Plan: | Wijkdijk 10-12, Boskoop |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.BKwijkdijk1012-VA01 |
Op de locatie Wijkdijk 10 en 12 in Boskoop staan twee geschakelde woningen die ernstig zijn beschadigd. De woningen zijn vanwege scheuren in de muren en gevels door de gemeente onbewoonbaar verklaard. De twee families wonen sinds ca. twee jaar in twee houten keten achter de woningen. Dit is voor beide families een onwenselijke en nijpende situatie. Om de herbouw van twee vrijstaande woningen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Afbeelding 1: foto aanzicht geschakelde woningen vanaf Wijkdijk (bron: Google streetvieuw)
Afbeelding 2: foto van scheuren bij draagmuur woonkamer
Afbeelding 3: foto van scheuren bij kelderraam en raam woonkamer zijde Wijkdijk 10
Afbeelding 4: scheuren voorgevel
Afbeelding 5: woonketen Wijkdijk 10
Afbeelding 6: foto gescheurde muur zijde Wijkdijk 12
Afbeelding 7: foto zijaanzicht woning Wijkdijk 12, met woonkeet (achter auto)
Het plangebied ligt aan de Wijkdijk 10 en 12 in Boskoop. Hoewel de locatie in een aangewezen sierteeltgebied ligt, is aan weerszijden van de Wijkdijk de omgeving grotendeels in gebruik als weidegebied.
Afbeelding 8: luchtfoto plangebied
Op beide percelen is het bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop" van toepassing. Wijkdijk 10 omvat het kadastrale perceel: gemeente Boskoop, sectie K, no. 524. Voor dit perceel geldt de bestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf'. Tevens is een bouwvlak opgenomen.
De naastgelegen locatie Wijkdijk 12 omvat het kadastrale perceel: gemeente Boskoop, sectie K, no. 523. Voor dit perceel geldt de bestemming 'Agrarisch', de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'grondgebonden veehouderij'. Tevens is een bouwvlak opgenomen.
De beoogde nieuwbouw van de woningen is met voornoemde bestemmingen in strijd, aangezien er twee vrijstaande woningen teruggebouwd zullen worden. Daarnaast worden de woningen al jaren gebruikt als burgerwoningen en niet als bedrijfswoningen (in de zin van de begripsomschrijving). Ter plaatse zijn namelijk geen bedrijven gevestigd. De woningen worden in feite conform het bestaande gebruik bestemd.
Afbeelding 9: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan percelen Wijkdijk 10 en 12 (rood kader)
In dit bestemmingsplan wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de planbeschrijving gegeven, waarbij ingegaan wordt op de ligging van de locatie, de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven en in hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de stedenbouwkundige uitgangspunten. In hoofdstuk 5 worden de randvoorwaarden bij het plan toegelicht. De randvoorwaarden bestaan uit de diverse (milieu)planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving en in het laatste hoofdstuk bevat de uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Deze visie vervangt een aantal nationale nota's, waaronder de Nota Ruimte.
In het SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid worden meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.
De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het kabinet heeft 3 rijksdoelen geformuleerd:
Het Rijk blijft ook verantwoordelijk voor het systeem van de ruimtelijke ordening, zoals wetgeving. Voor het overige worden zoveel mogelijk bevoegdheden neergelegd bij andere overheden, zoals provincie en gemeente.
Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de SVIR onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en heeft geen relatie met het rijksbelang.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt er van uitgegaan dat deze niet strijdig is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In de volgende paragraaf wordt een en ander onderbouwd.
Relevant is of er in dit geval sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan:
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Formeel is er geen ondergrens opgenomen voor wat een stedelijke ontwikkeling is. Op basis van jurisprudentie van de Raad van State is gebleken dat één of enkele woningen niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in voornoemde zin. Verwezen wordt naar de uitspraken: ABRS 18 december 2013, no. 201302867/1/R4 en ABRS 14 januari 2014, no. 201308263/2/R4. Hierbij is de volgende rechtsoverweging relevant:
"Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013 in zaak nr. 201302867/1/R4 is de raad, gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, er terecht vanuit gegaan dat het betrokken plandeel niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het betrokken plandeel evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling, en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing."
Op grond wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, lid 1 Bro. Eén of enkele woningen - zoals in dit geval twee - worden niet gezien als 'stedelijke ontwikkeling' in voornoemde zin.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Beter benutten en opwaarderen van wat er is
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo’n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De bestaande steden, dorpen, landschappen en infrastructuurnetwerken bieden goede kansen om de capaciteit van de netwerken beter te benutten en, in samenhang daarmee, het ruimtegebruik te intensiveren. Vooral op knooppunten van verschillende vervoersmodaliteiten kan de koppeling van investeringen in het ruimtegebruik en het mobiliteitsnetwerk beide versterken. Technologische innovaties hebben invloed op de capaciteit, maar het is moeilijk om te voorspellen hoe die kansen zullen uitpakken. Geleidelijke verandering van stedelijke functies (via herstructurering, herbestemming of nieuwe programmering) kan bijdragen aan het benutten van nog ongebruikte capaciteit.
Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Bestaande netwerken, gebieden of complexen kunnen door gerichte investeringen hun waarde houden of verhogen zonder in oppervlakte uit te breiden. Een goede milieukwaliteit (lucht, geluid, externe veiligheid) en voldoende groen en water in de stad blijven belangrijk om de leefomgevingskwaliteit en het vestigingsklimaat op niveau te houden of te brengen.
Specifiek in Zuid-Holland, als land in de delta, zijn ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit verbonden aan de bescherming tegen hoog water. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de decennia-, zelfs eeuwenlange investeringen in de primaire keringen. Dijken en dammen worden sinds lang benut als verkeersverbindingen, en duinen als natuur-, recreatie- en waterzuiveringsgebied. Daar komen andere vormen van multifunctionele waterkeringen bij. Zuid-Holland staat bekend om dit soort slimme combinaties van activiteiten en functies. Nadrukkelijker dan voorheen wordt daar ook de ondergrond bij betrokken. Coalities van makers en gebruikers van de ruimte maken zulke functiecombinaties mogelijk. De provincie wil de ruimte daarvoor opzoeken, samen met initiatiefnemers en coalities.
De ambitie van beter benutten en opwaarderen geldt niet alleen voor stedelijke functies maar ook voor het landelijk gebied. Leegstaande of vrijkomende bebouwing kan worden hergebruikt. De toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kunnen worden verhoogd.
Op onderhavige locatie worden twee geschakelde woningen gesloopt en vernieuwd op dezelfde locatie. Deze ontwikkeling past binnen voornoemd uitgangspunt van beter benutten en opwaarderen wat er is. Overbodige bebouwing zal worden geamoveerd waardoor ook de locatie zal worden opgeknapt. De ruimtelijke kwaliteit zal erdoor toenemen.
De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening ruimte 2014 valt het plangebied in het 'boom- en sierteeltgebied'. Op grond van artikel 2.1.6 lid 6 van deze verordening kan het bestemmingsplan bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing of functies toelaten, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
Onderhavige ontwikkeling betreft de herbouw van bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing die geen (onevenredige) aantasting veroorzaakt van de bruikbaarheid van het boom- en siertteeltgebied. Daarnaast is dit gedeelte van voornoemd aangewezen gebied hoofdzakelijk in gebruik als weidegebied.
Afbeelding 10: uitsnede kaart 'boom- en sierteeltgebied' ingevolge Verordening ruimte 2014
Op 23 februari 2017 heeft de raad de notitie Ruimte-voor-Ruimte regeling binnen het boom- en sierteeltconcentratiegebied Greenport Regio Boskoop vastgesteld. Een Ruimte-voor-Ruimte regeling is gericht op het verbeteren de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De notitie voorziet in het gemeentelijke beoordelingskader voor het toepassen van de Ruimte-voor-Ruimte regeling voor locaties binnen het boom- en sierteeltconcentratiegebied Greenport Boskoop. De notitie beoogt een bijdrage te leveren aan de herstructurering(sopgaven) binnen de Greenport Regio Boskoop. Deze regeling wordt verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied Boskoop, vierde actualisatie.
In een aantal sierteeltgebieden binnen de Greenport regio Boskoop ervaren sierteeltbedrijven de nodige (ruimtelijke) problemen waardoor zij in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. De problemen worden o.a. veroorzaakt door de groeiende woonkern, verminderde bereikbaarheid (bijv. door wijziging naar 30 km woonstraten) en beperkte schaalgrootte, vorm of ligging van een perceel. Investeringen blijven achterwege en er treedt 'slijtage' op, waardoor zo'n gebied in toenemende mate verrommelt. In de Visie op Transformatiegebieden (Een Nieuwe Waarde) wordt een ontwikkelingsperspectief geboden voor de bedrijven in deze gebieden met als doel de ruimtelijke kwaliteit en toekomstwaarde in deze gebieden in stand te houden en zo mogelijk zelfs te versterken. Sierteelt blijft leidend, maar kan verweven worden met functies die aan sierteelt gerelateerd of ondersteunend zijn en/of het imago van de Greenport regio Boskoop versterken.De locatie aan de Wijkdijk 10-12 ligt niet in één van de transformatiegebieden. Daarnaast is de voorgenomen planontwikkeling niet in strijd met de concept-visie.
In oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan Buitengebied Boskoop, 3e actualisatie vastgesteld. Hierin zijn regels opgenomen voor omzetting van agrarische bedrijfswoningen naar burger- en plattelandswoningen. Deze regeling gaat uit van een maximale oppervlakte van 1000m2 bij een burger- of plattelandswoning, maar biedt ook mogelijkheden voor maatwerk indien de bestaande situatie aanleiding geeft om af te wijken van deze oppervlakte. De bestaande situatie kan onder andere worden veroorzaakt door de situering van de woning op het perceel en/of een bestaande toegangsweg en/of de aanwezigheid van een natuurlijke perceelsgrens van water en/of groen. Voor onderhavig bestemmingsplan geldt ook dat de bestaande situatie aanleiding geeft om voor de percelen een grotere oppervlakte dan 1000m2 op te nemen.
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur.
De locatie ligt in het buitengebied van Boskoop, net buiten het teeltgebied van Boskoop. Kenmerkend is het slagenlandschap van de polder. De kavelrichting is hier oost-west.
Afbeelding 11: ligging locatie in slagenlandschap
Het plan voorziet in de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen ter vervanging van twee onbewoonbaar verklaarde woningen. De bestaande geschakelde woningen zullen worden gesloopt. Deze woningen zijn niet meer bewoonbaar als gevolg van ernstige schade. De woningen zijn door de gemeente onbewoonbaar verklaard.
De nieuw te bouwen woningen dienen conform gemeentelijke eisen in de richting van de bestaande strokenverkaveling te worden gesitueerd. Dit om de structuur van deze verkaveling te handhaven. Omwille van de doorkijk naar het achterliggende landschap worden er twee vrijstaande woningen gerealiseerd in plaats van twee geschakelde woningen zoals in de bestaande situatie het geval is.
Hiertoe dienen de geldende bestemmingen te worden gewijzigd. Het gedeelte van het perceel Wijkdijk 10 dat op basis van het geldende bestemmingsplan is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' zal voor het woongedeelte worden bestemd als Wonen. Het resterende gedeelte met de bedrijfsbestemming wordt bestemd als Agrarisch.
Het perceel Wijkdijk 12 heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de aanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Het woongedeelte zal worden bestemd als Wonen. Het resterende gedeelte van het perceel zal worden bestemd als Agrarisch. De aanduiding 'grondgebonden veehouderij' voor het achterliggende gedeelte van het perceel is verwijderd.
Afbeelding 12: gewenste stedenbouwkundige situatie woningen
Afbeelding 13: verbeelding
Ruimte-voor-ruimte
De omvang van de te saneren bedrijfsbebouwing en - grond voor Wijkdijk 10 levert 0,13 woningcontingent op. Dit is als volgt berekend:
Perceel | Oppervlakte bebouwing | Contingent | Totaal |
Wijkdijk 10 | 78m2 bedrijfsgebouwen | 1.000 m2 | 0,078 |
m2 kassen | 5.000 m2 | ||
1180m2 bedrijfsgrond | 2,25 ha | 0,052 | |
Totaal contingent | 0,13 |
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (en Wabo), is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieuhyiënische functies.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten worden milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties.
De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat van die richtafstanden - mits onderbouwd - kan worden afgeweken. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gaat uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandsstap, zonder dat dit ten koste gaat van woon- leefklimaat.
Het onderstaande geeft inzicht in het verband tussen de milieucategorie, kwalificatie van het gebied en de aanbevolen richtafstand.
milieucategorie | rustige woonwijk | gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
tabel: richtafstanden VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009)
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De VNG-brochure is niet van toepassing op open teelten in de land- en tuinbouw.
Kwalificatie gebied
De omgeving van het plangebied kan gekenschetst worden als een 'rustig buitengebied'. Behalve de functies wonen en agrarisch komen er in de omgeving van het plangebied weinig andere functies voor.
Bedrijven in de omgeving
Op een afstand van 229 meter - gemeten vanaf de beoogde gevel van de meest zuidelijk gelegen woning - is op het adres Wijkdijk 34 loon- en grondverzetbedrijf gebr. Olieman B.V. gevestigd. Een dergelijk bedrijf past binnen de omschrijving 'dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. >500m²', milieucategorie 3.1. De hierbij behorende richtafstand bedraagt 50 m. Gezien voornoemde feitelijke afstand van 229 meter, zijn er geen belemmeringen in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Evenmin is er sprake van enige beperking in de bedrijfsvoering van het loon- en grondverzetbedrijf. Voor het overige bevinden zich geen bedrijven in de omgeving. Het aspect bedrijvigheid vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.- beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit m.e.r., Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 2 woningen ter vervanging van twee bestaande geschakelde woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden. Aangezien het hier om de vervanging van twee bestaande woning wordt evenmin een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk geacht.
Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan 5 jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
Op de bodemkwaliteitskaart is de locatie aangeduid als 'industrie'.
Afbeelding 14: uitsnede bodemkwaliteitskaart (bron: ODMH.nl)
Op 22 augustus 2018 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Inpijn-Blokpoel Ingenieursbureau, zie Bijlage 1. Het geheel aan onderzoeksresultaten geeft aanleiding de gestelde hypothese (onverdachte locatie) te verwerpen. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de onderzochte parameters echter niet overschreden. De uitvoering van een nader bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.
Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande aankoop van het terrein en opvolgende nieuwbouw. De constatering dat enkele gemeten gehaltes de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan consequenties hebben bij eventuele graafwerkzaamheden. Licht verontreinigde grond mag op de locatie worden hergebruikt, mits voldaan wordt aan de lokale achtergrondwaarden/bodemkwaliteitszone (grond mag worden toegepast op een ondergrond van vergelijkbare bodemkwaliteit en op bodems van mindere bodemkwaliteit). Bij hergebruik van licht verontreinigde grond buiten de locatie dienen de eisen in acht te worden genomen, zoals gesteld binnen het Besluit bodemkwaliteit of de lokale/regionale bodembeheernota. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal dus bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.
Op basis van het beoordeelde bodemonderzoek concludeert de ODMH dat de bodem geschikt is voor de toekomstige bestemming en het gebruik.
Bij werkzaamheden in de bodem moet rekening worden gehouden met het volgende:
Beoordeling onderzoek
Uit het historisch bodemonderzoek is niet gebleken dat er op de locatie een bron aanwezig is (geweest) die verontreiniging van de bodem heeft kunnen veroorzaken. Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk in de bovengrond bij een boring bijmengingen met baksteendeeltjes waargenomen. Uit de chemische analyse blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen met kwik, lood, molybdeen en PAK aanwezig zijn. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en PAK. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium geconstateerd. Beoordeling rapport (door ODMH)
Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen uit de NEN 5725 en NEN 5740. Bij de Omgevingsdienst Midden-Holland zijn meer gegevens bekend dan dat er in het vooronderzoek vermeld staan. De locatie wordt ten onrecht als onverdacht aangemerkt. De locatie bevindt zich in de zone 08A Lintbebouwing veenweidegebied. In deze zone zijn als gevolg van een mogelijke diffuse bodemverontreiniging in de bovengrond humane risico's bij het gebruik wonen met (moes)tuin niet uit te sluiten. De bevindingen van het bodemonderzoek geven geen aanleiding om aanvullend en/of nader bodemonderzoek uit te voeren. De locatie is voldoende onderzocht.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:
Binnen een geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidbelasting voor geluidsgevoelige bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per weg. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet de gemeente onderzoeken of geluidsredurende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, kan het college ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde.
De Wet geluidhinder bepaalt dat langs wegen zich geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg moet worden aangemerkt als stedelijk of buitenstedelijke weg. De Wijkdijk betreft een buitenstedelijke weg met één rijstrook. De geluidszone bedraagt 250 meter.
Met onderhavig bestemmingsplan worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt die op grond van de Wet geluidhinder liggen in voornoemde zone, waardoor in beginsel een onderzoek naar de geluidswaarden nodig is. Omdat de Wijkdijk een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur is en er geen andere gezoneerde wegen in de nabijheid gelegen zijn, is nader onderzoek niet noodzakelijk.
In de omgeving van de planlocatie bevinden zich geen spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Evenmin liggen er nabij het plangebied grote lawaaimakers. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt buiten de zones en/of gebieden die vanwege het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aan beperkingen onderhevig zijn dan wel belast zijn met vliegtuiglawaai. Het aspect vliegtuiglawaai vormt derhalve geen belemmering voor het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken of er tevens kans is op geluidsbelasting van overige bronnen. Overige geluidsbelasting is in of nabij het plangebied echter niet aanwezig. De bebouwing ligt in agrarisch gebied waar hoofdzakelijk agrarische bedrijven liggen. Voor het overige wordt verwezen naar par. 4.1.1 Bedrijven en milieuzonering waar aandacht is besteed aan bedrijven in de omgeving.
Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.
Onderhavige planlocatie ligt volgens de Risicokaart (www.risicokaart.nl) niet in de (directe) nabijheid van buisleidingen, risicovolle transportwegen of andere aspecten die te maken hebben met externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 15: risiscokaart externe veiligheid, bij rode knop planlocatie
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 500 woningen. Omdat het bestemmingsplan 2 woningen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Aan de hand van voornoemde conclusie is het bestemmingsplan evenmin in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook voor het overige is er geen aanleiding om ten aanzien van luchtkwaliteit nader onderzoek te verrichten.
De ontwikkeling van nieuwbouwwoningen biedt kansen voor duurzaamheid. Gedacht kan worden aan verwarming door middel van duurzame bronnen en het opwekken van duurzame energie.
Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde vereist geen nadere bescherming. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige plan.
Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van flora en fauna, zie Bijlage 2. Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling verdwijnt plaatselijk begroeiing, dit blijft beperkt tot een kruid- en struiklaag. Verder zal een sloot worden gedempt en worden verlegd. Uit de uitgevoerde quick scan blijkt samengevat het volgende. Voor details wordt verwezen naar het uitgevoerde onderzoek.
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden NNN en Natura 2000, ook in de omgeving komen dergelijke gebieden niet voor. Op grond van de beperkte schaal van de ingreep en de bestemming is een negatief effect op beschermde natuurgebieden uit te sluiten.
Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde of bedreigde plantensoorten of resten hiervan op het plangebied aangetroffen, het voorkomen van strikter beschermde plantensoorten is derhalve uitgesloten.
Op het perceel en in de directe omgeving zijn geen monumentale- en behoudenswaardige bomen aanwezig. Tijdens de ruimtelijke ontwikkeling blijven de bomen gehandhaafd.
In de uitgevoerde quick scan zijn de volgende aanbevelingen opgenomen (samengevat):
Algemeen
Vogels
Amfibieën
Dit kan door:
Vissen
Stel een ecologisch werkprotocol op voor de soortgroep vissen. Daarin moet de volgende set van maatregelen te zijn opgenomen:
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.
In december 2015 heeft de raad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2016-2020) vastgesteld. Het GRP bevat het beleid voor de invulling van de wettelijke gemeentelijke watertaken. Deze watertaken bestaan uit zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
Burger en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater (regen- en smeltwater) dat op hun terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als burger of bedrijf zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Deze zorgplicht houdt in dat de gemeente het eerste aanspreekpunt is bij problemen met de grondwaterstand in het stedelijk gebied. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht voor de grondwaterstand in de openbare ruimte.
Het beleid in het GRP bevat een aantal speerpunten voor de planperiode. Belangrijkste daarvan voor dit plan zijn samenwerking in de waterketen, volksgezondheid, aanpassing aan klimaatverandering en duurzaamheid.
Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee beoogt het hoogheemraadschap dat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken aan water centraal. Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Waterbeleid
Hoogheemraadschap van Rijnland zet zich in voor:
Keur en Uitvoeringsregels
De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
Het actuele beleid van Hoogheemraadschap van Rijnland staat op www.rijnland.net.
Het plan is in de conceptfase besproken met het Hoogheemraadschap op 21 september 2017. Hieruit blijkt het volgende. Ter plaatse van de Wijkdijk is er sprake van een zeer slappe grondslag. Hiervoor is extra aandacht nodig in het ontwerp en tijdens de bouw (voorkomen van opbarsting door ophoging/ toepassing zwaar materieel) en het toekomstig onderhoud, denk aan verschil in zetting tussen woning en omgeving. In dit tuinbouwgebied wordt doorgaans de maaivelddaling niet gevolgd bij het vaststellen van een peilbesluit, maar wordt het gevoerde peil opnieuw vastgesteld. Om wateroverlast te voorkomen bij hevige regenval moet het omliggende maaiveld dus op voldoende hoogte onderhouden blijven worden. Het verleggen van een tussenwatergang lijkt mogelijk, hierbij moet ook rekening gehouden worden met de slappe grondslag (opbarsting). Door het (volgens onze gegevens) ontbreken van duikers in de gedempte gedeelten van de wegsloot kan het water ter plaatse maar via één route naar achteren afgevoerd worden. Het is aan te raden om deze nieuwbouw te benutten om een duiker (rond 600) terug te brengen in de ooit gedempte wegsloot, of indien mogelijk een gedeelte van de sloot weer open te graven. Van deze verbetering in de waterhuishouding en afvoer zal men komende jaren kunnen profiteren.
Zodra een watergang wordt gedempt, is een watervergunning benodigd en/of moet een melding worden gedaan bij het Hoogheemraadschap.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.
Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
De realisatie van twee woningen wordt gezien als een activiteit die exploitatieplichtig is, omdat sprake is van de bouw van een of meer hoofdgebouwen. Om de economische uitvoerbaarheid van het plan te waarborgen, sluit de gemeente een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd.
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De provincie heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in het plan en verwoord in Hoofstuk 5.
Ter inzage ontwerpbestemmigsplan
In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen en zijn diverse bestuurlijke instanties geinformeerd.
Het Hoogheemraadschap heeft een reactie ingediend en aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben. Wel is aangegeven dat binnen het plangebied ten onrechte de bestemming Waterstaat-Waterkering is opgenomen. In het plangebied is namelijk geen waterkering aanwezig. In verband hiermee is artikel 5 van de planregels geschrapt (en de rest gewijzigd doorgenummerd) en de bestemming is van de verbeelding gehaald.