Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Boskoop - derde wijziging (Halve Raak 18)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.BKbuigebbosk3wij-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
IINIZO, een maatschappelijke instelling op het gebied van begeleid wonen, werken en studeren voor jongvolwassenen met onbegrepen gedrag, is voornemens de planlocatie aan de Halve Raak 18 te Boskoop aan te kopen. Dit betreft het perceel van een sierteeltbedrijf dat sinds 2012 te koop wordt aangeboden. INIZO wenst de gronden inclusief de bestaande bebouwing te gebruiken als een zorgkwekerij en/of zorgboerderij voor jongeren met autisme. Aan jongeren met een bepaalde afstand tot de arbeidsmarkt wordt een leer- en werkplek in de vorm van dagbesteding geboden. Verder zal de bestaande (bedrijfs)woning gebruikt worden ten behoeve van begeleid wonen.
 
Het initiatief levert een positieve bijdrage aan het gebied en voorkomt leegstand op de locatie. Daarnaast is er in de huidige tijdsgeest door veranderingen in het maatschappelijke domein en bezuinigingen een sterke vraag naar een dergelijke woonzorgfunctie. De beoogde locatie aan de Halve Raak 18 leent zich goed voor de gewenste functie en staat agrarische bedrijvigheid niet in de weg. Dit laatste wordt bevestigd door een positief advies van de Agrarische beoordelingscommissie.
 
Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie' staat het voorgenomen plan niet toe. Het plangebied is immers primair bestemd voor sierteeltbedrijven. Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5) op basis waarvan vervolgfuncties planologisch mogelijk gemaakt kan worden. Het voorgenomen plan is een voorbeeld van een mogelijke vervolgfunctie. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan noodzakelijk. In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt nader getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Halve Raak 18 te Boskoop. Deze locatie is gelegen ten noorden van de kern en het centrum van Boskoop. Het plangebied is gelegen in een omgeving met een relatief groot aantal sierteeltbedrijven. Het betreft de kadastrale percelen BKP00 K 1102 en 1109, die een gezamenlijke oppervlakte van 10.548 m² hebben.
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging en begrenzing van het plangebied globaal aangegeven:
   
Globale ligging plangebied (rode cirkel) Bron:google.nl/maps 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering) Bron: google.nl/maps
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop'. Dit bestemmingsplan is op 3 oktober 2012 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Boskoop. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop' is een aantal keer geactualiseerd. De derde en meest recente actualisatie 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie' is vastgesteld op 13 oktober 2016 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn.
 
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van sierteeltbedrijven met daaraan ondergeschikt enkele agrarische en niet-agrarische nevenfuncties, bijbehorende voorzieningen en incidentele evenementen. Een sierteeltbedrijf is een volwaardig sierteeltbedrijf dat gericht is op de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen. 
 
Ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woning is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' van kracht. Deze (voormalige) agrarische bedrijfswoning mag tevens worden gebruikt voor bewoning door een huishouden zonder functionele binding met het desbetreffende agrarische bedrijf en wordt niet beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf.
 
     
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop' (links) en 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie' (rechts) (plangebied: rode omkadering)
 
Het gebruik van het perceel als zorgkwekerij en/of -boerderij en het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning voor begeleid wonen is niet passend binnen de bestemming 'Agrarisch'. In het voorgenomen plan worden de gronden immers niet meer gebruikt voor sierteeltbedrijven. Het beoogde gebruik kan dan ook niet als nevenfunctie worden beschouwd.
 
In het geldende bestemmingsplan is in artikel 3.7.5 een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vervolgfuncties opgenomen, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf. Het voorgenomen plan is een voorbeeld van een vervolgfunctie, terwijl al sprake is van algehele bedrijfsbeëindiging van het in het verleden gevestigde agrarisch bedrijf. In toelichting paragraaf 3.3.1wordt deze wijzigingsbevoegdheid nader toegelicht.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpwijzigingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied betreft een perceel dat is ingericht ten behoeve van een sierteeltbedrijf. Het perceel voldoet niet meer aan de hedendaagse eisen en staat al sinds 2012 te koop aangeboden. In het plangebied zijn verschillende opstallen aanwezig, te weten een (bedrijfs)woning, kassen en een bedrijfsloods.
 
Het plangebied heeft een oppervlakte van 10.548 m² . De kassen op het perceel bestaan uit Venlokassen (circa 350 m²) en cabrioletkassen (circa 1.675 m²). De overige ruimte, met name aan de achtzijde (noordzijde) van het perceel, is in gebruik voor het kweken van planten in de buitenlucht. De bedrijfsloods heeft een oppervlakte van circa 336 m². In de bedrijfsloods bevindt zich een ruimte die als kantine en/of werkruimte wordt gebruikt. Aan het pand is een kantoor met een oppervlakte van circa 16 m² gebouwd. Aan de oostzijde van het perceel, op de perceelsgrens, is verharding aanwezig, terwijl de achterzijde van het perceel is ingericht als containerveld.
 
De navolgende afbeeldingen geven impressies van het plangebied weer.
Impressie bedrijfsloods
Impressie kassen
 
De vrijstaande (bedrijfs)woning bevindt zich aan de zuidzijde van het plangebied, nabij de Halve Raak. Deze heeft een inhoud van circa 560 m³ en is gebouwd in de stijl van een bungalow. Aan de west- en noordzijde bevinden zich uitbouwen. Het hoofdvolume bestaat uit één bouwlaag met een zadeldak. Rondom de (bedrijfs)woning is een tuin aangelegd. De navolgende afbeeldingen geven een plattegrond en een impressie van de (bedrijfs)woning weer.  
Tekening (bedrijfs)woning (Bron: funda.nl)
 
Impressie (bedrijfs)woning
 
Rondom het plangebied zijn sierteeltbedrijven en (bedrijfs)woningen aanwezig. Het noordelijke en oostelijke deel van Boskoop wordt gekenmerkt door sierteeltbedrijven.
 
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal INIZO de planlocatie gebruiken ten behoeve van de dagbesteding van de zorgkwekerij en/of zorgboerderij voor maximaal 20 personen. Daarnaast zal de bestaande (bedrijfs)woning gebruikt worden voor begeleid wonen voor maximaal 4 personen. Deze personen betreffen dezelfde personen die ook werkzaam zijn op de zorgkwekerij en/of zorgboerderij. Ten behoeve van dit initiatief zal gebruik worden gemaakt van de bestaande bebouwing en zullen, met uitzondering van het opknappen van de locatie, geen fysieke ingrepen plaatsvinden.
 
Op de zorgkwekerij en/of zorgboerderij wordt aan autistische jongeren met een bepaalde afstand tot de arbeidsmarkt een leer- en werkplek in de vorm van dagbesteding geboden. Dit heeft als doel om de jongeren een vak en vaardigheden te leren zodat ze later een zo zelfstandig mogelijk leven kunnen leiden. Het werk wat ze op de zorgkwekerij en/of zorgboerderij gaan doen bestaat uit het kweken van planten, tuinieren, houtbewerking en het volgen van trainingen. De ligging in het buitengebied zorgt verder voor rust – omgeving met weinig prikkels - en draagt bij tot de ontwikkeling van deze jonge mensen tot een zo zelfstandig mogelijk leven.
 
Context 
INIZO biedt personen die moeilijk passen in de reguliere zorg een beschermde woonomgeving. Daarbij is men actief ten aanzien van begeleid wonen, dagbesteding en onderwijs voor personen met onbegrepen gedrag, zoals autisme. De doelgroep betreft jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar. INIZO biedt jongeren in een landelijke en groene omgeving diverse vormen van dagbesteding, tijdelijke opvang, permanent verblijf en begeleiding bij zelfstandig wonen. Daarbij wordt samengewerkt met de Leo Kannerschool in Oegstgeest. INIZO heeft vanwege zijn groei op de huidige locatie in Leidschendam te weinig ruimte en wenst zijn activiteiten daarom op de planlocatie uit te breiden.
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Het voorgenomen plan betreft geen stedelijke ontwikkeling omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden en er voor de zorgkwekerij en/of zorgboerderij inclusief dagbesteding en begeleid wonen gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld, en op 12 januari 2017 is de laatste wijziging in de visie doorgevoerd. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
 
Planspecifiek
Bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. De ambitie van beter benutten en opwaarderen geldt ook voor het landelijk gebied. Leegstaande of vrijkomende bebouwing kan worden hergebruikt en de toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kunnen worden verhoogd.
Het plangebied is deels binnen het bestaand stads- en dorpsgebied gesitueerd, omdat het lint van de Halve Raak als het bestaand stads- en dorpsgebied wordt aangemerkt. Het voornemen om de bedrijfslocatie te behouden, op te knappen en her te gebruiken voor een andere functie draagt bij aan het 'beter benutten en opwaarderen van wat er is'.
 
Greenport Boskoop
Het plangebied maakt onderdeel uit van de greenport Boskoop. Deze greenport heeft een verdicht karakter. Binnen de greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling. De handelsfunctie neemt nog verder toe. Tegelijkertijd is er een transitie gaande van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke pot- en containerteelt. Daarnaast heeft het teeltgebied van Boskoop heeft al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Het plangebied is niet meer aantrekkelijk voor de sierteelt, wat blijkt uit het feit dat het perceel al sinds 2012 te koop wordt aangeboden. In toelichting paragraaf 3.2.2 wordt nader toegelicht waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is in de greenport Boskoop.
 
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
Voor de groene ruimte, bestaande uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur, is het sturen op ruimtelijke kwaliteit leidend voor de keuzes die in dit gebied worden gemaakt. De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. In het vervolg van deze paragraaf wordt het initiatief getoetst aan de richtpunten die voortkomen uit de kwaliteitskaart.
 
Kwaliteitskaart
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. 
 
Met betrekking tot het plangebied is de kaartlagen 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' van belang. De 'Laag van de ondergrond' is niet relevant voor het betreffende initiatief, omdat het gebruik van de ondergrond niet noemenswaardig veranderd en het initiatief in ieder geval niet resulteert in een grotere belasting voor de ondergrond. De 'Laag van de stedelijke occupatie' en de 'Laag van de beleving' zijn niet van toepassing in en nabij het plangebied.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is gelegen in het veen(weide)landschap in een sierteeltgebied. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Voorts maakt het plangebied onderdeel uit van een polderlint. Omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden verslechteren de diversiteit van het verkavelingspatroon, kenmerkende landschapselementen, de maat en de weidsheid van de polder en de lintstructuur niet.
 
Laag van de beleving
Zuid-Holland kent vier (potentiële) werelderfgoederen: het molengebied van Kinderdijk, de Romeinse Limes, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Van Nellefabriek in Rotterdam. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur; steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. Richtpunt bij ontwikkelingen is het bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.
 
Conclusie
De initiatiefnemer is voornemens de planlocatie op te knappen. Daardoor is sprake van enige kwaliteitsverbetering. Functioneel is de functie goed inpasbaar, omdat de beoogde maatschappelijke functie niet conflicteert met en aansluit op het agrarische gebruik in de omgeving. De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
 
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
In toelichting paragraaf 3.1.1 is de ladder doorlopen. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een boom- en sierteeltgebied. Met betrekking tot een boom- en sierteeltgebied is artikel 2.1.6 van de PRV relevant. In lid 1 is bepaald dat in het boom- en sierteeltgebied alleen bedrijven toegestaan zijn die zich bezighouden met boom- en sierteelt en daarbij behorende voorzieningen. Lid 6 bevat een uitzonderingsmogelijkheid voor onder andere wijziging van bestaande rechtmatig aanwezige bebouwing naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
De bestaande bebouwing is rechtmatig aanwezig (zie toelichting paragraaf 1.3) en het initiatief betreft een wijziging naar een andere functie. In dit kader is de Agrarische beoordelingscommissie om advies gevraagd. De Agrarische beoordelingscommissie (kenmerk 2017076906) heeft aangegeven dat het beoogde initiatief vanuit agrarisch oogpunt niet op onevenredige bezwaren stuit. Het feit dat het bedrijf sinds 2012 in de verkoop staat en in die tussentijd niet is verhuurd, is een indicatie dat negatieve gevolgen niet te verwachten zijn. Verder verandert de functie van de bedrijfswoning weinig, omdat de bewoners volop betrokken zullen zijn bij de zorgkwekerij en/of zorgboerderij. Omdat er (kleinschalig) plantenproductie wordt verricht, is sprake van een goede vervolgfunctie die dichtbij de bestaande situatie blijft. De beoogde activiteiten zullen derhalve geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven opleveren. Het advies van de commissie aan de gemeente Alphen aan den Rijn is dan ook om medewerking te verlenen aan het initiatief.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid
In deze paragraaf wordt de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5) in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie' toegelicht. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
 
3.7.5 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van een vervolgfunctie zoals opgenomen in tabel 3.3, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, met inachtneming van de tabel en het volgende:
  1. het agrarische gebruik is beëindigd;
  2. vervolgfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de vervolgfunctie niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, hiervoor wordt het wijzigingsplan getoetst aan de Waarderingskaart;
  5. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of de verkeersaantrekkende werking;
  6. ten behoeve van vervolgfuncties gelden de volgende bouwregels:
    1. vervolgfuncties maken gebruik van de bestaande en/of onherroepelijk vergunde bebouwing;
    2. indien de resterende bebouwing niet functioneel is in te zetten voor de vervolgfunctie, mag nieuw gebouwd worden nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het oppervlak aan gesloopte gebouwen mag worden herbouwd met een maximum van 400 m²;
    3. burgemeester en wethouders kunnen afzien van bepaalde onder 2 en algehele nieuwbouw toestaan indien hierdoor een ruimtelijke en landschappelijke verbetering ontstaat en de gemeenteraad hierover een positief advies heeft afgegeven.
  7. in het wijzigingsplan wordt de vervolgfunctie door middel van een specifieke aanduiding weergegeven, waarbij het aantal te bebouwen m² wordt vastgelegd en het bouwvlak wordt aangepast aan de resterende bebouwing;
  8. vervolgfuncties die naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.3 toelaatbare vervolgfuncties zijn eveneens toegestaan, indien voldaan wordt aan de onder a t/m g genoemde voorwaarden.
Tabel 3.3 Vervolgfuncties ter plaatse van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen
vervolgfuncties
wonen/hobbyboer
agrarisch handels- en exportbedrijf
agrarisch loon-/grond-/-hulptechnisch bedrijf behorende tot ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
inpandige opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
hoveniersbedrijf behorende tot ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
dierenpension/hondenfokkerij
kinderopvang
museum/tentoonstellingsruimte
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/werktuigen/voertuigen in bestaande bebouwing, behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
overige niet-agrarische bedrijven (behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van horecabedrijven
 
Toetsing
   
Ad a)
Op de planlocatie is thans een sierteeltbedrijf gevestigd. Dit betreft een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1.8 van het geldende bestemmingsplan. Met de verkoop van het perceel aan de initiatiefnemers zullen de bedrijfsactiviteiten op locatie worden beëindigd. Aangezien het voorliggende wijzigingsplan een sierteeltbedrijf niet toe staat, is bedrijfsbeëindiging planologisch geregeld.
 
Ad b en c)
De Omgevingsdienst Midden-Holland (nr. 2017076906) heeft beoordeeld of de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is en de omliggende bedrijven niet benadeeld worden door de vervolgfunctie. De omgevingsdienst verwacht geen belemmeringen, omdat zowel een agrarische bestemming als een maatschappelijke bestemming vanuit de milieuwetgeving wordt gezien als een bedrijfsmatige bestemming. Wezenlijk zal er daarom milieutechnisch niets veranderen. De enige verandering is dat de werkzaamheden in het vervolg op kleine schaal en door jongeren onder begeleiding worden uitgevoerd, maar dat is milieutechnisch niet relevant. Het verblijven van de jongeren in de woning zal ook geen belemmeringen opleveren, omdat de woning nog steeds bedrijfsmatig zal worden gebruikt. Het handhaven van de (bedrijfs)woning betekent dat omliggende bedrijven niet belemmerd worden.
 
In toelichting hoofdstuk 4 wordt per milieuaspect nader toegelicht dat de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is.
 
Ad d)   
Op de Waarderingskaart Buitengebied Boskoop is het plangebied aangeduid als 'agrarisch gebied' en is het gelegen aan de 'polderlijn of lintstructuur'. De te behouden kenmerken zijn de volgende:
Agrarisch gebied:
  • Behouden en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid: brede kavel- en dwarssloten; verkavelingsstructuur, orientatie van de kavels, houtakkers en monumentale bebouwing langs de linten.
  • Herkenbaar houden van de Middeleeuwse onderlegger van cope-ontginningen.
Polderlijn en lintstructuur:
  • Herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van de kavels dwars op het bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek.
  • Continueren van de symmetrie of asymmetrie van het lint.
  • Koesteren van bestaande onbebouwde kavels tussen de bebouwing.
  • Vasthouden aan de dichtheid in het bestaande lint (ijl, verspreid, half open en dicht).
  • Doorzetten van de bescheiden maat en schaal van de, veelal agrarische bebouwing aan het lint.
  • Continueren van de asymmetrie van het lint Zijde- Reijerskoop: aan de noordkant staan op de kop van de kavels vrije woonhuizen met een tuin eromheen (waardoor een zichtrelatie met het achterland ontstaat), aan de zuidkant van de weg staan rijen arbeiderswoningen evenwijdig aan de kavel.
Omdat geen fysieke ingrepen plaatsvinden blijven te behouden kenmerken, zoals de verkavelingsstructuur, openheid/dichtheid en (a)symmetrie, behouden. Daarmee leidt de vervolgfunctie niet tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
 
Ad e)
De publieks- en/of de verkeersaantrekkende werking van het initiatief wordt in toelichting paragraaf 4.10 toegelicht. Daaruit blijkt dat er geen (onevenredige) toename optreedt.
 
Ad f)
De vervolgfunctie die middels het voorliggende wijzigingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt maakt gebruik van de bestaande en onherroepelijk vergunde bebouwing (situatie 1). Dit wordt in de planregels vastgelegd door bouwvlakken voor de bestaande bebouwing op te nemen en alleen binnen deze bouwvlakken bebouwing toe te staan.
 
Ad g)
Voor het hele plangebied wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zorgkwekerij' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is een zorgkwekerij (inclusief begeleid wonen) toegestaan. Het bouwvlak wordt aangepast naar de bestaande bebouwing, waarmee het aantal te bebouwen m² wordt vastgelegd.
 
Ad h)
De toekomstige functie is het meest vergelijkbaar met 'overige niet-agrarische bedrijven (behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van horecabedrijven'. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State betoogt in uitspraak 201410393/1/A1 d.d. 22 april 2015 dat een zorgboerderij, afhankelijk van de omstandigheden, te vergelijken is met een 'artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI 8632, 8622, 8623) of 'verpleeghuizen' (SBI 871). De zorgkwekerij/-boerderij in het voorgenomen plan komt qua bedrijfsvoering en activiteiten het meest overeen met een verpleeghuis, omdat er ook personen overnachten in het plangebied. Een verpleeghuis is een activiteit met milieucategorie 2.
Het beoogde gebruik heeft tevens raakvlakken met 'kinderopvang' (SBI 8891, milieucategorie 2), omdat dit tevens een maatschappelijke functie is waar personen een vorm van dagbesteding wordt geboden. Aangezien kinderopvang een mogelijke vervolgfunctie is conform tabel 3.3, dient aangenomen worden dat een wijziging naar een andere maatschappelijke functie passend is.
Ook de vervolgfunctie 'wonen/hobbyboer' heeft overeenkomsten met het voorgenomen plan vanwege het aspect wonen. Het begeleid wonen voorziet tevens in een vorm van wonen.
Een zorgkwekerij en/of een zorgboerderij in combinatie met begeleid wonen is daarmee een vervolgfunctie die naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.3 toelaatbare vervolgfuncties.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Onderhavig plan wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op de omvang van het plan (ruim onder de drempelwaarde) en de ligging van het plan is de verwachting dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zullen zijn. Het milieubelang wordt in deze ruimtelijke onderbouwing voldoende afgewogen. Een nadere (m.e.r.-)beoordeling is niet noodzakelijk.
 
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het wijzigen van de bestemming ten behoeve van het voorgenomen plan leidt niet tot een strenger bodemgebruik. Zowel de huidige agrarische bestemming als de toekomstige maatschappelijke functie wordt vanuit milieuwetgeving gezien als een bedrijfsmatige bestemming. Het verblijven van de jongeren in de woning zal ook geen belemmeringen opleveren, omdat de woning nog steeds bedrijfsmatig zal worden gebruikt en daarmee als bedrijfswoning aangemerkt kan worden. Verder zal het aantal personen dat woonachtig is in de bedrijfswoning (maximaal 4) niet noemenswaardig toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Er vinden geen bodemingrepen plaats waardoor de bodemkwaliteit kan veranderen.
 
Geconcludeerd dient te worden dat het plan uitvoerbaar is wat betreft het aspect bodem. 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Gelijk aan de bestaande planologische situatie zal de bestaande woning als bedrijfswoning bij de zorgkwekerij/zorgboerderij worden gebruikt. Daarmee treedt er geen verandering op ten opzichte van de bestaande planologische situatie, waarin de woning dienst als bedrijfswoning bij het sierteeltbedrijf. Aangezien de geluidhinder vanwege de (bedrijfs)activiteiten in het plangebied ten minste gelijk blijft en naar verwachting in intensiteit afneemt, zal er geen verslechtering optreden. Geconcludeerd dient te worden dat er geen belemmeringen zijn wat betreft het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
 
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Uit toelichting paragraaf 4.10 komt naar voren dat het initiatief leidt tot een afname van de verkeersgeneratie. Daarmee treedt er een verbetering op ten opzichte van de bestaande situatie, waardoor het initiatief in ieder geval 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstof over 2015 op de locatie bedragen respectievelijk 18 µg/m³, 11 µg/m³ en 20 µg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
 
Uitsnede risicokaart en Basisnet (plangebied is zwart omkaderd)
   
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied een relatief grote hoeveelheid risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze risicovolle inrichtingen betreffen propaantanks. In de navolgende tabel zijn deze risicovolle inrichtingen, hun risicocontour en invloedsgebied van het groepsrisico en de afstand van de propaantanks tot het plangebied weergegeven.
 
NummerTypeRisicocontour (PR 10-6) in mMinimale afstand tot plangebied in m
1bovengrondse propaantank 18.000 l45420
2bovengrondse propaantank 3.000 l10320
3bovengrondse propaantank 3.000 l1020
4
bovengrondse propaantanks (4x) 5.000 l, 3.000 l, 3,000 l en 5.000 l
10110
5bovengrondse propaantank 3.000 l10250
6bovengrondse propaantank 3.000 l10320
7bovengrondse propaantank 3.000 l10480
8bovengrondse propaantanks (2x) 3.000 l en 5.000 l10 / 20520
9bovengrondse propaantank 5.000 l10 / 20110
10bovengrondse propaantank 5.000 l10520
11bovengrondse propaantank 3.000 l10660
   
De risicovolle inrichtingen hebben geen risicocontour die tot in het plangebied reikt (zie tabel). De bovengrondse propaantank 3.000 l op het naastgelegen perceel aan de Halve Raak 20 is het meest nabij gelegen. Deze tank bevindt zich op 20 m afstand van het plangebied, terwijl de risicocontour 10 m bedraagt.
 
Propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ vallen niet onder de werking van het Bevi. Bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud tot en met 13 m³ waaraan propaan uitsluitend in de gasfase wordt onttrokken, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn in het activiteitenbesluit wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Omdat bij alle propaantanks tot en met 13 m³ voldaan wordt aan de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
 
Het effectgebied van een bovengrondse propaantank met een inhoud tussen 13 m³ en 50 m³ geldt slechts binnen een straal van 150 m. De enige propaantank met een inhoud van meer dan 13 m³ (nummer 1) is gelegen op een afstand van 420 m. Daarmee is een eventuele beperkte toename van het aantal personen in het plangebied geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.  
 
In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor of door buisleidingen plaats. 
 
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering voor het voorgenomen plan.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
 
Planspecifiek
Zoals in toelichting paragraaf 3.3.1 is toegelicht is de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar en worden omliggende bedrijven niet benadeeld door de vervolgfunctie. Er zijn geen belemmeringen, omdat zowel de huidige agrarische bestemming als de toekomstige maatschappelijke bestemming vanuit de milieuwetgeving wordt gezien als een bedrijfsmatige bestemming. Daarbij zal de woning nog steeds bedrijfsmatig worden gebruikt. Dat betekent dat geen milieugevoelige bestemming wordt toegevoegd en dat omliggende bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
 
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
 
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling vinden geen fysieke ingrepen plaats. Er wordt dan ook geen verharding toegevoegd. De afvoer van afval- en hemelwater is gelijk aan de bestaande situatie. Daarmee is sprake van het 'standstill beginsel'. Naar verwachting leidt het initiatief tot een mindere belasting van het watersysteem, omdat de zorgboerderij/zorgkwekerij een minder intensieve functie is dan het bestaande sierteeltbedrijf.
4.8 Cultureel erfgoed
4.8.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast. Verder is de ontwikkeling in lijn met de Waarderingskaart Buitengebied Boskoop (zie toelichting paragraaf 3.3.1), waardoor aangenomen dient te worden dat het kenmerkende landschap in Boskoop dat ontstaan is door de sierteelt behouden blijft.
 
4.8.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Er vinden geen bodemingrepen plaats in het voorgenomen plan. Daarmee is uitgesloten dat archeologische waarden als gevolg van het initiatief verloren gaan. Overigens geldt voor het plangebied niet de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Daarom is het aannemelijk dat ter plaatse geen noemenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Het plangebied is niet gelegen binnen een wettelijk beschermd natuurgebied. Het gebied grenzend aan de Toegangswetering, dat circa 400 m ten noorden van het plangebied is gelegen, behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
 
Aangezien er geen fysieke ingrepen plaatsvinden is uitgesloten dat beschermde flora en fauna als gevolg van het initiatief gehinderd worden. Daarmee zijn er geen belemmeringen en is het plan uitvoerbaar wat betreft ecologie.
4.10 Verkeer en parkeren
Verkeer
De planlocatie blijft direct ontsloten via de Halve Raak. De jongeren die werkzaam en woonachtig zijn op de kwekerij beschikken niet over een auto en reizen veelal met het openbaar vervoer of per fiets. Het vervoer van en naar de locatie vindt driemaal per dag plaats: 's ochtends, 's middags en 's avonds. 's Ochtends en 's middags bedraagt zijn er 6 voertuigbewegingen en 's avonds 2 voertuigbewegingen. Deze voertuigbewegingen betreffen het vervoer van zowel jongeren die werken en/of wonen op de locatie als personeel. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de jongeren in de opstartfase op een grotere afstand van het plangebied woonachtig zijn, maar dat INIZO zich later meer richt op jongeren uit de omgeving. Daardoor zal het aantal voertuigbewegingen waarschijnlijk afnemen.
Het aantal bezoekers wordt geschat op circa 1 per dag (2 voertuigbewegingen per etmaal).
Vrachtverkeer bereikt incidenteel (circa één keer per 2 weken) het plangebied. Dit komt overeen met circa 0,2 voertuigbewegingen per werkdag (ma-vr).
In totaal bedraagt de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie daarmee 16,2 voertuigbewegingen per etmaal. 
 
In de bestaande (planologische) situatie is een sierteeltbedrijf in het plangebied aanwezig. Dit betreft een commercieel bedrijf met een andere verkeersgeneratie dan de beoogde maatschappelijke functie. Het aantal vrachtwagens bij een dergelijk bedrijf bedraagt 2 per week, overeenkomend met 0,8 voertuigbewegingen per werkdag (ma-vr). 
De voertuigbewegingen vanwege de bedrijfsactiviteiten worden gezien de grootte van het bedrijf geschat op circa 4 per etmaal. Verder zijn circa 2 personen werkzaam op het bedrijf, wat overeenkomt met 4 voertuigbewegingen.
De aanwezige (bedrijfs)woning (vrijstaande koopwoning in het buitengebied) kent een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal.
De totale verkeersgeneratie in de bestaande situatie bedraagt 17,0 voertuigbewegingen per etmaal.
 
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een afname van het aantal voertuigbewegingen. Daarmee treedt er een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie op. 
 
Parkeren
Het aantal voertuigen, behorende bij INIZO ten behoeve van het vervoer van jongeren en personeel, dat tegelijkertijd in het plangebied aanwezig is, is maximaal 3 (zie verkeer). De parkeerbehoefte van het voorgenomen plan exclusief bezoekers bedraagt maximaal 3 parkeerplaatsen. Een aantal van 5 parkeerplaatsen wordt voldoende geacht om ook aan de parkeerbehoefte van incidentele bezoekers te kunnen voldoen. In het plangebied is voldoende ruimte voor 5 parkeerplaatsen. Daarmee zijn er geen belemmering wat betreft parkeren. 
    
Op het gebied van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen.  
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' geldt voor het hele plangebied en is grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Boskoop - derde actualisatie', met als verschil dat de bouwregels geen bebouwing toestaan buiten de bestaande bebouwingscontouren. Om de regeling goed aan te laten sluiten op de ontwikkeling en te voldoen aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, is er voor gekozen om in de bestemmingsomschrijving een zorgkwekerij en daaraan ondergeschikte functies op te nemen. Sierteeltbedrijven en (agrarische) nevenfuncties zijn hierin niet opgenomen, omdat één van de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid is dat het agrarische gebruik beëindigd moet zijn.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
De gemeentelijke kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
 
7.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Zuid-Holland. Beiden hebben geen opmerkingen op het plan.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 28 september 2017 tot en met 8 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er drie zienswijzen ontvangen. De gemeentelijke reactie op deze zienswijzen is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.