Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
1.1 plan
Het bestemmingsplan ‘Reijerskoop 321’ van de gemeente Boskoop.
1.2
bestemmingsgrens:
De grens
van een bestemmingsvlak.
1.3 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0484.BKreijerskoop321-VA01 met de bijbehorende regels.
1.4
bestemmingsvlak:
Een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel
van het telen van gewassen door een volwaardig sierteeltbedrijf dat gericht is
op de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van
kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen
1.8
agrarisch handelsbedrijf
een bedrijf
dat is gericht op de handel in en de export van boom- en sierteelt- en
sierteeltgerelateerde producten en dat beschikt over daarvoor benodigde
faciliteiten ten behoeve van het vervoer, de opslag, en/of de afzet.
1.9 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of
commissie van deskundigen inzake archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die
over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat
gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen,
bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel
detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de
onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde,
bewerkte of herstelde goederen die in rechtstreeks verband staan met de
uitgeoefende handeling.
1.14 bedrijfsoppervlakte
bij een bedrijf in eigendom zijnde bouw- en teeltgronden die
binnen het plangebied gelegen zijn.
1.15 besluit externe veiligheid inrichtingen
Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals gepubliceerd in Stb.
2004, 250.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand
zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe
veiligheid inrichtingen.
1.20 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.21 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.22
bouwhistorisch onderzoek:
het
onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van (een complex
van) gebouwen of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de
vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek
brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in
de loop der tijd zijn aangebracht en het beschrijft de bestaande situatie als
gevolg van die eerdere processen.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn
toegelaten.
1.27 bouwwerk
Elke
constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct
danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond.
1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.29
cultureel erfgoed
alle
materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om
te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
1.30
cultuurhistorisch onderzoek
onderzoek
waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de
architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de
waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden
gebracht.
1.31
cultuurhistorische waarde
de aan een
object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft
gemaakt van dat bouwwerk, element of gebied.
1.32
cultuurhistorische waardenkaart
een kaart,
onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan (Bijlage 1 Cultuurhistorische
waardenkaart), die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden
cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object.
1.33
cultuurhistorisch waardevol object
Een
bouwwerk, element of ensemble dat wegens zijn cultuurhistorische waarde is
opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart van Gemeente Alphen aan den
Rijn.
1.34
deskundige
een door
het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke
deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline,
zoals advisering over vergunning-gerelateerde onderwerpen bij monumenten en
andere cultuurhistorische waardevolle objecten.
1.35 deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke
deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur- en landschap en/of
cultuurhistorie.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten
verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37
documentatie
het
verschaffen van bewijsstukken of gegevens.
1.38
ensemble
een
aaneengesloten gebied waarin zich een samenstel van bouwwerken,
landschappelijke en/of stedenbouwkundige elementen kunnen bevinden die door hun
onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen, waardoor de
cultuurhistorische waarde van de samenstellende fragmenten verhoogd wordt.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel
of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidshinderlijke Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in lid 2.4 van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen
veroorzaken.
1.41 handelsbedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de in- en verkoop,
marketing en logistiek van sierteeltproducten.
1.42 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie,
afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43
hoofdvorm
de vorm van
de contouren of buitenste lijnen van een gebouw, bestaande uit de minimale en
maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling, voorgevelbreedte, zijgevellengtes en
kaprichting.
1.44 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op
administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard
gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte
mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.45
massa-opbouw
de wijze
waarop de verschillende bouwvolumes, zoals het hoofdvolume en aan- en
uitbouwen, zich tot elkaar verhouden.
1.46 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven
norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.47 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals
transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers,
bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten
behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.48 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.49 peil
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg
grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor bouwwerken,
geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
maaiveld.
1.50 recreatief nachtverblijf
het exploiteren van recreatieve verblijven/appartementen binnen de
bestaande bedrijfsgebouwen.
1.51 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in lid 2 lid 1 van het Besluit externe
veiligheid inrichtingen.
1.52
slopen
Het
afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.
1.53 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel
uitmaakt.
1.54 teeltondersteund bedrijf
bedrijven
die zich toeleggen aan teelt gerelateerde producten en diensten, onderverdeeld
in vijf groepen: (handels)kwekerijen en ondersteunende bedrijvigheid voor de
landbouw; bouw/ aanleg van bedrijfsopstallen en -installaties; groothandel,
bewerking en handelsbemiddeling; vervoer, opslag, overslag en dienstverlening
voor vervoer; zakelijke dienstverleners en onderzoekswerk.
1.55
voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid
voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan
voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn
vastgesteld door het bevoegd gezag.
1.56 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie,
constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.57 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad,
daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg op pad
behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig
aangeduide parkeerterreinen.
1.58 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen
veroorzaken.
1.59 wonen
het houden van een verblijf of het gehuisvest
zijn in een woning.
1.60 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting
van één afzonderlijk huishouden.
1.61 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de
zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde
van de voor- en achtergevel.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de
afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot
perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen.
2.3
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen
(de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidsmuren.
2.4
goothoogte van een bouwwerk
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5
hoogte van een windturbine
vanaf
het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6
inhoud van een bouwwerk
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
2.8
vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het uitoefenen van sierteeltbedrijven,
zoals bedoeld in agrarisch bedrijf, met dien verstande dat uitbreiding van
niet-grondgebonden sierteeltbedrijven mogelijk is indien er bij de
uitbreiding sprake is van zelfvoorzienendheid in de watervoorziening;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -
agrarisch handelsbedrijf': een handels- en exportbedrijf voor boom- en sierteelt- en sierteeltgerelateerde
producten;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - teeltondersteuning':
tevens het uitoefenen van een teeltondersteunend bedrijf;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding geluidscherm’
zijn de gronden mede bestemd voor geluidwerende voorzieningen in de vorm van
een geluidscherm
met daaraan ondergeschikt:
- uitsluitend de in tabel 3.1 toegestane agrarische en niet-agrarische
nevenfuncties, waarbij in de tabel is aangegeven welk oppervlak aan bebouwing
en gronden ten hoogste in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de
nevenfunctie;
- de bij deze bestemming behorende
voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, voet- en fietspaden,
nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten
behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
- incidentele evenementen.
Tabel 3.1 Toegestane nevenfuncties
Nevenfunctie
|
Max. oppervlakte gronden in gebruik
|
Max. oppervlakte
bebouwing in gebruik
|
Agrarisch handels- en exportbedrijf (transport- en
opslagbedrijven, koelhuizen, veehandelsbedrijf, foeragehandel, handel in
zaai- en/of pootgoed)
|
200 m2
|
300 m2
|
Hobbymatig houden van paarden en/of ander vee
|
1.000 m2
|
100 m2
|
Inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan
reguliere opslag ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering)
|
-
|
500 m2
|
Hoveniersbedrijf behorende tot de categorie 2 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten
|
-
|
500 m2
|
Verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten
|
-
|
500 m2
|
Rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe
als ontvangstruimte)
|
Gehele bedrijf
|
100 m2
|
Aan-huis-gebonden beroepen
|
-
|
60 m2
|
Agrarisch loonbedrijf behorende tot ten hoogste categorie 3 van
de Staat van Bedrijfsactiviteiten
|
-
|
500 m2
|
Kano-, boot- en/of fietsenverhuur
|
-
|
100 m2
|
Kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie
|
500 m2
|
100 m2
|
Bed & breakfast
|
200 m2
|
200 m2
|
Kleinschalig kampeerterrein (minicamping)
|
3.000 m2
|
300 m2, max. 15 kampeermiddelen
|
Recreatief nachtverblijf/kampeerboerderij/ trekkershutten
|
500 m2
|
200 m2
|
Ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
|
-
|
200 m2
|
Kinderboerderij
|
1.000 m2
|
100 m2
|
Incidentele evenementen
|
-
|
-
|
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen
ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden
gebouwd;
verder geldt het volgende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van
kassen, teeltondersteunende voorzieningen, waterbassins, watersilo's en
erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen een afstand van 150 m vanaf de
as van de weg waaraan de toerit naar het bedrijf gelegen is, te worden
gebouwd;
- in aanvulling op het gestelde onder b
geldt dat gebouwen geconcentreerd op de bedrijfsgrond dienen te worden
gesitueerd, waarbij de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen
bedrijfsgebouw, zich op minimaal 35 m en maximaal 100 m uit de as van de
weg, vermeerderd met de breedte van de zich eventueel tussen de weg en het
gebouw bevindende waterloop dient te bevinden. De afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
- in aanvulling op het gestelde onder b
geldt dat gebouwen geconcentreerd op de bedrijfsgrond binnen de bestemming
“Agrarisch” met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - teeltondersteuning“
dienen te worden gesitueerd, waarbij de voorgevel van het dichtst bij de
weg gelegen bedrijfsgebouw, zich op minimaal 35 m en maximaal 140 m uit de
as van de weg, vermeerderd met de breedte van de zich eventueel tussen de
weg en het gebouw bevindende waterloop dient te bevinden. De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder b, c
en d zijn pompgebouwen met een oppervlak van 75 m2 en een bouwhoogte van 3
m toegestaan;
- de naar de weg toegekeerde zijgevel van
gebouwen op percelen die aan twee zijden grenzen aan een openbare weg,
dient op een afstand van 15 m uit die weg te worden gebouwd, met dien
verstande dat indien zich tussen het gebouw en de weg een waterloop
bevindt de afstand tot deze waterloop 5 m dient te bedragen;
- tussen kassen en naastgelegen bestemmingen
Verkeer, Water en/of Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
dient ten minste 10 m afstand aangehouden te worden;
- per bedrijf mag één windturbine worden
gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
- overigens geldt het volgende:
|
max.
inhoud
|
max.
oppervlak
|
max. goothoogte
|
max.
bouwhoogte
|
kassen en teeltondersteunende voorzieningen
|
|
3.000 m²
|
5 m
|
8 m
|
schaduwhallen/schermhallen
|
|
|
|
4 m
|
overige bedrijfsgebouwen
|
|
10% van het netto aaneengesloten bebouwde en onbebouwde
bedrijfsoppervlak tot een maximum van 3.000 m2
|
6 m
|
10 m
|
watersilo's
|
|
|
|
5 m
|
hooibergen en silo's (niet zijnde watersilo's)
|
|
|
|
12 m
|
erf- en terreinafscheidingen
|
|
|
|
2 m
|
Overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
met uitzondering van geluidschermen
|
|
|
|
4 m
|
Vlaggenmasten
|
|
|
|
6 m
|
Reclamezuilen
|
|
|
|
3 m
|
Overkappingen
|
|
|
|
3 m
|
Geluidschermen ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
voor geluid’
|
|
|
|
5 m
|
j. in
afwijking van het bepaalde onder b en i zijn ter plaatse van de aanduiding
'specifieke
vorm van bedrijf - agrarisch handelsbedrijf ':
1.
ten behoeve van het handels- en exportbedrijf overige
bedrijfsgebouwen toegestaan tot ten hoogte 1/3 van het netto aaneengesloten
bedrijfsoppervlak met een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van
maximaal 10 m, waarbij deze gebouwen op een afstand van meer dan 150 meter van
de as van de weg, waaraan de toerit van het bedrijf
gelegen is, mogen worden gebouwd;
2.
ten behoeve van handels- en exportbedrijven zijn geen kassen en
teeltondersteunende voorzieningen toegestaan.
k. in
afwijking van het bepaalde onder i zijn ter plaatse van de aanduiding
'specifieke
vorm van bedrijf - teeltondersteuning':
1.
ten behoeve van het teeltondersteuning overige bedrijfsgebouwen
toegestaan met een oppervlakte van maximaal 2.200 m2 met een goothoogte van
maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
2.
ten behoeve van teeltondersteuning zijn geen kassen en
teeltondersteunende voorzieningen toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van:
- een goede landschappelijke inpassing
- een goede milieusituatie
- een goede woonsituatie,
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats, de situering en
het gebruik van assimilatieverlichting bij kassen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Ten behoeve van het maximale oppervlak voor bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het in artikel 3 lid 2 sub I opgenomen maximale oppervlak voor
bedrijfsgebouwen van ten hoogste 3.000 m², met inachtneming van het volgende:
- afwijking wordt uitsluitend verleend ten
behoeve van volwaardige agrarische bedrijven met een groter aaneengesloten
bedrijfsoppervlak dan 3 ha;
- ten hoogste 10% van het netto
aaneengesloten bedrijfsoppervlak mag bebouwd worden met bedrijfsgebouwen;
- uitbreiding van het oppervlak mag niet
leiden tot een onevenredige vergroting van de publieks- en/of
verkeersaantrekkende werking;
- er dient sprake te zijn van een goede
landschappelijke inpassing, waarbij de toename aan bedrijfsgebouwen niet
mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied
voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- een verzoek om toepassing van deze
ontheffingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch
deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of
cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en d van
deze regel wordt voldaan;
- voor het overige dient te worden voldaan
aan de regels ten aanzien van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in dit
artikel.
3.4.2 Ten behoeve van een grotere bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub I voor wat betreft de
bouwhoogte van bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) en andere bouwwerken geen
gebouwen zijnde, met inachtneming van het volgende:
- afwijking wordt uitsluitend verleend
indien een grotere bouwhoogte voor een meer doelmatige bedrijfsvoering
noodzakelijk blijkt te zijn;
- overwegingen van landschapsbelang dienen
zich niet tegen een grotere bouwhoogte te verzetten;
- de bouwhoogte mag ten hoogste bedragen:
- 12 m voor bedrijfsgebouwen;
- 4 m voor bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
3.4.3 Ten behoeve van een grotere goothoogte voor glas
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub I voor wat betreft de
goothoogte van kassen met inachtneming van het volgende:
- omgevingsvergunning wordt uitsluitend
verleend indien een grotere goothoogte voor een meer doelmatige
bedrijfsvoering noodzakelijk blijkt te zijn;
- overwegingen van landschapsbelang dienen
zich niet tegen een grotere goothoogte te verzetten;
- er dient sprake te zijn van een goede
landschappelijke inpassing, waarbij de hogere goothoogte niet mag leiden
tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende
natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- de goot- en bouwhoogte mag met ten hoogste
2 meter worden overschreden.
3.4.4 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het bouwen dichterbij
een watergang
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in artikel 3.2 sub c en i voor wat betreft het bouwen van
bedrijfsgebouwen, kassen dan wel andere sierteeltondersteunende voorzieningen
direct nabij een watergang met inachtneming van het volgende:
- hieraan voorafgaand overleg is gevoerd met
de waterbeheerder;
- in aansluiting op de watergang geen
houtakker gelegen is met de bestemming Natuur.
3.4. Ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden voor dieren
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor wat betreft het bouwen van schuilgelegenheden
van dieren met inachtneming van het volgende:
- de maximale oppervlakte mag niet meer
bedragen dan 30 m2;
- de maximale bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan 2,5 m;
- de schuilgelegenheid milieutechnisch
inpasbaar is;
- belangen van derden niet onevenredig
geschaad worden.
3.4.6. Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de maximale
oppervlakte van kassen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub l opgenomen maximale oppervlak
voor kassen en teeltondersteunende voorzieningen van ten hoogste 3.000 m², met
inachtneming van het volgende:
- de afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien er
sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en uitbreiding van het oppervlak
aan kassen en teeltondersteunende voorzieningen voor een doelmatige
bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak -
zijnde het bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar
de kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden opgericht - mag bebouwd
worden met kassen en teeltondersteunende voorzieningen;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en
nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- de kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in
voldoende watercompensatie;
- een besluit tot het afwijking van het bestemmingsplan wordt pas
genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de
benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten
en/of toename van verharding;
- er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing,
waarbij de toename aan kassen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting
van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en
cultuurhistorische waarden, hiervoor wordt de afwijking getoetst aan de Waarderingskaart;
- een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter
toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake
natuur en landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a, c en f van deze regel wordt voldaan;
- in de omgevingsvergunning kunnen nadere voorwaarden worden
opgenomen voor het gebruik van assimilatie verlichting;
- voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien
van kassen zoals opgenomen in artikel 3.2.
3.4.7. Ten behoeve van recreatief gebruik van opstallen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 a en b ten behoeve van het gebruik van opstallen ten behoeve
van recreatief gebruik (bed en breakfast) met dien verstande dat:
- er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande
agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering
als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- verblijf wordt geboden aan maximaal 8 personen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 voorwaardelijke
verplichting akoestiek
- Bij het bedrijfspand aan De Omloop binnen de bestemming ‘Agrarisch
met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch handelsbedrijf' mogen
niet eerder vrachtbewegingen in de avond en nacht plaatsvinden dan nadat er, nabij
de bocht in De Omloop met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
geluidscherm’, geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 5 meter zijn
gerealiseerd en in stand wrden gehouden conform het akoestisch onderzoek van
Van der Boom die als bijlage bij de toelichting is gevoegd.
3.5.2 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
De gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke
verplichting landschappelijke inpassing" moeten:
- landschappelijk worden ingepast overeenkomstig een nog door het
bevoegd gezag goed te keuren beheer – en beplantingsplan dat voldoet aan de in
bijlage 2 opgenomen Landschapsvisie Zuidwijk (vastgesteld op 26 maart 2012);
- binnen 1 jaar na ingebruikname van de gronden dienen de
landschapsmaatregelen uit dit beheer – en beplantingsplan te worden
gerealiseerd en als zodanig in stand te worden gehouden.
3.5.3 gebruik van gronden
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de
volgende regels:
- indien sprake is van meerdere
nevenfuncties op één bedrijf geldt dat ten hoogste 500 m² aan bebouwing en
4.000 m² aan gronden in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de
nevenfuncties;
- het is niet toegestaan gronden te
gebruiken voor:
- de opslag van goederen buiten de
bestaande bebouwing met een totale opslaghoogte van meer dan 4 m;
- lichtmasten en lichtreclame, dit met
uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie.
3.6.Afwijking van de gebruiksregels
3.6.1 Ten behoeve van nevenfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub g ten behoeve van het toestaan
van één of meerdere nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.2, met
inachtneming van de tabel en het volgende:
- nevenfuncties dienen milieuhygiënisch
inpasbaar te zijn;
- er mogen geen onevenredige beperkingen
voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft
zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en
ontwikkelingsmogelijkheden);
- er dient sprake te zijn van een goede
landschappelijke inpassing, waarbij de nevenfunctie niet mag leiden tot
een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke,
landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- er mag geen sprake zijn van een
onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende
werking;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te
vinden;
- een verzoek om toepassing van deze
ontheffingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch
deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of
cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, b en c van
deze regel wordt voldaan.
Tabel 3.2 Nevenfuncties
Nevenfunctie
|
Max. oppervlakte gronden in gebruik
|
Max. oppervlakte bebouwing in gebruik
|
Huisdierenpension/hondenfokkerij
|
-
|
100 m2
|
Kinderdagopvang
|
-
|
100 m2
|
Museum/tentoonstelling
|
500 m2
|
200 m2
|
Agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie,
zorgboerderij)
|
Gehele bedrijf
|
200 m2
|
3.6.2
Algemene afwijkingsbevoegdheid nevenfuncties
Burgemeester
en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de
categorieën nevenfuncties zoals genoemd in tabellen 3.1 en 3.2, teneinde
nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving
geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge deze tabellen toelaatbare
nevenfuncties, met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in
artikel 3.6.1;
- een
verruiming van de voor de nevenfuncties in de tabellen 3.1 en 3.2
weergegeven oppervlakte van in gebruik te nemen gronden en/of bebouwing,
met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.6.1.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in gronden met de bestemming Agrarisch
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) van
burgemeester en wethouders om de volgende werken of werkzaamheden uit te
voeren: het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en
andere wateren.
3.7.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van artikel 3.7.1 is niet van toepassing op werken of
werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden
van het plan;
- reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende
aanlegvergunning;
3.7.3 Voorwaarde voor de aanlegvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.7.1 zijn
slechts toelaatbaar, indien
- het belang dat met de ingreep is gediend, aangetoond wordt;
- daardoor de natuur-, cultuur- en landschapswaarden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- de werken of werkzaamheden (toekomstige) schaalvergroting of
herstructurering, bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven, mede gehoord de
agrarische deskundige, niet in de weg staan.
3.7.4 Strafbaar feit
Overtreding van het verbod van artikel 3.7.1 is een strafbaar
feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groen en water;
- de bij deze
bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets- en
voetpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en
water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
- bij deze
bestemming behorende nutsvoorzieningen.
4.2
Bouwregels
Op deze
gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- aanlegsteigers
mogen tot ten hoogste 1,25 m uit de slootkant worden gebouwd;
- de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verkeer
te water;
- water
ten behoeve van de waterhuishouding;
- het
behoud, herstel en ontwikkeling van actuele en potentiële landschappelijke
en natuurlijke waarden voor zover gelegen direct naast gronden met de
bestemming Natuur;
- met
de daarbij behorende voorzieningen zoals kades, oevers en schouwpaden,
nutsvoorzieningen, bruggen, dammen en duikers.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag ten dienste van de bestemming worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
- op
de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de
waterhuishouding worden gebouwd, alsmede bruggen, duikers en keerwanden
met een maximale bouwhoogte van 3 m;
6.1
Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het
wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten;
- de
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen,
voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen,
parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer,
waterberging en sierwater.
6.2
Bouwregels
Op
deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste
van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- gebouwen
en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- bijgebouwen
dienen achter de denkbeeldige lijn die ontstaat bij doortrekking van de
voorgevel te worden gebouwd;
- de
afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m
te bedragen, de afstand tot de slootkant dient minimaal 1 m te bedragen;
- het
gezamenlijke grondoppervlak van aanbouwen en bijgebouwen bij de woonwagens
mag ten hoogste 40% van de rond de woonwagen gelegen gronden bedragen, tot
een maximum van 35 m² indien deze gronden een oppervlakte hebben van
minder dan 100 m² en tot een maximum van 50 m² indien deze gronden een
oppervlakte hebben van 100 m² of meer; voor het bepalen van de grootte van
de woonwagen wordt uitgegaan van de bestaande situatie;
- aanlegsteigers
mogen tot ten hoogste 1,25 m uit de slootkant worden gebouwd;
- overigens
geldt het volgende:
|
max.
aantal per bouwvlak
|
max
inhoud (incl. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
|
max.
oppervlakte
|
max.
goothoogte
|
max.
bouwhoogte
|
Woningen
|
één
|
750
m³
|
|
6 m
|
10 m
|
aan-
en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen
|
|
|
|
3 m
|
|
vrijstaande
bijgebouwen en overkappingen
|
|
|
50 m²
|
3 m
|
|
bouwwerken
geen gebouwen zijnde
|
|
|
|
|
2 m
|
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1
Ten behoeve van het maximale oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij
woningen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het in artikel 6 lid 2 opgenomen maximale oppervlak voor
bijgebouwen en overkappingen bij woningen, namelijk 50 m², met inachtneming van
het volgende:
- het
oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag tot ten
hoogste 75 m² worden vergroot;
- ontheffing
wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de gronden rondom de
woning ten minste 250 m2 bedraagt.
6.3.2
Ten behoeve van het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het in artikel 6 lid 2 sub c opgenomen regels ten behoeve van de
minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dan wel de afstand tot de
slootkant, met inachtneming van het volgende:
- er
mag tot op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd worden;
- de
belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen
gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- het
straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet
onevenredig worden geschaad.
6.3.3
Ten behoeve van het bouwen op een grotere afstand van de weg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning
afwijken van het in artikel 6 lid 2 sub a ten behoeve van het (her)bouwen van
een woning buiten het opgenomen bouwvlak op een grotere aftand van de weg, met
inachtneming van het volgende:
- dit
noodzakelijk is uit stedenbouwkundig of milieutechnisch oogpunt;
- de
belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen
gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- het
straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet
onevenredig worden geschaad.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de
volgende regels:
- de
vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de
vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 60 m²;
- het
verlenen van mantelzorg en het gebruiken van een aan- of uitbouw of
vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van
mantelzorg is niet toegestaan.
6.5 Voorwaardelijke verplichting
6.5.1 Voorwaardelijke verplichting nieuwe woning
Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval
gerekend het gebruik van en in gebruik laten nemen van gronden ten behoeve van
een nieuwe woning, zonder dat:
- het agrarische bedrijf ter plaatse volledig is beëindigd en de
aanwezige milieurechten (melding/vergunning) die op het bedrijf rusten zijn beëindigd;
- sprake is van voldoende bouwcontingent, met dien verstande dat één
compensatiewoning (met een inhoud van maximaal 750 m³) sprake dient te zijn van
sanering van:
- minimaal 1.000 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen
en/of;
- minimaal 5.000 m² aan kassen en/of;
- minimaal 2,25 ha;
- dan wel een op dat moment gangbare berekeningswijze die recht doet
aan de daardoor te verkrijgen ruimtelijke kwaliteitsverbetering
(sierteeltgronden, kwaliteitsverbetering).
7.1 Bestemmingsbeschrijving
De gronden die zijn aangewezen met ‘Waarde – Archeologie 3’ zijn
mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met
inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
7.2 Bouwregels
- Op deze gronden worden bouwwerken ten
behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor
aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk
zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
- Tevens worden op deze gronden bouwwerken
gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit
bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn
genomen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de gronden met de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt
gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen
en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het
vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en
het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en
diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse
transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur
(waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander
detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische
vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van
damwanden.
- De aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het
indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de
archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het
oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is
vastgesteld.
- De werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover
deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en
de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
7.4 Omgevingsvergunning niet vereist
Het verbod zoals bedoeld in artikel 7.3 is niet van toepassing
indien:
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan
0,3 meter onder het maaiveld of over een totale oppervlakte kleiner dan
100 m2 worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en
vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en
werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
- de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een
reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
8.1 Bestemmingsbeschrijving
De gronden die zijn aangewezen met ‘Waarde – Archeologie 4’ zijn
mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met
inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
8.2 Bouwregels
- Op deze gronden worden bouwwerken ten
behoeve van de in artikel 8.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor
aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk
zijn, mits de bepalingen van artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
- Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve
van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de
bepalingen van artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de gronden met de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt
gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen
en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het
vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en
het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en
diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse
transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur
(waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander
detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische
vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van damwanden.
- De aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het
indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de
archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het
oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is
vastgesteld.
- De werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover
deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en
de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
8.4 Omgevingsvergunning niet vereist
Het verbod zoals bedoeld in artikel 8.3 is niet van toepassing
indien:
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan
0,3 meter onder het maaiveld of over een totale oppervlakte kleiner dan
1.000 m2 worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en
vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en
werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
- de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een
reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
9.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie –
Ensembles’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden,
versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevolle objecten in
het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische
waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart,
- waaronder begrepen:
- de karakteristieke inrichting van het
ensemble;
- de karakteristieke structuren, patronen
en inrichting van het ensemble;
- de beeldbepalende waarde;
- de directe omgeving van het bouwwerk;
- de bijdrage van het bouwwerk aan de
ensemblewaarde;
- de bijdrage van het bouwwerk aan het
omringende cultuurlandschap;
- de herkenbaarheid van de oorspronkelijke
functionaliteit;
- de situering van de bouwwerken;
- de karakteristieke hoofdvorm en
massa-opbouw van het bouwwerk;
- de bouwstijl, verschijningsvorm,
gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
- de aanwezigheid van authentieke
constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het
bouwwerk;
met
inachtneming van artikel 9.4 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk
3 en 4 van de planregels.
9.2 Algemene bouwregels
Op de in artikel
8.1 bedoelde gronden mag slechts worden gebouwd, indien wordt voldaan aan artikel
9.3.1 of 9.3.2 en aanvullend artikel 9.3.3.
9.3 Specifieke bouwregels
9.3.1 Bouwen met behoud van cultuurhistorische
waarden
Het bevoegd
gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen
van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in
artikel 3.1, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals
beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door
de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te
verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet
onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van
de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde
onder a gemotiveerd aantoont.
9.3.2 Bouwen met verstoren of vernietigen
cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
Het bevoegd
gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming(en) als
bedoeld in artikel 3.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische
waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden
verstoord dan wel vernietigd, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd
aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die
rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel
vernietigd;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont
hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden
gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de
cultuurhistorische waardenkaart;
- voor bijzondere materiële relicten een
duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.3.3 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2
kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een
bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid
bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in
relatie tot de ontwikkeling.
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2 worden
bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de
volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór
vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt
vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische
waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2
wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen
ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2
houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om
omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch
waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2
wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging
aangegeven waarom:
- bijgedragen wordt aan de
cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische
waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt
gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe
ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling
van de specifieke cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 9.3.1 of 9.3.2
kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de
omgevingsvergunning worden verbonden.
9.4 Specifieke
gebruiksregels
9.4.1 Gebruik in overeenstemming met
cultuurhistorische waarden
Ingeval van
een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in
afwijking van de primaire bestemming(en) als bedoeld in artikel 3.1:
- worden de gronden en of bouwwerken
gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden,
zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven
en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door
de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de
cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische
waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
9.4.2 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 9.4.1 wint het
bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake
deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot
het verlenen van de omgevingsvergunning.
- In aanvulling op artikel 9.4.1 wordt in de
belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven
waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
- In aanvulling op artikel 9.4.1 kunnen
voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de
omgevingsvergunning verbonden worden.
9.5 Omgevingsvergunning voor
het slopen van een bouwwerk
9.5.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken,
zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of
gedeeltelijk te slopen.
- Hierbij geldt dat het aantasten of
vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische
waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk
slopen van bouwwerken.
9.5.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 9.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
- welke reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan.
- Waarvoor ten tijde van het in werking
treden van dit bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen
is verleend;
- welke voortvloeien uit bouwactiviteiten
waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
9.5.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische
waarden
De omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 9.5.1 kan worden verleend, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals
beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door
de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te
verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet
onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van
de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde
onder a gemotiveerd aantoont.
9.5.4 Slopen bij verstoren of vernietigen
cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5.1, waarvan aangenomen kan worden
dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische
waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden
verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd
aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die
rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid
niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd
aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen
worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de
cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen
cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een
duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.5.5 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 9.5.3 of 9.5.4
kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een
bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien
onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald
onderdeel in relatie tot het slopen.
- In aanvulling op artikel 9.5.3 of 9.5.4
kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de
omgevingsvergunning worden verbonden.
- In aanvulling op artikel 9.5.3 of 9.5.4
wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen
ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9.5.3 of 9.5.4
houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om
omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch
waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
9.6 Omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.6.1 Vergunningsplichtige werken of
werkzaamheden
Het is
verboden op of in de in artikel 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, wijzigen en verharden van
wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verleggen en dempen van
watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- het verlagen van de bodem en het afgraven,
ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of
ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of
aanlegplaatsen;
- het vellen en rooien van bomen, hakhout en
andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of
ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
- bebossen of anderszins beplanten met
houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine
landschapselementen;
- het schilderen, sauzen, pleisteren of
ontpleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar
toegankelijk gebied, voor zover hiermee wordt afgeweken van de voor het
object en / of het ensemble authentieke kleurstelling of gevelafwerking;
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen,
aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
- het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten
van bouw- en/of afval materialen.
9.6.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in artikel
9.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en
onderhoud van de gronden;
- welke reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
- welke mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
- welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
9.6.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij
behoud van cultuurhistorische waarden
De
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.6.1 kan worden verleend, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals
beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te
verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet
onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van
de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde
onder a gemotiveerd aantoont.
9.6.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij
verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij
zwaarwegende belangen
De
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.6.1, waarvan aangenomen kan worden
dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische
waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden
verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd
aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die
rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische
waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd
aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen
worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de
cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen
of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een
duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.6.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een
bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien
onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald
onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de
volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór
vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt
vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische
waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart;
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen
ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om
omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch
waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging
aangegeven waarom:
- bijgedragen wordt aan de
cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische
waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt
gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen
realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke
cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 9.6.3 of 9.6.4
kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de
omgevingsvergunning worden verbonden.
10.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie –
Uitvoeren werk(zaamheden)’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het
behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de
cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of
gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de
cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3);
- waaronder begrepen:
- landschappelijke verkavelingen en
patronen;
- waterstaatkundige structuren, elementen
en objecten;
- infrastructurele elementen, patronen en
objecten;
- opgaand groen;
- parken en landgoedvijvers;
- kleiputten;
- objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede
Wereldoorlog,
met
inachtneming van artikel 10.2 specifieke gebruiksregels en het bepaalde in
hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
10.2 Specifieke
gebruiksregels
10.2.1 Gebruik in overeenstemming met
cultuurhistorische waarden
Ingeval van
een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in
afwijking van de primaire bestemming(en) als bedoeld in artikel 3.1 en 4.1:
- worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze
waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de
cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe
of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals
beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden
aangetast.
10.2.2 Gebruik in overeenstemming met
cultuurhistorische waarden
Ingeval van
een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in
afwijking van de primaire bestemming(en) als bedoeld in artikel 3.1 en 4:1:
- worden de gronden en of bouwwerken
gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden,
zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven
en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door
de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de
cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische
waarden kaart, niet onevenredig worden aangetast.
- wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen
ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat
tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
- wordt in de belangenafweging bij het
verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de
omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
- kunnen voorschriften met het oog op de
cultuurhistorische waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.
10.3 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningsplichtige werken of
werkzaamheden
Het is
verboden op of in de in artikel 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en
het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en
andere waterpartijen;
- het aanbrengen van drainage;
- het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en
egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven
van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
- het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere
houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige
beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
- bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder
begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
- werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van
grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van
voedergewassen);
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen
van waardevolle cultuurhistorische elementen;
- het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw-
en/of afval materialen.
10.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud van de
gronden;
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking
treden van dit bestemmingsplan;
- welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende
omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
- welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
10.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij
behoud van cultuurhistorische waarden
De
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1. kan worden verleend, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de
cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren
van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of
indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en
doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor
het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden
verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd
aantoont.
10.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij
verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij
zwaarwegende belangen
De
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1, waarvan aangenomen kan
worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de
cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend
worden verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom
bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te
slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet
te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de
cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd,
passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische
waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen
cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam
toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
10.3.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of 10.3.4 kan het bevoegd
gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van een
bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien
onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald
onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of 10.3.4 worden bij de
aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende
uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en
ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect
voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven
in de cultuurhistorische waarden kaart;
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of 10.3.4 wint het bevoegd
gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake
deskundige inzake cultuurhistorie.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of 10.3.4 wordt bij het
verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven
waarom:
- bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel
dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te
verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe
aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen
realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke
cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of 10.3.4 kunnen
voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de
omgevingsvergunning worden verbonden.
11.1 Algemeen
Het bevoegd
gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen en/of
het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met
ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van
gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in
voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en
losvoorzieningen, indien:
1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn
neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met
betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het
tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en
ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde
beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip
van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
11.2 Afwijken
Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1,
indien:
a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in
voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden
verlangd en;
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende
parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de
parkeerbehoefte op te vangen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 11.1,
indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid
voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke
functionele structuur te waarborgen.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van
een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft
bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
13.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking
van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden
door:
- tot gebouwen behorende stoepen,
stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons,
entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste
2,5 m bedraagt;
- tot gebouwen behorende erkers en serres,
mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van
gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
13.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een
bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de
maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming,
geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in
hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden
aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan
in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden
aangehouden;
- ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2
uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats
plaatsvindt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is
het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van
toepassing;
- het bepaalde onder a is niet van
toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden
met de bestemming Wonen.
13.3 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste
de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige
objecten:
soort
objecten
|
aan te
houden afstand
|
|
indien
glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele
uitbreidingen)
|
indien
bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
|
categorie
I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object
|
25 m
|
50 m
|
categorie
II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant
|
10 m
|
25 m
|
13.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in
deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend
toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
- de onderkant van het bouwwerk (inclusief
fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
- burgemeester en wethouders ontheffing
kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang
niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester
en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de
vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de
volgende regels:
- het is niet toegestaan bijgebouwen bij
woningen en bedrijfsgebouwen te gebruiken voor (on) zelfstandige bewoning;
- het is niet toegestaan een woning te
gebruiken voor onzelfstandige bewoning/ kamerverhuur.
15.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe
afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk
2 reeds afgeweken is- met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder
percentages) met ten hoogste 15%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet
zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een
technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de
overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het
bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
15.2 Afwijkingsmogelijkheid voor recreatief gebruik van bestaande
opstallen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning
af te wijken van de regels ten behoeve van het gebruik van bestaande opstallen
ten behoeve van recreatief gebruik (bed en breakfast) met dien verstande dat:
- er geen onevenredige overlast ontstaat
voor naastgelegen percelen;
- uitsluitend bestaande gebouwen aan gewend
worden voor bed en breakfast;
- parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- verblijf wordt geboden aan maximaal 8 personen.
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen
bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen,
voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van
bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband
met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter
ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden
vergroot.
16.2 Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken
van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen,
indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is
gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer
noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in
bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen,
gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan
wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of
veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het
bouwwerk is tenietgegaan;
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%;
- het onder lid a bepaalde is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid
onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat
reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het
bestemmingsplan Reijerskoop 321’.