direct naar inhoud van Regels
Plan: Reijerskoop 339, Boskoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.BKreijerskoop339-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan ‘Reijerskoop 339, Boskoop’ van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 bestemmingsgrens:

De grens van bestemmingsvlak.

1.3 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0484.BKreijerskoop339-VA01 met de bijbehorende regels.

1.4 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur,waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigeninzake archeologie.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die overeen opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uitoude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een ondernemingwaarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelenen verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschiktonderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van terplaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeksverband staan met de uitgeoefende handeling.

1.12 bedrijfsoppervlakte

bij een bedrijf in eigendom zijnde bouw- en teeltgronden die binnen het plangebied gelegen zijn.

1.13 besluit externe veiligheid inrichtingen

Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals gepubliceerd in Stb. 2004, 250.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot standzullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan eenop hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijkoprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwhistorisch onderzoek:

het onderzoeknaar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van (een complex van)gebouwen of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking.Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welkeveranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht en het beschrijft debestaande situatie als gevolg van die eerdere processen.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geengebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden,hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.27 cultureel erfgoed:

alle materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt omte conserveren, te onderzoeken, tepresenteren en over te informeren.

1.28 cultuurhistorisch onderzoek

onderzoek waarbijde algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of dearchitectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart wordengebracht.

1.29 cultuurhistorische waarde:

de aan een object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mensin de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, element ofgebied.

1.30 cultuurhistorische waardenkaart

een kaart,onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan (Bijlage 3 Cultuurhistorischewaardenkaart), die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorischwaardevol object.

1.31 cultuurhistorisch waardevol object:

Een bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is opgenomen in decultuurhistorische waardenkaart van Gemeente Alphen aan den Rijn.

1.32 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline, zoals advisering over vergunning-gerelateerde onderwerpen bij monumenten en andere cultuurhistorischewaardevolle objecten.

1.33 deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur- enlandschap en/of cultuurhistorie.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leverenvan goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik,verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- ofbedrijfsactiviteit.

1.35 documentatie:

het verschaffen van bewijsstukken of gegevens.

1.36 ensemble:

een aaneengesloten gebied waarin zich een samenstel van bouwwerken, landschappelijke en/of stedenbouwkundige elementen kunnen bevinden die door hunonderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen, waardoor de cultuurhistorische waarde van de samenstellende fragmenten verhoogd wordt.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt.

1.38 geluidshinderlijke Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in lid 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijkemate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.39 handelsbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de in- en verkoop, marketing en logistiek van sierteeltproducten.

1.40 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.41 hoofdvorm:

de vorm van de contouren of buitenste lijnen van een gebouw, bestaande uit de minimale en maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling, voorgevelbreedte, zijgevellengtes en kaprichting.

1.42 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmeenaar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts inondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.43 mantelzorg

hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt.

1.44 massa-opbouw:

de wijze waarop de verschillende bouwvolumes, zoals het hoofdvolume en aan- en uitbouwen, zich totelkaar verhouden.

1.45 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment vanvaststelling van het plan.

1.46 nutsvoorzieningen

voorzieningen tenbehoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse)afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.48 peil
  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte vanhet aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 recreatief nachtverblijf

het exploiteren van recreatieve verblijven/appartementen binnen de bestaande bedrijfsgebouwen.

1.50 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in lid 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.51 slopen:

Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.53 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkstegevel kan worden aangemerkt.

1.54 Wgh- inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.55 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnenin het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.56 weg

een voor hetopenbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen dedaarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg op pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanigaangeduide parkeerterreinen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzenworden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peiltot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aarddaarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk testellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde vandaken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen debuitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaartsgeprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten -bestemd voor:

  1. a. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij er binnen de functieaanduiding“bedrijfswoning uitgesloten” geen bedrijfswoning is toegestaan;
  2. b. de bij deze bestemming behorendevoorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer,waterberging en sierwater;

alsmede voor:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel- en exportbedrijf': een handel- en exportbedrijf insierteeltproducten en/of sierteelt gerelateerde producten;

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

verder geldt het volgende:

  1. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwenzijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, reclameborden en vlaggenmasten, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. c. overigens geldt het volgende:

 

 

max. aantal per bouwvlak

 

max. inhoud

 

max. oppervlak

 

max. goothoogte

max. bouw- hoogte

Bedrijfsgebouwen

 

 

1200

6 m

10 m

erf- en terreinafscheidingen op en buiten bouwvlakken

 

 

 

 

 

2 m

Vlaggenmasten

 

 

 

 

6 m

overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

 

 

 

 

 

4 m

overkappingen

 

 

 

 

3 m

 

3.3 Ten behoeve van de uitbreiding van bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3 lid 2 subc, namelijk het maximumoppervlak van bedrijfsgebouwen, met inachtneming van hetvolgende:

  1. a. een doelmatige bedrijfsvoering moet uitbreiding noodzakelijk maken;
  2. b. het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag met ten hoogste 30% worden uitgebreid;
  3. c. de bedrijfsgebouwen dienen zo compact mogelijk gesitueerd te worden;
  4. d. de uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  5. e. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel debestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  6. f. er dient sprakete zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de toename aanbedrijfsgebouwen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in hetgebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, hiervoor wordt het wijzigingsplan getoetst aan deWaarderingskaart;
  7. g. geen verzoek om toepassing van dezeontheffingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarischdeskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c, d, e en f van deze regel wordt voldaan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijnniet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffendebijlage;
  5. e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  6. f. het verlenen van mantelzorg en het gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het ontvangen ofverlenen van mantelzorg is niet toegestaan;

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.

  1. a. om bedrijven toe te laten in ééncategorie hoger dan in artikel 3 lid1 genoemd, voor zover het betrokkenbedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijzeof bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 3 lid 1 genoemdecategorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zoverhet betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren totde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in artikel 3 lid 1genoemd;
  3. c. met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

3.6 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het in gebruiknemen van het nieuwe bedrijfsgebouw is uitsluitend toegestaan indien de houtsingel uit het landschappelijk inpassingsplan is aangelegd en in standwordt gehouden die in Bijlage 2 van de regels is opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsbeschrijving

De gronden die zijn aangewezen met ‘Waarde – Archeologie 3’ zijn medebestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

4.2 Bouwregels
  1. a. Op deze gronden worden bouwwerken tenbehoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven)noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijngenomen.
  2. b. Tevens worden op deze grondenbouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 voorafin acht zijn genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. a. Het is verboden op of in de grondenmet de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, ofwerkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordtgerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen vansloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben wordenverwijderd;
    3. 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingenen daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil;
    5. 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren,grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven vanarcheologische vondsten en relicten;
    6. 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. b. De aanvrager van eenomgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraagnaar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate isvastgesteld.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar,indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doenaan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in dedesbetreffende gronden.

4.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 4.3 is niet van toepassing indien:

  1. a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveldof over een totaleoppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
  2. b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces vankabels en leidingen;
  3. c. de werken of werkzaamheden:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsbeschrijving

De gronden die zijn aangewezen met ‘Waarde – Archeologie 4’ zijn medebestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

5.2 Bouwregels
  1. a. Op deze gronden worden bouwwerken tenbehoeve van de in artikel 5.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven)noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5.3 vooraf in acht zijngenomen.
  2. b. Tevens worden op deze grondenbouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 5.3 voorafin acht zijn genomen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoerenvan een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. a. Het is verboden op of in de grondenmet de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, ofwerkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordtgerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen vansloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    3. 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingenen daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil;
    5. 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren,grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven vanarcheologische vondsten en relicten;
    6. 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  2. b. De aanvrager van eenomgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologischewaarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordtverstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar,indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doenaan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in dedesbetreffende gronden.

5.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 5.3 is niet van toepassing indien:

  1. a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld of over een totaleoppervlakte kleiner dan 1.000 m2 worden uitgevoerd;
  2. b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces vankabels en leidingen;
  3. c. de werken of werkzaamheden:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    2. 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)

6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. a. De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie –Uitvoeren werk(zaamheden)’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeerhoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven inde cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3);
  2. b. waaronder begrepen:
    1. 1. landschappelijke verkavelingen patronen;
    2. 2. waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
    3. 3. infrastructurele elementen, patronen en objecten;
    4. 4. opgaand groen;
    5. 5. parken en landgoedvijvers;
    6. 6. kleiputten;
    7. 7. objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,

met inachtneming van artikel 6.2 specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

6.2 Specifieke gebruiksregels

6.2.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden

Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en) als bedoeld in artikel 3.1:

  1. a. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezigecultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorischewaardenkaart, behouden blijven en
  2. b. door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachtengevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in decultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.

6.2.2 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden

Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primairebestemming(en) als bedoeld in artikel 3.1:

  1. a. worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezigecultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
  2. b. door de gebruiksactiviteiten dan weldoor de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waarden kaart, niet onevenredig worden aangetast.
  3. c. wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tothet verlenen van de omgevingsvergunning.
  4. d. wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegevenwaarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
  5. e. kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verbodenop of in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van eenomgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen ofaanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. c. het aanbrengen van drainage;
  4. d. het verlagen van de bodem en hetafgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  5. e. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  6. f. het vellen enrooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten vanhandelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  7. g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
  8. h. werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van deteelt van voedergewassen);
  9. i. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  10. j. het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.

6.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist

Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. a. in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  2. b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  3. c. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  4. d. welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.

6.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1. kan worden verleend, mits:

  1. a. de cultuurhistorische waarden, zoalsbeschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door hetuitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe ofindirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
  2. b. aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.

6.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitendbij zwaarwegende belangen

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1, waarvan aangenomen kan wordendat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord danwel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:

  1. a. aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat dete slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet tehandhaven zijn;
  2. b. aanvrager met documentatiegemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
  3. c. documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
  4. d. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.

6.3.5 Aanvullende bepalingen

Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan

  1. a. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 kan het bevoegd gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van eenbouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheidbestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatietot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
  2. b. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgendeuitgangspunten in acht genomen:
    1. 1. behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
    2. 2. vernieuwen en ontwikkelen geschiedtvanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waarden kaart;
  3. c. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzakecultuurhistorie.

Verlenen van de omgevingsvergunning

  1. d. In aanvulling op artikel 6.3.3 of 6.3.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
    1. 1. bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
    2. 2. het verantwoord is decultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert diebijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorischewaarden;
  2. e. In aanvulling op artikel 6.3.3 of6.3.4 kunnen voorschriften met het oog opde cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 7 overige zone - parkeren

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of deactiviteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening, met inachtnemingvan het volgende:

  1. a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen,dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid enlaad- en losvoorzieningen;
  2. b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    1. 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegdin de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals diegelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    2. 2. de parkeerplaatsen voldoen aan deverdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot hetparkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

7.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, indien:

  1. a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en;
  2. b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van deparkeerbehoefte op te vangen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouderskunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 7.1, indien ditnoodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor eenpand, perceel, straat (of deeldaarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti- dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegevenof alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannenbuiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen,aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda'sen afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

9.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens eenbouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- enoppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van debetreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is lida onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming Wonen.

9.3 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te wordentussen kassen en gevoelige objecten:

soort objecten

aan te houden afstand

 

indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen)

 

indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht

categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object

 

 

25 m

 

 

50 m

categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant

 

 

10 m

 

 

25 m

9.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  2. b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  3. c. burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordtgeschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het is niet toegestaan bijgebouwen bij woningen en bedrijfsgebouwen te gebruiken voor (on)zelfstandige bewoning;
  2. b. het is niet toegestaan een woning te gebruiken voor onzelfstandige bewoning/ kamerverhuur.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken is- met eenomgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, nietzijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technischbetere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is inverband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemminggegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

11.2 Afwijkingsmogelijkheid voor recreatief gebruik van bestaande opstallen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten behoeve van het gebruik van bestaande opstallen tenbehoeve van recreatief gebruik (bed en breakfast) met dien verstande dat:

  1. 1. er geen onevenredige overlast ontstaat voor naastgelegen percelen;
  2. 2. uitsluitend bestaande gebouwen aan gewend worden voor bed en breakfast;
  3. 3. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  4. 4. verblijf wordt geboden aan maximaal 8 personen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoevevan overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is vooreen technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van hetterrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en hetbestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

12.2 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen,indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse inbescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op hetmoment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingnaar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van eencalamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk istenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerkals bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip vaninwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijdmet het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van hetbestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met hetbestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door dezeverandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordtonderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te latenhervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Reijerskoop 339, Boskoop’.