direct naar inhoud van Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
Plan: Steekterpoort I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B092steekterpoort1-0003

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' geldt ter bescherming van het zicht op de molen en de vrije windtoetreding het volgende:
    • 1. in het buitengebied mag geen bebouwing of beplanting worden opgericht hoger dan 1/100 deel van de afstand tussen die bebouwing of beplantingen en de molen, gerekend vanaf het onderste deel van de verticaal staande wiek;
    • 2. van het bepaalde onder lid 21.1 sub a onderdeel 1. mag worden afgeweken indien door het oprichten van bebouwing en beplantingen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding niet in grotere mate wordt belemmerd dan reeds het geval was door de bebouwing en beplanting zoals die aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 21.1 sub a voor het oprichten van bebouwing en beplantingen, indien het zicht op de molen en de vrije windtoetreding niet in onevenredige mate worden belemmerd en eerste het advies is ingewonnen van een deskundige. Afwijking van de toegestane hoogte als bedoeld in lid 21.1 sub a is slechts mogelijk met een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, gehoord de eigenaar en eventuele beheerder van de molen.
21.2 Archeologisch gebied
  • a. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch gebied' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven van de grond;
    • 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 4. graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een diepte van ten hoogste 0,3 m;
      • tot normaal spit- en ploegwerk wordt niet gerekend diepploegen en aanleg van drainageleidingen;
    • 5. het ophogen van de grond;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de grond.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 21.2 sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een eerder verleende vergunning;
    • 3. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 4. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
    • 5. betrekking hebben op gronden, waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.2 sub a zijn slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond.
  • d. Voordat over het verlenen van een vergunning als bedoeld onder lid 21.2 sub a wordt beslist, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorschriften dienen te worden gesteld.