De sloop van de bedrijfsgebouwen, loodsen en woningen ten behoeve van het realiseren van woningen leidt mogelijk tot negatieve effecten voor beschermde soorten. Uit de quickscan komen de volgende conclusies naar voren:
Om te bepalen of er nestplaatsen van gierzwaluwen, huismussen en / of vleermuisverblijfplaatsen in de bebouwing aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Voor een aantal soorten is het voldoende als er tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de eventuele aanwezigheid. Voor gierzwaluw, huismus en vleermuizen is niet met zekerheid te zeggen of nesten of verblijven aan- dan wel afwezig zijn in de bebouwing. Om dit vast te stellen is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Voor het nader onderzoek naar gierzwaluw wordt de methode uit het Soortinventarisatieprotocol van het Netwerk Groene Bureaus aangehouden (Netwerk Groene Bureaus, 2017). Het onderzoek naar gierzwaluw bestaat uit drie bezoeken in de periode juni - half juli.
Huismusonderzoek vindt plaats middels twee veldbezoeken in de periode april – 15 mei (conform het Kennisdocument Huismus, BIJ12 2017c). Huismussen worden gedurende de meest optimale periode van de dag geïnventariseerd; tussen één à twee uur na zonsopkomst en één à twee uur voor zonsondergang.
Leidraad voor vleermuisonderzoek is het vleermuisprotocol van 2021 (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging (2021). Voor een volledig vleermuisonderzoek zijn meerdere veldbezoeken nodig in de periode half mei - september.
Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen. Bij uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen wordt geadviseerd potentiële nestlocaties vóór het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels. Ook kan ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid zullen zoeken.
Stikstofdepositie
Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de realisatie- en/of de gebruiksfase stikstofdepositie ontstaan. Emissie van stikstofoxiden ontstaat onder andere door verbranding van fossiele brandstoffen bij stook van cv-installaties, in het verkeer of door inzet van mobiele machines. Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'De Wilck' en ligt op een afstand van ca. 3,5 km van het plangebied. Echter is 'De Wilck' niet stikstofgevoelig. De overige Natura 2000-gebieden die wel stikstofgevoelig zijn liggen op een afstand van meer dan 13 km van het plangebied. Om met zekerheid vast te stellen dat er geen sprake is van stikstofdepositie dient een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof de neerslag (depositie) in de realisatiefase (bouwfase) en gebruiksfase een rol speelt.
Uit de Notitie AERIUS-berekening (13 maart 2023, Milieu adviesbureau EcoReest, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6) blijkt dat er in totaal sprake is van een NO
x emissie van 241,3 kg/j en een NH
3 emissie van 3,8 kg/j. Met de berekening zijn voor verschillende rekenpunten rekenresultaten van 0,00 mol/ha/j. Met de ontwikkeling worden de kritische depositiewaarden op omliggende Natura 2000-gebieden niet overschreden.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het plan is uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.
Nader onderzoek soorten bescherming
Zoals uit de quickscan naar voren is gekomen is de locatie geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen. Om vast te stellen of uit te sluiten dat zich verblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van één of meerdere soorten op de locatie bevinden is door EcoReest een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen (d.d. 27-09-2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 7).
Vleermuizen
Uit de resultaten van het vleermuisonderzoek komt naar voren dat er verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden deze verblijfplaatsen beschadigd, vernield en verstoord. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 3.5 lid 2 en 4 van de Wnb. Daarnaast zijn er binnen het plangebied foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet om een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig.
Jaarrond beschermde vogelnesten
Uit de resultaten van het nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten komt naar voren dat er enkel voor de Gierzwaluw nestplaatsen aanwezig zijn. Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden deze nestplaatsen weggenomen. Hiermee is er sprake van een overtreding van artikel 3.1 lid 2 van de Wnb.
Vervolg stappen (ontheffing en mitigerende en compenserende maatregelen)
Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt een overtreding begaan op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het wegnemen of verstoren van functionele verblijfplaats van gewone dwergvleermuis en nestplaatsen van gierzwaluw, is wettelijk gezien een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Gedeputeerde Staten kan onder Artikel 3.3 lid 4 en Artikel 3.8 lid 5 een ontheffing verlenen “in het belang van de volksgezondheid, openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten”, in het geval er geen andere bevredigende oplossing is én de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort (art. 3.3) of er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan (art. 3.8).
Om een ontheffing te verkrijgen, moet bij aanvraag een activiteitenplan mee gestuurd worden waarin wordt beschreven hoe elke verblijfplaats die komt te vervallen gecompenseerd en hoe bij de uitvoer van werkzaamheden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de beschermde soorten.
Voor verblijfplaatsen van vleermuizen geldt dat er alternatieve verblijfplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige verblijfplaatsen worden aangetast. Ook voor nestplaatsen van gierzwaluwen geldt dat er alternatieve nestplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige nestplaatsen worden aangetast. Deze alternatieve nest- of verblijfplaatsen moeten tijdig voor de werkzaamheden worden aangeboden, omdat er rekening gehouden moet worden met een gewenningsperiode.
De concrete uitwerking van de benodigde mitigerende en compenserende maatregelen vindt plaats in een activiteitenplan. Doorgaans wordt in de ontheffing van de Wet natuurbescherming als voorwaarde opgenomen dat de werkzaamheden plaatsvinden onder begeleiding van een ecologisch deskundige. Deze geeft, in overleg met de opdrachtgever, aan waar zich geschikte locaties bevinden voor het plaatsen van alternatieve voorzieningen. Tevens adviseert deze in eventuele maatregelen die nodig zijn voor aanvang of tijdens het project. Hierbij moet gedacht worden aan de planning van het werk, bijvoorbeeld om kwetsbare periodes te ontzien en om rekening te houden met de gewenningstijd die nodig is voor alternatieve verblijfplaatsen. Ook dienen de woningen en bebouwing voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt te worden gemaakt voor vleermuizen en gierzwaluwen. Dit mag pas na ontvangst van de ontheffing.
De daken van de woningen en de loodsen zijn in het broedseizoen tevens geschikt als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Geadviseerd wordt om geen werkzaamheden uit te voeren binnen het broedseizoen, zodat geen sprake is overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Algemene zorgplicht
Naast de genoemde maatregelen dienen bij de voorgenomen werkzaamheden de volgende maatregelen in acht te worden genomen:
- Voor vleermuizen dient rekening gehouden te worden met mogelijk foeragerende of passerende individuen middels het juist toepassen van bouwverlichting óf door te werken buiten de schemerende en donkere dagdelen in de periode april t/m oktober. Voorbeelden van juiste verlichting: amber-/roodkleurige verlichting, beperkte hoogte van lichtmasten en verlichting naar beneden gericht en convergeren.
- In verband met de potentie voor algemene vogelsoorten zoals turkse tortel, kauw, merel en overige kleine zangvogels werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, medio maart t/m medio juli. Indien de werkzaamheden opgestart en uitgevoerd worden binnen het broedseizoen dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden alvorens de aanvang van het broedseizoen. Indien nodig kan ook binnen het broedseizoen gewerkt worden door de planlocatie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten.
- Om te voorkomen dat de rugstreeppad de bouwlocatie koloniseert gedurende het voortplantingsseizoen dienen maatregelen getroffen te worden. Zorgen dat tijdelijke poelen en plassen niet kunnen ontstaan door de locatie regelmatig af te vlakken óf een amfibieënscherm plaatsen waardoor rugstreeppadden de locatie niet kunnen bereiken óf zorg dragen dat zanderig/braakliggend terrein niet aanwezig is in de voortplantings- of migratieperiode van rugstreeppadden (begin april t/m eind juli).
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (puin, takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om dieren die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te laten verplaatsen naar een schuilplaats buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
- In het kader van de Algemene Zorgplicht dient voorzichtig gehandeld te worden met alle aanwezige flora en fauna.
Conclusie
Uit de resultaten van de quickscan ecologie is gebleken dat er ten aanzien van gebiedsbescherming geen directe effecten zijn op Natura 2000-gebieden en/of NNN gebieden. Tevens is uit de stikstofberekening gebleken dat er geen negatieve effecten zijn van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Daarnaast is uit de quickscan gebleken dat het plangebied geschikt is voor de aanwezigheid van beschermde soorten. Derhalve is er een nader onderzoek uitgevoerd. Het nader onderzoek was gericht op de aanwezigheid van vleermuizen, gierzwaluw en huismussen. Dit nader onderzoek heeft aangetoond dat vleermuizen en gierzwaluw voorkomen in het plangebied en nestplaatsen hebben. Het voornemen leidt daarmee tot negatieve effecten op beschermde diersoorten en overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming.
Voordat de daadwerkelijke ontwikkeling uitgevoerd gaat worden dienen er stappen ondernomen te worden. De sanering van een woning met aangebouwde loodsen ten behoeve van het realiseren van woningen leiden, behoudens vleermuizen, gierzwaluw, huismus, algemene broedvogels en vrijgestelde soorten, niet tot aantasting van functionele leefomgevingen, vaste rust- en/of verblijflocaties, natuurgebieden of andere krachtens de Wet natuurbescherming beschermde zaken, mits enkele maatregelen getroffen worden ten behoeve van rugstreeppad en passerende vleermuizen, en tijdig een ontheffing verleent verkregen wordt voor de Wet natuurbescherming. Op basis van de voorgaande onderzoeken is er geen reden om aan te nemen dat de benodigde ontheffing, mits de juiste maatregelen worden getroffen en er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen kan worden.