëerd met vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. De twee bestaande vrijstaande woningen aan het lint blijven behouden, maar maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden er nieuwe woningen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd langs het lint. Hiermee wordt aangesloten op de lintbebouwing aan de Voorweg.
 
Waarde
Linten vormen de entree en ruggengraat van de dorpen en zijn gezichtsbepalend vanaf het land en deels ook vanaf het water. Voor de dorpslinten geldt dat de waarde ligt in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met gevarieerde dorpse bebouwing aan in stenigheid variërende linten.
 
Voor het deelgebied 'Weide en akker' geldt dat de bebouwing een ondergeschikte rol speelt in het groene karakter. De structuur van de open bebouwingslinten is belangrijk onderdeel van de identiteit van de gemeente. In de polders is de cultuurhistorie aan het landschap af te lezen.
 
In beide deelgebieden zijn cultuurhistorisch waardevolle panden en objecten aanwezig, waarvan een deel aangewezen is als monument.
   
Uitgangspunten
Voor de dorpslinten geldt een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het beheer en behoud van het aanwezige historische karakter met gevarieerde lintbebouwing in een samenhangende structuur. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
 
De weides en akkers zijn gebieden met een regulier welstandsniveau. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, het karakteristieke profiel van de lintwegen en de cultuurhistorische bebouwing. De weide- en akkergebieden hebben in de regel een heldere, eenvoudige opzet en bebouwing. De architectuur is terughoudend, boerderijen zijn veelal zorgvuldiger uitgewerkt.
  
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Deze criteria worden met de uitwerking van de woningen in acht genomen.
 
4.4.5 Duurzaamheidsprogramma 2014 - 2020
Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
 
In het duurzaamheidsprogramma is beschreven wat de ambitie van de gemeente is en wat de gemeente wil bereiken in de periode 2014 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving. Voor het behalen van deze ambities is de gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteert: “Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen”.
De stip op de horizon is: “In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal”. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma "Spoorboekje van A naar D: werken aan het (duurzaamheids)spoor” zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities.
 
Duurzaamheidsprogramma 2021-2030
Op 23 april 2021 is het nieuwe duurzaamheidsprogramma 2021-2030 aangenomen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 fossiel brandstofvrij, energie- en CO2- neutraal en klimaatbestendig te zijn. In het Duurzaamheidsprogramma 2021 – 2030 zijn deze ambities uitgewerkt:
  • Gebruik of opwek van 20% hernieuwbare energie in 2030, onder andere door meer zonnepanelen;
  • Energieneutrale en aardgasloze nieuwbouw;
  • Het bevorderen van emissieloos vervoer;
  • Het bevorderen van circulair bouwen en van het gebruik van circulaire materialen.
   
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 60 woningen. In elk geval zal aangesloten worden op de huidige wet- en regelgeving. Zo stelt het Bouwbesluit eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De woningen zullen voldoen aan de BENG-normen.
 
In toelichting paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
5 Omgevingsaspecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In dit hoofdstuk worde de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld.
 
5.1 Milieueffectrapportage
 
5.1.1 Beleidskader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
  1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  1. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  1. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
 
5.1.2 Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan worden er maximaal 60 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt de drempelwaarde van 2.000 woningen of meer niet overschreden en is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is noodzakelijk.
 
Zoals de in dit hoofdstuk beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen, heeft het plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten’. Het plan is getoetst aan onder meer de volgende kenmerken:
 
Kenmerken van het project
Er is sprake van een geringe omvang van het project. Tevens is er geen sprake van cumulatie met eventuele initiatieven in de omgeving. Voor de bouw worden de reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals hout, beton en metaal. Als gevolg van de ingebruikname van de nieuwe woningen zal er mogelijk een toename van de productie van afvalstoffen ontstaan. In lijn met de landelijke tendens ten aanzien van het scheiden van afval zal ook hier het afval in toenemende mate gescheiden worden afgevoerd.
 
Plaats van het project
Het plangebied bevindt zich niet in beschermde natuurgebieden, ander kwetsbare gebieden of in een gebied waar milieunormen worden overschreden. Ook heeft het project geen effect op omliggende natuurgebieden. Voor de ligging van het plangebied wordt verder verwezen naar toelichting paragraaf 1.2.
 
Kenmerken van het potentiële effect
Voor het project geldt dat er diverse zaken zijn onderzocht, waaronder ook de milieueffecten van verschillende aspecten. Er is gebleken dat geen aanzienlijke milieueffecten worden veroorzaakt vanwege de beoogde ontwikkeling.
 
Conclusie
In dit verband is de 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Voorweg 14, Hazerswoude-Dorp' opgesteld die als bijlagen bij toelichting, bijlage 1 is bijgevoegd. Hierin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht. Op basis hiervan dient geconcludeerd te worden er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan. Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal geen verder inzicht verschaffen in de relevante milieuaspecten.
 
5.2 Geluid
5.2.1 Beleidskader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
 
5.2.2 Onderzoek en conclusie
Wegverkeerlawaai
De woningen binnen de ontwikkeling liggen op de komgrens van Hazerswoude-Dorp binnen de geluidzone van het 50 km/uur deel van de Voorweg, op ten minste 95 m uit de wegas, en de Middelweg op ten minste 190 m uit de wegas. De woningen liggen op 16 meter uit de as van het niet-gezoneerde deel van de Voorweg (30 km/uur). Om de geluidbelasting op de gevels te bepalen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd. (5 juli 2021, Adviesburo van der Boom, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). In dit onderzoek is nog uitgegaan van vijf woningen aan de Voorweg. Deze maken geen deel meer uit van de onderhavige ontwikkeling, maar dat maakt voor de bevindingen niet uit.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op het 50 km deel van de Voorweg bedraagt op de gevels van de woningen minder dan 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Dat geldt voor alle woningen in het woongebied. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer.
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh, het geluidbeleid van de gemeente en het Bouwbesluit. De geluidbelasting op de woningen in het woongebied ligt beneden de 53 dB. Alle gevels van deze woningen zijn geluidluw.
 
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k voor deze gevels bedraagt 20 dB. Dit is de minimumwaarde conform het Bouwbesluit.
  
Spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorlijn. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk.
 
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen geluidgezoneerd industrieterrein aanwezig. Daarmee ligt het plangebied niet in een geluidzone van een industrieterrein en is akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet nodig.
 
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.3 Luchtkwaliteit
 
5.3.1 Beleidskader
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
5.3.2 Onderzoek en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 60 woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 woningen met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied zijn als volgt: 
 
Fijnstof en stikstofdioxide
Achtergrondconcentratie
Grenswaarde
PM10
15 μg/m³
40 μg/m³
PM2,5
8 μg/m³
25 µg/m³
NO2
14 μg/m³
40 μg/m³
 
Uit bovenstaande tabel blijkt dat ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling van maximaal 60 woningen een NIBM-project is, waardoor het aspect luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden. Daarnaast wordt er voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de boogde ontwikkeling.
 
5.4 Bedrijven en milieuzonering
 
5.4.1 Beleidskader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
Woningen worden gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat ter plaatse van gevoelige bestemmingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies zoals bedrijven en woningen aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied aan de lintbebouwing van de Voorweg. Daarmee kan gesteld worden dat de planlocatie in een gebied ligt met het omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandstap. De volgende bedrijven en milieubelastende activiteiten zijn gevestigd rond het plangebied.
 
Adres
Bedrijf/activiteit
Milieucategorie
Richtafstand (gemengd gebied)
Werkelijke afstand tot de woning
Voorweg 16a t/m 16d
Diverse bedrijven
2
10 m
45 m
Middelweg 2
Agrarisch loonbedrijf
3.1
30 m
155 m
Pad van Mourits 2
Zuiveringsinstallatie
4.1
100 m
340 m
Voorweg 57Kringloopwinkel (bestemming gemengd)10 m65 m
     
In de bovenstaande tabel is af te lezen dat er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden die gelden voor de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten. Daarnaast liggen de twee bestaande woningen in de huidige situatie ook al op voldoende afstand van de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten.
 
Met het voorliggende initiatief wordt de bedrijfsbestemming op de planlocatie wegbestemd. Hierdoor zijn er binnen het plangebied geen bedrijfsactiviteiten meer toegestaan, wat bedraagt aan het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
   
Conclusie
Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Daarnaast verbetert het woon- en leefklimaat in de omgeving door het wegbestemmen van de bedrijfsbestemming. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
  
5.5 Bodem
 
5.5.1 Beleidskader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
 
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
  • Niet saneren: indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren: indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
 
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Alphen aan den Rijn beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
  
5.5.2 Onderzoek en conclusie
Met de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied wordt de bedrijfsbestemming wegbestemd en woonbestemming mogelijk gemaakt. Hiermee vindt er een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. Om aan te tonen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (26 juni 2019, Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v., zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Uit de analyseresultaten blijkt dat de top- en onderlaag van de bodem ter plaatse van het perceel niet tot hooguit licht verontreinigd is met één of meerdere zware metalen. De kleiige onderlaag, onder de ophooglaag (slakken en puin), is licht verontreinigd met meerdere zware metalen en PAK. Deze licht verhoogde gehaltes worden vaker vastgesteld op bedrijventerreinen en kunnen dan ook gezien worden als verhoogde achtergrondgehalte. Daarnaast is de grond plaatselijk licht verontreinigd met PCB.
 
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium en plaatselijk (oostelijke gedeelte perceel) licht met xylenen. Dergelijke licht verhoogde gehalten worden vaker in het grondwater vastgesteld en worden doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater ligt verontreinigd met som dichlooretheen.
 
Conclusie
Gesteld kan worden dat de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater ter plaatse van het plangebied, gezien de geringe mate aan verontreiniging, geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling en dat het niet nodig is dat nader bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Wel dienen voor de realisatie van het plan en het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteit bouwen voldoende financiële middelen gereserveerd te worden voor het uitvoeren van meer bodemonderzoek ter plaatse van het bedrijfspand (inclusief garage met werkplaats en ondergrondse olietank). Dit bodemonderzoek mag uitgevoerd worden na het slopen van het bedrijfspand. Omgevingsdienst Midden Holland adviseert verder om de ophooglaag met vormzand en slakken ter plaatse van en rondom het bedrijfspand te verwijderen.
  
5.6 Externe veiligheid
 
5.6.1 Beleidskader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Als 'harde' afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
 
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedgebied. Binnen dit invloedgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
 
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
 
Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn
Op 1 juni 2016 is de beleidsvisie externe veiligheid Alpen aan den Rijn in werking getreden. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term “externe” veiligheid heeft betrekking op de omgeving. Het gaat dus om risico’s waar personen aan blootgesteld worden zonder dat zij deel hebben aan de activiteiten die deze risico’s veroorzaken.
 
Het hoofddoel van het beleid is het vaststellen van concrete kaders waardoor in Alphen aan den Rijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier wordt omgegaan met externe veiligheid.
 
5.6.2 Onderzoek en conclusie
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied naar een woonfunctie is bepaald of er risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Om dit aan te tonen is de risicokaart (Atlas leefomgeving) geraadpleegd.
 
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
 
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen ondergrondse of bovengrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg, het water en/of het spoor.
  
Conclusie
Door de afwezigheid van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en /of transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied, kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5.7 Flora en fauna
 
5.7.1 Beleidskader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de volgende landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient met behulp van een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
  • er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing soortbescherming Wnb);
  • er mogelijk significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Wnb gebiedsbescherming, ook wel voortoets genoemd);
  • er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen ‘belangrijke weidevogelgebieden’ aan de orde is. 
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
 
5.7.2 Onderzoek en conclusie
Om aan te tonen of de ontwikkeling mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houdopstanden heeft is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (26 maart 2021 - herzien 12 juli 2022, Blom Ecologie B.V.): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5. Uit de quickscan zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Wel dient aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden voorafgaande aan de beoogde ontwikkelingen.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'De Wilck' bevindt zich op een afstand van ca. 3,3 km. Op een afstand van ca. 1,2 km ligt het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Doordat het Natura 2000-gebied 'De Wilck' niet stikstof gevoelig is en het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' op een afstand van ca. 10 km ligt zijn, volgens de uitgevoerde Quickscan Wet natuurbescherming, een voortoets, ‘nee, tenzij’-toets en/of AERIUS-stikstofberekening niet noodzakelijk. Desondanks zijn berekeningen gemaakt (zie hieronder onder 'Stikstofdepositie').
 
Stikstofdepositie 
Het initiatief gaat gepaard met enige uitstoot van stikstof, wat een effect kan hebben op Natura 2000-gebieden. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd, gebruik makend van de AERIUS Calculator (Buro SRO, 22 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6), waarbij uitgegaan wordt van het in het bestemmingsplan opgenomen maximale aantal woningen van 60. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Er geldt geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Aanvullend onderzoek vleermuis
In 2021-2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied (Blom Ecologie B.V., 25 augustus 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het meest actuele Vleermuisprotocol (NGB, 2021). Tijdens het onderzoek zijn 2 verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld waarvan één binnen plangebied. Tijdens het onderzoek is namelijk vastgesteld dat het pand aan de Voorweg 14c een functie heeft voor de gewone dwergvleermuis als paarverblijfplaats. Deze verblijfplaats wordt bij de beoogde ingreep weggenomen. Tevens maakt het plangebied (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied.
 
De beoogde ingreep leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4 (wegnemen een verblijfplaats). Er dient ten aanzien van gewone dwergvleermuis een ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te zijn alvorens het pand aan de Voorweg 14c met de vleermuisverblijfplaats gesloopt kan worden.
 
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in het plangebied. Er zijn in totaal 7 nesten van de Turkse tortel aangetroffen binnen het plangebied. Zoals beschreven staat in de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen. Indicatief betreft het broedseizoen de periode 15 maart t/m 15 juli. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoring of aantasting van nesten buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
 
Mitigatieplan
Er is door Blom Ecologie een mitigatieplan opgesteld ('Mitigatieplan Voorweg 14c te Hazerswoude-Dorp', d.d. 14 november 2022): zie bijlagen bij toelichting bijlage 8. Dit mitigatieplan is opgesteld in het kader van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming voor overtreding van verbodsbepaling artikel 3.5 lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4 (wegnemen vleermuisverblijfplaatsen).
Om negatieve effecten te verzachten, te voorkomen en/of functies te herstellen zijn mitigerende maatregelen benodigd voor de gewone dwergvleermuis. In het mitigatieplan worden de te nemen mitigerende maatregelen uiteengezet. Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden van het betreffende pand Voorweg 14c worden vier tijdelijke vleermuiskasten geplaatst en in de nieuwbouw wordt voorzien in permanente voorzieningen in de vorm van acht vleermuis-inbouwstenen. Daarnaast wordt in het mitigatieplan wordt het wettelijk belang aangetoond, waarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ontheffing door bevoegd gezag kan worden verleend.
 
Calamiteitenroute
De calamiteitenroute aan de westzijde van het plangebied valt grotendeels deels buiten het onderzoeksgebied van de quickscan. Het niet onderzochte deel betreft een bestaande ontsluitingsweg voor de schaatsbaan. Deze wordt verzwaard en iets verbreed, zodat deze geschikt is voor nood- en hulpdiensten. Er worden geen bomen gekapt of andere mogelijke verblijfplaatsen weggenomen. Er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van flora en fauna, onderzoek is niet noodzakelijk. De zorgplicht zal in acht genomen worden.
 
Conclusie
Voor de uitvoering  van de beoogde ontwikkeling is ontheffing nodig van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Deze zal ten behoeve van de omgevingsvergunning aangevraagd worden bij het bevoegd gezag. Tevens dienen de aanbevelingen en vervolgstappen uit de quickscan en het aanvullend onderzoek in acht genomen te worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
5.8 Archeologie
 
5.8.1 Beleidskader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
 
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het eigen archeologiebeleid in 2018 opgesteld en in een paraplubestemmingsplan Archeologie (28 maart 2019) gevat. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
 
5.8.2 Onderzoek en conclusie
De gronden van het plangebied zijn in het 'Parapluplan Archeologie' voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (zuidelijke deel) en 'Waarde - Archeologie 5' (noordelijke deel). Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en 0,3 m diep. Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn de normen 10.000 m² en 0,3 m diep. Gelet op de bepalingen van de dubbelbestemmingen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (4 mei 2021, Transect, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Met het archeologisch bureauonderzoek zijn de archeologische verwachtingen gespecificeerd.
 
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Het archeologische relevante niveau voor de periode Mesolithicum in de omgeving is de top van de oevers van de Waddinxveen stroomrug. Op basis van de geomorfologische kaart, geologische boringen en onderzoeken in/naast het plangebied worden er geen (bewoonbare) oevers van deze rivier in het plangebied verwacht.
 
Bij het onderzoek in het plangebied zijn binnen 4,0 m -Mv geen oeverafzettingen waargenomen, enkel kom- en veenafzettingen (Weenen en Oudhuis, 2009). In een onderzoek direct ten oosten van het plangebied zijn wel oeverafzettingen aangetroffen, vanaf 3,1 m -Mv (Huizer, 2013). Deze oeverafzettingen gaan echter geleidelijk over in komafzettingen en een bodemniveau ontbreekt. Archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum zouden zich in theorie op hoger gelegen getijdegeulen kunnen bevinden. Op basis van een analyse van het AHN en het reeds uitgevoerde onderzoek in een deel van het plangebied zijn deze echter in het plangebied waarschijnlijk niet aanwezig. Archeologische resten uit de periode Bronstijd – Late Middeleeuwen kunnen zich op/in het veen bevinden. In het overgrote deel van het plangebied is dit niveau echter door vervening vergraven geraakt. In het zuiden is het veen nog aanwezig, maar is op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek geen sprake van een archeologisch relevant niveau. Voor de Nieuwe tijd geldt een lage verwachting vanwege het ontbreken van relevante bebouwing of relevant landgebruik op topografische kaarten van de 17de eeuw tot heden.
 
Calamiteitenroute
De calamiteitenroute aan de westzijde van het plangebied valt grotendeels deels buiten het onderzoeksgebied van het archeologisch onderzoek. Om die reden wordt hier de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.
Het niet onderzochte deel betreft een bestaande ontsluitingsweg voor de schaatsbaan. Deze wordt verzwaard en iets verbreed, zodat deze geschikt is voor nood- en hulpdiensten. Er vinden dus slechts geringe aanpassingen plaats, waarmee de vrijstellingsnormen naar verwachting niet worden overschreden. Er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van archeologie.
  
Conclusie
Aangezien er sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, wordt geadviseerd om het onderzochte plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wel geldt dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag (de gemeente Alphen aan den Rijn).
Gelet op de bevindingen uit het onderzoek is het voor het onderzochte gebied niet nodig om een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Ter plaatse van de calamiteitenroute blijft de huidige archeologische dubbelbestemming gelden.
 
5.9 Cultuurhistorie
 
5.9.1 Beleidskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het eigen beleid opgesteld. Op 27 januari 2022 zijn het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' en de beheersverordening 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' vastgesteld.
 
5.9.2 Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' en de beheersverordening 'Cultuurhistorie van Gemeente Alphen aan den Rijn' (beiden vastgesteld op 27 januari 2022) zijn de onderhavige gronden voorzien van 'Waarde- Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)'. Deze dubbelbestemming is gericht op het behouden, versterken en beschermen van specifieke waarden van cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals beschreven in de Cultuurhistorische waardenkaart. Het plangebied is onderdeel van de 'Butterpolder', een middeleeuwse agrarische veenontginning, met een gemiddelde waardering. Er zijn hier geen waardevolle objecten in het geding. Het onderhavige initiatief voegt zich in het landschappelijke patroon van de veenontginning, waarbij tevens van belang is dat het onderhavige gebied grotendeels reeds een stedelijke invulling heeft en bijvoorbeeld de watergang aan de Voorweg en de structuur van de Voorweg in tact blijven.
 
Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief. Om die reden is de betreffende cultuurhistorische waarde niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
5.10 Duurzaam bouwen en klimaat
 
5.10.1 Beleidskader
Zowel de rijksoverheid als de gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen en energie- en klimaatneutraal te zijn. In het gemeentelijke Duurzaamheidsprogramma 2021 – 2030' zijn de voorwaarden weergegeven om samen Alphen aan den Rijn duurzamer te maken. Dit Duurzaamheidsprogramma bouwt voort op het actieprogramma 'Duurzaamheid 2017-2020' en beschrijft daarnaast de strategie en duurzaamheidsambities voor de lange en middellange termijn. Met deze ambities wordt aangesloten bij mondiale en nationale kaders zoals de Sustainable Development Goals (SDG), het Nationaal Klimaatakkoord, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023. Er is aandacht voor drie transities die de komende decennia aan de orde zijn:
  • De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame opwek en opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot.
  • Klimaatadaptatie en biodiversiteit worden steeds urgenter. Binnen dit thema richten de gemeente zich op aspecten als het voorkomen van wateroverlast en hittestress, het inspelen op droogte en bodemdaling en het stimuleren van diversiteit in fora en fauna.
  • De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie waarin verantwoord wordt omgaan met schaarse grondstoffen, CO2-uitstoot voorkomen en nieuwe verdienmodellen ontwikkelen.
 
Alphen aan den Rijn heeft het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 – 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 – 2025 Midden-Holland ondertekend. Beide regio’s streven naar een energieneutraal, klimaatbestendige en fossiele energie vrije regio, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie.
 
Voorts heeft de gemeente het 'Convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland' ondertekend. Daarin wordt het belang van klimaatadaptief bouwen benadrukt en om daarin gezamenlijk op te trekken om te leren en te versnellen. Gestreefd wordt naar minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan dan er voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling van het woningbouwplan was. Vanuit de provincie zijn voorbeelden voor werkmethoden en bestekken beschikbaar.
 
Bij het maken van een nadere invulling voor duurzaamheid in nieuwbouwprojecten maakt de gemeente Alphen aan den Rijn gebruik van het instrument GPR Gebouw. Samenwerkingspartners van de gemeente kunnen ondersteuning vanuit de gemeente krijgen bij de toepassing van dit instrument.
 
Sinds 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden nieuwe kleinverbruikers (zoals woningen) in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet. Vanaf 1 januari 2021 is de scherpere energieprestatienorm van 'Bijna Energieneutrale Gebouwen' ofwel de BENG-norm van kracht.
 
5.10.2 Onderzoek en conclusie
In het kader van de ontwikkeling aan de Voorweg wordt aandacht besteed aan verschillende aspecten van duurzaamheid, circulariteit en klimaatadaptatie. Hieronder worden de duurzaamheidsambities voor de ontwikkeling uiteengezet.
 
Sloopwerkzaamheden
Voordat de woningen aan de Voorweg gebouwd kunnen worden zal de huidige bedrijvigheid gesloopt moeten worden. De sloop van de bedrijvigheid aan de Voorweg biedt tal van mogelijkheden voor het hergebruik van materialen. De sloop zal dan ook zorgvuldig worden uitbesteed aan een gecertificeerd sloopbedrijf. Dit bedrijf is verplicht om een sloopplan op te stellen, dit sloopplan voorziet in hoogwaardig hergebruik van de materialen. Aan de Voorweg zijn namelijk veel kansen voor hergebruik van materialen. Hierop zal de initiatiefnemer (Van Wijnen)dan ook toezien tijdens de sloopwerkzaamheden.
 
Natuurinclusief ontwerp
Naast de duurzame ambities voor de woningen wordt het gebied-als-geheel met duurzame ingrepen opgeplust, om het klaar te maken voor de toekomst. Daarbij worden zoveel mogelijk de bestaande bomen waar mogelijk behouden. De volwassen bomen zorgen direct voor een groene aanblik van de wijk, ze verkoelen de buurt en voorkomen hittestress en zetten van meet af aan CO2 om in zuurstofrijke lucht. Ook worden er nieuwe bomen aangeplant. Daarbij wordt gekozen voor boomsoorten die al in de buurt voorkomen, zodat er maximale zekerheid bestaat dat ze goed zullen aanslaan. De keuze voor verschillende bomen komt voort uit de wens om de diverse locaties een eigen identiteit te geven.
 
Het groenplan biedt in elk seizoen verschillende kleuren, waardoor steeds een nieuwe beleving van de wijk ontstaat én omgevingsbewustzijn gestimuleerd wordt. Tegelijk voorkomt de gevarieerde aanplant de uitval van bomen als er één ziek wordt. De verschillende soorten trekken diverse insecten aan die op hun beurt weer dieren aantrekken. Alle voorgestelde soorten passen binnen de Dali van de gemeente Alphen aan den Rijn.
 
Duurzaamheid
In het ontwerp wordt het zogenaamde 'Wij Wonen bouwconcept' toegepast. Er worden zorgvuldige keuzes gemaakt in de materialen die gebruikt worden. De ambitie is om hoogwaardige woningen te realiseren die voor een lange tijd meegaan. Er worden onderhoudsvriendelijke en toekomstbestendige materialen toegepast. Zo bevat het metselwerk aan de buitengevel geen onderhoudsgevoelige details en bestaat het uit een doorgestreken voeg. Er wordt geen houten aftimmering aan de buitenschil toegepast en er worden duurzame kunststof kozijnen geplaatst. De zonnepanelen worden bewust op het dak geplaatst, in plaats van in het dak, zodat deze makkelijk vervangbaar zijn voor nieuwere en betere modellen met mogelijk andere vormen en maten. De initiatiefnemer werkt samen met Alba Concepts om de duurzaamheid en circulariteit van het Wij Wonen concept te kwantificeren en te verbeteren.
 
De woningen voldoen standaard aan het bouwbesluit en zijn dus BENG. Er wordt standaard gebruik gemaakt van een lucht-warmtepomp, hierbij wordt standaard een ventilatie-warmteterugwinsysteem toegepast. De warmtepompen zullen voldoen aan de nieuwe eisen omtrent omgevingsgeluid voor warmtepompen, namelijk 40 dB gemeten vanaf de erfgrens. Daarnaast kan de mogelijkheid voor de haalbaarheid van een warmtenetwerk op basis van bodemwarmte onderzocht worden. De 'Wij Woningen' zijn hiervoor ook uiterst geschikt. Voorts worden zonnepanelen toegepast.
 
MPG-score
De MPG-score geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Dit wordt uitgedrukt in schaduwkosten per jaar per m² BVO. Hoe hoger de score, hoe hoger de milieubelasting. De wettelijke MPG-eis is 0.80. De MPG-score van de Wij Woning is 0.58. Daarmee wordt ruim aan deze eis voldaan.
 
BCI-score
De BCI-score geeft de mate van circulariteit van een gebouw aan. Deze score wordt uitgedrukt in een percentage van 0 (niet circulair) tot en met 100 (volledig circulair). Onze Wij Woning heeft een BCI van 46%. Dit percentage is opgebouwd uit de herkomst van materialen, het toekomstscenario en de losmaakbaarheid. Bovenstaande score is indicatief. Elk project is uniek. De specifieke scores voor de Voorweg kunnen berekend worden als het ontwerp definitief is.
 
Een klimaatadaptieve (voor)tuin
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft als ambitie om haar bewoners te informeren over klimaatadaptieve maatregelen. De initiatiefnemer draagt bij aan deze ambitie door haar brochure ‘Tuinen: Groen doen!’ aan te bieden aan de huurders en kopers.
 
Tuinen worden vaak over het hoofd gezien als het gaat om klimaatadaptieve maatregelen. Bewoners kunnen natuurlijk niet gedwongen worden om hun tuin op een bepaalde manier in te richten. Wat wél kan is bewoners inspireren.
 
In de brochure ‘Tuinen: Groen doen!’ worden de bewoners op weg geholpen met het maken van een groene tuin die past bij hun leefstijl en budget. Dit gebeurt aan de hand van tien simpele stappen. Daarnaast heeft tuinontwerpster Laura Knoops vijf tuinontwerpen gemaakt ter inspiratie. Voor elk van deze tuinen is inzichtelijk gemaakt hoe deze scoort op onderhoud, biodiversiteit, klimaatadaptiviteit en het voorkomen van hittestress.
 
Kopersopties voor verdere verduurzaming
De woningen zijn in de basis al erg duurzaam. Daarnaast worden de kopers de volgende punten aangeboden om de woning nóg duurzamer te maken:
  • De woningen zijn in de basis BENG uitgevoerd, door het toevoegen van een aantal extra zonnepalen kan een koper de woning energieneutraal (ENG) maken.
  • Bewoners krijgen een sedumdak op de berging.
  • Bewoners die voor een uitbouw kiezen, krijgen standaard een sedumdak.
  • Kopers kunnen kiezen voor een laadpunt op eigen terrein.  
Klimaat adaptieve inrichting
Duurzaamheid is een integraal thema, dat verder gaat dan enkel het ontwikkelgebied.
 
Zo ziet de initiatiefnemer voor zich dat het plan wordt ingericht met groen en goed bij het landschap past. Zo worden de woningen opgeleverd met een volgroeid hekwerk met Hedera (of vergelijkbaar). Parkeerhoven worden omhaagd en parkeerplaatsen worden uitgevoerd met zoveel mogelijk waterdoorlatende bestrating. Daarnaast wordt er voorzien in voldoende laadpalen voor elektrische auto’s. Tijdens de participatieavond wordt verdiept in deelmobiliteit en wanneer hier voldoende vraag naar is zal dit verder onderzocht worden. Tot slot wordt de fietsparkeernorm van de gemeente Alphen aan den Rijn verwerkt in het plan. Waarmee bijgedragen wordt aan duurzame mobiliteit.
 
Betaalbaarheid
Naast duurzaamheid is ook betaalbaarheid voor iedereen belangrijk. Met de keuze voor een prefab-bouwsysteem wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de verduurzaming van het bouwproces. Het prefab-bouwsysteem wordt toegepast op de grondgebonden woningen, waardoor zowel de kostprijs als de bouwtijd per woning aanzienlijk afneemt.
 
Ondergrond
In toelichting paragraaf 4.2.1 is ingegaan op de ondergrond ter plaatse van het plangebied. De fysieke gesteldheid van de ondergrond en de kansen en risico's van de ondergrond zullen door de initiatiefnemer in kaart gebracht worden. Dit zal in het kader van de Omgevingsvergunning plaatsvinden. Daarnaast wordt in het kader van de watervergunning een geotechnisch onderzoek uitgevoerd. 
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan het geldende duurzaamheidsbeleid en de bijbehorende eisen.
 
5.11 NGE
 
5.11.1 Beleidskader
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
 
5.11.2 Onderzoek en conclusie
Door Saricon bv (12 juli 2016) is een vooronderzoek conventionele explosieven voor de gehele gemeente Alphen aan den Rijn uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zijn een verzamelde feitenkaart en een CE-bodembelastingkaart opgesteld. Op de verzamelde feitenkaart zijn in het plangebied geen feiten bekend. Uit de CE-bodembelastingkaart blijkt dat het plangebied niet als 'verdacht' is aangegeven. Naar verwachting is daarmee de planlocatie niet verdacht op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. Een nader onderzoek wordt daarmee niet noodzakelijk geacht. Als bij graafwerk toch gestuit wordt op een verdacht object, dan zijn passende maatregelen nodig.
  
Conclusie
Het aspect NGE vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskader
Rijksbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma .
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem of in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
Provinciaal beleid
Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 
In het regionaal waterprogramma van Zuid-Holland is opgenomen wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water. Dit zijn de kaderrichtlijn water, Grondwaterrichtlijn, drinkwaterrichtlijn, richtlijn overstromingsrisico's en de zwemwaterrichtlijn. Naast deze verplichte onderdelen bevat het Zuid-Hollandse regionaal waterprogramma ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
   
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden. 
 
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak. 
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. Bij nieuwbouw wordt gekozen voor aanleg van gescheiden stelsels voor hemel- en afvalwater.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Watertaken Programma, waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater staat in het 'Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024', dat in december 2020 door de raad is vastgesteld. Dit GRP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' ondertekend. Van de ontwikkelaar wordt verwacht dat creatief wordt bekeken hoe invulling kan worden gegeven aan de doelstellingen van het convenant.
 
6.2 Watertoets
Watercompensatie en oppervlaktewater
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Met de herontwikkeling van het plangebied wordt de bestaande verharding verwijderd. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de situatie binnen het plangebied wijzigt. Hierin is ook af te lezen hoeveel water er in de huidige en toekomstige situatie aanwezig is. Op de in toelichting paragraaf 3.2 opgenomen afbeeldingen is de ligging en de breedte van de watergangen weergegeven. Er zal worden voldaan aan de geldende eisen voor deze watergangen, als onderdeel van een robuust watersysteem. Voor wat betreft de watercompensatie voldoet het plan. Het hemelwater zal gescheiden afgevoerd worden. Overvloedige neerslag zal via het maaiveld afstromen naar de sloot en eventueel op het riool. Hiermee wordt wateroverlast door overvloedige neerslag zo veel mogelijk voorkomen. Er worden geen uitloogbare materialen toegepast, wat de waterkwaliteit ten goede komt.
  
Berekening watercompensatie (bron: Loos van Vliet, 6 september 2023)
  
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat er aan de zuidzijde en ten oosten van het plangebied een regionale waterkering aanwezig is. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Uitsnede legger hoogheemraadschap van Rijnland (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)
  
De beoogde woningen aan het lint liggen binnen de beschermingszone van deze regionale waterkering. Ter bescherming van de regionale waterkering is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Dat betreft een rand van het plangebied en ter plaatse van de calamiteitenroute. Voor het bouwen binnen deze beschermingszone is een ontheffing nodig.
   
Grondwater
Het plangebied betreft een kwelgebied, hierdoor kan water niet zomaar geïnfiltreerd worden en wordt drainage geadviseerd. Uit raadpleging van de Klimaatatlas blijkt dat de grondwaterstand in het plangebied hoog is. Er zal rekening gehouden worden met de beperkingen van het kwelgebied. Daarnaast is een melding nodig bij het Waterschap voor werken in kwelgebied.
 
Afvoer afval- en hemelwater
Hemelwater wordt geloosd op het oppervlakte water in het openbaar gebied. Afvalwater zal op het vuilwaterriool worden aangesloten.
 
Riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke rioolsysteem. Er zal worden aangesloten op de rioolleiding richting het gemaal van Rijnland aan de Oostgerepolder. Het hemelwater wordt afgekoppeld en (vertraagd) afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
      
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
 
7 Juridische planbeschrijving
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
7.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
7.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
7.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
 
7.5 Wijze van bestemmen
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven, zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
 
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen, inhoud en oppervlakte die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
 
Bestemmingen 
Woongebied
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Binnen die bestemming zijn de ruimtelijke kaders vastgelegd waarbinnen de woningbouw kan worden gerealiseerd, alsmede de wegenstructuur en de groen- en waterstructuur. Hierbij is de plek aangeduid waar de hoofdontsluiting wordt gerealiseerd (aanduiding 'ontsluiting'), namelijk aansluitend op de Voorweg. De overige wegenstructuur kan nader worden bepaald binnen de bestemming 'Woongebied', waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - calamiteitenroute' een calamiteitenroute moet worden gerealiseerd. Hier is uitsluitend een calamiteitenroute en/of ontsluitingsroute voor de schaatsbaan toegestaan.
 
Bepaald is dat ten hoogste 60 woningen mogen worden gerealiseerd binnen deze bestemming. De maximale goot- en bouwhoogten zijn aangeduid op de verbeelding Voorts zijn regels opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, overkappingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij veelal de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden worden geboden.
 
Er is een voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels opgenomen, waarmee veilig gesteld wordt dat de uitvoering gebeurt volgens de stedenbouwkundige en landschappelijke principes en de beeldkwaliteitsrichtlijnen van het Beeldkwaliteitsplan Voorweg Hazerswoude, waarbij deze principes en richtlijnen ook na aanleg in stand dienen te worden gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 bij de regels gevoegd.
 
In de specifieke gebruiksregels is tevens opgenomen dat van het aantal woningen dat in het plangebied wordt gebouwd minimaal 25% uit sociale huurwoningen en minimaal 10% uit middendure woningen moet bestaan. Deze dienen minimaal 20 jaar als huurwoningen in de betreffende huurcategorie te worden gehandhaafd, waarbij de periode van 20 jaar ingaat bij de eerste verhuur van de woningen.
In het kader van de anterieure exploitatie overeenkomst d.d. 28 april 2022 is bepaald onder welke condities afgeweken kan worden van de genoemde percentages aan sociale huurwoningen en/of middendure woningen. Om die reden is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen met een verwijzing naar hetgeen hierover anterieur is overeengekomen.
 
Waterstaat - Waterkering
Aan het zuidelijke deel van het plangebied dat een waterkerende functie heeft, is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gegeven.
 
Waarde - Archeologie 3
Aan het westelijk deel van het plangebied, waar de calamiteitenroute ligt, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gegeven.
 
Algemene regels 
Antidubbelregel
Deze regel wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende omgevingsvergunning gebeurd is.
 
Algemene bouwregels
In deze regel zijn de algemene bouwregels opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit bestemmingsplan is een algemene gebruiksregeling opgenomen die expliciet beschrijft welk gebruik strijdig is met het gestelde in het bestemmingsplan.
 
Overige regels
In de Overige regels is een bepaling opgenomen die er op toeziet dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. De regeling is overgenomen uit het Parapluplan Parkeren (2019), met een verwijzing naar de vastgestelde beleidsregels,  zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning. Op dit moment is dat de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregeling opgenomen die voorziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
 
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels.
 
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
 
8 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een Anterieure Overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
  
9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmingsplan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.
 
9.1 Participatie
Door middel van een uitgebreid participatie traject worden omwonenden en geïnteresseerden op de hoogte gehouden van het plan. De omwonenden en geïnteresseerden krijgen tijdens dit traject de kans om hun mening te geven op het plan en mee te denken in de planvorming.
 
Het participatietraject ziet er als volgt uit:
 
Stap 1: Langs de deuren gaan van de direct omwonenden voor een korte kennismaking met de ontwikkelaar en omgevingsmanager. Wanneer een omwonende niet thuis is wordt er een deurhanger achtergelaten.
 
Stap 2: Omwonenden uitnodigen voor de eerste participatieavond door middel van een uitnodiging aan huis. Overige geïnteresseerden worden uitgenodigd door middel van een advertentie in de krant.
 
Stap 3: Participatieavond op de locatie. Op deze avond zijn ook de architect, stedenbouwkundige en de gemeente aanwezig. Op deze avond kunnen bewoners hun reactie geven op de concept situatietekening en hun voorkeur aangeven qua architectuur. Daarnaast is er ook ruimte voor andere opmerkingen en aanvullingen op het plan. In juli 2022 heeft een participatieavond plaatsgevonden. De samenvatting van de participatieavond is bijgevoegd als bijlagen bij toelichting bijlage 9.
 
Stap 4: Terugkoppeling van de participatieavond door middel van een flyer met alle uitkomsten. Deze flyer wordt per post verspreid onder de omwonenden. Geïnteresseerden worden geïnformeerd per mail en via de krant.
 
Stap 5: Tweede participatieavond op de locatie met een terugkoppeling op het plan naar aanleiding van de eerste avond. Op deze avond is er ook ruimte voor opmerkingen en aanvullingen op het plan. Deze avond heeft plaatsgevonden op d.d. 30 november 2022.
 
Stap 6: Terugkoppeling tweede participatieavond met de aangepaste plannen door middel van een flyer. Ook deze wordt per post verspreid onder de omwonenden en gepubliceerd in de krant voor geïnteresseerden. Deze brochure is bijgevoegd als bijlagen bij toelichting bijlage 11.
 
Stap 7: Afronding participatie.
 
9.2 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar Provincie Zuid-Holland en hoogheemraadschap van Rijnland gestuurd. Van beide instanties is een reactie ontvangen. Hieronder is deze reactie samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
 
1. Hoogheemraadschap van Rijnland (reactie d.d. 18-10-2022)
Het hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen het plan. Echter de waterhuishoudkundige belangen zijn niet goed in kaart gebracht. De berekening van de toename van de verharding moet bevatten: verharding (panden en wegen etc.) huidige situatie, panden en wegen toekomstige situatie waarbij tuinen voor 50% worden gezien als verharding. Van deze toename moet 15% worden gecompenseerd. Als er ten behoeve van de bouw wordt gedempt moet dat 1-op-1 worden gecompenseerd.
 
Reactie: er zijn, naar aanleiding van planaanpassingen nieuwe berekeningen van de benodigde watercompensatie gemaakt. Hierbij is, net als bij de eerdere berekeningen, rekening gehouden met de genoemde aspecten. Er zal voorzien worden in voldoende watercompensatie.
 
Werken in kwelgevoelig gebied moet nader beschouwd worden. graven dieper dan 1,5 meter is vergunningplichtig. Dus voor de van riolering kan een vergunning nodig zijn. Aangetoond dient te worden dat de bodem niet opbarst.
 
Reactie: dit komt bij de verdere uitwerkingen aan bod.
 
Het bouwen nabij de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering moet nader worden beschouwd.
 
Reactie: naar aanleiding van deze opmerking heeft een nadere afstemming met het hoogheemraadschap plaatsgevonden. In dat verband heeft het hoogheemraadschap aangegeven dat het project doorgang kan vinden. Bij Rijnland bepaalt een beleidsafdeling of het overstromingsrisicoprofiel van een dijk in het interprovinciaal overleg (IPO) moet veranderen. De afdeling heeft aangegeven dat er voor deze ontwikkeling geen aanpassing nodig is voor het veiligheidsrisico van de polder. Daarvoor is de ontwikkeling te klein. Als de polder verder wordt ontwikkeld in de toekomst kan Rijnland een voorstel doen bij de Provincie Zuid-Holland met betrekking tot het overstromingsrisico.
Naar aanleiding van deze opmerkingen is de subparagraaf over overstroming in paragraaf 4.2.2. aangepast.
 
2. Provincie Zuid-Holland (reactie d.d. 20-10-2022)
Een klein deel van de woningbouwontwikkeling (in oppervlak minder dan 10% van het gehele plangebied), wordt voorzien buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). In beginsel is buiten het BSD geen noodzaak voor nieuwe woningen, zolang er in de regio binnen het BSD voldoende woningbouwprogramma is. Tegelijk stelt de provincie vast, dat als het betreffende perceel niet wordt betrokken in het plangebied, dit op het vlak van ruimtelijke kwaliteit mogelijk tot een minder goede dorpsrand leidt dan als het betreffende perceel wel wordt betrokken in het plangebied. Op grond van artikel 6.34 Omgevingsverordening kan in beperkte mate worden afgeweken van de instructieregels in afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de doelstelling van die regels (het zogenaamde maatwerkartikel). Vanwege de hierboven genoemde constateringen zou in het concrete geval voor dit (woningbouw)plan maatwerk kunnen worden toegepast. Hiertoe is van belang dat rondom het nieuwe woningbouwplan een passende (groen)structuur wordt gemaakt, één en ander conform de richtpunten voor stads- en dorpsranden uit het provinciaal ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Wezenlijk onderdeel daarvan is dat bewoners daarin een ommetje kunnen maken rondom het nieuwbouwplan. In de laatste stedenbouwkundige opzet, die op 5 oktober 2022 ambtelijk is besproken, is deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering aan de oostzijde langs het Pad van Mourits al wel als zodanig stedenbouwkundig voldoende uitgewerkt, maar langs de noord-, noordwest- en westzijde nog niet. Aangezien maatwerk nodig is om ook het buiten het BSD gelegen noordwestelijke perceel te kunnen betrekken in het woningbouwplan, dan is die ruimtelijke kwaliteitsverbetering ook aan de noord-, noordwest- en westzijde nodig. De provincie verzoekt dan ook om dit nader uit te werken en om het bestemmingsplan hier op aan te passen. Aangegeven wordt er, gelet op de constructieve overleggen in dit dossier, alle vertrouwen in te hebben dat de uiteindelijke stedenbouwkundige opzet zal leiden tot een passend bestemmingsplan. De provincie blijft daarover ook graag met de gemeente in gesprek.
 
Reactie: het stedenbouwkundige plan is aangepast (Loos Van Vliet, d.d. 21 december 2022) waarbij ook aan de noord-, noordwest- en westzijde een ruimtelijke kwaliteitsverbetering is bereikt in de vorm van een groene (overgangs-)zone met wandelmogelijkheden. Deze landschappelijke inpassing is op 29 november 2022 ambtelijk besproken met de provincie en akkoord bevonden. Ook is de toelichting met betrekking tot de Omgevingsverordening aangevuld.
In de periode hierna is het stedenbouwkundige plan verder aangepast waarbij onder andere een ecosingel aan de westrand is toegevoegd: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10.
 
9.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft conform de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht) met ingang van donderdag 2 maart 2023 tot en met woensdag 12 april 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan, met overige relevante stukken, is in deze periode digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan -mondeling, schriftelijk of digitaal via een e-formulier- een zienswijze in te dienen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 8 schriftelijke zienswijzen ontvangen, waaronder 4 van vooroverlegpartijen. In de Nota van beantwoording zienswijzen zijn deze reacties samengevat en beantwoord, zie bijlagen bij toelichting bijlage 12.
In de 'Nota van wijzigingen' (november 2023) is aangeven tot welke aanpassingen de zienswijzen hebben geleid. In die nota komen ook de ambtshalve aanpassingen aan bod: zie bijlagen bij toelichting. bijlage 13.