Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Burmadeweg 6, Hazerswoude dorp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.HDBurmadeweg6-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Burmadeweg 6, Hazerswoude dorp" van de gemeente Alphen aan den Rijn. 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand  NL.IMRO.0484.HDBurmadeweg6-VA01  met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

een bijbeborend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
  1. akker- en vollegrondstuinbouw:
    de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van ruwvoederteelt, fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  2. grondgebonden veehouderij:
    het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, alsmede paardenfokkerij:
  3. paardenfokkerij:
    het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
  4. intensieve veehouderij:
    het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  5. glastuinbouw:
    de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  6. fruitteelt:
    de teelt van fruit op open grond;
  7. sierteelt:
    de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten alsmede pot- en containerteelt;
  8. bosbouw:
    de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. intensieve kwekerij:
    de teelt van gewassen of de kweek van vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.

1.9 agrarische bedrijfsvoering

Bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

1.11 archeologisch rapport

een verslag vervat in rapportvorm van een archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden

1.12 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op basis van de aldaar aanwezige archeologische resten

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingsgrens

een grens van een bouwperceel, welke niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.15 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.16 bedrijfsmatig

een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met het oogmerk om daarmee winst te behalen.

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.18 bestaand gebruik

het gebruik van gronden en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan

1.19 bestaande bebouwing

bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd

1.20 bestaande ammoniakemissie

de bestaande ammoniakemissie is de som van het bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten vermenigvuldigd met de emissiefactoren van het bestaande stalsysteem, waarbij wordt verstaan onder: 
  • bestaand stalsysteem: het stalsysteem ten tijde van de vaststelling van de verordening; 
  • bestaande aantal dierplaatsen: het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van de verordening; 
  • bestaande diersoorten: de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van de verordening zijn gebouwd.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een als zodanig op de bij de verordening behorende kaart(en) aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.25 bouwen

plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwhistorisch onderzoek

het onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van (een complex van) gebouwen of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht en het beschrijft de bestaande situatie als gevolg van die eerdere processen.

1.28 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond

1.33 bruto-vloeroppervlak

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.34 cultuurhistorisch onderzoek

onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.

1.35 cultuurhistorische waarde

de aan een object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, element of gebied.

1.36 cultuurhistorische waardenkaart

een kaart, onderdeel uitmakend van dit bestemmingsplan  (Bijlage 1 Cultuurhistorische waardenkaart, die in woord, in kaarten en in (referentie) beelden cultuurhistorische waarden toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object
.

1.37 cultuurhistorisch waardevol object:

Een bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart van Gemeente Alphen aan den Rijn

1.38 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.

1.39 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.40 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.41 dakvoet

laagste punt van een schuin dak

1.42 deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline, zoals advisering over vergunning-gerelateerde onderwerpen bij monumenten en andere cultuurhistorische waardevolle objecten
.

1.43 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.44 documentatie

het verschaffen van bewijsstukken of gegevens.

1.45 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.46 gastenverblijf

plaats waar de gasten onderdak kunnen verkrijgen.

1.47 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.49 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.50 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.51 huishouden

een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatig kamerverhuur of kamerverhuur op een zodanige schaal dat zij als bedrijfsmatig moet worden beschouwd, wordt daaronder niet begrepen.

1.52 kampeermiddel

  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.53 kantoor

gebouw of deel daarvan dat gebruikt wordt voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden op financieel, ontwerptechnisch, juridisch, of ander daarmee gelijk te stellen gebied.

1.54 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw:
  1. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  2. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;

1.55 kas

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.56 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.57 longeercirkel

een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).

1.58 mantelzorg

het bieden van zorg aan een familielid, die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.59 nevenactiviteit

Activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, en die ten dienste staan van en/of onlosmakelijk verbonden zijn met de hoofdfunctie ter plekke.

1.60 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.61 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.62 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, (of een overig bouwwerk, zoals hierboven omschreven) voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.63 paardenbak

een (omheinde) piste waar paarden vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden kunnen worden getraind.

1.64 peil

a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.

1.65 plattelandswonig

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf;

1.66 recreatiewoning

een op de verbeelding als woning aangegeven gebouw waarin voor recreatieve doeleinden overnacht mag worden, maar waar permanente bewoning niet is toegestaan.

1.67 rooijlijn

de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het gebouw (niet zijnde een bijbehorend bouwwerken), dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg) de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het gebouw (niet zijnde een bijbehorend bouwwerken) dat het dichtst bij de weg is gelegen.

1.68 rustende boer

het voormalig agrarisch bedrijfshoofd, die nog enige tijd op het agrarisch bedrijf werkzaam is.

1.69 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.70 slopen

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.71 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt zoals opgenomen in bijlage 2.

1.72 stap- en trainingsmolen

Een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.

1.73 verkoop streekeingen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische streekproducten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf.

1.74 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten; het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het hoofdbedrijf; de arbeidsbehoefte en - omvang dienen ten minste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het bedrijf.

1.75 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.76 waterpeil

de hoogte van het water.

1.77 wonen

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.78 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.79 landschappelijke waarden

de waarde die aan het landschap is toegekend.

1.80 verkavelingspatroon

de wijze waarop het landschap van oorsprong in kavels/percelen is opgedeeld.

1.81 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.

Artikel 2 Wijze van meten

 Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580 (punt 4.2).

2.7 de breedte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

2.8 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstrekkende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub b;
  2. grasland en het exploiteren hiervan;
 alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': het uitoefenen van een bestaande intensieve veehouderij zoals bedoeld in lid 1.8 sub d.
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. per bouwvlak is slechts bebouwing ten dienste van één bedrijf toegestaan;
  3. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid;
  4. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  5. overigens geldt het volgende:
 
 
max.
oppervlak
max.
inhoud
max.
goothoogte
max.
bouwhoogte
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie)  
750 m3
6 m
10 m
vrijstaande bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning
50 m2
 
3 m
6 m
overige bedrijfsgebouwen  
6 m
10 m
silo's    
12 m
erf- en terreinafscheiding:
- voor de voorgevel
- elders
    
1 m
2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   
3 m

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het:
  1. wijzigen van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie;
  2. meer dan 20% van de bij het bedrijf behorende gronden te gebruiken voor ruwvoederteelt.
  3. niet aanleggen (binnen 1 jaar na het ingebruik nemen van de nieuwe stal) en het niet in stand houden van de landschappelijke inpassing conform het in bijlage 3 van de bijlage van de regels opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.4.1 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met inachtneming van het volgende:
  1. de bedrijfswoning wordt in gebruik genomen voor bewoning door derden en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort heeft de bedrijfsactiviteiten niet beëindigd;
  2. ter plaatse van de betreffende woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  3. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. het verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
  5. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  6. de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen binnen hetzelfde bouwvlak mogen ten opzichte van de ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning bestaande situatie niet worden vergroot;
  7. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die bij omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.
3.4.2 Toename ammoniakemissie
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder a mits:
  1. de toename van de ammoniakemissie wordt gemitigeerd door middel van maatregelen. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:
    1. mitigatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van een of meer andere agrarische bedrijven;
    2. mitigatie door middel van het toepassen van emissiearme staltechnieken of andere emissiebeperkende voorzieningen zoals luchtwassers.
  2. - indien de toename van ammoniakemissie niet wordt gemitigeerd - geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarde, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3 zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

4.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waardenin de desbetreffende gronden.
4.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  3. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

  1. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijn genomen.

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 4 zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie ' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waardenin de desbetreffende gronden.
5.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het verbod zoals bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien:
  1. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 worden uitgevoerd;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  3. de werken of werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhisorische waardvolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart
  2. waaronder begrepen:
    1. landschappelijke verkavelingen en patronen;
    2. waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
    3. infrastructurele elementen, patronen en objecten;
    4. opgaand groen;
    5. parken en landgoedvijvers;
    6. kleiputten
    7. objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,
met inachtneming van artikel 4.2 en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

6.2 Specifieke gebruiksregels

6.2.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming als bedoeld in artikel 3.1
  1. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waarenkaart, behouden blijven en
  2. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waarenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
6.2.2 Aanvullende bepalingen
  1. In aanvulling op artikel 6.2.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
  2. In aanvulling op artikel 6.2.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden 
  3. In aanvulling op artikel 6.2.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistoricshe waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  4. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  5. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  6. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  7. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  8. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
6.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel  6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van deze beheersverordening;
  3. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  4. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
6.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 kan worden verleend, mits:
  1. de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waarenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen dec ultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarenkaart niet wezenlijk worden verkleind en
  2. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.

6.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in decultuurhistorische waarenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
  1. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
  2. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waarenkaart ;
  3. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  4. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
6.3.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
  1. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 kan het bevoegd gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
  2. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
    1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen
    2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorisce waardenkaart
  3. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
  4. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft. 
verlenen van de omgevingsvergunning
  1. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
  2. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 m bedraagt;

8.2 Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

8.3 Ondergronds bouwen

de regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  2. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.

8.4 Rooilijn

de rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  3. terreinafscheidingen.

8.5 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
  1. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in de verordening ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. ingeval van herbouw is lid 1 onder I en II uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in deze verordening, niet van toepassing.

8.6 Herbouw (bedrijfs)woning

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten, mits dit niet strijdig is met de geldende (dubbel)bestemming.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

9.1 Strijdig gebruik

 
  1. Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:
    1. gebruik als seksinrichting
    2. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik
    3. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen
    4. ebruik van gronden of bouwwerken voor (permanente) bewoning, met uitzondering van toegelaten (bedrijfs)woningen en huisvesting voor mantelzorg.
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
 tenzij het gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings
    3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  3. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval het gebruik van recreatiewoningen, bed & breakfast kamers, kampeerboerderijen of kampeermiddelen voor permanente bewoning verstaan;
  4. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden (bouwvlak en/of bijbehorend erf) binnen de functies niet-agrarische bedrijven en woningen ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen verstaan.

9.2 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hierna aangeduid als activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
  1. de vloeroppervlakte van de activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 60 m²;
  2. de activiteiten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  3. de activiteiten zijn aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerkruimels naar het perceel;
  4. ten behoeve van de activiteiten zijn voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak aanwezig;
  5. de activiteiten tasten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het karakter van de omgeving niet onevenredig aan;
  6. de activiteiten betreffen geen horeca of detailhandel; en
  7. de activiteiten doen geen afbreuk aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de activiteiten wordt verbroken.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 overige zone - zuidelijk veenweidegebied

10.1.1 bestemmingsomschrijving
21.4.1 Bestemmingsomschrijving
De met de gebiedsaanduiding 'overige zone - zuidelijk veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van:
    1. de openheid van het landschap;
    2. het oorspronkelijke verkavelingspatroon in lange smalle kavels;
    3. de aanwezigheid van moderne boerderijen;
    4. de aanwezigheid van weidevogels en waardevolle sloot- en oevervegetaties;
  2. kleinschalige natuurontwikkeling in de vorm van rietlandjes, schraallanden, moerasjes en open water;
  3. extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  4. ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch' zijn de in de onderstaande tabel genoemde nevenfuncties rechtstreeks toegestaan, waarbij geldt dat:
    1. in de tabel is aangegeven welk oppervlak aan gebouwen en gronden gebouwd/in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie;
    2. een buitenrijbaan is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en met de maximale maatvoering van 20 bij 40 m;
    3. ten behoeve van de nevenfuncties is het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame niet toegestaan;
    4. op eigen terrein dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid
 
Rechtstreeks toegestane nevenfunctie
nevenfunctie max. aantal m2 bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik max. aantal m2 gronden in gebruik
verkoop streekeigen producten
100
-
overige bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
200
-
kinderboerderij
100
1.000
paardrijactiviteiten
200
1.000
verhuur fietsen/kano's/roeiboten
100
-
ontvangst van bezoekers en open dagen
100
-
 
10.1.2 afwijken van de bouwregels
Indien met betrekking tot het bouwen – ingevolge de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – op basis van hoofdstuk 2 afwijking van de bouwregels kan worden verleend, wordt hierbij het volgende in acht genomen:
  • door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels mogen de waarden, zoals in lid 10.1.1 onder a bedoeld, niet in onevenredige mate worden geschaad.
10.1.3 afwijken van de gebruiksregels
a Toets ten behoeve van afwijkingsbevoegdheid hoofdstuk 2
Indien met betrekking tot het gebruik - ingevolge de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – op basis van hoofdstuk 2 afwijking van de gebruiksregels kan worden verleend, wordt hierbij het volgende in acht genomen:
  • door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels mogen de waarden, zoals in lid 10.1.1 onder a bedoeld, niet in onevenredige mate worden geschaad.
 
b Nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.1 onder d ten behoeve van het toestaan van de in de onderstaande tabel genoemde nevenfuncties binnen een bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch', met inachtneming van de tabel en het volgende:
  1. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  2. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  3. in de tabel is aangegeven welk oppervlak aan gebouwen en gronden gebouwd/in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie;
  4. de nevenfuncties mag de landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden, zoals opgenomen in lid 10.1.1 onder a niet onevenredig aangetasten;
  5. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  6. op eigen terrein dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid;
  7. een buitenrijbaan is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en met de maximale maatvoering van 20 bij 40 m;
  8. ten behoeve van de nevenfuncties is het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame niet toegestaan;
Toegestane nevenfuncties na afwijking
nevenfunctie
max. aantal m
2
 bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik
max. aantal m
2
 gronden in gebruik
agrarisch loonbedrijf in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
500
-
veearts/hoefsmederij
200
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
200
-
hoveniersbedrijf
400
100
opslag/stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing
bestaand
-
kleinschalig kamperen
300
3.000
bed & breakfast
300
200
kleinschalige horecagelegenheid
100
500
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg)
200
-
museum/tentoonstellingsruimte
200
-
kunst- of antiekhandel
200
-
 
c. Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabel in lid 10.1.3 onder b, teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de tabel toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 10.1.3 onder b
 
10.1.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - zuidelijk veenweidegebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 
  1. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  2. aanbrengen opgaande beplantingen;
  3. aanleg van wandel-, fiets- en ruiterpaden en verhardingen > 100 m² (niet zijnde kavelpaden);
  4. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm bij wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en afgraven dan wel ten behoeve van ontginnen of draineren;
  5. aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  6. aanleg kavelpaden. 
b Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van 10.1.4 onder a is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden
  1. uitgevoerd worden binnen een bouwvlak;
  2. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  3. het dempen van dwarssloten (breedtesloten) betreffen;
  4. reeds legaal in uitvoering zijn op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan;
  5. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
c Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 10.1.4 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke waarden zoals bepaald in lid 10.1.1 onder a niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het bestemmingsplan voor:
  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3,5 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m³ ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. het in geringe mate aanpassen van het bestemmingsplan, teneinde enig onderdeel van het bestemmingsplan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het bestemmingsplan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 15 m;
  4. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15% indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

11.2 Voorwaarden

De in 11.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

11.3 Zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een
omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 teneinde gebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens te kunnen bouwen, mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden geschaad.

11.4 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.6 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  3. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  4. er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  5. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  6. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  7. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

11.5 Afwijkingsmogelijkheid mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  6. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  7. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  8. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of een verklaring van de huisarts;
  9. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijgebouw als woonruimte wordt beëindigd.

11.6 Afwijkingsmogelijkheid gastenverblijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:
  1. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  3. in afwijking op het bepaalde in lid b geldt dat de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
  4. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  5. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  6. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  7. de gebruiker een reëel hoofdverblijf elders dient te hebben;
  8. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen.

11.7 Voorwaarden

Ontheffing zoals bedoeld in de leden 11.5 en 11.6 wordt verleend, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en de aangrenzende gronden en de waarden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

12.2 Verwijderen archeologische dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie, -3e en  -4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren

 
13.1.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
  1. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  2. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
13.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
13.1.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 13.1.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

13.2 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

 Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld onder a na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Burmadeweg 6, Hazerswoude dorp" van de gemeente Alphen aan den Rijn.