direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenwetering, eerste herziening (Leeghwaterweg)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Kalkovenweg 5 te Alphen aan den Rijn zijn momenteel meerdere woonvoorzieningen aanwezig dan op grond van privaatrechtelijke afspraken is toegestaan. Om deze strijdige situatie te beëindigen, heeft het college van burgemeester en wethouders in december 2015 na een lange periode van onderhandelen, besloten een vaststellingsovereenkomst aan te gaan met betrokkenen. Hierin zijn afspraken gemaakt over het beëindigen van deze strijdige situatie. Tevens is besloten om aan betrokkenen een tweetal percelen bedrijventerrein aan de J.A. Leeghwaterweg op het bedrijventerrein Molenwetering in huurkoop uit te geven. Hierin is opgenomen dat bedrijfsbebouwing met een losse wooneenheid in de vorm van een woonwagen is toegestaan. Aangezien het geldende bestemmingsplan Molenwetering 2013 geen nieuwe bedrijfswoningen toestaat, moet dat worden aangepast.

In onderhavig bestemmingsplan worden de gemaakte afspraken planologisch vastgelegd door middel van:

  • het mogelijk maken van meerdere bedrijfswoningen in de vorm van een woonwagen op verschillende uit te geven percelen aan de J.A. Leeghwaterweg op het bedrijventerrein Molenwetering;
  • het schrappen van twee aanduidingen 'bedrijfswoning toegestaan' aan de Kalkovenweg op het industrieterein Heimanswetering.

Daarnaast wordt voor het reeds bebouwde perceel J.A. Leeghwaterweg 1 de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan' opgenomen. Dit perceel is in het verleden door de gemeente verkocht met de daarbij de mogelijkheid van het realiseren van een bedrijfswoning. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Molenwetering 2013 is deze mogelijkheid ten onrechte geschrapt. Deze omissie wordt in onderhavig bestemmingsplan hersteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de J.A. Leeghwaterweg en Kalkovenweg te Alphen aan den Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied J.A. Leeghwaterweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Plangebied Kalkovenweg

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden:

  • het bestemmingsplan Molenwetering 2013, vastgesteld op 28 november 2013;
  • het bestemmingsplan Heimanswetering, vastgesteld 1 maart 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Geldende bestemming J.A. Leeghwaterweg (Molenwetering 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Geldend bestemming Kalkovenweg (Heimanswetering)

1.4 Opzet van het plan

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de onwikkelingen die binnen het plan mogelijk worden gemaakt. Het vierde hoofdstuk omvat de milieuaspecten en hoofdstuk 5 de watertoets. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Het zevende hoofdstuk is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiele uitvoerbaarheid.
 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Met deze structuurvisie zet het Rijk het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Verder wil het kabinet de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven brengen door hen centraal te stellen. Ook laat het kabinet meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. Daarbij geldt dat de vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden toeneemt. De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.

2.2.2 Verordening Ruimte

Artikel 2.1.3, lid 1 van de Verordening Ruimte bepaalt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, bedrijven toelaat uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. Lid 3 van hetzelfde artikel bepaalt dat het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate kan voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid. In hoofdstuk 4 Milieu van onderhavige bestemmingsplantoelichting wordt toegelicht dat het bestemmingsplan aan dit uitgangspunt voldoet.

2.2.3 Provinciaal milieubelang

Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen

Getoetst is of bij de voorgenomen ontwikkeling het provinciaal belang in het geding is. In dit geval is alleen beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven relevant. Door het plan zal de fysieke ruimte voor bedrijven in milieucategorie 4.1 en hoger niet afnemen aangezien de bedrijfswoningen worden opgericht op een locatie waar nu bedrijvigheid tot maximaal categorie 3.1 is toegestaan. Aangezien het perceel een bedrijfsbestemming blijft houden kan na het eventueel beschikbaar komen van de locatie zich ter plaatse weer andere bedrijvigheid vestigen. Door het feit dat het een gezoneerd industrieterrein betreft wordt ook voldaan aan de eis de milieuruimte voor de categorie 4.1 bedrijvigheid in stand kan blijven.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Beleidsnotitie Bedrijventerrein Alphen aan den Rijn 2010-2020

De ruimte voor bedrijventerreinen is schaars. Zorgvuldig ruimtegebruik op bestaande en nieuwe terreinen is essentieel. Duurzame bedrijventerreinen spelen bovendien in op de toekomst en behouden of investeren in hun waarde voor de toekomst. De behoefte aan bedrijventerreinen voor de komende periode is voor Alphen aan den Rijn onderzocht. De koers voor de verschillende bedrijventerreinen en ook voor Molenwetering is gebaseerd op dit onderzoek. Van de 75 hectare gebied op Molenwetering is bijna alles uitgegeven. Molenwetering kenmerkt zich door een voornamelijk gemiddelde verschijningsvorm. Op de zichtlocaties langs de Anthonie van Leeuwenhoekweg en de N11 is de verschijningsvorm hoogwaardiger. De staat van zowel vastgoed als de buitenruimte is goed. De gemiddelde verschijningsvorm is gezien de vraag vanuit de markt ook in de toekomst passend. Er is nog een enkele kavel uitgeefbaar op een prominente plek langs de N11 en bij de Leidse Schouw. Hier kan zich het beste een bedrijf met een hoogwaardige verschijningsvorm vestigen. Daarnaast kan het gebruik van het terrein verder geintensiveerd worden om de noodzaak voor bedrijven om te verhuizen zo klein mogelijk te maken. Voorkomen dient te worden dat het bedrijventerrein verder wordt ingevuld door functies die daar niet thuishoren. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit uitgangspunt.

2.4 Ladder duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge het bepaalde onder 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Op grond van jurisprudentie van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt onder andere dat de ontwikkeling van acht woningen niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Aangezien het in onderhavig bestemmingsplan enkel gaat om het planologisch mogelijk maken van acht bedrijfswoningen is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (in de zin van het Bro en de provinciale Verordening Ruimte) en is de ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing. Vanuit de provincie is ook aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de provinciale ladder.

2.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie plangebied

3.1 Ruimtelijke structuur

De hoofdstructuur van Molenwetering wordt bepaald door een aantal infrastructurele en landschappelijke dragers. De centrale ruggengraat van Molenwetering is de Anthonie van Leeuwenhoekweg, die vanaf de Leidse Schouw in het westen (N11) een gebogen tracé dwars door het bedrijfsterrein volgt naar het oosten. Dwars hierop staat een aantal secundaire ontsluitingslussen. De J.A. Leeghwaterweg sluit via de Boerhaaveweg ook aan op de Antonie van Leeuwenhoekweg. Op onderstaande afbeelding is een deel van planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0005.png"

Afbeelding 5 Planlocatie in groter geheel

3.2 Functionele structuur

Het bedrijventerrein Molenwetering is een monofunctioneel bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk bedrijven gevestigd in de milieucategorie tot 3.2, maar er zijn ook bedrijven in de categorie 4.1 en 5.1. Daarnaast is er op het bedrijventerrein de AWZI Kerk en Zanen gevestigd en een verdeel- en transformatiestation voor elektriciteit. Aan de entrees van het bedrijventerrein wordt het bedrijventerrein minder monofunctioneel. Op de zichtlocatie langs de N11, de Flemingweg, zijn enkele kantoorpanden gevestigd. Bij de zichtlocaties langs de Leidsche Schouw en de entree aan de stadskant van het bedrijventerrein zijn veel bedrijven gevestigd in de verkoop van auto's. Het grootste deel van de bedrijven op het bedrijventerrein hebben te maken met de logistieke sector (opslag en distributie). Daarnaast bevinden er een groot aantal garage- en productiebedrijven en een sportcentrum op het bedrijventerrein. Tevens staan verspreid op het bedrijventerrein meerdere bedrijfswoningen, die ook als zodanig zijn bestemd. Het beleid is om geen nieuwe bedrijfswoningen toe te staan.

3.3 Situatie J.A. Leeghwaterweg

De planlocatie is grotendeels een perceel braakliggend grond dat in eigendom is bij de gemeente. Deze locatie is al sinds 1999 'gereserveerd' voor de Alphense kermisexploitanten.

Op J.A. Leeghwaterweg 1 is reeds een bedrijfspand aanwezig. Dit perceel is in 2006 verkocht met daarbij de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning. In het destijds geldende bestemmingsplan was een bedrijfswoning ook toegestaan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Molenwetering 2013 is deze mogelijkheid voor deze locatie abusievelijk geschrapt. Deze omissie wordt met de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan hersteld. In de nieuwe situatie wordt aan het perceel J.A. Leeghwaterweg 1 de aanduiding 'bedrijfswoning' toegekend. Voor deze bedrijfswoning gelden dezelfde regels als voor de andere bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Molenwetering.

Daarnaast wordt het braakliggende perceel gesplitst in vooralsnog drie delen met daartussen een toegangsweg. Van de drie delen zijn er twee in huurkoop uitgegeven. In de huurkoopovereenkomst is opgenomen dat bedrijfsbebouwing is toegestaan alsmede een wooneenheid in de vorm van een woonwagen. Al deze percelen houden dezelfde bestemming als in het geldende bestemmingsplan Molenwetering 2013 met dien verstande dat aan alle percelen de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- bedijfswoning woonwagen' wordt toegekend.

Door het op deze wijze te bestemmen, wordt geen precedent geschapen voor nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Molenwetering. Het gaat hier om een specifieke vorm van een bedrijfsvoering met een specieke vorm van huisvesting. De bedrijfsvoering in de vorm van kermisexploitatie maakt de aanwezigheid van een wooneenheid in de vorm van een woonwagen noodzakelijk. In verband met hun bedrijfsvoering en wisselende aanwezigheid als gevolg van onregelmatige werktijden is het noodzakelijk dat zij bij hun kermisattracties wonen. Deze attracties bevatten ook vaak waardevolle spullen en dienen te worden onderhouden. Verder is het zo dat zij vaak met het gehele gezin aan de kermis deelnemen. Hetgeen bij een gescheiden locaties tot problemen kan en zal leiden. Ook kan het gebeuren dat kermisexploitanten hun woonwagen, indien zij gedurende langere tijd weg zijn, meenemen naar de kermislocatie.

Het achterste gedeelte, dat nog niet is uitgegeven, is in beginsel eveneens bestemd voor bedrijfsvoering gericht op kermisexploitatie. In verband hiermee wordt aan dit perceel de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -bedrijfswoning woonwagen' met een maximum van vijf toegekend. Dit maakt het mogelijk om het perceel te splitsen, meerdere kermisexploitanten te huisvesten en per perceel een bedrijfswoning in de vorm van een woonwagen toe te staan. Het perceel behoudt echter de geldende bestemming. Dit betekent dat indien in de toekomst blijkt dat er geen animo is vanuit de kermisbranche ook andere bedrijven zich er kunnen vestigen. In dat geval geldt dat geen bedrijfswoning in welke vorm dan ook is toegestaan. Dit zal dan privaatrechtelijk ook worden vastgelegd.

3.4 Situatie Kalkovenweg 5

Wat betreft de situatie aan de Kalkovenweg 5 geldt dat voor twee percelen de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan' wordt geschrapt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en andere planologische aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij gaat het dan om de onderbouwing bij de planologisch mogelijk maken van nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Molenwetering. Het schrappen van de twee aanduidingen 'bedrijfswoning toegestaan' binnen het bestemmingsplan Heimanswetering heeft vanuit milieu-oogpunt geen (negatieve) consequenties. Hierop wordt dan ook verder niet in gegaan.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:

a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.

b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.2.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is zowel naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen als naar onbenutte bouwmogelijkheden gekeken. Het bestemmingsplan maakt de oprichting van acht bedrijfswoningen mogelijk. Hiermee worden woningen opgericht. Het oprichten van woningen staat in onderdeel D van het Besluit MER. Er wordt echter met acht woningen zo ver van de in het besluit genoemde grenswaarde afgebleven dat er geen significante milieueffecten op zullen treden. Deze ruimtelijke onderbouwing kan beschouwd worden als afdoende onderbouwing van de milieueffecten.

4.2.3 Conclusie en advies

Op het bestemmingsplan Aanpassing Molenwetering rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER, MER-beoordeling of een vormvrije MER-beoordeling.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Inleiding

Bij de realisatie van (bedrijfs)woningen dient te worden aangetoond dat er ter plaatse van deze gevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. In verband hiermee is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Er is een inventarisatie gemaakt van de bedrijven die om de te realiseren gevoelige functies aanwezig kunnen zijn.

4.3.2 Resultaten onderzoek

Voor de inventarisatie is gekeken naar de maximale milieucategorie van bedrijven die aanwezig kunnen zijn rond de planlocatie. Hiervoor is gebruik gemaakt van het vigerend bestemmingsplan Molenwetering 2013. Het bedrijventerrein Molenwetering betreft een bedrijventerrein waar diverse zwaardere bedrijven zijn toegestaan. In de directe omgeving van het plangebied is bedrijvigheid tot en met categorie 4.1 toegestaan. Het gaat voor de hoogste bedrijfscategorie om het perceel direct ten noordwesten van de planlocatie. Voor bedrijven in categorie 4.1 geldt een richtafstand van 200 meter tot het gebiedstype rustige woonwijk. Aangezien het hier niet het gebiedstype rustige woonwijk betreft kan echter worden uitgegaan van 100 meter. De planlocatie ligt op circa 15 meter van de bestemming bedrijven in maximaal categorie 4.1. Aan de richtafstand wordt dus niet voldaan. Indien niet aan de richtafstand kan worden voldaan, dient te worden bekeken of er voldaan kan worden aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie. Geluid is het meest relevante aspect voor deze beoordeling, dit aspect is overwegend maatgevend voor het bepalen van de richtafstand. Aangezien de planlocatie op een grotendeels gezoneerd bedrijventerrein is gelegen, is in paragraaf 4.6 bekeken of er voldaan kan worden aan de streefwaarde voor geluid. Uit het onderzoek blijkt dat aan deze streefwaarde kan worden voldaan. Hiermee is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat afdoende geborgd voor deze locatie.

4.3.3 Conclusie en advies

Hoewel niet voldaan kan worden aan de richtafstand tot de omliggende bedrijven kan toch gesteld worden dat, aangezien de streefwaarde voor het industrielawaai niet overschreden wordt, er ter plaatse van de planlocatie een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn. Hiermee staat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de realisatie van het plan niet in de weg.

4.4 Bodem

4.4.1 Wet- en regelgeving

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.4.2 Onderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Geofox-Lexmond B.V. uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen uit de NEN 5740. Tijdens het veldwerk zijn zintuigelijk in de bodem geen bodemvreemde en asbestverdachte materialen waargenomen. Uit de chemische analyse blijkt tevens dat in de zandige bovengrond tot circa 2 m-mv geen verontreinigingen aanwezig zijn de onderzochte parameters. De kleihoudende ondergrond vanaf circa 2 m-mv is licht verontreinigd met kwik, lood en molybdeen. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium geconstateerd.

4.4.3 Conclusie en advies

Op basis van het verkennend bodemonderzoek zijn er geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van het plan. Hiermee is het aspect bodem niet beperkend voor de ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wet- en regelgeving

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis gaat tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daarbij verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waar opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt:
  • langs transportroute (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

4.5.2 Onderzoek

Voor het plangebied is onderzocht in hoeverre het gebied zich binnen de contouren voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bevindt. Uit deze analyse blijkt dat het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van een inrichting of transportroute gelegen is. Tevens is er geen groepsrisico contour aanwezig voor het plangebied.

4.5.3 Conclusie en advies

Aangezien het plangebied niet binnen het invloedgebied van een EV-relevante risicobron is gelegen is Externe Veiligheid niet beperkend voor het plan.

4.6 Geluid

4.6.1 wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat als het planologisch mogelijk wordt gemaakt om nieuwe geluidgevoelige objecten te realiseren, of een wijziging aan een verkeersweg of industrieterrein wordt gefaciliteerd, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht.

4.6.2 Verkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder ligt de planlocatie binnen de wettelijke geluidszone van de A. van Leeuwenhoekweg, Heimanswetering, Hoorn West en Gnephoek. Hierdoor is een geluidonderzoek wettelijk verplicht. In het kader van een eerder verzoek is door de Omgevingsdienst West-Holland reeds een indicatieve berekening uitgevoerd. Hieruit bleek dat ruim voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Een nader onderzoek is daardoor niet noodzakelijk.

4.6.3 Railverkeerslawaai

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder binnen de geluidzone van de spoorlijn mogelijk gemaakt en wordt de spoorlijn ook niet gewijzigd. Railverkeerslawaai wordt daarom niet nader beschouwd.

4.6.4 Industrielawaai
4.6.4.1 Wet- en regelgeving

De locatie is grotendeels gelegen op het gezoneerd industrieterrein Oude Rijn. Momenteel wordt de geluidzone aangepast. Hiervoor heeft het ontwerpbestemmingsplan 'geluidzone industrieterrein Oude Rijn' ter inzage gelegen. Binnen dit ontwerpbestemmingsplan ligt de planlocatie volledig op het gezoneerd industrieterrein. Aangezien het bestemmingsplan voor de geluidzonering veel samenhang heeft met het omgevingsplan Rijnhaven-Oost is de planning om deze plannen ook gelijktijdig vast te stellen. Deze vaststelling staat gepland voor het derde kwartaal van 2016.

Bekeken is of de aanwezige geluidsbelasting een belemmering is voor de aanpassing van het bestemmingsplan. De bedrijfswoningen zullen alleen worden gebruikt door exploitanten van materiaal voor een kermis. Dit materiaal zal op af nabij de standplaats worden gestald. De Wet geluidhinder sluit bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein niet uit. De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening stelt dat voor bedrijfswoningen op een gezoneerd terrein formeel geen grenswaarden zijn te stellen, maar dat moet worden gestreefd naar een geluidsbelasting van hoogste 65 dB(A) etmaalwaarde. Voor de piekgeluiden (maximaal niveau) geldt geen grenswaarde.

4.6.4.2 Onderzoek

Om de geluidbelasting op de woonwagenstandplaats te bepalen, is gebruik gemaakt van het zonemodel van het industrieterrein Oude Rijn. De geluidbelasting bedraagt 56 dB(A) etmaalwaarde, waarbij de omliggende inrichtingen de grootste bijdrage hebben. Deze inrichtingen vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer.

4.6.4.3 Rekenresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0006.png"

4.6.4.4 Conclusie en advies

De geluidsbelasting op de woonwagenstandplaats vanwege het gezoneerd industrieterrein van 56 dB(A) ligt onder de streefwaarde van 65 dB(A) die is opgenomen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Hiermee zijn de woonwagens akoestisch inpasbaar als bedrijfswoningen op deze locatie.

4.7 Luchtkwaliteit en Geur

Gezien de kleinschaligheid van het project wordt er vrijwel geen extra verkeer gegenereerd, daarmee is het project niet in betekenende mate.

4.8 Archeologie

4.8.1 Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidskaarten van Alphen aan den Rijn is onderzocht in hoeverre er in het gebied archeologische resten te verwachten zijn. Op basis van de beleidskaart kan gesteld worden dat er in het gebied archeologische waarden te verwachten zijn. Ter bescherming van de archeologische waarden dient een dubbelbestemming te worden opgenomen waar bij grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter over een (totale) oppervlakte van 1000 m2 een archeologisch onderzoek wordt verplicht gesteld. Aangezien in dit plan woonwagenstandplaatsen mogelijk worden gemaakt zullen er geen grondwerkzaamheden in deze orde van grootte plaatsvinden.

4.8.2 Conclusie

Aangezien er woonwagenstandplaatsen mogelijk worden gemaakt zal het aspect archeologie niet beperkend zijn voor het plangebied. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden dient wel een dubbelbestemming Archeologie te worden opgenomen.

4.9 Ecologie

4.9.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Fau-nawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw1998) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte 2014; natuurbeheerplan 2016 en de Beleidsregel Compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2007) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening". Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (Artikel 3.1.6, Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Ffw);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Nbw 1998);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' en 'strategische reservering natuur'.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

4.9.2 Onderzoek

Met deze quickscan is onderzocht welke wetten en welk provinciaal beleid van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Er is voor dit onderzoek een veldbezoek op 8 maart 2016 in de voormiddag aan het plangebied gebracht. Omstandigheden waren zwaar bewolkt, met matige wind en een temperatuur van ongeveer 7 graden Celsius. Verder zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten in literatuurbronnen nagekeken. Voor het moederplan (bestemmingsplan Molenwetering, vastgesteld op 28 november 2013) is in 2012 onderzoek door Bureau Waardenburg uitgevoerd. De huidige bestemming is een bedrijfsbestemming. De planprocedure maakt het mogelijk bedrijfswoningen te vestigen langs de Leeghwaterweg. In deze ecologieparagraaf zijn naast algemene internetbronnen (sovon, floron, ravon, e.d.) de volgende meegeleverde documenten geraadpleegd:

  • Landelijke en Provinciale beleidsdocumenten genoemd in paragraaf 7.1
  • Onderzoek gedaan door bureau Waardenburg t.b.v. het bestemmingsplan Molenwetering uit 2012, met kenmerk 12-092.

Met bureauonderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, dan wel op grond van provinciaal beleid een beschermde status geniet. In dit onderzoek is beoordeeld of de voorgenomen activiteiten ter plaatse, het bouwrijp maken van het terrein inclusief kappen, verwijderen van vegetatie en plaatsen van woonwagens, effecten kunnen hebben op beschermde natuur. Aanvullend veldonderzoek, op die tijdstippen in het seizoen die voor de verscheidene soorten het meest gunstig zijn, is noodzakelijk indien effecten op beschermde natuur niet kunnen worden voorkomen. Afhankelijk van de uitkomsten kan dan worden geconcludeerd of een eventuele ontheffing voor de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd.

4.9.3 Resultaten gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden 

Op afbeelding 6 is de ligging ten opzichte van beschermde gebieden weergegeven. Het plangebied ligt op meer dan 5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (De Wilck) en op meer dan 7 kilometer afstand van het stikstofgevoelig Natura 2000-gebied (Nieuwkoopse Plassen & De Haeck). Vanwege deze afstanden en de aard van het initiatief zijn er geen belemmeringen vanuit de Natuurbeschermingswet.. De ontwikkeling is kleinschalig, namelijk 4 percelen voor bedrijfswoningen. Effecten zoals verkeer aantrekkende werking, hinder door licht, geluid en beweging of stikstofuitstoot kunnen zeker gezien de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van NNN gebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is op ongeveer 700 meter aan de overkant van de N11 gelegen. De tussengelegen infrastructuur vormt een barrière voor beschermde soorten om het plangebied te bereiken.

Vanwege de afstand zijn effecten op het NNN gebied uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0007.png"

Afbeelding 6: Natura 2000, NNN en belangrijk weidevogelgebied rondom het plangebied Leeghwaterweg (blauw omlijnd). De afstand tot Natura 2000-gebied ten westen van het plangebied (De Wilck) bedraagt ongeveer 5200 meter, ten oosten (Nieuwkoopse Plassen en de Haeck) ruim 7 kilometer. Verschillende NNN gebieden zijn in de omgeving gelegen, het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt aan de overkant van de N11 ten westen op 700 m. Ten westen is op ongeveer 800 m een belangrijk weidevogelgebied gelegen. Bron www.pzh.nl , 8 maart 2016.

Provinciale gebieden

Tot slot is er nog een belangrijk weidevogelgebied ten westen van het plangebied, dit ligt tegen het NNN gebied aan (ook aan de overzijde van de N11) op ongeveer 800 meter. Compensatie voor deze terreinen is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies of verstoring optreedt. De regelgeving omtrent belangrijke weidevogelgebieden vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voornemen. Onderdelen van de gebieden 'strategische reservering natuur'/'recreatie om de stad' zijn in de omgeving van het plangebied afwezig. Ook hier geldt echter dat het plangebied er geen onderdeel van uitmaakt en compensatie niet aan de orde is.

4.9.4 Resultaten soortenbescherming

Beschermde soorten kunnen voorkomen in het plangebied. Om dit te bepalen is gebruik gemaakt van de eerdere inventarisatie (bureau Waardenburg, 2012) die is uitgevoerd in de nabijheid, en van informatie van in de buurt gelegen gebieden. Het verder bouwrijp maken van het terrein en bouw van de woningen met erven en tuinen kunnen verstorend werken op beschermde soorten. Hieronder worden de mogelijke effecten per categorie uitgewerkt.

Planten 

Uit de verspreidingsatlas van Floron blijkt dat strikt beschermde soorten niet voorkomen in het plangebied. Wel zijn in de omgeving tabel 1-soorten als zwanenbloem in watergangen aangetroffen. Voor zwanenbloem en overige tabel 1-soorten geldt bij dit voornemen een vrijstelling van de Flora- en faunawet. De bodem bestaat voornamelijk uit zand, er is geen oppervlaktewater. Waterplanten en waterminnende planten zijn hiermee uitgesloten. Ook muurplanten worden gemeld in de omgeving, maar op enkele losliggende puinresten na zijn geen muren en groeiplaatsen aanwezig in het plangebied.

Het braakliggende terrein is voor een klein deel verruigd met kornoelje, sleedoornstruiken en eikenboompjes (niet hoger dan 1 m). Voorts zijn sporen van een kruiden- en mosrijke ruderale vegetatie aangetroffen gelijkend op duinvegetatietypen. Er zijn enkele korstmossoorten op takken aangetroffen. Het veldbezoek vond plaats buiten het groeiseizoen. Effecten op beschermde planten kunnen worden uitgesloten voor dit voornemen.

Vogels

Er is een aantal vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is (ministerie van EZ, 2009). Nesten van deze soorten mogen niet worden verwijderd. Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn verdeeld in 5 categorieën. Vogels uit de categorie 1 tot 4 zijn altijd jaarrond beschermd.

Deze soorten zijn niet bekend voor het plangebied, echter wel in de omgeving (steenuil, huismus, gierzwaluw, buizerd, sperwer). Deze vogelsoorten zijn tijdens de veldinspectie niet aangetroffen, ook zijn er geen nesten aangetroffen. Verder zijn ook geen sporen van roofvogels (braakballen) of plekken met veel poepresten aangetroffen op struiken/bodem. Effecten op deze vogelnesten worden daarom uitgesloten.

Voor soorten uit categorie 5 geldt dat deze alleen beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Een categorie 5-soort die juist op bedrijventerreinen steeds vaker voorkomt is de zwarte roodstaart. Bedrijfsruimtes ontbreken in het plangebied zelf. Nesten of sporen van boerenzwaluw of roodstaartnesten zijn niet aangetroffen.

In het hele plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen. Nesten van algemene broedvogels vogels, mits in gebruik, zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Nesten van broedende vogels zijn altijd beschermd. Hoewel geen zichtbare nesten zijn aangetroffen dient zeer zeker rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vogelnesten in het plangebied. Grondbroeders als kievit zouden het terrein kunnen uitkiezen als omliggende territoria vol raken. Ook zouden nesten in de aanwezige lage struiken kunnen worden gebouwd. De nesten moeten binnen het broedseizoen worden beschermd. Kappen en verwijderen binnen broedseizoen kan alleen onder begeleiding van een binnen de Ffw erkende terzake kundige die indien nodig het werk kan stilleggen als er een nest wordt aangetroffen. Voorafgaand aan het broedseizoen kunnen de struiken zonder begeleiding worden verwijderd. Het terrein kan ook door het erg kort te maaien en te houden minder aantrekkelijker worden gemaakt voor kievit. Het is nu niet aantrekkelijk, omdat het terrein ook wordt gebruikt voor het uitlaten van honden.

Bij invulling van onbezette kavels is er nog een risico te noemen met betrekking tot de oeverzwaluw. De nabijheid van de weteringen en de Rijn leidt ertoe dat, als in het voorjaar zandhopen onbeheerd worden neergelegd, deze soort zich hierin nestelt. Daardoor kan niet verder gewerkt worden tot het broedseizoen is afgelopen. Daarom wordt geadviseerd bij alle toekomstige vestigingen zandhopen af te dekken in het broedseizoen. Nesten van deze soort genieten geen bescherming wanneer ze geen functie meer hebben als broedlocatie.

Vleermuizen

Alle vleermuizen zijn in Nederland strikt beschermd. In de literatuur zijn in de gemeente Alphen aan den Rijn talrijke meldingen gedaan van het voorkomen van gebouw- en boombewonende vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis (vleermuis.net, zoogdiervereniging.nl, website werkgroep Zuid-Hollandse zoogdieren: www.zwgzh.nl).

Het plangebied heeft geen grote bomen met holten binnen de plangrens. Ook ontbreken gebouwen die verblijfplaatsen kunnen bieden aan vleermuizen.

De Rijn met kaden is een bekende foerageerroute voor vleermuizen. Enkele exemplaren kunnen dan ook over omliggende terreinen uitzwermen om voedsel te vergaren. Aangeraden wordt daarom om het gebruik van bouwlampen op de bouwplaats zoveel mogelijk te beperken. Nieuwe straatverlichting dient zoveel mogelijk op de bodem te worden gericht. Door het ontbreken van water en hogere begroeiing is het plangebied maar matig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.

Overige zoogdieren

Strikt beschermde soorten als bever, waterspitsmuis en otter worden in en rondom de Nieuwkoopse Plassen en haar doorsnijdende waterwegen gemeld (zoogdiervereniging.nl). In het plangebied is echter geen oppervlaktewater. Deze watergebonden soorten kunnen worden uitgesloten.

Het plangebied kan plaats bieden aan licht beschermde zoogdiersoorten (tabel 1 Ffw) als huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, mol, egel, wezel, bunzing en hermelijn (deze zijn ook waargenomen in de gemeente). Een enkele vos (ook tabel 1 Ffw) kan ook voorkomen, gezien het feit dat duidelijk in de noordoostkant van het plangebied een wissel is te zien. Verder zijn holen aanwezig die tijdelijk als schuilplaats kunnen dienen. Muizenholtes waren ook aanwezig. Prenten van honden en mogelijke marterachtigen zijn aangetroffen. Gezien het feit dat tabel 2 en tabel 3-soorten steen- en boommarter niet bekend zijn in de omgeving (zoogdiervereniging.nl, website zoogdierwerkgroep Zuid-Holland), worden deze uitgesloten. Voor de soorten die in het plangebied voorkomen geldt een vrijstelling bij dit voornemen. Het voorkomen van (strikt) beschermde soorten wordt op basis van algemene verspreidingsgevens uitgesloten.

Vissen

Watergangen ontbreken in het plangebied. Effecten op vissen kunnen hiermee worden uitgesloten.

Amfibieën 

De rugstreeppad is een pionierssoort die zich kan vestigen in kuilen en wielsporen waar waterplassen in kunnen blijven staan. Ondanks dat de soort in de buurt wordt waargenomen (ravon.nl en bureau Waardenburg 2012) is het erg moeilijk voor de rugstreeppad om het terrein te bereiken. Dit heeft te maken met de barrières die de soort moet overbruggen om op het terrein te komen. De watergangen en wegen tussen plangebied en bekende locaties maken de kans dat de soort het plangebied kan koloniseren verwaarloosbaar.

Het terrein is wel geschikt voor algemeen voorkomende soorten als bruine kikker en pad. Deze algemene tabel 1-soorten behoeven geen extra maatregelen voor de bescherming. Wel dient ten behoeve van die soorten de zorgplicht in acht te worden genomen.

Reptielen

In de gemeente Alphen aan den Rijn komt de ringslang voor (ravon.nl). Deze heeft zijn verspreidingsgebied vooral in en om watergangen bij het bedrijventerrein en verder in de polders richting Boskoop en Nieuwkoop. Watergangen ontbreken in het plangebied. Er zijn geen broedhopen in het plangebied. Daarmee is een effect op deze beschermde soort uitgesloten. Andere wilde reptielen komen niet voor in de gemeente Alphen aan den Rijn.

Ongewervelden

In de buurt zijn het voorkomen van groene glazenmaker en platte schijfhoren bekend (Anemoon.org en telmee.nl). Dit zijn beiden soorten die qua voorkomen afhankelijk zijn van zoetwaterplanten. Watergangen en waterplanten ontbreken in het plangebied. Het vaststellen van het bestemmingsplan voor wat betreft deze soorten is geen probleem.

Samenvatting soortbescherming 

Met beschermde vogels dient rekening te worden gehouden bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Omdat door het mijden van activiteiten in het broedseizoen met zekerheid effecten kunnen worden uitgesloten is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Wel dient bij de uitvoering te worden gelet op de aanwezige vogelnesten en de mogelijke verstoring door bouwplaatsverlichting op foeragerende vleermuizen. Bij graafwerkzaamheden is de zorgplicht aan de orde in verband met de aangetroffen sporen van mollen, muizen en andere zoogdieren uit tabel 1.

4.9.5 Conclusie en advies

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan ter plaatse van de Leeghwaterweg te Alphen aan den Rijn de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied worden aangetast, die door de Natuurbeschermingswet 1998 worden beschermd (planologische uitvoerbaarheid).

Voor het bestemmingsplan Molenwetering zijn vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren. Als bij de geplande activiteiten rekening wordt gehouden met broedseizoen en lichtverstoring op vleermuizen treden geen verstorende effecten op. Er dient verder voor gezorgd te worden dat beschermde pionierssoorten als oeverzwaluw geen kans krijgt zich te vestigen. De zorgplicht dient ook te worden nageleefd voor de aangetroffen zoogdieren.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De afgelopen jaren is in de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude al stevig ingezet op duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.

Centraal in het beleid staat: wat is de duurzaamheidsambitie van de gemeente en wat willen we bereiken voor de periode 2014 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving. Voor het behalen van deze ambities zijn wij als gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteert: "Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen". De stip op de horizon is: "In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal". In het bijbehorende uitvoeringsprogramma "Spoorboekje van A naar D: werken aan het (duurzaamheids)spoor" zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities. Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks (indien noodzakelijk) geactualiseerd. Het plan is passend binnen de duurzaamheidsambities van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Beleidskaders

5.1.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

5.1.2 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het NWP 2009-2015 formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat. En water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel is klip en klaar: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

5.1.3 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland

Het waterbeleid van de provincie is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. De basis van het provinciaal beleid is een duurzame en klimaatbestendige Delta, waarbij de volgende vier kernopgaven leidend zijn:

Waarborgen waterveiligheid

De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de organisatie van de informatievoorziening in het kader van rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote rivieren, toetsing en versterking van de boezemkaden, normering compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond overstromingen tot de taken van de provincie.

Realiseren mooi en schoon water

Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke Overlegstructuren (RBO's). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving (Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een aantal 'waterparels'.

Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening

Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en de boomteelt. Uit de Kaderrichtlijn Water (kortweg: KRW) volgen specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk dichterbij te brengen.

Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem

De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet. Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:

  • op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel);
  • afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);
  • behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);
  • op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).

5.1.4 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en beleidsregels

Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Bij het opstellen van deze Keur heeft Rijnland een andere aanpak gebruikt. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.

Grondslag van de Keur

Het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders.

Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.


Deregulering

Deze Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland is de eerste Keur in Nederland die na een grootschalige dereguleringsslag tot stand is gekomen. Dit houdt in dat er gebroken is met de gangbare manier van regulering waarbij als uitgangspunt werd gehanteerd: alle handelingen in het watersysteem zijn zonder vergunning verboden. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan.


Systeem van deze Keur

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op grond van de Waterschapswet de bevoegdheid om via een verordening handelingen (werken of werkzaamheden) die het watersysteem beïnvloeden, te reguleren. Dat is logisch, omdat het waterschap de zorg over het watersysteem heeft. Op verschillende manieren kan Rijnland dit gedrag reguleren, afhankelijk van de risico’s voor het watersysteem die met (het uitvoeren van) deze handelingen gepaard gaan. Zo is er gedrag waaraan Rijnland op voorhand geen nadere eisen of voorschriften stelt en het evenmin vooraf toetst, maar alleen in zijn algemeenheid stelt dat dit gedrag niet mag leiden tot nadelige gevolgen voor het watersysteem. Dit gedrag valt onder de zorgplicht (artikel 3.1).

Het kan ook zo zijn dat er weliswaar een bepaald effect op het watersysteem te verwachten valt, maar dat dit effect niet zodanig groot is dat steeds een individuele toets vooraf noodzakelijk is. Zolang men zich aan bepaalde, algemeen geformuleerde voorschriften houdt, is het risico van het voorgenomen gedrag voor het watersysteem acceptabel. Dit gedrag kan gereguleerd worden via algemene regels (artikel 3.2).

Bij werken en werkzaamheden waarvan het risico zo groot is dat het watersysteem op een nadelige wijze wordt beïnvloed, wil Rijnland vooraf betrokken zijn en de voorgenomen handeling toetsen om te bezien welke effecten de handeling kan hebben op het watersysteem. Voor die werken en werkzaamheden geldt een verbod om deze zonder vergunning te verrichten; door de werken of werkzaamheden vooraf te toetsen, stelt Rijnland voorwaarden in een vergunning waaronder deze handelingen mogen worden verricht. Er is dan dus sprake van een vergunningplicht (artikel 3.3).

Tot slot kunnen er werken of werkzaamheden zijn die Rijnland in zijn geheel niet toestaat. Dit komt zeer zelden voor omdat voor bijna elke soort handeling er wel voorwaarden zijn te bedenken die het risico van de voorgenomen handeling minimaliseren of beheersen. Maar, voor sommige handelingen kan dat niet. Dan geldt er een absoluut verbod (artikel 3.4).

Het opknippen van activiteiten opdat deze onder een soepeler regime vallen, is niet toegestaan. Het kan zo zijn dat een handeling van een bepaalde omvang onder een algemene regel valt en dezelfde handeling met een grotere omvang onder de vergunningplicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het dempen van oppervlaktewater; hoe meer er gedempt wordt, hoe zwaarder het instrument. Het bewust ‘opknippen’ van de handeling, zodat net onder de grens van de vergunningplicht gebleven wordt, is niet toegestaan.

Voorkeursbehandeling hemelwater en afvalwater

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld onder d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De voorkeursvolgorde kan gebruikt worden bij de invulling van het gemeentelijk rioleringsbeleid, maar het is geen dogma. De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Daar waar mogelijk aandacht besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken. Emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater moet waar mogelijk worden voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht, controle en handhaving ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • kolken in hemelwaterriool te voorzien van extra zand- slibvang op tactische plekken in het stelsel;
  • uitvoeren adequaat beheer van straatoppervlak, kolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer en geen chemische onkruidbestrijding;
  • voorlichting te geven over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat, zoals auto's wassen en repareren.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.2 Oppervlakte water

5.2.1 Bestaand watersysteem

Het totale plangebied Molenwetering ligt vrijwel geheel binnen de Polder Alpherhoorn. Een zeer klein deel ten zuidwesten van de N11 ligt in de Polder Het Zaanse Rietveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B149Aleeghwaterweg-VA01_0008.jpg"

Figuur 10: Polders in het plangebied

5.2.2 Beschrijving bestaand watersysteem

Het plangebied binnen de Polder Alpherhoorn ligt voor het grootste deel binnen het peilvak WW-21A met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,52 m. De buitenrand van het plangebied ligt in een aantal andere peilvakken. Aan de noordzijde en de zuid-westzijde is dit het peilvak WW-21B met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,12 m. De noord-westzijde ligt in WW-21E met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,20 m. De strook met groen en water aan de zuid-oostzijde vormt het peilvak WW-21-HW09. Dit is een hoogwatergebiedje met fluctuerende peilen tussen N.A.P. -2,12 en -2,42 m. Het zeer kleine deel van het plangebied binnen de Polder Het Zaanse Rietveld ligt in het peilvak WW-22A met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,38 m. In het plangebied is er volgens kaart 5 van het Waterbeheerplan 2010-2015 van het hoogheemraadschap voor de peilvakken binnen Polder Alpherhoorn en Polder Het Zaanse Rietveld waarschijnlijk een wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit is nog niet nader onderzocht en uitgewerkt in maatregelen. In het Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn 2008 staan een aantal maatregelen aan de noordzijde van het plangebied, die de afvoer van het hoger gelegen peilgebied verbeteren. Deze maatregelen, waaronder het vervangen van stuwen en aanleggen van duikers, zijn inmiddels uitgevoerd.

5.2.3 Aanpassingen aan de waterstaatkundige inrichting

Binnen het plangebied is geen sprake van aanpassingen aan de waterstaatkundige inrichting. Als ontwikkelingen toch aanpassingen nodig maken, zullen hierbij de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland en de onderliggende beleidsregels leidend zijn.

5.3 Watertoets

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland. Deze heeft aangegeven dat gezien de bebouwingmogelijkheden die in het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk zijn gemaakt, het voor hen niet relevant is dat het soort bebouwd oppervlak verandert. Door de voorgenomen herziening wordt weliswaar verhard oppervlak mogelijk gemaakt, maar dat was in de bestaande situatie ook al zo. Het is in ieder geval niet zo dat er meer dan 500 m2 of meer extra aan bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Verder heeft het gebied geen specifieke aandachtspunten voor het Hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 6 Juridische en bestuurlijke aspecten

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart). Het bestemmingsplan bevat twee verbeeldingen. Eén voor de ontwikkeling aan de J.A. Leegwaterweg en één voor de Kalkovenweg.

Voor de locatie van de J.A. Leeghwaterweg vormt de verbeelding van het bestemmingsplan Molenwetering 2013 de basis met daaraan toegevoegd de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf- bedrijfswoning woonwagen' en 'bedrijfswoningen'. Bij de eerste aanduiding geldt dat een bedrijfswoning alleen in de vorm van een woonwagen is toegestaan.

Voor de locatie aan de Kalkovenweg geldt dat dit nog een analoog bestemmingsplan is. Hiervoor is een verbeelding opgesteld met twee bedrijfspercelen zonder de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan'.

6.3 Opbouw van de regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

6.4 Artikelsgewijze behandeling

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven danwel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities danwel zijn toegesneden op de specifieke situatie.

Artikel 2 Wijze van Meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

Artikel 3 Bedrijf - 1

Deze bestemming geldt voor de locatie J.A. Leeghwaterweg. Hier zijn de planregels uit het bestemmingsplan Molenwetering 2013 overgenomen. Wat betreft de maatvoering van de bedrijfswoning is de geldende regeling overgenomen uit het bestemmingsplan Molenwetering 2013. Wat betreft de opgenomen maatvoering voor woonwagens geldt dat is gekeken naar de bestaande situatie aan de Kalkovenweg met daarbij enige ruimte voor vergroting.

Artikel 4 Bedrijf - 2

Deze bestemming geldt voor de locatie Kalkovenweg. Hier zijn zo veel als mogelijk de planregels uit het bestemmingsplan Heimanswetering overgenomen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Hier zijn de planregels uit het bestemmingsplan Molenwetering 2013 overgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt, is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn twee verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregeling

Dit voorschrift zorgt ervoor dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

In dit artikel is bepaald wat in ieder geval onder strijdig gebruik dient te worden verstaan.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

In dit artikel is bepaald wat in ieder geval onder strijdig gebruik dient te worden verstaan.

Artikel 10 Geluidzone - gezoneerd industrieterrein

Een gezoneerd industrieterrein is een industrieterrein waarop op basis van de Wet geluidhinder ‘grote lawaaimakers’ zijn toegestaan. Een gezoneerd industrieterrein heeft een op basis van de Wgh vastgestelde geluidzone rondom het industrieterrein. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 11 Veiligheidszone - bevi

Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat er binnen de Bevi contouren geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden en wordt de vestiging van risicovolle bedrijven uitgesloten.

Artikel 12 Vrijwaringszone - straalpad

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de straalpaden binnen het plangebied.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders voor de gronden binnen het plangebied bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de bestemmingen opgenomen bouwregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken met 15%.

Artikel 14 wro-zone - ontheffingsgebied 2  

In deze artikelen wordt geregeld dat in de ontheffingsgebieden door burgemeester en wethouders, afgeweken kan worden van de in de desbetreffende artikelen bepaalde milieucategorieën.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.

Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt, mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Het gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiele uitvoerbaarheid

Met het bestemmingsplan wordt de bouw van meerdere bedrijfswoningen (in de vorm van een woonwagen) mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening jo. artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de raad een exploitatieplan dient vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Hiervan is sprake aangezien met de betrokken partijen een anterieure overeenkomst is/wordt gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hun reactie is verwerkt in de toelichting. Daarnaast zijn de omliggende bedrijven schriftelijk geinformeerd over de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan en hetgeen hierin wordt geregeld.